De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1920 3 juli pagina 10

3 juli 1920 – pagina 10

Dit is een ingescande tekst.

r 10 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 3 Juli '20. - No. 2245 C H A R O N door Dr. J. A. SCHRÖEDER Lucianus, de bekende Grieksche pamflettist-feuilletonist-humorist-satiricus uit de tweede eeuw na Christus, was een gewei dige spotvogel. En toch, a! stak hij ook nog zoo den draak met getheoretiseer en gephilosopheer als het zoo in zijn kraam te pas kwam, hield hij ook wel van een ernstig woordje. Dan werd hij haast stichtelijk opzijn manier, en zijn thema was altijd ieder mensen heeft immers maar een boodschap aan zijn medemenschen te brengen och, wat maken wij endags-vliegen ons toch noodeloos en vruchteloos druk om allerlei stoffelijke dingen wat geeft het, eerstdaags sterven wij toch en meenemen mogen wij niets ; nietig is het aardsche bestaan." De gedachte is niet oorspronkelijk; elk mensch die nadenkt, moet haar in zich voelen opkomen. Elke religieuse aandrift wortelt eigenlijk in dit ene beginsel. Het kan voeren tot ascetisme en Lebensverneinung" ; dat gebeurt bij menschen, wier secundaire gees telijke functie overmatig sterk is ontwikkeld. Anderen gaan niet zoo ver, maar zij komen toch door het beschouwen van de aardsche nietigheid tot een verlangen naar het hoogere, het geestelijke goed; zij vormen zich een wijsgeerig of godsdienstig stelsel, dat hun een nieuwe Lebensbejahung" teruggeeft. Bij Lucianus is noch het eene, noch het an dere het geval. Hij blijft bij de ontkenning staan, zonder die in haar consequentie door te voeren ; evenmin zoekt hij troost in een hooger levensprincipe. Een vrij oppervlakkig type dus, die met al zijn gephilosopheer geen wijsgeer is maar toch, hij is een talenteling, een auteur bij de Oratie Oods, en hij weet het langrniet-nieuwe thema, dat hij uit sto cynsche geschriften en redevoeringen haalt, op een frissche manier te behandelen. Charon, de veerman in dienst van het Rijk der Schimmen, komt eens boven kijken, wat de menschen daar toch allemaal voor moois achterlaten bij hun vertrek naar beneden ze zijn immers altijd zoo treurig gestemd, als ze daar bij hem arriveeren! Maar wat hij ziet, valt hem lang niet mee ; is dat nu de moeite waard, om zoo aan te hangen? Hier volgt een vrije en sterk verkorte be werking van het geschriftje. Het is ondanks zijn burlesqucn toon aangrijpend genoeg, om ons nog te boeien. HERMES : Wel, Charon ! Hoe kom jij hier zoo uit de onderwereld? Je veerbootje in den steek gelaten? CHARON : Ja, ik wou toch eens zien, wat er hier zoo te koop is. De lui, die bij mij daar beneden aankomen, zien altijd zoo treurig ? ze laten hier zeker heel wat bijzonders achter. Daarom heb ik Hades n dag vacantie ge vraagd om hier den boel eens goed te bekij ken. Prachtig, dat ik jou net tref, je wilt mij zeker wel eens overal rondleiden. ' HERMES : Geen tijd, waarde heer! Ik moet naar boven, om aan Zeus rapport uit te bren gen over den stand van zaken hier. En de oude heer is niet makkelijk CHARON : Je zult mij toch niet in m'n eentje rond laten loopen? Ik weet hier heg noch steg ! Kom, ik heb jou ook wel eens een ge noegen gedaan.... HERMES : Enfin, vooruit dan maar. Maar alles kan ik je niet laten zien daar zouden we jaren voor noodig hebben. We moeten op een of andere manier zorgen, dat we de hoofd zaken te zien krijgen. CHARON : Zeg jij maar wat je het best vindt. HERMES: Tja.... we moesten maar een hoog punt beklimmen,'een of anderenberg, om van daar uit makkelijk op alles neer te kunnen zien. CHARON : Uitstekend ! (Zij beklimmen een hoogen berg en zien op de aarde neer). CHARON : Wat is dat voor een meneer, die krachtkerel, die daar gaat? HERMES : Dat is Milo, de athlee;. Hij heeft laatst een reuzen-succes behaald in het Sta dion, door een stier op zijn schouders te ne men en rond te dragen.... Als razend j nichten de menschen hem toe. CHARON : Dan mochten ze mij wel nog har der toejuichen, want ik zal hem eerstdaags oppakken en in mijn bootje zetten, wanneer hij, de worstelaar, op zijn rug is gelegd door zijn onoverwinnelijksten tegenstander, den Dood.... zonder dat hij zelfs weet, wie hem heeft overwonnen ! Ach, wat zal hij dan jam meren om zijn krans en zijn applaus ! Kon hij daar nu wel eens aan denken? HERMES : Dat denk ik niet, hij is nu zoo van zijn succes vervuld.... CHARON : Enfin, laat hem genieten. Bin nenkort, als hij bij mij komt, kan hij geen lllltlllMllllilllllllllMIIIMIIMlIllillllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllll mug meer optillen, laat staan een stier. Maar wie zijn dat daar in de verte? HERMES : De stad, die je daar ziet, is Sardes in Lydië; de man, die daar op een rustbed ligt, is Croesus, in gesprek met den wijzen Solon. Laat ons eens luisteren, waar zij het over hebben. (Zij hooren de volgende conversatie tussch'en Croesus en Solon : CROESUS : O Atheensche wijsgeer, hebt gij mijn rijkdom en mijn schatten aanschouwd? Zeg mij, wien acht gij den gelukkigsten van alle stervelingen? SOLON : O Croesus, weinigen zijn gelukkig. Van de menschen, die ik gekend heb, waren Cleobis en Bito naar mijn meening het geluk kigst, de zoons van een priesteres van Hera in Argos. Zij trokken hun oude moeder op haar wagen naar den tempel toen de ossen niet op tijd aankwamen, om haar te vervoeren. Het geheele volk prees hen gelukkig om hun kracht en hun goedheid, haar om het bezit van zulke kinderen. De vrome priesteres bad verheugd dat Hera haar zonen zou geven wat het beste is voor een mensch. Toen de jon gelingen zich dien nacht in den tempel te slapen hadden gelegd, werden zij niet meer wakker, maar sliepen voor eeuwig in. Zoo toonde de Godheid, dat het voor den mensch beter is, gestorven te zijn dan te leven. Maar de Argeeërs richtten standbeelden voor hen op, omdat zij goede menschen waren ge weest.*) CROESUS : Nu, goed dan, dat waren dus de gelukkigsten. Maar wie komt er dan na hen? SOLON: Tellos van Athene, die een goed leven leidde en daarna voor zijn vaderland stierf. CROESUS : Ongeluk, dat je bent! Vindt je mij dan in 't geheel niet gelukkig? SOLON : Dat weet ik niet, Croesus, zoolang gij nog leeft. Niemand is voor zijn dood geluk kig te noemen.... CHARON : Juist, die weet het! HERMES : Ja,' maar koning Croesus kan Solons vrijmoedigheid niet goed zetten. Later zal hij aan die woorden denken, wan neer hij op den brandstapel staat, om op bevel van Cyrus den vuurdood te ondergaan En Cyrus zelf zal sneuvelen onder de handen van Tomyris, de Amazone kijk, daar rijdt zij al rond op haar Scythischen schimmel. Ik heb de toekomst van Clotho, de schikgodin zelf, gehoord : zij zal hem het hoofd af houwen, en het werpen in een bloedigen zak.... Zie je daar dat jongemensch? Het is de zoon van Cyrus, Cambyses. Hij zal zijn vader opvolgen als koning, maar allerlei nederlagen lijden tegen de Lybiërs en de Aethiopiërs,, en ten slotte krankzinnig sterven na de Apis te heb ben vermoord. CHARON. Och, och, wat een dwaasheid! Kijk me nu die menschen toch eens op andereu neerzien.! Wie zou gelooven, dat de n bin nenkort een gevangene zal zijn, en de ander onthoofd zal worden? Maar zeg, wie is die vorst, aan wien zijn kok een ring overhandigt dien hij blijkbaar uit dien visch heeft gehaald? HERMES: Dat is Polycrates, de tyran van Samos, die zich verbeeldt, verbazend geluk kig te zijn. Maar later zal hij verraden worden door zijn dienaar Maeandrias, (die daar juist bij hem staat) en gekruisigd op bevel van Oroetes, den Perzischen satraap. Ook dat heb ik van Clotho gehoord. CHARON : Hoe meer de menschen zich ver heffen, des te pijnlijker zal later hun val zijn. Wat zal ik lachen, als ik ze later weerzie maar dan niet met al hun mooie kleeren, maar naakt in mijn bootje, HERMES.: Gelijk heb je. Maar zie je daar die heele menigte? Sommigen zijn aan het varen, anderen voeren oorlog, of procedeeren, of bebouwen hun land, of bedrijven woeker, of bedelen CHARON : Ja, wat een bedrijvigheid van allerlei aard! Hun steden lijken op bijen korven. ... Maar wat is dat voor een zwerm blijkbaar voor hen onzichtbare wezens, die om hen heen vliegen? HERMES : Dat zijn de Hoop, de Verschrik king, de Waanzin, het Genot, de Hebzucht, de Toorn, de Haat en anderen. Sommigen daar van leven gewoon temidden van de men schen, zooals bijvoorbeeld de Haat, de Toorn, de Jaloezie en de Domheid ; anderen als de Schrik en de Vrees vliegen boven hun hoofden, en storten zich plotseling op hen de Hoop vliegt weg wanneer iemand haar juist meende te grijpen. Als je goed kijkt, zul je ook de Schikgodinnen zien, die ieders levensdraden spinnen, 't zijn fijne draden net als van een spinneweb. CHARON : Ja, ieder mensch zit aan een fijne draad. HERMES : Natuurlijk. En het is beschikt, dat A door B zal worden vermoord, en X de erfgenaam zal wezen van Y?als de draad kort wordt, is het leven gauw afgeloopen. Kijk, die eene man, die daar zoo in de hoogte hangt als die valt doordat zijn draad afbreekt, zal hij met een luiden plof neerkomen van een ander hoort zijn buurman het nauwelijks, wanneer hij valt. CHARON : Een malle boel is het eigenlijk daar op de wereld. HERMES : Mal? Och, waarom allen worden ze te midden van al hun gedoe weg gerukt door onzen besten vriend, den Dood. Boden en dienaren heeft hij genoeg : de Koorts, de Tering, de Longontsteking, de Dolk, de Giftbeker en zoovele anderen. Maar aan al deze personages denken ze niet, zoolang het hun goed gaat loopt het mis, dan hoor je niets dan ach en wee. Bedachten ze van te voren, dat ze sterfelijk zijn, ze zouden verstan diger leven en gelukkiger sterven. Zie dien man daar, die een groot feest geeft. Hij heeft een zoon gekregen, en is daar vreeselijk blij mee. De jongen zal sterven als hij zeven jaar oud is denk je, dat de vader ook zoo blij zou zijn, wanneer hij dat wist? Maar hij denkt zelfs niet aan de mogelijkheid. En dat komt, omdat hij altijd kijkt naar zijn eenen buurman, wiens zoon juist een prijs heeft behaald op de Olympische spelen, maar niet naar den anderen die is juist bezig, zijn kind te begraven ! CHARON : Heb je wel eens gelet op water bellen, die door een sterke strooming ontstaan? Daar doet het menschenleven mij aan denken. Sommige van die waterblaasjes zijn klein, en spatten meteen uit elkaar; andere houden het langer uit, en worden zelfs grooter, door dat er kleinere bij komen.... maar ook die moeten eenmaal batsten, en er blijft niets van over. De mcnscheïijke waterbellen zijn ook grooter of kleiner ze duren een poosje, of spatten dadelijk na hun ontstaan uiteen. HERMES : Je vergelijking is' niet minder mooi dan die van Homerus, die de geslach ten der menschen" met de bladeren van een boom vergelijkt, die afvallen om door andere te worden gevolgd.... CHARON : Ja, zoo zijn ze, en toch streven ze om het hardst naar baantjes, en eer en bezittingen allemaal dingen, die ze toch moeten achterlaten wanneer zij eenmaal bij mij zullen komen. We staan nu toch op een hoogte zal ik hun eens lui'l toeschreeuwen : Wat maak jelui je toch druk'? Houdt toch op, dwazen, want alles, wat jelui nu verwerft, moet je eens nalaten aan anderen!"? HERMES : Och, doe het maar niet het geeft je toch niet. Ze hebben als 't ware hun ooren met was dicht gestopt, zooals Odysseus toen hij langs de Sirenen voer. Ze zouden je niet verstaan, al schreeuwde je tot je barstte. Wat daar bij jelui de Stroom der Vergetelheid uitwerkt, dat doet hier de onwetendheid. Er zijn maaj een paar menschen, die zich de ooren niet toestoppen, en scherp genoeg zien om de waarheid te aanschouwen. CHARON : Als ik het dien dan eens toeriep ? HERMES : Zij hebben je waarschuwing niet noodig. CHARON. Je hebt gelijk. Maar n ding wou ik nog weten dan heb je mij alles laten zien. Hoe zijn de plaatsen, waar zij hun dooden begraven ? HERMES : Zie je aan den buitenkant van de steden die grafheuvels en die zuilen ? Brandstapels zijn er ook. Ze zijn daar be/.ig, doodenoffers te brengen. CHARON: Wat hebben zij daaraan, die al bij Hades zijn ? De levenden denken zeker, Jat de dooden naar boven komen, om van hun gaven te genieten, Dan zouden wij het werk niet af kunn^rj,;^tls wij ze telkens weer naar boven moest'fiHJM'engen. ." HERMES : Zie je "daar in de verte kaap Sigeum? Daar is het graf van Achilles. Tegen over hem, op Rhoeteum, rust Ajax. CHARON : Wat zijn de graven van de groote mannen klein! ,?Maar wijs mij nu nog een paar groote steden, Ninive, Babyion, Mycene en Troje bij voorbeeld, waarvan Homerus vertelt. HERMES : Ninive bestaat niet meer het is verwoest, en geen spoor zelfs is er van over. Babyion ligt daar nog met zijn groote bolwer ken, maar het zal Ninive eens volgen.... Mycene en vooral Troje durf ik haast niet te wijzen, want je zou Homerus na zijn dood nog doodslaan, omdat hij zoo'n grootspreker lijkt zoo weinig is van die plaatsen over. Eenmaal zijn ze wel groot en machtig geweest .... Steden sterven als menschen. CHARON : Ach, waarvoor die mooie epitheta dan, het heilige" en het breedstratige" Troje? Maar kijk, ze voeren daar oorlog. Wie zijn dat? HERMES : De Argeeërs en de Lacedaemoniërs je ziet daar den aanvoerder, Othryades, die het zegeteeken beschrijft met zijn eigen bloed. CHARON : Waar vechten ze om? HERMES : Om de vlakte, waarin de slag wordt geleverd. CHARON : O dwaasheid ! Al bezaten ze de heele Peloponesus, dan kregen ze daarom nog geen voetbreed grond van Hades.... En die vlakte zal eenmaal worden bebouwd door menschen, die met hun ploegen op het zegeteeken zullen stooten. HERMES : Laten we maar weer naar bene den en aan ons werk gaan. CHARON. Ja, ik heb gezien wat ik zien wou. Nu weet ik, dat geen mensch ooit van te vo ren aan Charon denkt. J.S. MEUWSEN, Hofleverancier, A'DAM?R'DAM DE BESTE HOEDEN IN HOLLAND *) Deze bijzonderheden omtrent Cleobis en Bito zijn ontleend aan het verhaal van Herodotus over Croesus; Lucianus veronder stelt ze aan zijn lezers bekend. Schr. mm iiiillllinilll liCHISISCHE RUBRIE DE ECONOMIE VAN HET BRAND STOFVERBRUIK door G. DE CLERCQ De groote brandstoffennood, die in alle landen heerscht.heeft de techniek aangespoord tot het zoeken naar middelen om de beschik bare brandstof met een hooger nuttig effect te verstoken. Onder het nuttig effect van een stookinrichting verstaat men de verhouding van de hoeveelheid warmte die benut wordt voor het doel waarvoor de inrichting is gecon strueerd, tot de totale hoeveelheid warmte die in het verstookte kwantum brandstof is opgehoopt. Deze warmtehoeveelheden wor den uitgedrukt in calorieën. Wanneer men dus in een gewone kachel per uur l K.G. anthraciet verstookt, waarin ca. 7500 cal. zijn opgehoopt en deze kachel in dat tijds verloop 1500 cal. aan de omgeving afstaat, dan is het nuttig effect van de kachelverwarming een vijfde of 20 pCt. Dit cijfer zegt tevens, dat vier vijfde van de in de brand stof opgehoopte wannte via den schoorsteen verloren gaat. Wellicht zal men denken dat dit voorbeeld den toestand zeer abnormaal voorstelt, doch dit is geenszins het geval. Over het alge meen is het nuttig effect van de bekende stookinrichtingen niet hoog, getuige onder staande, aan de praktijk ontleende cijfers : Soort : Nuttig effect : Stoomketel 70 tot 80 pCt. Technische ovens GO ,, 70 Centrale verwarming 55 ,, 65 ,, Kolenkachel met circulatie 20 ,, 25 ,, zonder 15 20 Fornuis 10 ,, 20 Door deze cijfers van 100 af te trekken, krijgt men dus het warmteverlies in pro centen. Intusschen blijkt uit deze opgave dat het te bereiken nuttig effect in hooge mate afhankelijk is- van de soort stookinrichting die men kiest. Zoo zal b.v. het vervangen van de kachelverwarming door centrale ver warming reeds een brandstofbesparing op leveren van ruim 100 pCt. Wanneer men hierbij in aanmerking neemt dat bij de thans geldende rantsoeneering het verbruik aan brandstoffen voor huisbrand hier te lande ca. 2.100.000 ton bedraagt, dan zou langs dezen weg ca. 1.000.000 ton brandstof, d.i. 1/10 van ons totale brandstofverbruik, be spaard kunnen worden. Het grootste deel der brandstoffen wordt echter in de industrie verstookt, zoodat een verbetering van het nuttig effect der tech nische stookinrichtingen de voornaamste brandstof besparing oplevert. Het vraagstuk der economie-controle van de grootere stookinrichtingen, omvat twee onderdeelen," t.w. : De controle en de ver betering van het nuttig effect. De controle van het nuttig effect der technische stookinrichtingen is in den laatsten tijd meer en meer usance geworden. Terwijl men zich vroeger meestal bepaalde tot een dergelijke controle bij de inbedrijfstelling van de installatie, teneinde na te gaan of de leverancier aan zijn garantie had voldaan, laten tegenwoordig tal van fabrieken deze controle op geregelde tijden, b.v. eens per drie maanden, uitvoeren. En hiertoe bestaat alle reden. Want zelfs al wordt bij de in bedrijfstelling der stookinrichting een hoog nuttig effect gevonden, dan bezit men toch niet de minste zekerheid dat dit mooie resultaat steeds zal blijven bestaan. Integen deel, het nuttig effect van vrijwel elke machine loopt, nadat deze eenigen tijd in bedrijf is geweest, langzaam achteruit. En vooral hij stookinrichtingen is de kans hierop nog veel grooter, omdat zij geregeld schoon gemaakt moeten worden, teneinde de onder deelen van roet en asch te reinigen. Onze Doorn?che Gast In geen enkele familie behoort het tot den goeden toon om loges te bespieden bij de on schuldige vermaken, waarmede ze zich onledigliotidch. Ik zou nog verder willen gaan en de vrijheid, waarmede gasten zich bewegen kun nen, tot den maatstaf van gastvrijheid promoveeren. Tot de prettigste herinneringen aan langere logeerpartijen behooren voor mij altijd die waarin ik mij een luien stoel en een boek herinner. Dat is het Engelschc systeem van recepieeren op het land ; men laat buiten de maal tijden of buiten gewone feestelijkheden zijn gasten over aan een tijdsverdeciing, die hen zelf het beste aanstaat. Inmiddels behoort daartoe de stilzwijgende voorwaarde dat ze zich rustig zullen gedragen en geen schade of ongemak voor de omgeving opleveren. De wereldhiiishouding heeft de/.e goede zede overgenomen, en zoo is de laatste regel van liet huis in zekeren zin actueel geworden. Het is nu wel uit met de onbescheiden ont hullingen en bijzonderheden uit het particu liere leven van onzen Doornschen gast; hij kan y.ijn tijd indeelcn zooals hij het zelf wenscht en men bespiedt hem niet meer over tuinnuiren. Volgens een laatste bevel van den minister van waterstaat zijn het alleen nog de Nederlandsche militaire vliegenicrs, die het recht hebben een blik te werpen op ons St. Helena, voor alle andere luchtvaarclers is de toegang tot het luchtruim boven Doorn strengstens untersagt". Inmiddels komen er in een deel van de Engelsche pers nog steeds min of meer schok kende détails voor uit het dagelijksch leven van onzen gast, en ook de redactie van het Utrechtsch Dagblad spaart hare lezers in dit opzicht niet. Dezer dagen nog meldde dit immer actueele orgaan : Omtrent den ex-keizer vernemen wij, dat deze zich nog steeds onledig houdt met het vellen, zagen en hakken van benkeboomen. Bij dezen arbeid wordt hij bijgestaan door twee arbeiders uit Doorn, die beiden tot dat doel door hem in zijn dienst zijn genomen. Minder de mededeeling op zichzelf dan wel de toon er van geeft aanleiding tot commen taar. Allereerst is de uitdrukking ,,onledig hou den" o. i. wel wat /.wak voor een /.oo enorm veel van het lichaam eischende bezigheid als het vellen niet alleen, maar ook het zagen en hakken van benkeboomen. Sterker, de drie gebezigde werkwoorden inspireeren een voor stelling van zwoegen en zweeten, die niet in overeenstemming is met het waarschijnlijk kalmecrend bedoelde bericht dat de ex-keizer zich onledig" zou houden. Goed, zwoegend en /.weetend stellen wij ons onzen gast voor. Logisch is nu,dat wij ons afvragen : waartoe dient deze ontzachelijke lichamelijke inspanning? Het slot van den zin geeft slechts gedeeltelijk antwoord op die vraag, mededeelende dat de kolossale krachtinspanning dient tot het vellen, zagen en hakken van beukeboomen". Daaraan verbindt de Ie/er, die opgegroeid is in een zekere harmonie tnsselien poging en doel, onmiddellijk de visie van een pionier in een blokhuis, die zich een onherbergzaam en onbewoond eiland UMI nutte wil maken, die wilde lianen en oergi-was uiteenhakt om een open plek voor zich en de zijnen te maken. Dit laatste nu is weer niet in overeenstem ming niet de vreedzame voorstelling, die we ons gewoon zijn van Doorn te maken en aan die, welke we verbinden aan het begrip beu keboomen" in tegenstelling met wat we den keu bij kokospalmen en sagoboomen bij voor beeld.' Ue redactie versterkt de onwillekeurige im pressie van een nutfelooze ravage door verder mee te deeleu dat de persoon in quaestie, blijk baar niet tevreden met hetgeen hij met zijne persoonlijke lichaamskrachten weet te bewerk stelligen, zich de betaalde hulp heeft verze kerd van een tweetal anderen, wier qna ficatie arbeiders" de gedachte op moet wekken aan hunne speciale physieke dispositie voor zwaar werk in het algemeen. 1)1! stelt het geiieel iu een onnoodig de structief daglicht. Eindelijk voltooit de laatste zinsnede de onaangename verwoestiugsinipressie, die zich aan ons opdringt. Deze luidt : die beiden tot dat doel door hem in zijn dienst zijn genomen". Hieruit blijkt onomstootelijk de opzet tot vernieling. Wie betaalde hulpkrachten expressclijk tot een zeker doel in zijn dienst neemt, kan niet geacht worden te handelen uit verveling of alleen om zich onledig te hon den." Hier zijn aanhef en slot van liet bericht in flagrante tegenspraak met elkaar. Onze slot-impressie is dan ook dal hier systematisch een arbeid wordt verricht die bedoeld is ter verstrooiing te dienen maai' ont aard is in een met bitterheid tot liet uiterste doorgevoerde zwoegerij van vellen, zagen en hakken. En wat ik de redactie dan ook kwalijk blijf nemen is, dat zij door de samenstelling van het bericht hij den lezer de gedachte wekt aan een gast, die de allures aanneemt vaneen gouddelver in een bijoutery-winkel, van een grof-wild jager in een dierentuin, van een alpenbestijger in een lift, of, om het directer uit te drukken, van een mensch niet een zonnelioed en opgestroopte mouwen, die met de betaalde hulp van anderen, velt, zaagt en hakt.... niet in de binnenlanden van Borneo, maar in een geharkt tuintje. De bestuurder rechts Onlangs is in den Amerikaansehen senaat de qnaestie ter sprake gekomen van de linksche bestuurdersplaats die sommige automobielfabrieken aan hun wagens bouwen. Terecht werd opgemerkt dat dit een gevaar voor het verkeer is in rechtshoudende lauden. Een eerste eiscli voor de veiligheid is het vrije oog van den bestuurder op den weg. Ten onzent, evenals overal elders, loopen de automobielen met de bestuurdersplaats links en rechts dooreen. Maar het is niet de bedoeling dit een wan toestand te noemen. Ik wil er alleen een andere qnaestie aan toetsen. En deze laatste is specifiek nationaal en actueel. In Nederland toch loopen op dit oogenblik de locomotieven niet linksche en rechtsche bestuurdersplaats dooreen, en dat is een vreemd geval. Nu namelijk de l lollandsclie- cndeStaatsspoor zich vereeuigd hebben, is beider materi aal voor een groot deel door elkaar in gebruik. De Hollaiidsdie spoor gebruikte op haar Elke kleine nalatigheid bij het opnieuw monteeren kan een sterken achteruitgang van het nuttig effect tengevolge hebben. Zoo zal, om een voorbeeld te noemen, een scheur in het metselwerk van een stoomketel de oorzaak zijn dat van buiten koude lucht wordt ingezogen, waardoor dus het nuttig effect daalt. Voert men daarentegen de economiecontrole op geregelde tijden uit, dan komen deze fouten direct aan het licht. En vooral in de grootere bedrijven die per jaar 5000 tot 10.000 ton brandstof verstoken, speelt de handhaving van een goed nuttig effect een zeer voorname rol. Want wanneer zulk een bedrijf erin slaagt om door een geregelde controle het nuttig effect in door snee met 10 pCt. te verhoogen,*dan beteekent dit een jaarlijksche kolenbésparing van ca. 500 ton of, bij den huldigen kolenprijs van ca. 30 gulden per ton, 15.000 gulden. En voor zulk een bedrag kan men er.des noods wel enkele technische specialiteiten op na houden, die geregeld deze controle uitvoeren. Want dit verlieze men niet uit\ het oog, dat een dergelijke, brandstofbesparing naast het financieele voordeel, dat de fabrikant ervan trekt, ook een landsbelang'' is.* Onze industrie verstookt per jaar ca. 5.000.000 ton brandstof en men kan met groote. zekerheid zeggen, dat dit cijfer belangrijk lager zou zijn, wanneer alle fabrikanten hun brandstof met de grootst mogelijke zuinigheid ver stookten. Het is dan ook onder de tegen woordige omstandigheden lang niet uitge sloten dat de Regeering, die al sinds eenige maanden bezig is met de instelling van een Instituut voor Brandstoffeneconomie, ook de zorg voor de voldoende economie aan zich zal trekken. En de kans hierop is des te grooter, omdat de Nederlandsche industrieelen tot nu toe nog nooit getoond hebben, dat zij ook uit zichzelf streefden naar een betere economie. De verbetering van het nuttig effect der verwarmingsinrichtingen is een vraagstuk dat feitelijk nog in studie is. Hetgeen men tot nu toe op dit gebied heeft bereikt, komt in hoofdzaak neer op het deugdelijk benutten van de groote hoeveelheid warmte die met de rookgassen via den schoorsteen verloren gaat. Dit is dus hetzelfde dat menig vinding rijke leek reeds in de oorlogsjaren gedaan heeft, n.l. het aanbrengen van een verwij ding in de pijp van zijn kachel, waarop ge kookt kon worden. Op soortgelijke wijze wil men in de toekomst trachten de onbe nutte warmte der fabrieken te gebruiken voor warmwatervoorziening. Tot nu toe hebben al deze pogingen echter gefaald, doordat men niet beschikte over een deugdelijk hulpmiddel om het ge produceerde warme water te vervoeren. Men heeft getracht dit te doen door warmwaterleidingen, doch hierin was de afkoeling zoo groot, dat het water koud in de huizen aankwam. Voorloqpig moet men zich dus op die plaatsen, waar zulk een warmwater voorziening bestaat, bepalen tot het rond brengen van het warme water met tank wagens, zooals dit ook hier te lande tijdens den oorlog veel is gedaan. Men kan echter ook de schoorsteenwarmte benutten voor centrale vcrwarmina van woonhuizen, die in de buurt der fabriek gelegen zijn. Binnen een rayon van ca. 500 meter is dit inderdaad mogelijk gebleken. Een veel grooter gebied voor het deug delijk benutten van verloren warmte bieden echter stoommachines e.d. Wanneer men hiervoor het nuttig effect uitrekent, komt men tot abnormaal lage cijfers als 15 tot 20 pCt. Hier zou dus een betere benutting van de warmte die in het koel- en condcnswater verloren gaat, leiden tot een zoo ge weldige brandstofbesparing, dat er inplaats van tekort overvloed aan brandstof zou zijn. Of echter ook hier de naaste toekomst reeds de oplossing zal brengen, is een vraag waarop thans nog geen antwoord gegeven kan wor den. Zeker is, dat de groote brandstofnood in alle landen een voorname aansporing is om het vinden van zulk een hulpmiddel te bespoedigen. iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiriiiiiiiiiiiiimiiiuiiiitiHittiiiiiiiiifniitiiiNiiiiiimMMii CADILLAC Het Meesterstuk der Autotechniek Importsur: K. LANDEWEER, UTRECHT lijnen locomotieven, waarop de machinist rechts en de stoker of leerling links stond. De seinen waren op haar lijnen dan ook allen rechts van den weg geplaatst en zoodoende onder het wakend oog van den bestuurder. Op de machines van de Staatsspoor echter stond de machinist links aan zijn rem, orgel" en stoomkraan, en staan de seinen links van den weg. Men begrijpt wat er geschiedt wanneer met zulk materiaal een fusie tot stand komt.. Al is het dan ook de bedoeling om zoo spoedig mogelijk alle bestuurders en alle seinen rechts te brengen, noodzakelijk blijft er toch een lange overgangsperiode, waarin dubbele op merkzaamheid van het personeel een onte genzeggelijk verkeerden toestand moet redden. Het is ook niet juist om een vrijere arbeidsverdeeling op de machine in de hand te wer ken : de stoker blijve aan zijn haard en de be stuurder bij zijn liandles en met liet oog'op den weg. Met de innige hoop met deze onthulling niet het genoegen van uw zomerreis in redeloozcn angst te hebben doen overslaan,entnet een woord van hulde aan ons wakker machinistencorps waartoe ik eens door bijzondere omstandigheden de eer heb gehad een aantal weken te behooren, de uwe MELIS S T o K E

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl