De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1920 26 juni pagina 7

26 juni 1920 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

l 26 Juni '20. - No. 2244 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND INDISCHE CAUSERIEËN ui 'Van taal, taaivorming en taalvenvording W i Eigenaardig, doch teekenend de geringe belangstelling, die gemiddeld de Nederlander voor zijn overzeesche bezittingen heeft, is, dat de meesten onzer landgenooten, die naar Indiëkomen, niet weten, welke rol het Maleisch in den Archipel vervult; zelfs aca demisch gegradueerden onder hen zijn soms zeer verwonderd als zij bemerken dat het Maleisch geen landstaal is en zij, niettegen staande zij eenige kennis dier taal bezitten.niets begrijpen van de gesprekken, die zij de inlanders onder elkaar hooren voeren. Het Maleisch toch, hoewel inderdaad lands taal op het schiereiland Malakka, in zekere streken van Sumatra en op omliggende klei nere eilanden, vervult in de overige deelen van Insulinde de functie van wereldtaal, van esperanto, van een gemeenschappelijke sprake, waardoor niet slechts de zoo verscheiden volken van indonesiëelkander kunnen ver staan doch ook Arabieren, Chineezen, Ja panners, Voor-Indiërs den inlander kunnen begrijpen en alle dezen ook weer met Euro peanen kunnen verkeeren. Het is zelfs gee_n zeldzaamheid als men twee Europeanen, die elkanders taal niet machtig zijn, bijvoorbeeld een Rus en een Portugees in het Maleisch gezellig hoort koeterwalen. Het Maleisch is ook de taal, die de Nederlander in den regel voortdurend spreekt met den inlander, al thans in de grootere plaatsen, want Neder landers, die in staat zijn zich van een of meer landstalen te bedienen, zijn zeldzaam. Het ligt dus voor de hand dat het Maleisch en dit is het zoogenaamd laag-Maleisch (ook wel passar- of kazerne-Maleisch genoemd) ver mengd met tal van woorden uit andere talen, vooral uit het Javaansch, Chineesch en Portugeesch een sterken invloed doet gelden op onze eigen taal daarginds, daar het eener zij ds het Nederlandsen met een groot aantal woorden verrijkt, doch anderzijds een be langrijke hoeveelheid woorden verdringt. Ieder immers, die in een vreemd land komt, neemt spoedig een aantal woorden uit de vreemde taal over, deels onbewust, door de bekoring van het nieuwe, deels uit aanstellerij, zooals die kennis van Multatuli, die in Enge land was geweest en nu z'n heele familie zat te beduvelen met oe-ell" en de meer de beter." 4 Nu is zulk een overnemen van Maleische woorden wel te billijken als die woorden specifiek Indische personen of zaken aan duiden en dus behoudens omschrijving onvertaalbaar zijn : er is niets tegen, te spreken van een baboe, een pisang, een klamboe, een toko. Het meerendeel van zulke woorden wordt door iederen beschaafden Nederlander in het moederland verstaan. "*t Ook is het gebruik van Maleische termen zeer gerechtvaardigd als deze een eigen ge voelswaarde bezitten, een bizonder Indisch aroom, dat door vertaling verloren gaat. Z,oo het woordje senang" dat de eigenaar dige apathische tevredenheid (behagelijkheid) van den oosterling aanduidt of het adjec tief maloe" dat te vertalen is met beschaamd, doch eigenlijk de onvertaalbare aanduiding is van een bizonderen psychischen toestand van schaamachtige verlegenheid. Zeer bedenkelijk echter wordt het als de Nederlander, die een rijke en schoone taal heeft, zonder noodzaak die taal gaat aanvul len met woorden uit een primitieve en vormarme taal als het erbarmelijk passar-Maleisch, dat door de meesten met verwaarloozing van alle grammatica wordt gesproken, nu een maal is. En zoo geschiedt toch : men kan onze landgenooten in Indiëhooren vertellen dat zij van een sobat (vriend) een soerat (brief) gekregen hebben; dat de resident een paar mooie koeda's (paarden) voor zijn wagen heeft; dat mevrouw van hiernaast den heelen morgen beioel \ 1) op haar bloote kakkies (voeten) rondloopt en met een barangvent (marskramer) wel een uur heeft staan iawarren (marchandeeren)maar dat 't niet wou djadien (lukken.) Behalve uit een aesthetisch oogpunt is zulk een taalverknoeiing te laken uit een oogpunt van volkenkundige psychologie. De Neder lander van ongemengd bloed immers, die met onontwikkelde halfbloeden aldus spreekt, verliest onherroepelijk zijn prestige tegenover hen. BOEKBESPREKING Ferdinand Lassalle von Stefa n Gross man n. (Ullstein & Co. Berlin 1919). Dit boekje maakt deel uit van de serie Menschen in Selbstzeugnissen und zeitgcnössischen Berichten," waarin reeds deeltjes over Mirabeau en Heinrich von Kleist ver schenen. Deze wijze, om groote figuren uit het ver leden voor ons te doen oprijzen, door een ver zameling van auto-biographische aanteekeningen en uitspraken van tijdgenooten, heeft, naast veel aantrekkelijks, ook hare bezwaren. Auto-biographieën hebben voor de intieme kennis eener persoonlijkheid on schatbare waarde. Maar volkomen betrouw baar is gén auto-biographisch geschrift, hoe oprecht ook bedoeld, omdat geen mensch geheel onpartijdig tegenover zichzelf kan staan. Wie een auto-biographie schrijft, een biecht of bekentenis, beoogt daarmee altijd een bepaald doel, ook al is dit hemzelf niet bewust. Soms, als bij Rousseau, is dit doel: zich tegenover de menschen te rechtvaardigen. In andere gevallen wordt de schrijver onbe wust gedreven door het verlangen een beeld van zichzelf te ontwerpen, niet zooals hij is, maar zooals hij gaarne zou zijn. Het allerzuiverst zijn zeker de bekentenissen der groo'te Christenen, zooals Augustinus, Pascal, Tolstoi. De uiterste deemoed bewaart dezen groo tendeels voor de zelfmisleiding, die andere geschriften van dien aard kenmerkt. Toch zal ook hier het zelf-ontworpen beeld wel nooit geheel met de werkelijkheid overeenstemmen. Want de geweldige geestelijke ommekeer, dien men bekeering noemt, dwingt den mensch als het ware zijn goddeloos" leven van vroeger in de zwartste kleuren af te schil deren. Tolstoi's Meine Beichte" is daarvan een sprekend voorbeeld. En dit is ook zeer verklaarbaar. Als eindelijk de zware geloofs crisis in de bekeering hare bevrijdende op lossing heeft gevonden, voelt de mensch zich als weder-geboren en begint voor hem een nieuw leven. Alle oude doel-stellingen, alle oude waardten worden veranderd of door nieuwe vervangen, onverschillig of deze nieu we geboort" een bekeering tot een bepaalden Bovendien zal de toch reeds achterdochtige Indo meenen dat dit kampongtaaltje in den mond van den Tötók de bedoeling hjeeft hem, den halfbloed, te bespotten, zooals ook ten onzent sommige Joden door een nietJood ongaarne Jiddische woorden hooren bezigen en daarin allicht anti-semitisme willen ontdekken. Gelukkig dringen de meeste dier malaïsmen niet in ons vaderlandsch Nederlandsch door, doch blijven koloniaal, behoudens enkele uitzonderingen: zoo hebben woorden als brani, (vooral als substantief: een brani), piekeren, pienter, soesdh, soebatten vrijwel burgerrecht bij ons verworven. In den laatsten tijd dringt ook het woord kongsie" (ven nootschapsvorm, combinatie van kooplieden) in het moederland door. Een andere wijze waarop malaïsmen onze taal bederven is dat de Maleische woorden of uitdrukkingen zelve wel niet gebruikt, doch letterlijk vertaald worden overgenomen. Zoo hoort men in Indiëeen dame zeggen: mijn meid is niet binnengekomen," als de spreekster bedoelt te ke,nnen te geven dat de meid is weggebleven. Men vertaalt hier letterlijk masoek (= het Fransche rentrer") Een jong vrouwtje schreef aan haar familie in Holland : mijn baboe Is gisteren den heelen dag niet binnengekomen." De verbaasde familie vroeg in haar brieven, wat er dan toch gebeurd was, of de baboe misschien bevreesd was het huis binnen te treden en nu maar aldoor voor de deur had gestaan, pp dezelfde wijze zegt men dat iemand voor zijn gezondheid naar boven is",hetgeen beduidt dat hij in de bergen ver toeft. Wellicht is ook het bekende uitkomen" zulk een plompe vertaling van een inlandsch woord. Zijn meisje komt uit" beduidt komt uit Holland naar Indië." 2) Tegenover dit taalbederf staat echter een ander verschijnsel van gezonden aard, name lijk dat in Indiëeen groot aantal aardige woorden in omloop zijn, die, Nederlandsch van klank en zelfs van stam,in het moederland geheel onbekend zijn. Zoo spreekt men ginds van een glimpieper (gluiper), een gladakker (straathond), de boei (gevangenis), een bultzak (matras), een knaap (tafeltje), een katje (berisping, standje), een klipsteen (halfbloed, femininum: klipsteentje), een biekje (paard), een wagen (rijtuig),een ronzebons (fanfarecorps, fuif), de stipzolder (rekenkamer), een handschoentje (een bij volmacht gehuwde vrouw), een labaar (lange jas) enz. } Een gulden hoort men,,pegel" of pegulant" noemen. ^ De zon heet de koperen ploert", n der ploertigste uitdrukkingen die de Hollander in Indiëheeft uitgevonden. De inlandsche bijzit heet euphemistisch huishoudster, meer cru: snaar. Nieuwelingen worden ,?baren" ge noemd ; zij gedragen zich baarsch". ts> Nieuwsberichten uit de Chineesche kerk," is eene ietwat verouderde uitdrukking voor losse geruchten. Een koude neus halen" is eenigen tijd in de bergen doorbrengen. Eigenaardig drukt men uit drft iemand woont in de buurt van deze of gene plaats: hij woont in het Buitenzorgsche" in het Lebaksche". Deze zeggings wijze strekt zich ook uit buiten het gebied der geografie ; men zegt dat iemand werkzaam is in het ambtelijke", in het particuliere", in 't landelijke", in 't militaire" enz. Het Nederlandsch in Oost-lndiëvertoont een drietal in het oogvallende eigenaardig heden: lo. het bevat vele archaïsmen, 2o. het heeft een bizondere voorliefde voor afkortingen en korte uitdrukkingen, 3o het heeft sterk den invloed ondergaan van de ambtelijke taal. Wat de archaïsmen betreft, zij gewezen op een woord als jongen", dat ook, in het 17de eeuwsche bijbel-Nederlandsen voorkomt en aldaar evenals thans nog in Indiëde beteekenis heeft van knecht (men zie 2 Kon. 5 : 20, Ruth 2: 15) Ongetwijfeld hebben onze bi.ibelsche voorvaderen toen zij in de Oost hun bedienden jongens noemden, aan de jongens in den bijbel gedacht. Ook het kernige woord schout is in Indi nog levend. Officieel is het echter helaas, sinds eenige jaren vervangen door het onvaderlandsche commissaris van politie." En wat de afkortingen betreft: een opsom ming zou het bestek van dit artikel te bulten gaan. Het klimaat maakt laconiek. De volTeekcning voor de Amsterdammer" van George van Raemdunck ?«iiimfiiiiiiiiiti. IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIII J. H. DE BOIS, Kruisweg 68, HAARLEM Schilderijen - Prentkunst - Boeken over Kunst l CATALOGI OP AANVRAAG iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiifiiii zinnen worden zoo klein mogelijk gemaakt, tal van woorden met de beginletters aange duid. Men spreekt van den G. G., het B. B., de P.G., de S. I. Zijn deze verkortingen ook door den niet-Indischen lezer met eenige scherp zinnigheid wel te ontcijferen, zwaarder valt dit met den H.C.V.P. Bedoeld is de hoofd commissaris van politie. Ik zag dezen ambte naar zelfs eens in een brief aangeduid als de hacévépé." Ook de namen van groote industrieële lichamen worden steevast afgekort. D.P.M. (Dnrtsche Petroleum Maatschappij) H.V.A. (Handelsvereniging Amsterdam). Het duurt geruimen tijd eer men in al die laconismen" is ingewijd. Ook de meest gewone omgangswoorden worden afgekort: zij is erg a.s." zegt het enne Indische meisje van het andere: het beduidt: zij is erg aanstellerig. Terloops zij hier opgemerkt dat de afkorting a.s. ook in den Max Havelaar voorkomt, namelijk in de Saidja-geschiedenis. Saïdja scheldt zijn buffel uit voor a.s. als deze het dier had een tijger ontwaard niet voort wil gaan. Hier is a.s. de afkorting van anak soendal (= kind eener prostituee), een zeer gewoon scheldwoord, aan welks eigenlijke beteekenis de schelder veelal niet meer denkt. Multatuli liet de uitdrukking uit eene, in hém zeer onverklaarbare preutschheid, onvertaald en zij is dat geb even in alle uitgaven, zelfs in de zoo uitvoerig geannoteerde der Nederlandsche Bibliotheek." Ook het woordje ,,al" speelt een gewichtige rol in de Oost-Indische omgangstaal. Heb je je huiswerk al af?" vraagt de vader zijn H.B.S.-zoon. fy Al" antwoordt de Spartaansche jongeling en hij spreekt dit woordeke uit op een eigenaardigen sleependen toon, alsof hetzelve niet met n, doch met tien a's en evenzoovele I's werd gespeld. Is men er dus. in dit warme land op uit, zoo min mogelijk woorden te verspillen, n woordje is er waar ieder in Indiëzeer kwistig SPA: 't Zal weer het oude liedje worden ! Illlllllllllllllllllllll Illlll l Illllllll HUI mee omgaat. Het is het woordje : j a. Het gebruik van dit ja" is een ware taalkanker en dan ook ongetwijfeld iederen lezer die ook slechts even met Indische menschen in aan raking is geweest, bekend. Niet alleen wordt het gebezigd als hoorbaar vraagteeken, (bijv. wil je dat even voor me doen, ja?) als hoedanig het nog reden van bestaan heeft, maar het wordt a tort et a travers overal tusschen en achter geplakt, zelfs achter negaties. Indi is een goed land, ja !" Ik doe 't niet, ja." Het gewraakte woordeke ligt ons allen in de Oost in den mond bestorven. Gerepatrieerden blijft het aankleven als een onge neeslijke ziekte. Ingewijden is het een on loochenbaar shibbolet voor Indische herkomst of voor tropen verblijf. Sommige lieden zijn zoo aan hun ja" verslaafd,dat zij in den kleinsten volzin het drie a vier maal bezigen. Vooral dames hebben hierin een ware virtuositeit: mijn baboe, ja, is een beste meid ja, maar bódók (dom) ja, zij maakt mij gek, ja !" De tic wortelt dermate in, dat velen, Engelsen of Fransch sprekend, niet kunnen nalaten het Nederlandsclie ja" in te schuiven, hetgeen op den buitenlander natuurlijk een allerzotsten indruk maakt. Wat zou de Javaansche dichter Noto Soe_roto denken in zijn Oostersch hart als hij, die onze taal koos voor deverklanking zijner teederste zielsbewegingen, deze taal door ons, Nederlanders, zelven hoort verminken met het afgrijslijk ja-gebazel? Ten slotte nog een enkel woord over den invloed van het ambtelijk Nederlandsch. In het ontzaglijk rijk van Insulinde is het aantal ambtenaren immer zeer groot geweest: zij vormden het grootste deel, althans het toonaangevende deel der z.g.n. betere krin gen. Geen wonder dat zij, bij hunnen arbeid voortdurend bezigend de deftige wendingen van den ambtelijken stijl, deze ook bezigden in het dagelijksche leven, te meer waar immers deze zeggingswijze den spreker zelf niet een geur van gewijde deftigheid pleegt te omhullen. Zoo kan men gesprekken hooren waarin woorden als alsnog, vermits, middels, wijders, naar dien onderwerpelijk, suspensie, antecedent, schering en inslag vormer!. Maar ook buiten alle ambtelijkheid om, speelt de deftigheid velen parten. Zelfs de geringste kampongindo spreekt van zijn papa en mama. iliiiiiiiiiiuiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiittiliiliiiiiiliuiliiiiiiiiiliiililtiiiiiiiiiiiliiiiillliiiiiiiniiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiliiiiiiiiiiiiiii godsdienst of tot een'wijsgeerige of socialistische levensbeschouwing is. Van zijn nieuw stand punt beschouwt de mensch zijn oude vreugden en smarten, moeiten en vreezen vaak met een zekere minachting, en het is hem onbegrijpe lijk, hoe hij eens aan die nietigheden groote waarde heeft toegekend. Daardoor is het oordeel van den nieuwen mensch over zijn oude leven niet altijd betrouwbaar. Intusschen, kan men het beeld, dat een mensch van. zichzelf ontwerpt, dus allerminst kritiek-loos aanvaarden, uit de wijze, waarop hij zijn zelfportret schilderde, is voor de kennis van zijn wezen veel af te leiden. Maar men heeft daarvoor een fijne psychologische in tuïtie noodig. Men moet de" kunst verstaan van tusschen de regels door te lezen. Een enkel, schijnbaar achteloos heengeworpen woord, ja soms een weglating van iets, dat men juist verwacht had. kan de sleutel zijn, die ons den toegang verschaft tot de verborgenste hoekjes van 's menschen hart, die hem zelven onbekend waren. Wie zoo, kritisch en aandachtig, de autobiographische brokstukken in dit Lassalleboek leest, zal daaruit mijns inziens een vrij volledig beeld krijgen van de zeldzaam-begaafde, zeldzaam-veelzijdige natuur, die Lassalle was. In het beeld, dat de vijftien jarige schooljongen in zijn dagboek van zich zelf ontwierp, zal hij reeds de karaktertrekken vinden, die eens Ferdinand Lassalle zouden maken tot een der grootste agitatoren van alle tijden. Hier vertoont zich reeds dat onbedwing bare, revolutionnaire temperament, die ijzeren wil in het nastreven zijner zelf-gestelde doeleinden, en ook die andere zijde van zijn wezen: de romantische. De Lassallesche psyche vertoont typisch-Joodsche trekken. Hij heeft de verhoogde emotionaliteit, zijn ras eigen, een grenzelooze ijdelheid, samengaand met een neiging tot poseeren. Wat sterk tot uiting komt in de overdreven zorgvuldigheid, waar mede hij zich kleedde ; zijn redevoeringen voor de arbeiders hield hij altijd in salonkostuurn : rok en verlakte schoenen.' Ook is Joodsch zijn uitgesproken eigenaardigheid, om naast het ideëele, wat hem boven alles ging, toch ook steeds het materiëele in het oog te houden. Wanneer hij b.v. aan zijn vader vol geestdrift schrijft over de komende Duitsche revolutie, die hij voor zeer aanstaande houdt, vergeet hij niet er bij te voegen, dat zijn vader in dat geval het verstandigst zou doen, die en die papieren te verkoopen. Een trek'dien wij ook bij Heiurtch Heine terugvinden. Behalve de auto-biographische fragmenten en brieven van Lassalle zelven, brengt rossrnann brieven en stukken van tijdgenooten (ook van Heine}, die dit veelbewogen leven in zijn hoofdmomenten aan onzen blik doen voorbijtrekken. Eerst zien wij Lassalle als jong scholier op de handelsschool. Dan zijn studententijd, waarin de neiging tot de weten schap tot volle ontplooiing komt. Vervolgens de heroïsche periode : Lassalle's ridderlijk en onvermoeid optreden voor de gravin Hatzfeldt. Een afzonderlijk hoofdstuk geeft het ver slag van de gedenkwaardige zitting van het Berliner Kriminalgericht op ld" Januari 1863, waar Lasalle, aangeklaagd wegens op hitsing der bezitlooze klassen tegen de be zittende, zijn beroemde verdedigingsrede uitsprak over de Wetenschap en de Arbei ders". Hier toont zich Lassalle in de volle grootheid van zijn genie. Beurtelings dwingt hij be wondering af door zijn scherp-wetenschappelijken geest, door zijn moed en het revolutionnair lan zijner voordracht, door het gemak, waarmede hij wetsteksten hanteert om aan te toonen, dat de tegen hem ingebrachte aan klacht ongerechtvaardigd is, dan weer ver maakt ons de ondeugende wijze, waarop hij zijn rechters en vooral den ongelukkigen Staatsattwalt een zoon van den wijsgeer Schelling met hun eigen woorden vangt. Het onophoudelijk conflict Lassalle?Schel ling Jr. is bepaald allervermakelijkst. In de door den blijkbaar kleinen zoon des grooten vaders opgestelde akte van aanklacht stond, dat Lassalle in de brochure de Wetenschap en de Arbeiders" weliswaar den schijn van weten schappelijkheid had weten te bewaren, maar dat het stuk in werkelijkheid een door-en door praktische strekking had. Daar springt Lassalle op : Ah, omdat mijn betoog een praktische tendenz heeft, zou het volgens den Staatsanwalt geen wetenschap zijn V Waar heeft deze heer zijn wijsheid vandaan? Toch zeker niet van zijn vader? jWant de/e /ag het doel van alle menschelijk weten in niets minder dan dit: de revolutionneering van den geheelen tijd!" Zoo trekt dit merkwaardige rechts geding, in al zijn pha?en, van den diepsten ernst tot het meest komische toe, aan ons voorbij. Maar altijd zien wij den schitterenden, van-geest-tintelenden Lassalle als den verre weg meerdere tegenover de duffe, bestoven dignitarissen, die den Pruisischen Staat ver tegenwoordigen. En het slot van de zaak Lassalle werd vrijgesproken. Niet minder belangrijk is Lassalle's gloei ende philippica Gegen die Presse," waarin de corruptie en verrotheid van de pers zijner dagen op meedoogenloos-scherpe wijze aan de kaak wordt gesteld. Deze rede heeft helaas ook thans nog maar weinig aan actualiteit verloren. Grossmann's boekje zou onvolledig zijn, als het niet naast de gedeelten, aan den strijder Lassalle gewijd, ook hoofdstukken bracht, waarin de andere zijde zijner natuur, de ro mantische minnaar naar voren komt. Lassalle is nooit gehuwd, maar toch hebben een drie tal vrouwen een belangrijke rol in zijn leven gespeeld. Vooreerst de gravin Hatzfeldt, veel ouder dan hij, die hij zijn gansene leven als een moederlijke vriendin vereerde, en aan wie hij het intiemste van zijn zieleleven openbaarde. Maar zijn zuiverste, diepste liefde heeft een jonge Russische, Sonja Sontzeff gegolden. Het geluk was Lassalle echter niet gunstig : sie war liebenswürdig, aber sie liebte ihn nicht." Zij bewonderde hem om zijn genie, maar zijn vrouw kon zij niet worden. En zoo, na veel slingeren tusschen twijfel en hoop, verlieten zij elkander : Sonja Sontzeff keerde naar Rusland terug en Lassalle zag haar nooit weer. Het slothoofdstuk handelt over Lassalle's laatsten, stormachtigen hartstocht voor d.e weinig-sympathieke, avontuurlijke Helene von Doenniges, die hem tot de uiterste vertwijfe ling bracht, tot hij, in een duel met haren ver loofde, doodelijk werd getroffen, en eenige dagen later, den 31 Augustus 1864, stierf. Zoo was het tragisch-romantische einde van den grootsten agitator, dien het nieuwere socialisme heeft voortgebracht. Eigenaardig, droevig symbool van de tweezijdigheid der mcnschelijke natuur, waarin de Mensch-IhdiMen is niet kantoorbediende doch handelsemployf, niet van zijn vrouw gescheiden, maar gesepareerd; men heeft dus nu een menagère moeten nemen, doch deze verstaat alleen Maleidsch; Maleisch zonder d is zoo plat ....men spreekt toch ook niet van Leische kaas.... 3) Tot zoover deze korte beschouwing over de vervorming en verwording onzer taal in Oost-lndië. Multatuli en Huet 4) hebben het eerst op de eigenaardigheden van het kolo niaal Nederlandsch gewezen. Wetenschappelijk behandeld echter werd het Oost-Indisch Nederlandsen" het eerst door F. Prick van Wély in diens Neerlands Taal in 't verre Oosten" en Viertalig aanvullend hulpwoor denboek van Groot-Nederland." Een keurig artikel over ons onderwerp vindt men in Hoofdstuk VIII van het Handboek der Nederlandsche Taal" vaij Dr. Jac. van Ginniken, die 7 schakeeringen van Oost-Indisch Neder landsch onderscheidt. Overigens is de littera tuur zeer schaarsch en geven de meeste woor denboeken geen verklaring van de koloniale dialecteigenaardigheden. Wellicht vermag deze leeke-schets vakkundige Neerlandici in Indi op te wekken tot nadere bestudeering van de wonderlijke exotische looten, die de Nederlandsche taalstam aan gene zijde van den evenaar heeft voortgebracht. MR. H. G. K o s 'i' F R 1) heusch waar." 2) wellicht; overigens spreekt men ook in de Engelsche koloniën van ,,to coine out." 3) Dit is geen scherts ; vele lieden in Indi ineenen aan hun stand verplicht te zijn een d in Maleisch" te doen hooren. 4) Men zie het door Huet ingeleide artikel uit De Taaivriend" van 1870, opgenomen in het werk van Dr. van Ginniken. vidu en de Mensen-Gemeenschapswezen mei: elkaar in eeuwigen kamp schijnen te liggen : de groote strijder voor het socia islisch ideaal valt in een duel om een liefdesgeschiedenis ! Toch moet Lassalle's al te vroeg einde hij was eerst 39 jaar niet als een louter uitwendig noodlot beschouwd worden. Zijn brieven uit de laatste jaren verraden een inner lijke gejaagdheid, een levensmoeheid, die tot een katastrophe leiden móésten. Kort voor zijn dood schreef hij aan de gravin Hatzfeldt : ,,Ik verlang niets liever dan alle politiek te laten varen. Ik heb er genoeg van en meer dan genoeg. Zonder de staatsmacht valt er toch niets te bereiken, en voor kinderspel ben ik te oud en te groot." Er was geen uitweg meer voor hem. Aanden eenen kant verrees de geweldige, dagelijks groeiende gestalte van Bismarck, aan den anderen kant begon zich de silhouet van Karl Marx tegen den horizon af te leekenen. Voor Lassalle zou weldra geen plaats meer zijn. En zoo kan men den indruk niet van zich afzetter), dat hij onbewust den vroegen dood, dien hij vond, zelf heeft gezocht. Tot slot is het wellicht niet oneigenaardig, eenige zinsneden weer te geven uit het aanbevelingsschrijven, dat Heinrich Heine in 1845 te Parijs aan Lassalle meegaf voor zijn vriend Varnhagen von Ense. Heine schreef : De Heer Lassalle is een echte zoon van den nieu wen tijd, die niets van die renunciatie en bescheidenheid wil weten, waarmede wij, in meerdere of mindere mate, in onzen tijd het leven hebben doorgetobd. Dit nieuwe geslacht wil genieten en zijn leven' in het zichtbare ver wezenlijken ; wij, de ouderen, bogen deemoedig voor het onzichtbare, renunciëcrden en grien den en waren misschien tóch gelukkiger dan die staalharde gladiatoren, die zou trotsch den dood tegemoet gaan." Mr. H. G i i T A v inimimimiii'iiitiiimiiiiiiiiiiiniiiiiiii Gedeptneerd Handelsmerk Dit merk op Uwe rookartikelen garan deert U kwaliteit. VOOR ENGROS: JAN AARfiOUÏSE DEN HAAG

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl