Historisch Archief 1877-1940
3 Juli '20. - No. 2245
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
VERMOEIDHEID - OVERLADING
II (Slot)
In een voorafgaand artikel (Weekblad van
19 Juni) werd gesproken over den aard van
vermoeidheid en over de wijze, waarop zij
objectief gemeten kan worden.
De -psychologische methoden werden de
meest gebruikelijke genoemd. Zij komen allen
daarop neer, dat men de betrokken personen
een of anderen eenvoudigen geestesarbeid laat
verrichten optellen van kleine getallen,
opschrijven van een dictaat of in de juiste
volgorde van eenmaal voorgezegde woorden
en dan nagaat hoeveel werk erin een bepaalden
tijd geleverd en hoeveel fouten er gemaakt
zijn. De methode van den zoogenaamden onaf
gebroken arbeid wordt voor de school de ge
schiktste geacht. Daarbij worden de verande
ringen in qualiteit en quantiteit van het werk,
door den vermoeienden arbeid zelf voort
gebracht, onafgebroken nagegaan en als maat
voor de vermoeidheid in rekening gebracht.
Kraepelin liet de leerlingen uren achtereen
getallen optellen, die hun in gedrukte lijsten
gegeven waren. Alle 5 minuten sloeg daarbij
een klok en zetten de leerlingen een streep
onder het laatst opgetelde getal. De interpre
tatie der door al deze methoden verkregen
uitkomsten is niet zoo eenvoudig, als het schijnt.
Meerdere factoren werken hier samen, oefe
ning, gewoonte, het meer of minder snel
gedisponeerd zijn voor den arbeid en dat alles
is individueel zeer verschillend. Kemsies kon
4 typen onderscheiden : het eenvoudigste met'
voortdurend in qualiteit afnemend proefwerk,
het stijgende met werk, dat in gehalte steeds
beter werd, het convexe een variëteit van het
eerste met eerst toe-danvoortdurend afnemen
van het aantal fouten en hetconcave,een variatie
van het tweede, waarbij eerst af- en dan
voortdurend toenemen wordt waargenomen. In
het algemeen doorloopt de vermoeidheid de
volgende phasen : Ie toenemen van de
arbeidssnelheid, afnemen der qualiteit van het
werk, 2e afnemen van het eerste en van het
tweede, 3e voortdurend afnemen van beide,
bij enkele een plotselinge toename der snel
heid van werken (Ermüdungsrausch), ein
digend met uitputting. Het verschijnsel is
dus zeer samengesteld en vereischt bijzondere
voorzorgen om den zuiveren invloed der ver
moeidheid te doen uitkomen.
Het schoolonderwijs heeft met de uitkom
sten van de studie van-het verschijnsel der
vermoeidheid reeds haar voordeel kunnen doen.
Uitspraken der gewone ervaring zijn er door
bevestigd en ook nieuwe gezichtspunten
geopend. In den tijd van de ontwikkeling der
puberteit (bij meisjes tusschen het 12e en 15de,
bij jongens tusschen het 15de en 17de jaar)
treedt vermoeidheid bijzonder spoedig in. De
school houde er rekening mede.
. De duur van elk lesuur mag niet langer zijn
dan 45 minuten, op meerdere scholen in het
buitenland is zij op 40 minuten gesteld.
Korte pauzen tusschen de lesuren worden aan
bevolen, al verliest men daardoor den tijd
noodig voor de leerlingen om op streek te
komen. Voorwaarde is echter daarbij, dat de
pauzen inderdaad voor uitrusten gebruikt
worden. Schrijver dezes herinnert zich den tijd,
dat op de rijks hoogere burgerscholen, voor
ontspanning, -zooals hét heette, telkens tus
schen de lesuren, onderwijs in de gymnastiek
werd gegeven.
Dat wa£.e ven, verkeerd als een zenuwjijder
aan*te fatten órrt groots?-WandeHngerï'tégaan
ondernemen. Het wetenschappelijke onder
zoek heeft buiten twijfel gesteld, dat gymnas
tiek sterk vermoeit. Een lesuur onmiddellijk
na gymnastische oefeningen '?? der leerlingen
is half verloren. Volgens Schuyten en^andere
onderzoekers zijn de middaguren meer ver
moeiend dan die op den morgen en moeten
dus de vakken, die de meeste inspanning
vereischen op het begin van den morgen
gesteld worden. Hieromtrent bestaat echter
nog geen volkomen overeenstemming tusschen
de verschillende onderzoekers. Allen zijn het
eens, dat tusschen den arbeid nu en dan pauzen
van rust en dat vele en niet te korte vacanties
noodig zijn. Tal van belangwekkende bijzon
derheden bracht het onderzoek aan het licht,
voor de vermelding daarvan ontbreekt hier
echter plaatsruimte.
Wie zou het waken voor de gezondheid en
het welzijn van het schoolkind niet prijzen en
aanbevelen. Men wachte zich echter voor over
drijving, voor te groote vrees voor overlading,
waarvoor juist in onze dagen ernstig gevaar
bestaat. Er moet geen ziekelijk element in
het streven komen. Een gezond jongmensch
moet ook de kunst verstaan en de bereidwil
ligheid hebben, om zich eens buitengewoon
in te spannen tot vermoeid worden toe. Het
leven zal dit meerrnalen van hem eisenen.
Het oudere geslacht is er zonder dat ook niet
gekomen. De school is de voorbereiding voor
het leven. Het kind moet zich uitleven, moet
dat doen, waarin het lust heeft. Tot zekere
hoogte voortreffelijk. De aanleg komt er door
aan het licht. Het geeft kostbare wenken aan
leermeester en opvoeder. Maar het kind moet
ook vroegtijdig leeren, om gewillig te doen
wat het niet aangenaam vindt; het moet ook
eens zijn wil en zijn lusten ondergeschikt
weten te maken aan die van anderen. Leeren
kan niet enkel genot zijn. Het individueele
onderwijs moet niet het gemeenschappelijke
klassikale verdringen. Beide hebben hun
vooren nadeelen; zij moeten elkander aanvullen
tot n geheel. Het vraagstuk van lust of
tegenzin, van inspanning en vermoeidheid
is niet het eentge ,dat hier aan de orde is.
Daarenboven is het gevaar voor overmatige
vermoeidheid bij klassikaal onderwijs niet zoo
groot, als het schijnt. Iedere feéfSar weet, dat
werkelijk vermoeide te'erlingen niet meer op
letten. Dat is hun veiligheidsklep. De leeraar
wete slechts werkelijke vermoeidheid van voor
gewende te onderscheiden.
Het voorwerp van onderzoekingen en voor
zorgsmaatregelen als de genoemde zijn bijna
uitsluitend de leerlingen. Het is echter geens
zins overbodig, om met het oog op het vermoeid *
worden, ook eens aan den leeraar te denken.
Hier is vrij wat minder proefondervindelijk
materiaal voorhanden, maar het ontbreekt
toch niet geheel.Qriesbach heeft met zijn metho
de, op de gevoeligheid der huid berustend, die
hier juist op haar plaats is, gegevens verzameld.
Mosso toonde reeds aan hoezeer lang aange
houden luid spreken vermoeit. Onderstaand
tabelletje geeft de uitkomsten van een onder
zoek van Griesbach bij een leeraar van een
middelbare school te Mühlhausen.
5' 3
fD
3 5- 0
3 TO 2
3 ft> 3
3 "-?
n.
o n.
T3 ft>
a
Sra 3
O
"2. S
5°S
o
t/i
ro Q.
3 n>
CO
lo
o>
lo
Wl
b)
00
oo
bi
Ol
w
to
tï"^
H
'S
^
JU
3
W
u
3
ft>
3.
3'
(ra
?~j
c
oo
c
<£>
o
c
n
10
c
tn"
Is
ffQ C
n> r
3
tyj
?
>
X
*
w
t r
S do
O1
11 f
'?»
s «
i L
S- o
n
g-1 ?=>
O C
^it
?0 M
S'S 1
S a ^
£§. w
05
g g
S. S N
ST s g
M CR S
* » 0
3- v S? !
2. ,
P- »
De getallen in de laatste rij van het tabel
letje geven in m. m. de afstanden aan op de
huid, waarop aanraking nog de gewaarwor
ding van twee aangeraakte plaatsen gaf;
vermindering daarvan deed ze samenvallen
tot die van n enkele plaats. Elk cijfer is het
gemiddelde van de uitkomsten van 6 waar
nemingen op 6 verschillende
aanrakingsplaatsen verkregen. De betrokken leeraar begon
zijn lessen des morgens om 7 uur, en was dan
uitgerust, hoewel?gelijk uit het laatste getal
van de rij blijkt ook dan de frischheid nog
niet volkomen was.
De getallen zijn welsprekend. De vermoeid
heid neemt in de opeenvolgende lesuren ver
ontrustend snel toe. Merkwaardig is de uit
komst in het 5de uur. Het geven van een
privaatles aan een enkelen leerling was feitelijk
uitrusten. Daaruit blijkt ook den invloed van
het aantal leerlingen van een klasse. Lessen
aan privaatinrichtingen, waar de klassen
klein en goed gedisciplineerd plegen te zijn,
eischen betrekkelijk weinig van de krachten
van den leeraar, geven slechts in geringe mate
tot vermoeidheid van den leeraar, maar des
te meer tot die van de leerlingen aanleiding.
De vermoeidheid van den leeraar in een talrijke
klasse zal wel het meest voortvloeien uit het
handhaven van orde en tucht. Elke leeraar,
onverschillig welke capiciteiten hij op dit
punt bezit, moet van eiken leerling alles zien
en alles hooren, niets mag hem ontgaan. Dit
vereischt een onafgebroken spanning van de
aandacht, die hpoge eischen aan het zenuw
stelsel stelt en in hooge mate vermoeit. De
leek, die een klasse binnentreedt, waarin de
leerlingen muisstil naar den leeraar zitten
te luisteren, beseft niet, dat dit verkregen
wordt door een onafgebroken sterken geeste
lijken arbeid van den zoo rustig, schijnbaar
bijna werkeloos vóór de klasse staanden lee
raar. Het is onder leeraren ten onzent dan ook
genoeg bekend, hoeveel gemakkelijker hun
taak is in scholen, waarinde algemeene
schooltucht streng is en goed gehandhaafd wordt.
De schrijver dr. Burgerstein aan wiens boek 1)
bovenstaand tabelletje ontleend is, acht voor
sterk bevolkte middelbare scholen voor een
leeraar 18 lesuren in de iWeëk reeds eine recht
ausgiebige Belastung."
In Rusland, heet het, zijn voor leeraren aan
middelbare scholen slechts 15 lesuren per week
verplicht.Moeten wij van dat land nog wat leeren!
Dr. Burgerstein, een Oostenrijker, zegt dat
alle vrienden van het onderwijs het wel eens
zullen zijn over de schade, die de school onder
vindt door het zuviel der Anordnungen und
Instruktionen, duren die unser Schulwesen
reglementiert worden ist." Past die schoen
ook ons niet? Wordt er ook ten onzent door
autoriteiten, die niet diep zijn doorgedrongen
in de kennis van alles wat de school betreft,
niet veel gereglementeerd en verordend ?
Wordt de vrijheid en de zelfstandigheid van
den leeraar, de bronwei van zijn kracht als
onderwijzer, ten onzent steeds voldoende
gewaarborgd ? Het ware te wenschen, dat alle
autoriteiten, die voorschriften en verordenin
gen moeten geven, bindend voor school en
onderwijzer, een ernstige studie maakten van
alles wat wetenschappelijke onderzoekingen
en de ervaring van vooraanstaande
schoolmannen geleerd hebben.
Onderwijzers en leerlingen zouden er wel
bij varen. Dr. J. E. EN K LA A R
1) Handbuch der Hygiëne, herausgegeben
van Dr. Med. Th. Weyl, Privatdocenten an
der technischen Hochschule zu
Charlottenburg-Berlin. Erster Supplement-Band.
Notizen zur Hygiëne des Unterrichts und des
Lehrcrberufes, bearbeitet van Dr. Leo. Bur
gerstein in Wien. Mit 7 Kurvenfiguren im
Text. S 58
T. a. p. S 59. T. a. p. S 65.
llllllllllllllllllllllllll
DE JONG-FRIESCHE BEWEGING
i
Tot voor weinige jaren nog bleef de
Friesche literatuur doortrokken van het 19de
eeuwsch klein-burgerlijk princiep, zooals dat
typeerend was voor de letterkunde van Hol
land vóór 1880.
De Friesche schrijvers die het woord han
teerden en leiding gaven aan het literair be
drijf, werden niet geraakt door die machtige
reveille van den Geest, die de harten drong
naar een gepassioneerde levensvervoering,
grandioos uit-lichtend in het Fransche natu
ralisme, dat over de wereld kwam als een
nieuwe morgen, óf, maar haar andere strekking,
den mensen dreef naar de eenzaamheden
van een verbijsterend pessimisme,
beeldvindend in Ibsen's tragoediën.
Hier geen koppig-sterke,breed-rijende
rebellenstoet, die een nieuwe schoonheid overeind
zette, onwrikbaar vast.
Het is klaar als het licht van den dag : het
ontbrak dezen literatoren volstrekt aan alle
inniger ontroering en intuïtieve dichterlijke
bezinning die pas het woord indringend lui
den doet, de aandoeningen rhytmisch beweegt
en de gemoedsuiting tot kunst verdiept. Niet
n welhaast van dezen, die al schrijvende
zich versleten, zond een eigen wending
door de strofen, noch greep een eigen nig
woord, dat het stonden den mensch ontroerde.
min ui n
IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIÉHIIIIlllllllllllllllllllllllllllllllllll Illlllllltll
DE NEEFJES VAN
SCH1NDERHANNESJE
Eenige weken na zijn eerste bezoek van het
opvoedingsgesticht uit, kwam
Dorus-Schinderhannesje op visite met twee neefjes. Ze
rookten alle drie vlijtig een sigaretje, dat von
den ze ongetwijfeld gekleed staan bij het visi
tes afleggen, hetgeen hieruit mocht worden
opgemaakt, dat de drie sigaretten pas waren
opgestoken. Ik stelde er buitengewoon veel
belang in, te weten, hoe de jongens in een
afgelegen gesticht aan sigaretten kunnen ko
men, vooral in verband met de groote moeite,
die ikzelf in mijn jongensjaren had, om in de
vrije maatschappij rookgerei machtig te wor
den. Maar het was eenvoudiger, dan ik ge
dacht had : sommige vertrouwde jongens uit
het gesticht mogen boodschappen doen naar
het nabijgelegen stadje en dan krijgen ze van
de menschen, bij wie ze komen, wel eens een
stuiver of zoo?want de menschen zijn goed
hartig ten opzichte van deze kinderen, die,
hoe dan ook beschouwd, in elk geval ongeluk
kig zijn en dan koopen ze tabak of siga
retten. Als ze voor iemand van het personeel
tabak of sigaren moeten halen, krijgen ze
altijd tabak of sigaretten voor zichzelf toe.
Het eene neefje was twaalf jaar oud, het
broertje dertien. De jongste was een aardige
zwartkop, met heldere, levendige bruine oogen
en iets opens en heroieks in zijn snuit, de oud
ste was lichtblond en zoo hij al niet min of
meer achterlijk was, intelligent was hij zeker
niet. De antwoorden, die hij gaf,waren
onbeteekenend en ik sprak daarom het meest met
zijn broer, die op mijn vraag, hoe ze zoo in
het gesticht terecht waren gekomen, het
volhende vertelde :
Hun vader was matroos op een trawier en
dus veel buitenshuis. De moeder liet de kin
deren maar aan hun lot over en ging er lederen
keer vandoor, het meest met een marinier.
Nou en dat wou mijn vódcr niet en toen is ze
heelemöl weggegaan met die marinier naar
Den Helder en daar woont ze nou bij hem ;
het is niet veel bijzonders, die moeder van ons.
En als dan je moeder zoo is, dan komp er van
de kinderen niet veel terecht, dan loopen ze
maar op straat en daar komt niks goeds van."
Hoe zoo niets goeds?" vroeg ik.
Och, dan vind je van alles op straat en
je neemt wat weg en gaat stelen en ze heit
ook een kind van die marinier en dat heit
mijn vöder bij haar gelaten, want het is toch
ook geen kind van hem."
Ten slotte waren ze door den Voogdijraad
opgezonden. Over zijn diefstallen scheen hij
zich liever niet uit te laten, hij sprak er over
heen.
Het was een rauwe tegenstelling: dien
aardigen jongen, met iets nobels, iets prachtigs
in zijn gezicht, zoo jammerlijk wereldwijs
over zijn moeder te hooren spreken. En ik
had op dat oogenblik niet den moed te zeggen,
wat ik wel eens tegen andere jongens heb ge
zegd : Er staat geschreven : eert uwen vader
en moeder, opdat het u welga." Wie weet
wat deze jongen, uit wiens oogen moed en
eerlijkheid straalden, ondanks een aantal dief
stallen die hij misschien op zijn geweten heeft,
mij zou hebben geantwoord, als ik daarmee
was aangekomen !
Op mijn vraag, hoe de andere kinderen op
pasten, zei hij, dat zijn zusje, die bijna vijftien
jaar was, naar Zetten was gestuurd.
Waarom, paste ze niet goed op? was ze
niet fatsoenlijk?"
Jawel, ze was wel fatsoenlijk, maar ze lag
altijd op straat en dat loopt verkeerd." De
jongen vertelde zoo ijselijk kalm, alsof
hij het had over het vangen van stekelbaarsjes
of over het spelen met knikkers. Hij sprak,
alsof het niet dingen van het innerlijk leven
van zijn vader en zijn moeder betrof en om een
eind te maken aan het voor een buitenstaander
toch droevige verhaal, begon ik over de groote
schepen van Rotterdam en over het gesticht,
maar hij deed, alsof hij het niet bemerkte en
vertelde kalm door. Maar, vreemd, uit zijn
wijze van vertellen, hoe zakelijk die ook was,
bleek toch duidelijk dat hij zijn vader voor
het onschuldige slachtoffer van de slechtheid
zijner moeder hield.
Op mijn vraag, hoelang hij in het gesticht
dacht te blijven, zei hij, dat het wel tot zijn
achttiende jaar zou zijn, dat ze het daar goed
hadden en dat alle jongens het er heel goed
kunnen hebben, maar dan moeten ze geen
leelijke dingen doen, en niet wegloopen, want
daarvoor wordt je er niet heengebracht."
Hun vader was hen al een paar maal komen
bezoeken en die wou tegen Kerstmis terug
komen en hij schreef hun ouk wel eens, maar
van hun moeder hoorden ze niets, die bleef
maar in Den Helder bij dien marinier en ze
trok zich toch ook van de kinderen niets aan,
anders zou ze ook niet zijn weggeloopen, vond
hij. Weer dus die aanklacht tegen zijn moe
der ! Ik vroeg hem toen, of ze dan slecht voor
de kinderen was geweest. Och, niet goed en
niet slecht," antwoordde hij, maar ze het
mijn vóder in de steek gelaten en ze is der met
die marinier vandoor gegaan." En hij zei dat
op een zoo eigcnaardigen toon, dat men eruit
zou hebben kunnen besluiten, dat hij zijn
moeder nog beter verwaarloozing der kinde
ren had kunnen vergeven, dan haar ontrouw
jegens zijn vader. Hij stortte zijn hart uit
en vertelde alles wat hij te zeggen had, aisof
hij nog nooit de gelegenheid had gehad, eens
vrijuit te spreken, maar noch uit zijn wijze
van vertellen, noch uit de intonatie was op
te maken, dat de zaak hem ontroerde. Alleen
bleek telkens opnieuw een koude verbittering
tegen zijn moeder, genegenheid voor zijn
vader. Om te probeeren, of er nog iets te red
den zou zijn van de reputatie van zijn moeder,
al was het voor later, als hij groot zou zijn,
zei ik, dat zulke dingen wel meer gebeuren,
dat vrouwen wel eens zenuwachtig en ver
ward worden als de man zoolang op zee is en
dat sommige vrouwen dan naar het ouderlijke
huis terugvluchten of ergens anders heen en
dat zijn moeder nog wel terug zou komen.
Maar met de overtuiging van een diebeterwist
en die mij moest onderrichten, zei hij, dat ze
niet terug zou komen, om die marinier, en zijn
vader zou haar ook niet terugnemen ; zoo
gek zou die niet wezen."
Jij lijkt zeker op je moeder", zei ik tegen
den oudsten jongen. De moeder misschien een
klein beetje achterlijk of psychopaath, dacht
ik.
Maar de jongste zei : Nee, ze zeggen alle
maal, dat ik op mijn moeder lijkent, die heeft
Er spookt een benauwende geestesogmacht
door het breed-sprakig vlak-vloersche 'proza,
waarin met de stijging der lyrische verruk
king niet hoorbaar wordt de stilte van de tra
giek, niet de schreeuw om de duisternis die
er donkeren kan in het licht van den dag,
nimmer de devotie van het gebed. Alle beel
dend vermogen ontbreekt. Niets hier van die
ontzag-wekkende omwenteling in literatuur
en literaire critiek der jaren'80 als in Holland
en de landen rondom, waardoor er licht weer
kwam aan den hemel.
Tóch, omtrent de 90-er jaren zou ook hier
iets worden verstaan van dien aarde-sterken
hartstocht voor de werkelijkheid, die de
domineerende strekking was van de nieuwe
levensverhouding daar buiten : het realisme
klopt aan de deur.
De onwaarachtige burgermans-romantiek,
de sentimenteele romantiek der benauwde
zielen gaat een oogenblik op zij. De notaris,
de bakker en de schoolmeester vegen hun pen
af en zetten een fatsoenlijk gezicht. Het rea
lisme echter wil in gezelschap van maat
schappelijk eerzamen met eenige introductie
worden binnengeleid: om onstichtelijke ver
warring te voorkomen. De snoode nieuw
lichter, de kloeke drager van deze litera
tuur-opvatting, tikt dan ook even aan zijn
petje en verontschuldigt zich bij voorbaat
voor de rare" woorden, die hier en daar
mochten vallen. Het blijkt bij eenige nadere
beschouwing dan ook geen realisme zonder
meer, maar een werkelijkheids-visie met een
zwaar-op-de-handsche strekking. En om deze
strekking, die zedelijke verbetering'' bedoelt,
wordt het karakter van het realisme geschonden
en eindigt ook deze schrijver met een
werkelijkheids-loochening, die een typeerend ken
merk is van de Friesche letterkunde der oude,
nog levende, generatie.
Niettemin, al resonneert in deze bladzijden
niet, zelfs met geen flauwe echo, de groote
stem van de Werkelijkheid, toch is hier meer
menschelijks, meer een trachten naar zielkundig
doordringen en een zoeken naar beeldende
dramatiek. Het verhaalt van de maatschap
pelijk uitgeworpenen, de ellendigen van hart,
die hun krachtlooze levens zien slopen in
onnoozel getreiter, zinlooze kwaadaardigheid
en ontzenuwende verveling. Er spreekt hier
een sterker realiteitsbesef en hier wordt iets
voelbaar zelfs van de sextieele drift, die deze
levens doorkruist.
Maar dit réalisme-met-pcrmissie, even ko
mend, verdwijnt al gauw en laat gén spoor.
De periodieke geestigheden van daar straks
keeren terug met de andere onnoozelheden
in de oude, bijna natutirwettelijke regelmaat.
Een aantal jaren nadien omstreeks 1905
heeft er nog ns een beweging onder de jon
gere belletristen plaats, al is de bedoeling
geen zuiver literaire. Het is een poging om de
Friesche cultuur, die in verval is, te
restaureeren, tot middelpunt te maken van
Frieslands beste denken en trachten. Echter de
geest der ouderen, waarop de beweging was
geïnspireerd en die heel het pogen der jonge
ren door-ademde, dreef hen naar de misluk
king.
Zij wisten geen aanraking te vinden met
die geestesstroomingen, die bezig waren de
wereld te transformeercn en om te scheppen
in grooter stijl. Er was geen manlijk vertrou
wen in de krachten der toekomst, die óók
Friesland zouden een weg bereiden naar den
gang der volken.
Zelfs een geest als Jan fen 'e Gaestmar, in
wiens hart toch bij tijd en wijle het zingen
der dichters was, wist niet te vangen het nieuw
geluid. Al was hij geen scheppend kunstenaar
van grooten aanleg, herscheppend kunstenaar
van bizondere kwaliteit bleef hij ongetwijfeld.
In zijn vertaling van Guido Gezelle's O, 't
ruischen van het ranke riet" deint de
evenwiegende cadans als in het oorspronkelijk lied
en de taalmuziek zingt er subliem. In het eigen
proza gaat een stuwing soms van rhytme,die
het hart tóch beweegt.
Maar ook deze beweging der jongeren,
doortrokken van het sentiment der generatie
in neergang, gedragen door hun geest van
wereld-schuwheid en dorpsche
zelf-ingenomenheid.met hun beroep op de traditie, gaat
mét hun literatuur te loor.
In het phenomenale wereld-drama is voor
hen en hun cultuur geen plaats meer! Zij
worden buiten de orde gesteld, zij hebben zich
overleefd.
Historisch-materialistisch toegelicht: Fries
land staat aan het begin van een
oeconomische crisis, als het geslacht der schrijvers van
de oudere generatie aan het opkomen of al
in volle kracht is.
In het laatst der 19e eeuw krijgt de Friesche
boerenstand een geweldigen concurrent in
den nieuwen korenbouw van N. Amerika en
Argentinië. De prijzen worden, daardoor ge
drukt, voornamelijk die van het koren. De
prijzen van het land dalen. Voor tal van nota
rissen en huurboeren wordt dit een debacle,
waardoor deze in hun val groote lagen van
arbeiders meesleepen. Buitendien ontwikkelt,
na den oorlog van '70, door de gewonnen mil
jarden, het Duitsche kapitalisme zich zóó
snel, dat na eenige jaren overal een terugslag
voelbaar wordt, ook in ons land. Door samen
loop van deze omstandigheden gaat een groot
deel der Friesche bevolking een benarden
bewogen tijd in. Heftig-revolutionaire
arbeidersbewegingen verscherpen de tegen
stellingen. De oude rust is voorbij, oude ver
houdingen verbroken, alles schijnt los te raken
en uit het spoor te loopen. Overal
oeconomisclïe ineenzinking en maatschappelijke
onrust.
Het is wel begrijpelijk, dat de geesten, die
hiervoor van nature gevoelig waren, die deze
oeconomischc en maatschappelijke bewegin
gen niet konden begrijpen in hun historischen
samenhang, en deze ontreddering niet konden
beschouwen als een noodzakelijke voorwaarde
tot de komst van een nieuwe gemeenschap
van leven, stonden naar het behoud van wat
voorbijgaande was : het oude dat deugdelijker
lijken moest in zijn gesloten rust. Dat hun
kreet, aanhoudend gehoord, om den terugkeer
naar de oude zede en verhouding, een kreet
was van zelf-behoud, en dat zij niets zouden
begrijpen en hun hart niets beleven van de
nieuwe waarheid die komende was en opstond
uit den ondergang.
Zoo komen dan met den nieuwen dag 'die
in hun oogen niet meer licht?de Jonge Friezen,
en in hun liederen breken de eerste fanfaren
uit naar den komenden Dageraad !
(Wordt vervolgd)
De n Haag . K- WIERSMA
iimiiiiiiiMiHiiii
l&AH/^Y EW HAAQ
PAU WA VARHOND
flOUTDOUW
^KANTOOR rCEDLRIK hENDRIKLAANÖb]
.DEN nAAG-TEL.INT/Cn.256O256l
LEVERT DE/VEPLANGD INZEER KORTEN
TUD ALLE MOUTCON^TRMCTIj||fc
? VVLlAVr-^'^V'^io;-^
LANDHUIZEN ^ f
yCHOOLCEBOUWEN
JACHTHUIZEN
ZIEKENHUIZEN
INLICHTINGEN OP AANVRAAG
net zulk zwart haar als ik en net zulke don
kere oogen." Ik keek hem aan, en bedacht, dat
wie weet welke donkere Carmenfiguur haar
kinderen verlaten had om een vreemden
man te volgen.
Toch wel toevallig, dat je mekaar daar
gevonden hebt," zei ik tegen Dorus, die heel
braaf zat te luisteren. Hij vertelde toen, dat
de jongens, die een maand na hem in het ge
sticht waren gekomen, en hij eens aan het
spreken waren geraakt en toen hadden ze
gezegd, dat ze een tante hadden in de stad
waar hij vandaan kwam en zoo was het uit
gekomen, dat ze neefjes waren. De jongste
zei toen, dat het erg prettig voor hen was, dat
ze een tante in de stad hadden, want nu kon
den ze, als ze eens naar de stad mochten loo
pen een wandeling van meer dan vier uren,
alleen voor den heenweg?nog eens op bezoek
gaan. Het was, toen hij dat vertelde, als had
hij heimwee naar een moederlijk tehuis, dat hij
nooit in eigenlijken zin gekend heeft. Wat
moet zoo'n jongen wel denken, als op de school
een leesles gelezen wordt over moederliefde, of
over het ouderhuis, wat moet er in hem omgaan
als hij in een gracht een eend met een
aantal kleine, gele, jonge eendjes achter zich
ziet zwemmen, als hij ziet, hoe een kloekhen
haar kiekens verbergt onder haar vleugels,
hoe een duif haar jongen voert!
Als in een gezin de vader zijn plichten ver
waarloost en zich bedrinkt, dan blijft het
gezin, al gaat het met zorgen en ontbering,
toch nog min of meer gaaf. Als een moeder
niet deugt, dan valt het gezin met fatale on
vermijdelijkheid uit elkaar. Deze jongen leerde
het mij nog eens weer, toen hij op de vraag,
of er nooit eens tijden waren geweest, dat ze
niet op de straat gezwalkt hadden, zei, dat
alles altijd goed was gegaan, als de vader een
poos thuis was, want dan bleef zijn moeder
ook thuis. Niet de vader is de kern van het ge
zin, maar de moeder, en de hoedanigheid van
het huisgezin wordt bepaald door den aard
van de moeder. Deze jongen gevoelde het,
uit al wat hij zei klonk een veroordeeling van
zijn moeder, die haar kinderen overleverde
aan de Rotterdamsche straten met al de onge
rechtigheden waarvan het gruute stadsleven
als een voortdurende bedreiging voor het kin
derlijk zieleleven vol is.
De oudste jongen had van tijd tot tijd laten
blijken, dat zijn broer goed vertelde, een en
kele maal hielp hij herinneren aan een of ander
feit, dat zijn broer vergat en toen de tijd van
heengaan gekomen was, gaf ik de jongens ieder
een reep chocolade en een appel, reikte hun
de hand en zei, dat ze een volgend maal als ze
weer in de stad waren, terug mochten komen.
Dit is nu het groote verschil tusschen de
omstandigheden, die Dorus in het gesticht
hebben gebracht en die, welke voor zijn neven
in aanmerking komen. Dorus leefde in een
matig ordelijke omgeving zijn vader, die
portier in ten bioscooptheater was, dronk wel
eens een al te stevigen borrel maar de moeder
was goed; de neven waren door de uithuizig
heid der moeder de straat opgedreven en
daardoor tot verkecrdheden gevallen.
Als er sprake i? van schuld dan is het bij
Dorus, die zich werkelijk gedragen heeft als
een Schinderhanncsje, eigen schuld, dat hij
uit de vrije maatschappij moest weggenomen
worden. Bij zijn neefjes is de moeder, maar zij
ook alleen de schuldige : als de vader aan wal
was, bleven de kinderen thuis.
En als de moeder weer eenige kinderen bij
den marinier heeft, kan ze dien verlaten en
ook de kinderen, om een anderen man te vol
gen en misschien weer eenige kinderen het
leven te geven, om die daarna te verlaten.
Tenzij ons land tegen den tijd, dat de marinier
haar verveelt, een werkhuis heeft, waar ze
netjes word! opgeborgen en kousen kan breien
of ander productief werk doen. Zonder dat
er algemeene regels op te geven zijn, mag men
wel aannemen, dat kinderen van zulk slag
vrouwen nu juist niet tot de besten behooren,
integendeel, ervaringen van elders geven recht,
de mogelijkheid aan te nemen, dat zoo'n vrouw
de stammoeder kan worden van een reeks van
geslachten van minderwaardige of voor de
maatschappij gevaarlijke menschen. Vooral
ook hierom zijn maatregelen tegen
plichtvcrzakende ouders dringend noodig.
F R I T S VA N R A A L T L