De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1920 3 juli pagina 9

3 juli 1920 – pagina 9

Dit is een ingescande tekst.

3 Juli '20. - No. 2245 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND VERMOEIDHEID - OVERLADING II (Slot) In een voorafgaand artikel (Weekblad van 19 Juni) werd gesproken over den aard van vermoeidheid en over de wijze, waarop zij objectief gemeten kan worden. De -psychologische methoden werden de meest gebruikelijke genoemd. Zij komen allen daarop neer, dat men de betrokken personen een of anderen eenvoudigen geestesarbeid laat verrichten optellen van kleine getallen, opschrijven van een dictaat of in de juiste volgorde van eenmaal voorgezegde woorden en dan nagaat hoeveel werk erin een bepaalden tijd geleverd en hoeveel fouten er gemaakt zijn. De methode van den zoogenaamden onaf gebroken arbeid wordt voor de school de ge schiktste geacht. Daarbij worden de verande ringen in qualiteit en quantiteit van het werk, door den vermoeienden arbeid zelf voort gebracht, onafgebroken nagegaan en als maat voor de vermoeidheid in rekening gebracht. Kraepelin liet de leerlingen uren achtereen getallen optellen, die hun in gedrukte lijsten gegeven waren. Alle 5 minuten sloeg daarbij een klok en zetten de leerlingen een streep onder het laatst opgetelde getal. De interpre tatie der door al deze methoden verkregen uitkomsten is niet zoo eenvoudig, als het schijnt. Meerdere factoren werken hier samen, oefe ning, gewoonte, het meer of minder snel gedisponeerd zijn voor den arbeid en dat alles is individueel zeer verschillend. Kemsies kon 4 typen onderscheiden : het eenvoudigste met' voortdurend in qualiteit afnemend proefwerk, het stijgende met werk, dat in gehalte steeds beter werd, het convexe een variëteit van het eerste met eerst toe-danvoortdurend afnemen van het aantal fouten en hetconcave,een variatie van het tweede, waarbij eerst af- en dan voortdurend toenemen wordt waargenomen. In het algemeen doorloopt de vermoeidheid de volgende phasen : Ie toenemen van de arbeidssnelheid, afnemen der qualiteit van het werk, 2e afnemen van het eerste en van het tweede, 3e voortdurend afnemen van beide, bij enkele een plotselinge toename der snel heid van werken (Ermüdungsrausch), ein digend met uitputting. Het verschijnsel is dus zeer samengesteld en vereischt bijzondere voorzorgen om den zuiveren invloed der ver moeidheid te doen uitkomen. Het schoolonderwijs heeft met de uitkom sten van de studie van-het verschijnsel der vermoeidheid reeds haar voordeel kunnen doen. Uitspraken der gewone ervaring zijn er door bevestigd en ook nieuwe gezichtspunten geopend. In den tijd van de ontwikkeling der puberteit (bij meisjes tusschen het 12e en 15de, bij jongens tusschen het 15de en 17de jaar) treedt vermoeidheid bijzonder spoedig in. De school houde er rekening mede. . De duur van elk lesuur mag niet langer zijn dan 45 minuten, op meerdere scholen in het buitenland is zij op 40 minuten gesteld. Korte pauzen tusschen de lesuren worden aan bevolen, al verliest men daardoor den tijd noodig voor de leerlingen om op streek te komen. Voorwaarde is echter daarbij, dat de pauzen inderdaad voor uitrusten gebruikt worden. Schrijver dezes herinnert zich den tijd, dat op de rijks hoogere burgerscholen, voor ontspanning, -zooals hét heette, telkens tus schen de lesuren, onderwijs in de gymnastiek werd gegeven. Dat wa£.e ven, verkeerd als een zenuwjijder aan*te fatten órrt groots?-WandeHngerï'tégaan ondernemen. Het wetenschappelijke onder zoek heeft buiten twijfel gesteld, dat gymnas tiek sterk vermoeit. Een lesuur onmiddellijk na gymnastische oefeningen '?? der leerlingen is half verloren. Volgens Schuyten en^andere onderzoekers zijn de middaguren meer ver moeiend dan die op den morgen en moeten dus de vakken, die de meeste inspanning vereischen op het begin van den morgen gesteld worden. Hieromtrent bestaat echter nog geen volkomen overeenstemming tusschen de verschillende onderzoekers. Allen zijn het eens, dat tusschen den arbeid nu en dan pauzen van rust en dat vele en niet te korte vacanties noodig zijn. Tal van belangwekkende bijzon derheden bracht het onderzoek aan het licht, voor de vermelding daarvan ontbreekt hier echter plaatsruimte. Wie zou het waken voor de gezondheid en het welzijn van het schoolkind niet prijzen en aanbevelen. Men wachte zich echter voor over drijving, voor te groote vrees voor overlading, waarvoor juist in onze dagen ernstig gevaar bestaat. Er moet geen ziekelijk element in het streven komen. Een gezond jongmensch moet ook de kunst verstaan en de bereidwil ligheid hebben, om zich eens buitengewoon in te spannen tot vermoeid worden toe. Het leven zal dit meerrnalen van hem eisenen. Het oudere geslacht is er zonder dat ook niet gekomen. De school is de voorbereiding voor het leven. Het kind moet zich uitleven, moet dat doen, waarin het lust heeft. Tot zekere hoogte voortreffelijk. De aanleg komt er door aan het licht. Het geeft kostbare wenken aan leermeester en opvoeder. Maar het kind moet ook vroegtijdig leeren, om gewillig te doen wat het niet aangenaam vindt; het moet ook eens zijn wil en zijn lusten ondergeschikt weten te maken aan die van anderen. Leeren kan niet enkel genot zijn. Het individueele onderwijs moet niet het gemeenschappelijke klassikale verdringen. Beide hebben hun vooren nadeelen; zij moeten elkander aanvullen tot n geheel. Het vraagstuk van lust of tegenzin, van inspanning en vermoeidheid is niet het eentge ,dat hier aan de orde is. Daarenboven is het gevaar voor overmatige vermoeidheid bij klassikaal onderwijs niet zoo groot, als het schijnt. Iedere feéfSar weet, dat werkelijk vermoeide te'erlingen niet meer op letten. Dat is hun veiligheidsklep. De leeraar wete slechts werkelijke vermoeidheid van voor gewende te onderscheiden. Het voorwerp van onderzoekingen en voor zorgsmaatregelen als de genoemde zijn bijna uitsluitend de leerlingen. Het is echter geens zins overbodig, om met het oog op het vermoeid * worden, ook eens aan den leeraar te denken. Hier is vrij wat minder proefondervindelijk materiaal voorhanden, maar het ontbreekt toch niet geheel.Qriesbach heeft met zijn metho de, op de gevoeligheid der huid berustend, die hier juist op haar plaats is, gegevens verzameld. Mosso toonde reeds aan hoezeer lang aange houden luid spreken vermoeit. Onderstaand tabelletje geeft de uitkomsten van een onder zoek van Griesbach bij een leeraar van een middelbare school te Mühlhausen. 5' 3 fD 3 5- 0 3 TO 2 3 ft> 3 3 "-? n. o n. T3 ft> a Sra 3 O "2. S 5°S o t/i ro Q. 3 n> CO lo o> lo Wl b) 00 oo bi Ol w to tï"^ H 'S ^ JU 3 W u 3 ft> 3. 3' (ra ?~j c oo c <£> o c n 10 c tn" Is ffQ C n> r 3 tyj ? > X * w t r S do O1 11 f '?» s « i L S- o n g-1 ?=> O C ^it ?0 M S'S 1 S a ^ £§. w 05 g g S. S N ST s g M CR S * » 0 3- v S? ! 2. , P- » De getallen in de laatste rij van het tabel letje geven in m. m. de afstanden aan op de huid, waarop aanraking nog de gewaarwor ding van twee aangeraakte plaatsen gaf; vermindering daarvan deed ze samenvallen tot die van n enkele plaats. Elk cijfer is het gemiddelde van de uitkomsten van 6 waar nemingen op 6 verschillende aanrakingsplaatsen verkregen. De betrokken leeraar begon zijn lessen des morgens om 7 uur, en was dan uitgerust, hoewel?gelijk uit het laatste getal van de rij blijkt ook dan de frischheid nog niet volkomen was. De getallen zijn welsprekend. De vermoeid heid neemt in de opeenvolgende lesuren ver ontrustend snel toe. Merkwaardig is de uit komst in het 5de uur. Het geven van een privaatles aan een enkelen leerling was feitelijk uitrusten. Daaruit blijkt ook den invloed van het aantal leerlingen van een klasse. Lessen aan privaatinrichtingen, waar de klassen klein en goed gedisciplineerd plegen te zijn, eischen betrekkelijk weinig van de krachten van den leeraar, geven slechts in geringe mate tot vermoeidheid van den leeraar, maar des te meer tot die van de leerlingen aanleiding. De vermoeidheid van den leeraar in een talrijke klasse zal wel het meest voortvloeien uit het handhaven van orde en tucht. Elke leeraar, onverschillig welke capiciteiten hij op dit punt bezit, moet van eiken leerling alles zien en alles hooren, niets mag hem ontgaan. Dit vereischt een onafgebroken spanning van de aandacht, die hpoge eischen aan het zenuw stelsel stelt en in hooge mate vermoeit. De leek, die een klasse binnentreedt, waarin de leerlingen muisstil naar den leeraar zitten te luisteren, beseft niet, dat dit verkregen wordt door een onafgebroken sterken geeste lijken arbeid van den zoo rustig, schijnbaar bijna werkeloos vóór de klasse staanden lee raar. Het is onder leeraren ten onzent dan ook genoeg bekend, hoeveel gemakkelijker hun taak is in scholen, waarinde algemeene schooltucht streng is en goed gehandhaafd wordt. De schrijver dr. Burgerstein aan wiens boek 1) bovenstaand tabelletje ontleend is, acht voor sterk bevolkte middelbare scholen voor een leeraar 18 lesuren in de iWeëk reeds eine recht ausgiebige Belastung." In Rusland, heet het, zijn voor leeraren aan middelbare scholen slechts 15 lesuren per week verplicht.Moeten wij van dat land nog wat leeren! Dr. Burgerstein, een Oostenrijker, zegt dat alle vrienden van het onderwijs het wel eens zullen zijn over de schade, die de school onder vindt door het zuviel der Anordnungen und Instruktionen, duren die unser Schulwesen reglementiert worden ist." Past die schoen ook ons niet? Wordt er ook ten onzent door autoriteiten, die niet diep zijn doorgedrongen in de kennis van alles wat de school betreft, niet veel gereglementeerd en verordend ? Wordt de vrijheid en de zelfstandigheid van den leeraar, de bronwei van zijn kracht als onderwijzer, ten onzent steeds voldoende gewaarborgd ? Het ware te wenschen, dat alle autoriteiten, die voorschriften en verordenin gen moeten geven, bindend voor school en onderwijzer, een ernstige studie maakten van alles wat wetenschappelijke onderzoekingen en de ervaring van vooraanstaande schoolmannen geleerd hebben. Onderwijzers en leerlingen zouden er wel bij varen. Dr. J. E. EN K LA A R 1) Handbuch der Hygiëne, herausgegeben van Dr. Med. Th. Weyl, Privatdocenten an der technischen Hochschule zu Charlottenburg-Berlin. Erster Supplement-Band. Notizen zur Hygiëne des Unterrichts und des Lehrcrberufes, bearbeitet van Dr. Leo. Bur gerstein in Wien. Mit 7 Kurvenfiguren im Text. S 58 T. a. p. S 59. T. a. p. S 65. llllllllllllllllllllllllll DE JONG-FRIESCHE BEWEGING i Tot voor weinige jaren nog bleef de Friesche literatuur doortrokken van het 19de eeuwsch klein-burgerlijk princiep, zooals dat typeerend was voor de letterkunde van Hol land vóór 1880. De Friesche schrijvers die het woord han teerden en leiding gaven aan het literair be drijf, werden niet geraakt door die machtige reveille van den Geest, die de harten drong naar een gepassioneerde levensvervoering, grandioos uit-lichtend in het Fransche natu ralisme, dat over de wereld kwam als een nieuwe morgen, óf, maar haar andere strekking, den mensen dreef naar de eenzaamheden van een verbijsterend pessimisme, beeldvindend in Ibsen's tragoediën. Hier geen koppig-sterke,breed-rijende rebellenstoet, die een nieuwe schoonheid overeind zette, onwrikbaar vast. Het is klaar als het licht van den dag : het ontbrak dezen literatoren volstrekt aan alle inniger ontroering en intuïtieve dichterlijke bezinning die pas het woord indringend lui den doet, de aandoeningen rhytmisch beweegt en de gemoedsuiting tot kunst verdiept. Niet n welhaast van dezen, die al schrijvende zich versleten, zond een eigen wending door de strofen, noch greep een eigen nig woord, dat het stonden den mensch ontroerde. min ui n IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIÉHIIIIlllllllllllllllllllllllllllllllllll Illlllllltll DE NEEFJES VAN SCH1NDERHANNESJE Eenige weken na zijn eerste bezoek van het opvoedingsgesticht uit, kwam Dorus-Schinderhannesje op visite met twee neefjes. Ze rookten alle drie vlijtig een sigaretje, dat von den ze ongetwijfeld gekleed staan bij het visi tes afleggen, hetgeen hieruit mocht worden opgemaakt, dat de drie sigaretten pas waren opgestoken. Ik stelde er buitengewoon veel belang in, te weten, hoe de jongens in een afgelegen gesticht aan sigaretten kunnen ko men, vooral in verband met de groote moeite, die ikzelf in mijn jongensjaren had, om in de vrije maatschappij rookgerei machtig te wor den. Maar het was eenvoudiger, dan ik ge dacht had : sommige vertrouwde jongens uit het gesticht mogen boodschappen doen naar het nabijgelegen stadje en dan krijgen ze van de menschen, bij wie ze komen, wel eens een stuiver of zoo?want de menschen zijn goed hartig ten opzichte van deze kinderen, die, hoe dan ook beschouwd, in elk geval ongeluk kig zijn en dan koopen ze tabak of siga retten. Als ze voor iemand van het personeel tabak of sigaren moeten halen, krijgen ze altijd tabak of sigaretten voor zichzelf toe. Het eene neefje was twaalf jaar oud, het broertje dertien. De jongste was een aardige zwartkop, met heldere, levendige bruine oogen en iets opens en heroieks in zijn snuit, de oud ste was lichtblond en zoo hij al niet min of meer achterlijk was, intelligent was hij zeker niet. De antwoorden, die hij gaf,waren onbeteekenend en ik sprak daarom het meest met zijn broer, die op mijn vraag, hoe ze zoo in het gesticht terecht waren gekomen, het volhende vertelde : Hun vader was matroos op een trawier en dus veel buitenshuis. De moeder liet de kin deren maar aan hun lot over en ging er lederen keer vandoor, het meest met een marinier. Nou en dat wou mijn vódcr niet en toen is ze heelemöl weggegaan met die marinier naar Den Helder en daar woont ze nou bij hem ; het is niet veel bijzonders, die moeder van ons. En als dan je moeder zoo is, dan komp er van de kinderen niet veel terecht, dan loopen ze maar op straat en daar komt niks goeds van." Hoe zoo niets goeds?" vroeg ik. Och, dan vind je van alles op straat en je neemt wat weg en gaat stelen en ze heit ook een kind van die marinier en dat heit mijn vöder bij haar gelaten, want het is toch ook geen kind van hem." Ten slotte waren ze door den Voogdijraad opgezonden. Over zijn diefstallen scheen hij zich liever niet uit te laten, hij sprak er over heen. Het was een rauwe tegenstelling: dien aardigen jongen, met iets nobels, iets prachtigs in zijn gezicht, zoo jammerlijk wereldwijs over zijn moeder te hooren spreken. En ik had op dat oogenblik niet den moed te zeggen, wat ik wel eens tegen andere jongens heb ge zegd : Er staat geschreven : eert uwen vader en moeder, opdat het u welga." Wie weet wat deze jongen, uit wiens oogen moed en eerlijkheid straalden, ondanks een aantal dief stallen die hij misschien op zijn geweten heeft, mij zou hebben geantwoord, als ik daarmee was aangekomen ! Op mijn vraag, hoe de andere kinderen op pasten, zei hij, dat zijn zusje, die bijna vijftien jaar was, naar Zetten was gestuurd. Waarom, paste ze niet goed op? was ze niet fatsoenlijk?" Jawel, ze was wel fatsoenlijk, maar ze lag altijd op straat en dat loopt verkeerd." De jongen vertelde zoo ijselijk kalm, alsof hij het had over het vangen van stekelbaarsjes of over het spelen met knikkers. Hij sprak, alsof het niet dingen van het innerlijk leven van zijn vader en zijn moeder betrof en om een eind te maken aan het voor een buitenstaander toch droevige verhaal, begon ik over de groote schepen van Rotterdam en over het gesticht, maar hij deed, alsof hij het niet bemerkte en vertelde kalm door. Maar, vreemd, uit zijn wijze van vertellen, hoe zakelijk die ook was, bleek toch duidelijk dat hij zijn vader voor het onschuldige slachtoffer van de slechtheid zijner moeder hield. Op mijn vraag, hoelang hij in het gesticht dacht te blijven, zei hij, dat het wel tot zijn achttiende jaar zou zijn, dat ze het daar goed hadden en dat alle jongens het er heel goed kunnen hebben, maar dan moeten ze geen leelijke dingen doen, en niet wegloopen, want daarvoor wordt je er niet heengebracht." Hun vader was hen al een paar maal komen bezoeken en die wou tegen Kerstmis terug komen en hij schreef hun ouk wel eens, maar van hun moeder hoorden ze niets, die bleef maar in Den Helder bij dien marinier en ze trok zich toch ook van de kinderen niets aan, anders zou ze ook niet zijn weggeloopen, vond hij. Weer dus die aanklacht tegen zijn moe der ! Ik vroeg hem toen, of ze dan slecht voor de kinderen was geweest. Och, niet goed en niet slecht," antwoordde hij, maar ze het mijn vóder in de steek gelaten en ze is der met die marinier vandoor gegaan." En hij zei dat op een zoo eigcnaardigen toon, dat men eruit zou hebben kunnen besluiten, dat hij zijn moeder nog beter verwaarloozing der kinde ren had kunnen vergeven, dan haar ontrouw jegens zijn vader. Hij stortte zijn hart uit en vertelde alles wat hij te zeggen had, aisof hij nog nooit de gelegenheid had gehad, eens vrijuit te spreken, maar noch uit zijn wijze van vertellen, noch uit de intonatie was op te maken, dat de zaak hem ontroerde. Alleen bleek telkens opnieuw een koude verbittering tegen zijn moeder, genegenheid voor zijn vader. Om te probeeren, of er nog iets te red den zou zijn van de reputatie van zijn moeder, al was het voor later, als hij groot zou zijn, zei ik, dat zulke dingen wel meer gebeuren, dat vrouwen wel eens zenuwachtig en ver ward worden als de man zoolang op zee is en dat sommige vrouwen dan naar het ouderlijke huis terugvluchten of ergens anders heen en dat zijn moeder nog wel terug zou komen. Maar met de overtuiging van een diebeterwist en die mij moest onderrichten, zei hij, dat ze niet terug zou komen, om die marinier, en zijn vader zou haar ook niet terugnemen ; zoo gek zou die niet wezen." Jij lijkt zeker op je moeder", zei ik tegen den oudsten jongen. De moeder misschien een klein beetje achterlijk of psychopaath, dacht ik. Maar de jongste zei : Nee, ze zeggen alle maal, dat ik op mijn moeder lijkent, die heeft Er spookt een benauwende geestesogmacht door het breed-sprakig vlak-vloersche 'proza, waarin met de stijging der lyrische verruk king niet hoorbaar wordt de stilte van de tra giek, niet de schreeuw om de duisternis die er donkeren kan in het licht van den dag, nimmer de devotie van het gebed. Alle beel dend vermogen ontbreekt. Niets hier van die ontzag-wekkende omwenteling in literatuur en literaire critiek der jaren'80 als in Holland en de landen rondom, waardoor er licht weer kwam aan den hemel. Tóch, omtrent de 90-er jaren zou ook hier iets worden verstaan van dien aarde-sterken hartstocht voor de werkelijkheid, die de domineerende strekking was van de nieuwe levensverhouding daar buiten : het realisme klopt aan de deur. De onwaarachtige burgermans-romantiek, de sentimenteele romantiek der benauwde zielen gaat een oogenblik op zij. De notaris, de bakker en de schoolmeester vegen hun pen af en zetten een fatsoenlijk gezicht. Het rea lisme echter wil in gezelschap van maat schappelijk eerzamen met eenige introductie worden binnengeleid: om onstichtelijke ver warring te voorkomen. De snoode nieuw lichter, de kloeke drager van deze litera tuur-opvatting, tikt dan ook even aan zijn petje en verontschuldigt zich bij voorbaat voor de rare" woorden, die hier en daar mochten vallen. Het blijkt bij eenige nadere beschouwing dan ook geen realisme zonder meer, maar een werkelijkheids-visie met een zwaar-op-de-handsche strekking. En om deze strekking, die zedelijke verbetering'' bedoelt, wordt het karakter van het realisme geschonden en eindigt ook deze schrijver met een werkelijkheids-loochening, die een typeerend ken merk is van de Friesche letterkunde der oude, nog levende, generatie. Niettemin, al resonneert in deze bladzijden niet, zelfs met geen flauwe echo, de groote stem van de Werkelijkheid, toch is hier meer menschelijks, meer een trachten naar zielkundig doordringen en een zoeken naar beeldende dramatiek. Het verhaalt van de maatschap pelijk uitgeworpenen, de ellendigen van hart, die hun krachtlooze levens zien slopen in onnoozel getreiter, zinlooze kwaadaardigheid en ontzenuwende verveling. Er spreekt hier een sterker realiteitsbesef en hier wordt iets voelbaar zelfs van de sextieele drift, die deze levens doorkruist. Maar dit réalisme-met-pcrmissie, even ko mend, verdwijnt al gauw en laat gén spoor. De periodieke geestigheden van daar straks keeren terug met de andere onnoozelheden in de oude, bijna natutirwettelijke regelmaat. Een aantal jaren nadien omstreeks 1905 heeft er nog ns een beweging onder de jon gere belletristen plaats, al is de bedoeling geen zuiver literaire. Het is een poging om de Friesche cultuur, die in verval is, te restaureeren, tot middelpunt te maken van Frieslands beste denken en trachten. Echter de geest der ouderen, waarop de beweging was geïnspireerd en die heel het pogen der jonge ren door-ademde, dreef hen naar de misluk king. Zij wisten geen aanraking te vinden met die geestesstroomingen, die bezig waren de wereld te transformeercn en om te scheppen in grooter stijl. Er was geen manlijk vertrou wen in de krachten der toekomst, die óók Friesland zouden een weg bereiden naar den gang der volken. Zelfs een geest als Jan fen 'e Gaestmar, in wiens hart toch bij tijd en wijle het zingen der dichters was, wist niet te vangen het nieuw geluid. Al was hij geen scheppend kunstenaar van grooten aanleg, herscheppend kunstenaar van bizondere kwaliteit bleef hij ongetwijfeld. In zijn vertaling van Guido Gezelle's O, 't ruischen van het ranke riet" deint de evenwiegende cadans als in het oorspronkelijk lied en de taalmuziek zingt er subliem. In het eigen proza gaat een stuwing soms van rhytme,die het hart tóch beweegt. Maar ook deze beweging der jongeren, doortrokken van het sentiment der generatie in neergang, gedragen door hun geest van wereld-schuwheid en dorpsche zelf-ingenomenheid.met hun beroep op de traditie, gaat mét hun literatuur te loor. In het phenomenale wereld-drama is voor hen en hun cultuur geen plaats meer! Zij worden buiten de orde gesteld, zij hebben zich overleefd. Historisch-materialistisch toegelicht: Fries land staat aan het begin van een oeconomische crisis, als het geslacht der schrijvers van de oudere generatie aan het opkomen of al in volle kracht is. In het laatst der 19e eeuw krijgt de Friesche boerenstand een geweldigen concurrent in den nieuwen korenbouw van N. Amerika en Argentinië. De prijzen worden, daardoor ge drukt, voornamelijk die van het koren. De prijzen van het land dalen. Voor tal van nota rissen en huurboeren wordt dit een debacle, waardoor deze in hun val groote lagen van arbeiders meesleepen. Buitendien ontwikkelt, na den oorlog van '70, door de gewonnen mil jarden, het Duitsche kapitalisme zich zóó snel, dat na eenige jaren overal een terugslag voelbaar wordt, ook in ons land. Door samen loop van deze omstandigheden gaat een groot deel der Friesche bevolking een benarden bewogen tijd in. Heftig-revolutionaire arbeidersbewegingen verscherpen de tegen stellingen. De oude rust is voorbij, oude ver houdingen verbroken, alles schijnt los te raken en uit het spoor te loopen. Overal oeconomisclïe ineenzinking en maatschappelijke onrust. Het is wel begrijpelijk, dat de geesten, die hiervoor van nature gevoelig waren, die deze oeconomischc en maatschappelijke bewegin gen niet konden begrijpen in hun historischen samenhang, en deze ontreddering niet konden beschouwen als een noodzakelijke voorwaarde tot de komst van een nieuwe gemeenschap van leven, stonden naar het behoud van wat voorbijgaande was : het oude dat deugdelijker lijken moest in zijn gesloten rust. Dat hun kreet, aanhoudend gehoord, om den terugkeer naar de oude zede en verhouding, een kreet was van zelf-behoud, en dat zij niets zouden begrijpen en hun hart niets beleven van de nieuwe waarheid die komende was en opstond uit den ondergang. Zoo komen dan met den nieuwen dag 'die in hun oogen niet meer licht?de Jonge Friezen, en in hun liederen breken de eerste fanfaren uit naar den komenden Dageraad ! (Wordt vervolgd) De n Haag . K- WIERSMA iimiiiiiiiMiHiiii l&AH/^Y EW HAAQ PAU WA VARHOND flOUTDOUW ^KANTOOR rCEDLRIK hENDRIKLAANÖb] .DEN nAAG-TEL.INT/Cn.256O256l LEVERT DE/VEPLANGD INZEER KORTEN TUD ALLE MOUTCON^TRMCTIj||fc ? VVLlAVr-^'^V'^io;-^ LANDHUIZEN ^ f yCHOOLCEBOUWEN JACHTHUIZEN ZIEKENHUIZEN INLICHTINGEN OP AANVRAAG net zulk zwart haar als ik en net zulke don kere oogen." Ik keek hem aan, en bedacht, dat wie weet welke donkere Carmenfiguur haar kinderen verlaten had om een vreemden man te volgen. Toch wel toevallig, dat je mekaar daar gevonden hebt," zei ik tegen Dorus, die heel braaf zat te luisteren. Hij vertelde toen, dat de jongens, die een maand na hem in het ge sticht waren gekomen, en hij eens aan het spreken waren geraakt en toen hadden ze gezegd, dat ze een tante hadden in de stad waar hij vandaan kwam en zoo was het uit gekomen, dat ze neefjes waren. De jongste zei toen, dat het erg prettig voor hen was, dat ze een tante in de stad hadden, want nu kon den ze, als ze eens naar de stad mochten loo pen een wandeling van meer dan vier uren, alleen voor den heenweg?nog eens op bezoek gaan. Het was, toen hij dat vertelde, als had hij heimwee naar een moederlijk tehuis, dat hij nooit in eigenlijken zin gekend heeft. Wat moet zoo'n jongen wel denken, als op de school een leesles gelezen wordt over moederliefde, of over het ouderhuis, wat moet er in hem omgaan als hij in een gracht een eend met een aantal kleine, gele, jonge eendjes achter zich ziet zwemmen, als hij ziet, hoe een kloekhen haar kiekens verbergt onder haar vleugels, hoe een duif haar jongen voert! Als in een gezin de vader zijn plichten ver waarloost en zich bedrinkt, dan blijft het gezin, al gaat het met zorgen en ontbering, toch nog min of meer gaaf. Als een moeder niet deugt, dan valt het gezin met fatale on vermijdelijkheid uit elkaar. Deze jongen leerde het mij nog eens weer, toen hij op de vraag, of er nooit eens tijden waren geweest, dat ze niet op de straat gezwalkt hadden, zei, dat alles altijd goed was gegaan, als de vader een poos thuis was, want dan bleef zijn moeder ook thuis. Niet de vader is de kern van het ge zin, maar de moeder, en de hoedanigheid van het huisgezin wordt bepaald door den aard van de moeder. Deze jongen gevoelde het, uit al wat hij zei klonk een veroordeeling van zijn moeder, die haar kinderen overleverde aan de Rotterdamsche straten met al de onge rechtigheden waarvan het gruute stadsleven als een voortdurende bedreiging voor het kin derlijk zieleleven vol is. De oudste jongen had van tijd tot tijd laten blijken, dat zijn broer goed vertelde, een en kele maal hielp hij herinneren aan een of ander feit, dat zijn broer vergat en toen de tijd van heengaan gekomen was, gaf ik de jongens ieder een reep chocolade en een appel, reikte hun de hand en zei, dat ze een volgend maal als ze weer in de stad waren, terug mochten komen. Dit is nu het groote verschil tusschen de omstandigheden, die Dorus in het gesticht hebben gebracht en die, welke voor zijn neven in aanmerking komen. Dorus leefde in een matig ordelijke omgeving zijn vader, die portier in ten bioscooptheater was, dronk wel eens een al te stevigen borrel maar de moeder was goed; de neven waren door de uithuizig heid der moeder de straat opgedreven en daardoor tot verkecrdheden gevallen. Als er sprake i? van schuld dan is het bij Dorus, die zich werkelijk gedragen heeft als een Schinderhanncsje, eigen schuld, dat hij uit de vrije maatschappij moest weggenomen worden. Bij zijn neefjes is de moeder, maar zij ook alleen de schuldige : als de vader aan wal was, bleven de kinderen thuis. En als de moeder weer eenige kinderen bij den marinier heeft, kan ze dien verlaten en ook de kinderen, om een anderen man te vol gen en misschien weer eenige kinderen het leven te geven, om die daarna te verlaten. Tenzij ons land tegen den tijd, dat de marinier haar verveelt, een werkhuis heeft, waar ze netjes word! opgeborgen en kousen kan breien of ander productief werk doen. Zonder dat er algemeene regels op te geven zijn, mag men wel aannemen, dat kinderen van zulk slag vrouwen nu juist niet tot de besten behooren, integendeel, ervaringen van elders geven recht, de mogelijkheid aan te nemen, dat zoo'n vrouw de stammoeder kan worden van een reeks van geslachten van minderwaardige of voor de maatschappij gevaarlijke menschen. Vooral ook hierom zijn maatregelen tegen plichtvcrzakende ouders dringend noodig. F R I T S VA N R A A L T L

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl