Historisch Archief 1877-1940
r
10
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
3 Juli '20. - No. 2245
C H A R O N
door Dr. J. A. SCHRÖEDER
Lucianus, de bekende Grieksche
pamflettist-feuilletonist-humorist-satiricus uit de
tweede eeuw na Christus, was een gewei
dige spotvogel. En toch, a! stak hij ook nog
zoo den draak met getheoretiseer en
gephilosopheer als het zoo in zijn kraam te pas
kwam, hield hij ook wel van een ernstig
woordje. Dan werd hij haast stichtelijk opzijn
manier, en zijn thema was altijd ieder
mensen heeft immers maar een boodschap
aan zijn medemenschen te brengen och,
wat maken wij endags-vliegen ons toch
noodeloos en vruchteloos druk om allerlei
stoffelijke dingen wat geeft het, eerstdaags
sterven wij toch en meenemen mogen wij
niets ; nietig is het aardsche bestaan."
De gedachte is niet oorspronkelijk; elk
mensch die nadenkt, moet haar in zich voelen
opkomen. Elke religieuse aandrift wortelt
eigenlijk in dit ene beginsel. Het kan voeren
tot ascetisme en Lebensverneinung" ; dat
gebeurt bij menschen, wier secundaire gees
telijke functie overmatig sterk is ontwikkeld.
Anderen gaan niet zoo ver, maar zij komen
toch door het beschouwen van de aardsche
nietigheid tot een verlangen naar het hoogere,
het geestelijke goed; zij vormen zich een
wijsgeerig of godsdienstig stelsel, dat hun een
nieuwe Lebensbejahung" teruggeeft.
Bij Lucianus is noch het eene, noch het an
dere het geval. Hij blijft bij de ontkenning
staan, zonder die in haar consequentie door
te voeren ; evenmin zoekt hij troost in een
hooger levensprincipe. Een vrij oppervlakkig
type dus, die met al zijn gephilosopheer geen
wijsgeer is maar toch, hij is een talenteling,
een auteur bij de Oratie Oods, en hij weet het
langrniet-nieuwe thema, dat hij uit sto
cynsche geschriften en redevoeringen haalt, op
een frissche manier te behandelen. Charon, de
veerman in dienst van het Rijk der Schimmen,
komt eens boven kijken, wat de menschen daar
toch allemaal voor moois achterlaten bij hun
vertrek naar beneden ze zijn immers altijd
zoo treurig gestemd, als ze daar bij hem
arriveeren! Maar wat hij ziet, valt hem lang
niet mee ; is dat nu de moeite waard, om zoo
aan te hangen?
Hier volgt een vrije en sterk verkorte be
werking van het geschriftje. Het is ondanks
zijn burlesqucn toon aangrijpend genoeg, om
ons nog te boeien.
HERMES : Wel, Charon ! Hoe kom jij hier
zoo uit de onderwereld? Je veerbootje in den
steek gelaten?
CHARON : Ja, ik wou toch eens zien, wat er
hier zoo te koop is. De lui, die bij mij daar
beneden aankomen, zien altijd zoo treurig ?
ze laten hier zeker heel wat bijzonders achter.
Daarom heb ik Hades n dag vacantie ge
vraagd om hier den boel eens goed te bekij
ken. Prachtig, dat ik jou net tref, je wilt mij
zeker wel eens overal rondleiden.
' HERMES : Geen tijd, waarde heer! Ik moet
naar boven, om aan Zeus rapport uit te bren
gen over den stand van zaken hier. En de oude
heer is niet makkelijk
CHARON : Je zult mij toch niet in m'n eentje
rond laten loopen? Ik weet hier heg noch
steg ! Kom, ik heb jou ook wel eens een ge
noegen gedaan....
HERMES : Enfin, vooruit dan maar. Maar
alles kan ik je niet laten zien daar zouden
we jaren voor noodig hebben. We moeten op
een of andere manier zorgen, dat we de hoofd
zaken te zien krijgen.
CHARON : Zeg jij maar wat je het best
vindt.
HERMES: Tja.... we moesten maar een
hoog punt beklimmen,'een of anderenberg,
om van daar uit makkelijk op alles neer te
kunnen zien.
CHARON : Uitstekend !
(Zij beklimmen een hoogen berg en zien op
de aarde neer).
CHARON : Wat is dat voor een meneer, die
krachtkerel, die daar gaat?
HERMES : Dat is Milo, de athlee;. Hij heeft
laatst een reuzen-succes behaald in het Sta
dion, door een stier op zijn schouders te ne
men en rond te dragen.... Als razend j nichten
de menschen hem toe.
CHARON : Dan mochten ze mij wel nog har
der toejuichen, want ik zal hem eerstdaags
oppakken en in mijn bootje zetten, wanneer
hij, de worstelaar, op zijn rug is gelegd door
zijn onoverwinnelijksten tegenstander, den
Dood.... zonder dat hij zelfs weet, wie hem
heeft overwonnen ! Ach, wat zal hij dan jam
meren om zijn krans en zijn applaus ! Kon
hij daar nu wel eens aan denken?
HERMES : Dat denk ik niet, hij is nu zoo van
zijn succes vervuld....
CHARON : Enfin, laat hem genieten. Bin
nenkort, als hij bij mij komt, kan hij geen
lllltlllMllllilllllllllMIIIMIIMlIllillllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllll
mug meer optillen, laat staan een stier.
Maar wie zijn dat daar in de verte?
HERMES : De stad, die je daar ziet, is Sardes
in Lydië; de man, die daar op een rustbed ligt,
is Croesus, in gesprek met den wijzen Solon.
Laat ons eens luisteren, waar zij het over
hebben.
(Zij hooren de volgende conversatie
tussch'en Croesus en Solon :
CROESUS : O Atheensche wijsgeer, hebt gij
mijn rijkdom en mijn schatten aanschouwd?
Zeg mij, wien acht gij den gelukkigsten van
alle stervelingen?
SOLON : O Croesus, weinigen zijn gelukkig.
Van de menschen, die ik gekend heb, waren
Cleobis en Bito naar mijn meening het geluk
kigst, de zoons van een priesteres van Hera
in Argos. Zij trokken hun oude moeder op
haar wagen naar den tempel toen de ossen
niet op tijd aankwamen, om haar te vervoeren.
Het geheele volk prees hen gelukkig om hun
kracht en hun goedheid, haar om het bezit
van zulke kinderen. De vrome priesteres bad
verheugd dat Hera haar zonen zou geven wat
het beste is voor een mensch. Toen de jon
gelingen zich dien nacht in den tempel te
slapen hadden gelegd, werden zij niet meer
wakker, maar sliepen voor eeuwig in. Zoo
toonde de Godheid, dat het voor den mensch
beter is, gestorven te zijn dan te leven. Maar
de Argeeërs richtten standbeelden voor hen
op, omdat zij goede menschen waren ge
weest.*)
CROESUS : Nu, goed dan, dat waren dus de
gelukkigsten. Maar wie komt er dan na hen?
SOLON: Tellos van Athene, die een goed
leven leidde en daarna voor zijn vaderland
stierf.
CROESUS : Ongeluk, dat je bent! Vindt je
mij dan in 't geheel niet gelukkig?
SOLON : Dat weet ik niet, Croesus, zoolang
gij nog leeft. Niemand is voor zijn dood geluk
kig te noemen....
CHARON : Juist, die weet het!
HERMES : Ja,' maar koning Croesus kan
Solons vrijmoedigheid niet goed zetten.
Later zal hij aan die woorden denken, wan
neer hij op den brandstapel staat, om op bevel
van Cyrus den vuurdood te ondergaan
En Cyrus zelf zal sneuvelen onder de handen
van Tomyris, de Amazone kijk, daar rijdt
zij al rond op haar Scythischen schimmel.
Ik heb de toekomst van Clotho, de schikgodin
zelf, gehoord : zij zal hem het hoofd af houwen,
en het werpen in een bloedigen zak.... Zie
je daar dat jongemensch? Het is de zoon van
Cyrus, Cambyses. Hij zal zijn vader opvolgen
als koning, maar allerlei nederlagen lijden
tegen de Lybiërs en de Aethiopiërs,, en ten
slotte krankzinnig sterven na de Apis te heb
ben vermoord.
CHARON. Och, och, wat een dwaasheid!
Kijk me nu die menschen toch eens op andereu
neerzien.! Wie zou gelooven, dat de n bin
nenkort een gevangene zal zijn, en de ander
onthoofd zal worden? Maar zeg, wie is die
vorst, aan wien zijn kok een ring overhandigt
dien hij blijkbaar uit dien visch heeft gehaald?
HERMES: Dat is Polycrates, de tyran van
Samos, die zich verbeeldt, verbazend geluk
kig te zijn. Maar later zal hij verraden worden
door zijn dienaar Maeandrias, (die daar juist
bij hem staat) en gekruisigd op bevel van
Oroetes, den Perzischen satraap. Ook dat heb
ik van Clotho gehoord.
CHARON : Hoe meer de menschen zich ver
heffen, des te pijnlijker zal later hun val zijn.
Wat zal ik lachen, als ik ze later weerzie
maar dan niet met al hun mooie kleeren,
maar naakt in mijn bootje,
HERMES.: Gelijk heb je. Maar zie je
daar die heele menigte? Sommigen zijn aan
het varen, anderen voeren oorlog, of
procedeeren, of bebouwen hun land, of bedrijven
woeker, of bedelen
CHARON : Ja, wat een bedrijvigheid van
allerlei aard! Hun steden lijken op bijen
korven. ... Maar wat is dat voor een zwerm
blijkbaar voor hen onzichtbare wezens, die
om hen heen vliegen?
HERMES : Dat zijn de Hoop, de Verschrik
king, de Waanzin, het Genot, de Hebzucht, de
Toorn, de Haat en anderen. Sommigen daar
van leven gewoon temidden van de men
schen, zooals bijvoorbeeld de Haat, de Toorn,
de Jaloezie en de Domheid ; anderen als de
Schrik en de Vrees vliegen boven hun hoofden,
en storten zich plotseling op hen de Hoop
vliegt weg wanneer iemand haar juist meende
te grijpen. Als je goed kijkt, zul je ook de
Schikgodinnen zien, die ieders levensdraden
spinnen, 't zijn fijne draden net als van
een spinneweb.
CHARON : Ja, ieder mensch zit aan een fijne
draad.
HERMES : Natuurlijk. En het is beschikt,
dat A door B zal worden vermoord, en X de
erfgenaam zal wezen van Y?als de draad kort
wordt, is het leven gauw afgeloopen. Kijk, die
eene man, die daar zoo in de hoogte hangt
als die valt doordat zijn draad afbreekt, zal
hij met een luiden plof neerkomen van
een ander hoort zijn buurman het nauwelijks,
wanneer hij valt.
CHARON : Een malle boel is het eigenlijk
daar op de wereld.
HERMES : Mal? Och, waarom allen
worden ze te midden van al hun gedoe weg
gerukt door onzen besten vriend, den Dood.
Boden en dienaren heeft hij genoeg : de Koorts,
de Tering, de Longontsteking, de Dolk, de
Giftbeker en zoovele anderen. Maar aan al
deze personages denken ze niet, zoolang het
hun goed gaat loopt het mis, dan hoor je
niets dan ach en wee. Bedachten ze van te
voren, dat ze sterfelijk zijn, ze zouden verstan
diger leven en gelukkiger sterven. Zie dien man
daar, die een groot feest geeft. Hij heeft een
zoon gekregen, en is daar vreeselijk blij mee.
De jongen zal sterven als hij zeven jaar oud
is denk je, dat de vader ook zoo blij zou
zijn, wanneer hij dat wist? Maar hij denkt
zelfs niet aan de mogelijkheid. En dat komt,
omdat hij altijd kijkt naar zijn eenen buurman,
wiens zoon juist een prijs heeft behaald op de
Olympische spelen, maar niet naar den anderen
die is juist bezig, zijn kind te begraven !
CHARON : Heb je wel eens gelet op water
bellen, die door een sterke strooming ontstaan?
Daar doet het menschenleven mij aan denken.
Sommige van die waterblaasjes zijn klein,
en spatten meteen uit elkaar; andere houden
het langer uit, en worden zelfs grooter, door
dat er kleinere bij komen.... maar ook die
moeten eenmaal batsten, en er blijft niets
van over. De mcnscheïijke waterbellen zijn
ook grooter of kleiner ze duren een poosje,
of spatten dadelijk na hun ontstaan uiteen.
HERMES : Je vergelijking is' niet minder
mooi dan die van Homerus, die de geslach
ten der menschen" met de bladeren van een
boom vergelijkt, die afvallen om door andere
te worden gevolgd....
CHARON : Ja, zoo zijn ze, en toch streven
ze om het hardst naar baantjes, en eer en
bezittingen allemaal dingen, die ze toch
moeten achterlaten wanneer zij eenmaal bij
mij zullen komen. We staan nu toch op een
hoogte zal ik hun eens lui'l toeschreeuwen :
Wat maak jelui je toch druk'? Houdt toch
op, dwazen, want alles, wat jelui nu verwerft,
moet je eens nalaten aan anderen!"?
HERMES : Och, doe het maar niet het
geeft je toch niet. Ze hebben als 't ware hun
ooren met was dicht gestopt, zooals Odysseus
toen hij langs de Sirenen voer. Ze zouden je
niet verstaan, al schreeuwde je tot je barstte.
Wat daar bij jelui de Stroom der Vergetelheid
uitwerkt, dat doet hier de onwetendheid. Er
zijn maaj een paar menschen, die zich de
ooren niet toestoppen, en scherp genoeg zien
om de waarheid te aanschouwen.
CHARON : Als ik het dien dan eens toeriep ?
HERMES : Zij hebben je waarschuwing niet
noodig.
CHARON. Je hebt gelijk. Maar n ding wou
ik nog weten dan heb je mij alles laten zien.
Hoe zijn de plaatsen, waar zij hun dooden
begraven ?
HERMES : Zie je aan den buitenkant van
de steden die grafheuvels en die zuilen ?
Brandstapels zijn er ook. Ze zijn daar be/.ig,
doodenoffers te brengen.
CHARON: Wat hebben zij daaraan, die al
bij Hades zijn ? De levenden denken zeker,
Jat de dooden naar boven komen, om van
hun gaven te genieten, Dan zouden wij het
werk niet af kunn^rj,;^tls wij ze telkens weer
naar boven moest'fiHJM'engen. ."
HERMES : Zie je "daar in de verte kaap
Sigeum? Daar is het graf van Achilles. Tegen
over hem, op Rhoeteum, rust Ajax.
CHARON : Wat zijn de graven van de groote
mannen klein! ,?Maar wijs mij nu nog een
paar groote steden, Ninive, Babyion, Mycene
en Troje bij voorbeeld, waarvan Homerus
vertelt.
HERMES : Ninive bestaat niet meer het
is verwoest, en geen spoor zelfs is er van over.
Babyion ligt daar nog met zijn groote bolwer
ken, maar het zal Ninive eens volgen....
Mycene en vooral Troje durf ik haast niet te
wijzen, want je zou Homerus na zijn dood
nog doodslaan, omdat hij zoo'n grootspreker
lijkt zoo weinig is van die plaatsen over.
Eenmaal zijn ze wel groot en machtig geweest
.... Steden sterven als menschen.
CHARON : Ach, waarvoor die mooie epitheta
dan, het heilige" en het breedstratige"
Troje? Maar kijk, ze voeren daar oorlog.
Wie zijn dat?
HERMES : De Argeeërs en de
Lacedaemoniërs je ziet daar den aanvoerder, Othryades,
die het zegeteeken beschrijft met zijn eigen
bloed.
CHARON : Waar vechten ze om?
HERMES : Om de vlakte, waarin de slag
wordt geleverd.
CHARON : O dwaasheid ! Al bezaten ze de
heele Peloponesus, dan kregen ze daarom
nog geen voetbreed grond van Hades....
En die vlakte zal eenmaal worden bebouwd
door menschen, die met hun ploegen op het
zegeteeken zullen stooten.
HERMES : Laten we maar weer naar bene
den en aan ons werk gaan.
CHARON. Ja, ik heb gezien wat ik zien wou.
Nu weet ik, dat geen mensch ooit van te vo
ren aan Charon denkt.
J.S. MEUWSEN, Hofleverancier, A'DAM?R'DAM
DE BESTE HOEDEN IN HOLLAND
*) Deze bijzonderheden omtrent Cleobis
en Bito zijn ontleend aan het verhaal van
Herodotus over Croesus; Lucianus veronder
stelt ze aan zijn lezers bekend. Schr.
mm iiiillllinilll
liCHISISCHE RUBRIE
DE ECONOMIE VAN HET BRAND
STOFVERBRUIK
door G. DE CLERCQ
De groote brandstoffennood, die in alle
landen heerscht.heeft de techniek aangespoord
tot het zoeken naar middelen om de beschik
bare brandstof met een hooger nuttig effect
te verstoken.
Onder het nuttig effect van een
stookinrichting verstaat men de verhouding van de
hoeveelheid warmte die benut wordt voor
het doel waarvoor de inrichting is gecon
strueerd, tot de totale hoeveelheid warmte
die in het verstookte kwantum brandstof is
opgehoopt. Deze warmtehoeveelheden wor
den uitgedrukt in calorieën. Wanneer men
dus in een gewone kachel per uur l K.G.
anthraciet verstookt, waarin ca. 7500 cal.
zijn opgehoopt en deze kachel in dat tijds
verloop 1500 cal. aan de omgeving afstaat,
dan is het nuttig effect van de
kachelverwarming een vijfde of 20 pCt. Dit cijfer zegt
tevens, dat vier vijfde van de in de brand
stof opgehoopte wannte via den schoorsteen
verloren gaat.
Wellicht zal men denken dat dit voorbeeld
den toestand zeer abnormaal voorstelt, doch
dit is geenszins het geval. Over het alge
meen is het nuttig effect van de bekende
stookinrichtingen niet hoog, getuige onder
staande, aan de praktijk ontleende cijfers :
Soort : Nuttig effect :
Stoomketel 70 tot 80 pCt.
Technische ovens GO ,, 70
Centrale verwarming 55 ,, 65 ,,
Kolenkachel met circulatie 20 ,, 25
,, zonder 15 20
Fornuis 10 ,, 20
Door deze cijfers van 100 af te trekken,
krijgt men dus het warmteverlies in pro
centen. Intusschen blijkt uit deze opgave dat
het te bereiken nuttig effect in hooge mate
afhankelijk is- van de soort stookinrichting
die men kiest. Zoo zal b.v. het vervangen
van de kachelverwarming door centrale ver
warming reeds een brandstofbesparing op
leveren van ruim 100 pCt. Wanneer men
hierbij in aanmerking neemt dat bij de thans
geldende rantsoeneering het verbruik aan
brandstoffen voor huisbrand hier te lande
ca. 2.100.000 ton bedraagt, dan zou langs
dezen weg ca. 1.000.000 ton brandstof, d.i.
1/10 van ons totale brandstofverbruik, be
spaard kunnen worden.
Het grootste deel der brandstoffen wordt
echter in de industrie verstookt, zoodat een
verbetering van het nuttig effect der tech
nische stookinrichtingen de voornaamste
brandstof besparing oplevert.
Het vraagstuk der economie-controle van
de grootere stookinrichtingen, omvat twee
onderdeelen," t.w. : De controle en de ver
betering van het nuttig effect.
De controle van het nuttig effect der
technische stookinrichtingen is in den laatsten
tijd meer en meer usance geworden. Terwijl
men zich vroeger meestal bepaalde tot een
dergelijke controle bij de inbedrijfstelling
van de installatie, teneinde na te gaan of
de leverancier aan zijn garantie had voldaan,
laten tegenwoordig tal van fabrieken deze
controle op geregelde tijden, b.v. eens per
drie maanden, uitvoeren. En hiertoe bestaat
alle reden. Want zelfs al wordt bij de in
bedrijfstelling der stookinrichting een hoog
nuttig effect gevonden, dan bezit men toch
niet de minste zekerheid dat dit mooie
resultaat steeds zal blijven bestaan. Integen
deel, het nuttig effect van vrijwel elke
machine loopt, nadat deze eenigen tijd in
bedrijf is geweest, langzaam achteruit. En
vooral hij stookinrichtingen is de kans hierop
nog veel grooter, omdat zij geregeld schoon
gemaakt moeten worden, teneinde de onder
deelen van roet en asch te reinigen.
Onze Doorn?che Gast
In geen enkele familie behoort het tot den
goeden toon om loges te bespieden bij de on
schuldige vermaken, waarmede ze zich
onledigliotidch. Ik zou nog verder willen gaan en de
vrijheid, waarmede gasten zich bewegen kun
nen, tot den maatstaf van gastvrijheid
promoveeren. Tot de prettigste herinneringen aan
langere logeerpartijen behooren voor mij altijd
die waarin ik mij een luien stoel en een boek
herinner.
Dat is het Engelschc systeem van
recepieeren op het land ; men laat buiten de maal
tijden of buiten gewone feestelijkheden zijn
gasten over aan een tijdsverdeciing, die hen
zelf het beste aanstaat.
Inmiddels behoort daartoe de stilzwijgende
voorwaarde dat ze zich rustig zullen gedragen
en geen schade of ongemak voor de omgeving
opleveren.
De wereldhiiishouding heeft de/.e goede
zede overgenomen, en zoo is de laatste regel
van liet huis in zekeren zin actueel geworden.
Het is nu wel uit met de onbescheiden ont
hullingen en bijzonderheden uit het particu
liere leven van onzen Doornschen gast; hij
kan y.ijn tijd indeelcn zooals hij het zelf wenscht
en men bespiedt hem niet meer over
tuinnuiren.
Volgens een laatste bevel van den minister
van waterstaat zijn het alleen nog de
Nederlandsche militaire vliegenicrs, die het recht
hebben een blik te werpen op ons St. Helena,
voor alle andere luchtvaarclers is de toegang
tot het luchtruim boven Doorn strengstens
untersagt".
Inmiddels komen er in een deel van de
Engelsche pers nog steeds min of meer schok
kende détails voor uit het dagelijksch leven
van onzen gast, en ook de redactie van het
Utrechtsch Dagblad spaart hare lezers in dit
opzicht niet. Dezer dagen nog meldde dit
immer actueele orgaan :
Omtrent den ex-keizer vernemen wij,
dat deze zich nog steeds onledig houdt
met het vellen, zagen en hakken van
benkeboomen. Bij dezen arbeid wordt hij
bijgestaan door twee arbeiders uit Doorn,
die beiden tot dat doel door hem in zijn
dienst zijn genomen.
Minder de mededeeling op zichzelf dan wel
de toon er van geeft aanleiding tot commen
taar.
Allereerst is de uitdrukking ,,onledig hou
den" o. i. wel wat /.wak voor een /.oo enorm
veel van het lichaam eischende bezigheid als
het vellen niet alleen, maar ook het zagen en
hakken van benkeboomen. Sterker, de drie
gebezigde werkwoorden inspireeren een voor
stelling van zwoegen en zweeten, die niet in
overeenstemming is met het waarschijnlijk
kalmecrend bedoelde bericht dat de ex-keizer
zich onledig" zou houden.
Goed, zwoegend en /.weetend stellen wij
ons onzen gast voor. Logisch is nu,dat wij ons
afvragen : waartoe dient deze ontzachelijke
lichamelijke inspanning? Het slot van den zin
geeft slechts gedeeltelijk antwoord op die vraag,
mededeelende dat de kolossale
krachtinspanning dient tot het vellen, zagen en hakken
van beukeboomen".
Daaraan verbindt de Ie/er, die opgegroeid is
in een zekere harmonie tnsselien poging en
doel, onmiddellijk de visie van een pionier in
een blokhuis, die zich een onherbergzaam en
onbewoond eiland UMI nutte wil maken, die
wilde lianen en oergi-was uiteenhakt om een
open plek voor zich en de zijnen te maken.
Dit laatste nu is weer niet in overeenstem
ming niet de vreedzame voorstelling, die we
ons gewoon zijn van Doorn te maken en aan
die, welke we verbinden aan het begrip beu
keboomen" in tegenstelling met wat we den
keu bij kokospalmen en sagoboomen bij voor
beeld.'
Ue redactie versterkt de onwillekeurige im
pressie van een nutfelooze ravage door verder
mee te deeleu dat de persoon in quaestie, blijk
baar niet tevreden met hetgeen hij met zijne
persoonlijke lichaamskrachten weet te bewerk
stelligen, zich de betaalde hulp heeft verze
kerd van een tweetal anderen, wier qna
ficatie arbeiders" de gedachte op moet wekken
aan hunne speciale physieke dispositie voor
zwaar werk in het algemeen.
1)1! stelt het geiieel iu een onnoodig de
structief daglicht.
Eindelijk voltooit de laatste zinsnede de
onaangename verwoestiugsinipressie, die zich
aan ons opdringt.
Deze luidt : die beiden tot dat doel door
hem in zijn dienst zijn genomen".
Hieruit blijkt onomstootelijk de opzet tot
vernieling. Wie betaalde hulpkrachten
expressclijk tot een zeker doel in zijn dienst
neemt, kan niet geacht worden te handelen uit
verveling of alleen om zich onledig te hon
den." Hier zijn aanhef en slot van liet bericht
in flagrante tegenspraak met elkaar.
Onze slot-impressie is dan ook dal hier
systematisch een arbeid wordt verricht die
bedoeld is ter verstrooiing te dienen maai' ont
aard is in een met bitterheid tot liet uiterste
doorgevoerde zwoegerij van vellen, zagen en
hakken.
En wat ik de redactie dan ook kwalijk
blijf nemen is, dat zij door de samenstelling
van het bericht hij den lezer de gedachte wekt
aan een gast, die de allures aanneemt vaneen
gouddelver in een bijoutery-winkel, van een
grof-wild jager in een dierentuin, van een
alpenbestijger in een lift, of, om het directer
uit te drukken, van een mensch niet een
zonnelioed en opgestroopte mouwen, die met de
betaalde hulp van anderen, velt, zaagt en
hakt.... niet in de binnenlanden van Borneo,
maar in een geharkt tuintje.
De bestuurder rechts
Onlangs is in den Amerikaansehen senaat de
qnaestie ter sprake gekomen van de linksche
bestuurdersplaats die sommige
automobielfabrieken aan hun wagens bouwen. Terecht
werd opgemerkt dat dit een gevaar voor het
verkeer is in rechtshoudende lauden.
Een eerste eiscli voor de veiligheid is het vrije
oog van den bestuurder op den weg.
Ten onzent, evenals overal elders, loopen
de automobielen met de bestuurdersplaats
links en rechts dooreen.
Maar het is niet de bedoeling dit een wan
toestand te noemen. Ik wil er alleen een andere
qnaestie aan toetsen.
En deze laatste is specifiek nationaal en
actueel.
In Nederland toch loopen op dit oogenblik
de locomotieven niet linksche en rechtsche
bestuurdersplaats dooreen, en dat is een
vreemd geval.
Nu namelijk de l lollandsclie-
cndeStaatsspoor zich vereeuigd hebben, is beider materi
aal voor een groot deel door elkaar in gebruik.
De Hollaiidsdie spoor gebruikte op haar
Elke kleine nalatigheid bij het opnieuw
monteeren kan een sterken achteruitgang
van het nuttig effect tengevolge hebben.
Zoo zal, om een voorbeeld te noemen, een
scheur in het metselwerk van een stoomketel
de oorzaak zijn dat van buiten koude
lucht wordt ingezogen, waardoor dus het
nuttig effect daalt. Voert men daarentegen
de economiecontrole op geregelde tijden uit,
dan komen deze fouten direct aan het licht.
En vooral in de grootere bedrijven die per
jaar 5000 tot 10.000 ton brandstof verstoken,
speelt de handhaving van een goed nuttig
effect een zeer voorname rol. Want wanneer
zulk een bedrijf erin slaagt om door een
geregelde controle het nuttig effect in door
snee met 10 pCt. te verhoogen,*dan
beteekent dit een jaarlijksche kolenbésparing van
ca. 500 ton of, bij den huldigen kolenprijs
van ca. 30 gulden per ton, 15.000 gulden.
En voor zulk een bedrag kan men er.des
noods wel enkele technische specialiteiten
op na houden, die geregeld deze controle
uitvoeren.
Want dit verlieze men niet uit\ het oog,
dat een dergelijke, brandstofbesparing naast
het financieele voordeel, dat de fabrikant
ervan trekt, ook een landsbelang'' is.* Onze
industrie verstookt per jaar ca. 5.000.000 ton
brandstof en men kan met groote. zekerheid
zeggen, dat dit cijfer belangrijk lager zou
zijn, wanneer alle fabrikanten hun brandstof
met de grootst mogelijke zuinigheid ver
stookten. Het is dan ook onder de tegen
woordige omstandigheden lang niet uitge
sloten dat de Regeering, die al sinds eenige
maanden bezig is met de instelling van een
Instituut voor Brandstoffeneconomie, ook de
zorg voor de voldoende economie aan zich
zal trekken. En de kans hierop is des te
grooter, omdat de Nederlandsche
industrieelen tot nu toe nog nooit getoond hebben,
dat zij ook uit zichzelf streefden naar een
betere economie.
De verbetering van het nuttig effect der
verwarmingsinrichtingen is een vraagstuk
dat feitelijk nog in studie is. Hetgeen men
tot nu toe op dit gebied heeft bereikt, komt
in hoofdzaak neer op het deugdelijk benutten
van de groote hoeveelheid warmte die met
de rookgassen via den schoorsteen verloren
gaat. Dit is dus hetzelfde dat menig vinding
rijke leek reeds in de oorlogsjaren gedaan
heeft, n.l. het aanbrengen van een verwij
ding in de pijp van zijn kachel, waarop ge
kookt kon worden. Op soortgelijke wijze
wil men in de toekomst trachten de onbe
nutte warmte der fabrieken te gebruiken
voor warmwatervoorziening.
Tot nu toe hebben al deze pogingen
echter gefaald, doordat men niet beschikte
over een deugdelijk hulpmiddel om het ge
produceerde warme water te vervoeren. Men
heeft getracht dit te doen door
warmwaterleidingen, doch hierin was de afkoeling zoo
groot, dat het water koud in de huizen
aankwam. Voorloqpig moet men zich dus
op die plaatsen, waar zulk een warmwater
voorziening bestaat, bepalen tot het rond
brengen van het warme water met tank
wagens, zooals dit ook hier te lande tijdens
den oorlog veel is gedaan. Men kan echter
ook de schoorsteenwarmte benutten voor
centrale vcrwarmina van woonhuizen, die
in de buurt der fabriek gelegen zijn. Binnen
een rayon van ca. 500 meter is dit inderdaad
mogelijk gebleken.
Een veel grooter gebied voor het deug
delijk benutten van verloren warmte bieden
echter stoommachines e.d. Wanneer men
hiervoor het nuttig effect uitrekent, komt
men tot abnormaal lage cijfers als 15 tot
20 pCt. Hier zou dus een betere benutting
van de warmte die in het koel- en
condcnswater verloren gaat, leiden tot een zoo ge
weldige brandstofbesparing, dat er inplaats
van tekort overvloed aan brandstof zou zijn.
Of echter ook hier de naaste toekomst reeds
de oplossing zal brengen, is een vraag waarop
thans nog geen antwoord gegeven kan wor
den. Zeker is, dat de groote brandstofnood
in alle landen een voorname aansporing is
om het vinden van zulk een hulpmiddel te
bespoedigen.
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiriiiiiiiiiiiiimiiiuiiiitiHittiiiiiiiiifniitiiiNiiiiiimMMii
CADILLAC
Het Meesterstuk der Autotechniek
Importsur: K. LANDEWEER, UTRECHT
lijnen locomotieven, waarop de machinist
rechts en de stoker of leerling links stond. De
seinen waren op haar lijnen dan ook allen
rechts van den weg geplaatst en zoodoende
onder het wakend oog van den bestuurder.
Op de machines van de Staatsspoor echter
stond de machinist links aan zijn rem, orgel"
en stoomkraan, en staan de seinen links van
den weg.
Men begrijpt wat er geschiedt wanneer met
zulk materiaal een fusie tot stand komt.. Al
is het dan ook de bedoeling om zoo spoedig
mogelijk alle bestuurders en alle seinen rechts
te brengen, noodzakelijk blijft er toch een
lange overgangsperiode, waarin dubbele op
merkzaamheid van het personeel een onte
genzeggelijk verkeerden toestand moet redden.
Het is ook niet juist om een vrijere
arbeidsverdeeling op de machine in de hand te wer
ken : de stoker blijve aan zijn haard en de be
stuurder bij zijn liandles en met liet oog'op
den weg.
Met de innige hoop met deze onthulling
niet het genoegen van uw zomerreis in
redeloozcn angst te hebben doen overslaan,entnet
een woord van hulde aan ons wakker
machinistencorps waartoe ik eens door bijzondere
omstandigheden de eer heb gehad een aantal
weken te behooren,
de uwe
MELIS S T o K E