Historisch Archief 1877-1940
17 Juli '20. - No, 2247
D&'AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
EEN SCHOLENEENHEID
(EENHEIDSSCHOOL)
In zijn beschouwing over de nieuwe wet op
het lager onderwijs *) spreekt professor
Kernkamp van een aantal leden" van links,
die ter wille van het ideaal der zoogenaamde
eenheidsschool, waar alle kinderen,
onver, séhillïg van welken stand, gelijk onderwijs
;, zullen ontvangen," de openbare school naar
? t. beneden hebben gehaald.
*Hét is waar, de term eenheidsschool is bij
de.beraadslagingen over die wet nog al eens
gebruikt, maar een juiste omschrijving van
wat hij daarmede bedoelde, heeft geen der
kamerleden gegeven. Zeker is, dit is uit de
discussies Duidelijk op te maken, dat zij
niet allen hetzelfde er mede wilden zeggen.
Te verwonderen behoeft dit niet, want. eerst
kort geleden deed het woord in onze taal zijn
intrede en het aantal pogingen om daaraan
een scherp omlijnde beteekenis te geven is
ten onzent nog maar klein.
' Het is daarom jammer dat het reeds in de
debatten in de Tweede Kamer werd gebruikt.
Nut kon dit niet stichten, wel verwarring.
Wij' hebben het van de Duitschers overge
nomen en ook bij hen is het, vooral sedert
het begin dezer eeuw, het etiket geweest
voor verschillende vormen, -waarin
schoolreformators hun denkbeelden hadden gegoten.
Over die periode is men bij onze oostelijke
naburen nu evenwel heen. In 1914 werd op
de vergadering van den Deutschen
Lehrerverein te Kiel het besluit genomen om
propa; ganda te maken voor een organisch . gelede
nationale eenheidsschool, en daaronder is te
verstaan een geheel, waarin onze tegenwoordige
lagere-, middelbare-, hooge- en vakscholen
slechts onderdeden zijn, zoo gemakkelijk
met elkander verbonden en waarvan de
leerplannen zoo aan elkander sluiten, dat de
overgang van het eene naar het andere onder
deel door alle leerlingen met de vereischte
ontwikkeling gemaakt kan worden.
Uit deze omschrijving van het begrip
blijkt, dat de daarvoor gekozen naam minder
juist is. Wat men wil is niet een school, maar
, een scholcneenheid en het is deze verkeerde
'naam, die aanleiding heeft gegeven tot het
dwaalbegrip, dat op de eenheidsschool alle
kinderen gelijk onderwijs zullen ontvangen.
. Men heeft aan een enkel leerplan voor alle
scholen in plaats van aan eenheid in de
organisatie van het onderwijs gedacht. ?«? R|
Niets ligt evenwel minder in de bedoeling
:van de voorstanders der scholeneenheid.
Tegen verschil in leerplan zijn zij in het geheel
niet; alleen wenschen zij dat leerplan, op te
bouwen op een anderen grondslag dan de
' tegenwoordige.
Als wij ons bepalen tot onze
schooltoestanden en tot.de lagere school (en in den grond
der zaak verschilden die in Duitschland in
1914 daarvan niet zoo heel veel), dan vinden
wij scholen voor gewoon lager onderwijs met
een leerplan, er op berekend, dat dit onderwijs
eindonderwijs zal zijn, en scholen voor uit
gebreid lager onderwijs, die Fransen op haar
leerplan hebben staan, en die ter voorbereiding
voor meer uitgebreid lager, middelbaar en
: gymnasiaal onderwijs dienen. De verdeeling
der leerlingen over die scholen geschiedt
in den regel in verband met het schoolgeld,
dat de ouders kunnen betalen.
' Het gevolg dezer regeling is, dat kinderen
n onbemiddelde ouders reeds op hun zesde
ir vgndftkaps op .plaatsing pp een inrichting
or middelbaar of gymnasiaal onderwijs
uitgesloten worden; de door hen bezochte
school sluit daarbij niet aan. De kostelooze
plaatsen voor kinderen met buitengewonen
aanleg, de talencursussen buiten de gewone
schooluren in het vijfde en zesde leerjaar
der scholen voor gewoon lager onderwijs,
een vervolgklasse na het zesde leerjaar dier
scholen ter voorbereiding voor het toelatings
examen der hoogere burgerscholen bewijzen
wel dat de autoriteiten gevoelden, hoe aan
begaafde leerlingen der gewone lagere school
door hun uitsluiting van middelbaar en
gymnasiaal onderwijs onrecht werd gedaan,
maar nemen dat onrecht niet weg.
De voorstanders der scholeneenheid willen
nu een andere basis voor de verdeeling der
leerlingen over de scholen ; voor gelijk onder
wijs aan allen zijn zij evenwel niet. Hun lagere
school is geen school, waar eindonderwijs
gegeven wordt; voor elk kind volgt daarop
een andere inrichting, waar het verder kan
leeren. Voor hen is die school niet anders dan
een grondschool, waar door nauwkeurige
waarneming van de kinderen zoo juist moge
lijk bepaald wordt, voor welke bezigheden "zij
lust en aanleg hebben en welke inrichtingen
voor voortgezet onderwijs daarbij het best
zouden passen.
Daar de leerlingen in hun geschiktheid
om de leerstof op te nemen en in hun aanleg
zeer veel verschillen en de praktijk geleerd
heeft, dat die verscheidenheid hinderlijk is in
dezelfde klasse, zeer nadeelig werkt op den
goeden gang en de resultaten van het onderwijs
en veel kinderen in hun ontwikkeling tegen
houdt, zijn de voorstanders der scholencenheid
voor een differentieering der leerlingen naar
leergeschiktheid en aanleg, voor klassen voor
*) In nummer 2245 van dit blad.
minder begaafden, voor klassen met beter
begaafden, voor klassen aansluitende óf bij
middelbaar en gymnasiaal-onderwijs of bij
lager vak-onderwijs of bij voortgezet onderwijs
noodig om middelbaar vakonderwijs te kunnen
volgen, voor klassen voor leerlingen met
aanleg voor teekenen of muziek, in n woord
voor een differentieering, waardoor ieder
kind langs den kortst mogelijken weg het doel
kan bereiken, dat met zijn aanleg te bereiken is.
Velen hunner wenschen daarom een dubbele
klassenreeks, n voor minder begaafden en
n voor meer begaafden, met schifting naar
aanleg na het vierde, vijfde of zesde leerjaar.
Geenszins zijn allen tegenstanders van onder
wijs in vreemde talen na het vierde leerjaar;
immers de praktijk heeft geleerd, dat heel
wat leerlingen in staat zijn dit onderwijs op
elf- of twaalfjarigen leeftijd met vrucht te .
volgen. Het aan zulke leerlingen niet te geven,
is hen onnoodig op den weg naar hun eind
doel belemmeren.
Een school, waar alle kinderen gelijk onder
wijs zullen ontvangen is de eenheidsschool
of liever de grondschool der scholeneenheid
dus niet, al geven de discussies in en de be
sluiten van de Tweede Kamer ook aanleiding
om dit te meenen, en al zal de wet, zooals die
nu aangenomen is, een beletsel blijken om
den onderbouw der scholeneenheid behoorlijk
te organiseeren. De zoogenaamde eenheids
school" mag men daarvan echter geen verwijt
maken, wel den kamerleden, die in een zoo
gewichtig debat, als bij de beraadslagingen
over de schoolwet gevoerd werd, met zulke
uiterst vaag omschreven begrippen voor den
dag kwamen.
Dat bij de organisatie der scholeneenheid
niet op den stand der ouders gelet wordt, is
juist. Bij de verdeeling der leerlingen,over de
klassen geven leergeschiktheid en aanleg van
het kind den doorslag. Daarmede is.evenwel
niet gezegd, dat de stand der ouders geen
invloed zal hebben. Als het juist is, dat
kinderen uit gegoede standen van huis uit
beter ontwikkeld en meer begaafd zijn dan
kinderen van minder welgestelden, dan zal
zich dit verschil dadelijk in de samenstelling
der klassen aftcekenen : zij zullen in die
voor beter begaafden sterk in de meerder
heid zijn. Meer schoolgeld zal evenwel niet
het recht geven om opgenomen te worden in
een klasse, waarin een leerling volgens leer
vermogen en aanleg niet past.
En per slot van rekening behoeven
standenscholen en een scholencenheid geen geslagen
vijanden te zijn. In een groote stad kunnen
leerlingen, die ongeveer gelijk schoolgeld
betalen best in dezelfde school opgenomen
worden zonder dat dit aanleiding .behoeft
te geven tot groot onrecht. Alleen moet dan
gezorgd worden, dat de leerplannen van die
scholen, de afscheiding der rninderbegaafden,
de differentieering naar aanleg en de aan
sluiting bij voortgezet onderwijs voor die
scholen in geen enkel opzicht van scholen
met hooger of lager schoolgeld verschillen.
^ De scholeneenheid is een onderwerp, dat
natuurlijk niet behandeld kan worden in de
ruimte door de redactie voor een artikel
beschikbaar gesteld, maar om misverstand
bij de lezers te voorkomen, meende ik toch
door dit korte overzicht een mogelijke ver
keerde voorstelling te moeten wegnemen.
H. W. J. A. S c H o o K
W. L. C. COENEN, "~ Bijdrage tot de
kennis van de maatschappelijke verhou
dingen van de zestiende eeuwsche
doopers, 1920, (Acad. proefschrift).
De lijvige studie, waarmede mej. Coenen
het doctoraat in de Ned. Letteren verwierf,
getuigt van mér dan gewonen ijver. Het
onderwerp bood aan de onderzoekster ge
legenheid tot veelzijdige navorsching. En
toch, hoeveel tijd en moeite hieraan ook
besteed is, en hoeveel voortreffelijks dit boek
aanbiedt, kan ik slechts matig met het resul
taat ingenomen zijn. Op zich zelf zou het boek
hebben gewonnen, wanneer niet nagelaten
was twee der voornaamste bronnen te raad
plegen, n.l. de rekeningen van den ontvanger
generaal van Holland, waarin uit de opbrengst
der confiscaties der vervolgde doopers heel
wat te leeren valt, 2°. het Antwerpsch
Archievenblad, dat een schat van gegevens
bevat over de Antwerpsche doopers. Maar
dit op zich zelf acht ik een minder groot
bezwaar dan dat mej. Coenen een m.i.
vruchtelooze poging gedaan heeft om op het voet
spoor van Keiler de afkomst der doopers af
te leiden van de middeneeuwsche Waldenzen,
maar wat nog veel minder geslaagd heetcn
mag: om als tusschenschakel de broeders
des gemeenen levens aan te wijzen. Uit het
feit, dat verschillende voormannen der z.g.n.
sacramentariërs en der doopers in hun jeugd
onderricht hebben ontvangen van een broeder
des genieenen levens, volgt volstrekt niet,
dat deze broeders voor de latere ketterij van
(The PassinglShow)
iiliininiimttititiiiiiiiiiimitniitiiiiiitiiiitmiiiiiiituiiiiiiiiiiiinitiiiiiiit
hun oud-leerlingen aansprakelijk gesteld
mogen .worden. Wie volgens de methode van'
mej. Coenen onderzoekt, zal ook wel kunnen
aantoonen, dat andere ketters indertijd
leerlingen van Dominicanen zijn geweest.
Verwantschap tusschen de dogmatische denk
beelden der Waldenzen en die der broeders
des gemeenen levens zou moeten zijn aange
wezen. Ik vrees, dat zulk een poging mis
lukken zou, en dat zou blijken, dat onze
broeders over 't algemeen genomen goed
Roomsch zijn geweest, al waren zij dat
blijkt m.i. wel bijv. uit de Imitatio van Thomas
a Kempis mér zoekers van stichting dan
van dogmatische omlijning en preciseering.
Ook geloof ik, dat het vruchteloos blijven
moet om tusschen de Waldenzen en de doopers
verband te zoeken. Het feit, dat zij op enkele
punten ongeveer dezelfde overtuiging hebben
gekoesterd, die haar verklaring vindt in
bijbelsche teksten, acht ik van te weinig
waarde om daaruit te mogen concludeeren
tot verwantschap. Trouwens wat hiervoor
als bewijs wordt aangehaald, is soms aan
twijfel onderhevig. Bijv.- verhaald wordt dat
de Waldensische leeraars twee aan twee rond
reisden (wat ik voorloopig als juist wil aan
nemen) en dat Jan Matthysz in 1534 zijn
zendelingen twee aan twee heeft uitgezonden.
Nu is dit overeenkomstig het Nieuw Testa
ment, maar.... het is zeer de vraag, of Jan
Matthysz dat wel heeft gedaan. Zeker is,
dat er twee naar een bepaalde plaats zijn
getrokken, maar dit kan louter toeval zijn
en naar elders gaat er n. Mej. Coenen citeert
nog al vaak Kautsky, wat ietwat gevaarlijk
is omdat deze steeds tweede of derde
handsbronnen gebruikt. Had zij hem
gecontroeerd, dan zou zij hebben bespeurd, dat hij zijn
bericht, dat Jan Beukelsz in zijn jeugd de
werken van Thomas Münzer had gelezen,
via Keiler, ontleent aan den 18e eeuwschen
Hamelmann, die volstrekt niet zegt, dat J.B.
dat in zijn jeugd had gelezen. Maar uit de
archivalia betreffende J.B. blijkt daarvan
niets, als i c mij dit goed herinner.
IfcTerwijl ik dus het eerste gedeelte van
dr. Coenens onderzoek beschouw als van
weinig waarde en voor het tweede gedeelte
(de maatschappelijke toestand der
sacramentariërs) mér lof heb, acht ik het derde ge
deelte waarin zij handelt over den
maatschappelijken toestand der doopers het beste van
haar studie. Dat neemt niet weg, dat ik niet
met alles wat zij daarvan zegt, het eens ben.
Bijv. als zij het heeft over eenige martelaressen
(blz. 210), die zij beschouwt als te zijn van
aanzienlijke afkomst en beschaafden stand,
dan zet ik bij een paar der genoemden (Anneke
Jans en Claeske) een vraagteeken. Ook het
feit, dat bij toeval van een paar aanzienlijke
vrouwen haar doopersch geloof bekend is
(er zijn ook aanzienlijke mannen onder de
doopers), beteekent niets.
Het komt mij voor, dat mej. Coenen
eenerzijds te weinig gerekend heeft met het feit,
dat in -het begin der 6e Jjepw de groote
meerde/heid onzer bevélki'nf* en te geringe
ontwikkeling heeft, anderzijds niet de be
teekenis van het circa 1530 oplevende Chilasme.
Die geringe ontwikkeling-maakt de menschen
tot onzelfstandigen, die aannemen wat hun
pastoor zegt. Het meerendeel der toenmalige
dorpsgeestelijkheid was zelf ternauwernood
ontwikkeld en geleerd en hun bijbelkennis
was in den regel miniem klein. Een dergelijke
menigte, wier geloof in het dogmatische
weinig diep ging, maar die voor mirakelen
lichtgeloovig was, vormde een uitstekend
zaaiveld voor een miraculeuze chiliastische
prediking. In het begin der 16e eeuw staan
de predikaties in de kerk op zeer laag peil
en is de belangstelling in het kerkelijk leven
sterk verminderd. Onder zulke omstandig
heden heeft een gloedvolle geestdriftige toe
spraak van een volksprediker, die gouden
bergen belooft, natuurlijk groot succes.
Daarom geloof ik, dat dr. Coenen te ver heeft
gezocht door verwantschap met midden
eeuwsche ketterij te veronderstellen en dat
men het dichtste bij de waarheid nadert door
de beweging van 1530 tot 1535, waaruit de
doopers in ons land voortkwamen, te be
schouwen als iets spontaans, dat vooral werd
opgewekt door economische en hygiënische
toestanden van het oogenblik. Daarop wijst
vooral haar laatste paragraaf (de proletariërs
onder de aanhangers van het anabaptisme).
Dit laatste heeft mij het meest voldaan.
Terwijl ik dus tegen de hoofdstrekking van
dit onderzoek bedenkingen heb, wil ik toch
gaarne een woord van hulde uitspreken voor
het zeer vele goede in dit proefschrift. Onge
twijfeld zijn daarin een massa gegevens bijeen
gebracht, die aan latere onderzookers materi
aal verschaffen om verder voort te delven
opeen terrein, dat nog vrijwel onontgonnen is.
K. Vos
il
Dame: ,,Moet je op de huwelijkscadeaux passen ?"
Meisje: ,,Neen, mevrouw, ik ben zelf een huwelijkscadeau."
liilllllliilillllillliiiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiliii'11111111111111111 niiiiiifiiimiiiiiiiiiiiiiii
J. S. MEUWSEN, Hofleverancier, A'DAM-R'DAM
DE BESTE HOEDEN IN HOLLAND
Illtlllllllllllllllllllll
O. L. T. A.
De triomfeerende min", feestspel bij den
vrede van Nijmegen 1678.
Eerste Nederlandsche Opera, gedicht
van DIDERIK BUYSERO, muziek
van CAROLUS HOEQUART
De O.L.T.A. is het openluclit-theater te
Arnhem. En al had god Pluvius met de andere
goden in dit zangspel ook een duit in het
zakje te gooien, zoodat dit openluchtspel
niet in cle open lucht, maar in den Arnhemschen
Schouwburg moest worden gegeven, O.L.T.A.
is en blijft het parool.
Het was anders wel jammer, want juist
met zijne verhollandschte goden en godinne
tjes, met zijne Venus, Ceres, met zijn Mars,
Cupido, Bacchus en Neptunus, die eigenlijk
nu ja zoo'n beetje, verkapte herders en herde
rinnetjes waren?van gemoed althans en soms
ook wel van kleeding zou het wel aardig
gedaan hebben tegen 't groen in het
Openlucht-Museum ginds.
Toen ,,De triomfeerende min" was ge
schreven, was de geschiedenis der opera nog
geen eeuw oud. Weinig voorbeelden had
Buysero dus voor het schrijven van zijn
libretto en vele teleurstellingen moest hij
ondervinden : zijne opvoeringsplanncn werden
verijdeld. Toen gaf hij in 1680 het spel uit.
Het tekstboekje leert ons dat het partituur
bewaard," zooals Reimann's muzieklexicon
meldt, slechts zeer ten deele juist is. En zóó
lijkt het mij gansch niet overdreven dat een
feestredenaar aan het eind van den avond
den wakkeren directeur van de
zangvereeniging J. S. Bach", den heer P. A. V.
Westrheene, hulde bracht voor de schitterende
muziekbewerking van die opgeschetste parti
tuur. Bovendien ook voor wat hij als dirigent
met zijne, voor het grootste deel, dilettanten,
meerendeels Arnhemsche dames en heeren,
heeft weten te bereiken. Wel waren er enkelen
bij, die op het echte tooneel hunne lauweren
al hebben verdiend, zooals Alice Plato, die
mij in dit spel nog een betere zangeres dan
zegsterleek.en Lily Green met hare leerlingen,
zooals op het programma stond vermeld
(maar Lily Green zelve heb ik niet ontwaard),
terwijl Louis van Gasteren de spelleiding
had. Nu, deze spelleiding verdient alle hulde,
want 't houterige, dat men gewoonlijk bij
dilettanten ziet, was hier niet of slechts in
geringe mate aanwezig. Bovendien waren de
groepen mooi van bewegen en van stand,
terwijl wij het voorrecht hadden dames- en
//emw-figuranten te zien in stede van
manncnen vrouire/z-figuranten, waaraan wij zoo lang
zijn gewend. De leerlingen van Lily Green
dansten hare godinne- en herdcrinne-dansen
op de meest bevallige wijze en ook zij droegen
veel bij tot het welslagen van al dit schoons.
Zonder dat wij ons wagen aan het
beoordeelen der muziek dit ligt buiten onze
competentie meenden wij te bemerken,
dat deze oude muziek van de 17e eeuw veel
doet denken aan clie van cle allerjongste :
schijnbare dissonanten, die zich oplossen tot
schoone harmonie. Wij ontdekten behalve de
reeds genoemde mevrouw Alice Plato nog
eenige schoone zangstemmen, b.v. mevrouw
Jeannc Hecris?von Saher, de godin van den
Vrede, mevrouw Wilh. Heutze?ten
BrurnmeIcr, die Ceres was. Dit zonder de anderen te
kort te doen, terwijl wij cle opkomst en het
lan nog moeten prijzen van den heer Jos.
Besselink in zijne kleine rol van Coinus.
De geschiedenis? Veel is zij niet. In het voor
spel ontmoeten wij de godin van den Vrede
en die van het Geluk. Zij zijn lustig en vroolijk
inuimiMiiiiiiii
lllllllllllllllllltUUtlUltlllllUllllltllllllllllllllltlUtllllttltlltllllUllllllllUllUlllllllUttllllllllttttllllllUltlltllltttlllllllllllllUUl
PROMETHEUS
Een bijdrage tot het begrip der ontwikkeling
' van het individualisme in de literatuur
door CARRY VAN BRUGGEN
II (Slot)
Zoozeer is de eenheid een van zelf
sprekendbeid voor de schrijfster van Prometheus, dat
zij haar eenvoudig stelt.*) Alleenlijk geeft zij
inhoud aan dit begrip. En het verwondert
ons, en het verwondert ons niet, dat die in
houd niet toereikend is tot de volte des woords
in dezen tijd. Het verwondert ons : want hoe
, levend, hoe aller-werkelijkst moet een ge
dachte in onze oogen zijn om er over te spre
ken alsof het iets was dat iedereen kan zien.
En toch verwondert het ons niet: want dat
gene wat geen bewijs behoeft, wordt vaak te
weinig overwogen, wordt te eenzijdig uit
gebouwd en_niet alle mogelijkheden krijgen hun
kans.
Eenheid als Carry van Bruggen, weer
zonder nadere toelichting, het woord vervangt
door totaliteit, is zij in feite eenheid-af. Een
der projecties van de eenheid in den geest des
menschen is oneindigheid: eens schreef ik dat
al werden alle bloemen van d'oneindigheid
geplukt en tot n krans gevlochten, dan zou
het nog een krans van eindigheden zijn en na
geringen tijd was z' om de slapen der onein
digheid verwelkt.... Dit beteekent dat de
som van dingen niet heur eenheid is, dat een
heid anders is. Moest ik zeggen, op dit
oogenblik,wat de beteekenis]van eenheid is, ik zou iets
zeggen als: onderlinge onmisbaarheid en ik weet
dat dit een eventjes beroeren van den sluier
van de eenheid wezen kan en niet veel meer,
maar n ding weet ik zeker, dat het niet is
totaliteit, een som.
Uit haar begrip der eenheid vloeit dan
voort hare verwerping van den vrijen wil:
maar 't is dan toch een vaag, veranderlijk
begrip, de vrije wil die in dit boek verworpen
wordt. Nu eens een vrije, persoonlijke wil, dan
een vrijgeschapen wil, dogma's en gedachte
doorén. Ook verwart zij wil met begeerte en
concludeert dan, tegen alle proefondervinde
lijkheid in dat elk moeten"" zich in ons
gemoed omzet tot willen"". Maar dat is niet
waar en dat weet Carry van Bruggen ook wel:
heeft zij nooit iets gedaan, dat zij niet wilde,
waartegen zij zich met wanhoop verzette en
dat zij toch deed? En haar beroep op Spinoza is
al hél onvoorzichtig, juist op diengene die
den vrijen wil het zuiverst zag in evenwicht
met de omslotenheid in den band van het ge
heel. Dr. J. D. Bierens de Haan, Annie Besant,
zie hier twee menschen die hun aandacht
gaven aan het vraagstuk van den vrijen_wil
dat geen vraagstuk is, zegt een
mijner'vrienden steeds en die hem hebben] gehandhaafd
niet tegenover, maar naast de gebondenheid.
Vrije wil, zich niet uitend als eigenwilligheid,
maar als een leven uit zichzelf, van binnen
uit, niet in de eerste plaats afhankelijk ge
steld van wat een ander doet en zegt, en
denkt en voelt; een zelf-bewustzijn.
Proeft zij dan de signifische waarde van
een woord als opheffen", in den zin van ver
heven doen zijn en te niet doen, zoo werkt
de deesem van het woord eenzijdig na. En
nu wordt ons niet geschilderd hoe het individu,
in zijn streven naar eenheid, zich denkende
uitbreidt over meer en meer en ten slotte over
het geheel, het in zich opneemt, het konink
rijk der hemelen ingaat in zichzelf, in andere
taal, maar wij vernemen slechts :
Eenheidsverlangen is Doodsverlangen. In de
zelfherkenning van de Eenheid ligt dezclfopheffing".
Maar deze zin is bedriegelijk en bedroog ook
de schrijfster. In de zelfherkenning van de
Eenheid ligt de zelfopheffing van.... ja,
waarvan? niet van de Eenheid toch, die als
zoodanig zichzelf niet kende, die als zoodanig
dan ook niet handelen kon. In de zelfherken
ning van de Eenheid ligt de zelfopheffing
van het Ik of : in de Zelfherkenning ligt de
zelfopheffing, zoo zeg ik het de schrijfster na
en nu voltooit het woord opheffen zijn betee
kenis naar beide kanten, het vernietigt en
verheft de ziel.
Terwijl dit boek dan-principieel telkens on
juistheden, ondoordachtheden,
vluchtighedeiij toont, zoo telt het incidenteel zooveel
rake uitspraken, zooveel diepe inzichten,
zooveel waarheid en zooveel doorvoelde
levenstragiek, dat ik het toch niet anders voelen kan
dan als een der beste boeken die den laatsten
tijd geschreven zijn.
Het dringt zich niet op als het boek van een
denkende vrouw, al wijst de vinger van Jeanne
Reyneke van Stuwe naar dien kant. Het is
zoo menschelijk. Wel geeft het te denken en
wel staat het vol van gedachten. Maar het is
allereerst zoo menschelijk. Het is o het is
niet zoo heel logisch, het is het boek van een
vrouw, in bouw en voltooiing, anders dan het
van een man had kunnen zijn, vol eigene
bekoring. Het is kortom het is een geestig
inhoudsvol gesprek. Kan men in het spreken
elk woord met greinen wegen ? Neen toch!
Het is geen boek geworden. De schrijfster
heeft het hart voor ons uitgestort en wij heb
ben geluisterd : wij hebben geglimlacht, wij
hebben instemmend geknikt, maar we hebben
vooral niet gewild dat zij lijnen van conse
quentie trok, dat zij n gedachte meende te
ontplooien in meer en alle gedachten. We
hoorden ieder ding op zichzelf. En opzichzeif
was er zooveel waars in ieder ding. Een
bloemenwei en wij plukten bloemen. Maar gén
boom die in bloesem stond, niet een
bloemengehél.
.* i Zeg niet, mevrouw van Bruggen, dat gij
dit alles niet hebt gewild : dat dit groeiend
^?enthousiasme eigenlijk^ergerjs^dan alle
crihoe kunnen vrede en geluk anders zijn?
en daar nadert de god der Natuur, Pan.
Met blijdschap wordt hij verwelkomd en als
Pan roept: Komt hier, gij Saters, komt
Menaden, en Silvanen, Helpt mede, in
dezen tijd, den weg tot vreugde banen",
dan volgt er een lustige dans.
Dan het spel in n bedrijf: Mars Is de
minnaar van Venus. Eerst wil Cupido Mars
met kruit en lood gaan bevechten. Hij is
zeer treurig, want de meisjes weigeren ter
wijl 't Vaderland in nood is. Venus brengt ten
slotte Mars, den vechtersbaas, tot inkeer en
het vredesfeest kan beginnen. Comus, de
feestbereider, treedt op, een ingang
van|Vermaaksgeniën volgt. En dans. Venus zingt een
schoon lied, waarin zij herders en herde
rinnetjes ten tooneele lokt. Deze dansen een
dansje en dan treden twee moriaantjes op,
die Nederland prijzen en West-Indische goud
winst voorspellen. De harten van den herder
Tyrsis en van het herderinnetje Filis zijn
door Cupido's pijlen getroffen. Zij belijden
elkander hunne liefde. Dan komen vroolijke
boeren en boerinnetjes, die dansen en jubelen,
omdat de welvaart weer terug zal keeren.
Nu zingt de grimmige, thans bedwongen
krijgsgod Mars, op verzoek van zijne geliefde
Venus, zelf een lied, waarin hij glorie brengt
aan zijne liefste. De wijngod Bacchus laat
luchtiger tonen nog hooren en daarna een
duo met Ceres. Bacchanten dansen. Venus,
Cupido en Mars roepen Vrede aan. Deze
verschijnt en verkondt eene heerschappij
van vrijheid en liefde. Maar gelijk een booze,
fee in het sprookje, verschijnt nu Neptunus.
Hij was niet genoodigd, maar Venus stemt
hem tot vrede. Dan zingt hij, in stede van
eene vervloeking, een heilwe'nsch, en Eolus
drijft de stormen, die haast ontketend waren,
terug. Apollo treedt op, ook Jupiter, die
Mercurius en Fama beveelt Neerland's geluk
alom te verkonden. En, zegt het tekst
boek, de bonte droom van het
OlympischNederlandsche vredtfeest is uit."
Inderdaad een bonte droom, die ietwat
herinnert aan de hedendaagsche revue. En
zoo zien wij, dat het nieuwe in het oude terug
komt en eindigen wij met Salomo's wijsheid :
Er is niets nieuws onder de zon."
EDMOND VISSER
Zaterdag 17, Zondag 18, Zaterdag 24 en
Zondag 25 Juli telkenmale des middags gaat
op de O.L.T.A. de Bruiloft van Kloris en
Roosje" onder leiding van Jean Louis Pisuisse.
Het belooft een groot feest te worden:
Pisuisse is Thomasvaer, Antoinette van Dijk
Pieternel, Martin Spanjaard, de nieuw be
noemde dirigent van de Arnhemsche
Orkeslvcrceniging, heeft de muzikale leiding;
James Meyer fils studeert de oud-Hollandsche
dansen in, die door 150 dames en heeren
zullen worden uitgevoerd. Voorts optocht,"
oud-Hollandsche spelen : ringrijden in sjeezen
en te paard, kaeskruien," mastklimmen,
vendelzwaaien; 32 harmonica-spelers treden
op. Na afloop zijn alle plaatsen in den lande
nog bereikbaar, zoodat wij alle stedelingen
en dorpelingen opwekken een der genoemde
dagen op te tijgen naar Arnhem !
E. V.
iiiiiiliiiiiiiiiil muil
iiiiiitiiiiiiiimiiimiiiiiiiiiiiiiiiii
UTENBDIE i FOLMER
Oen Haag ?:? Huijgenspark 22.
SPECIALITEIT:
fERHUIZINGEN ONDER GARANTIE-:-
?:?:? BERGPLAATSEN NOR INBOEDELS
iniiiiii imiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiimiiiiitmiuiiiiiiiiiiitiiiiiiiiitiii
tiek.
Look to the Rose that blows about us
l' , <»L°'
fc Laughmg, she says, into the World I
l. (blow:
,. At once the silken Tassel of my Purse
k_ Tear, and its Treasure on the Garden throw"
Het is niet zoo erg dat het wijsgeerig fun
dament ten slotte toch aan dit boek ontbreekt.
Dat het is een veelheid van bittere gedachte.
Dat het is de veelzijdige, dikwijls aan den band
der logica ontsnappende uiting van een warme
belangstelling in het leven. Dat het is een tra
gedie : een westerling ziet altijd tragisch waar
de oosterling een heldendicht van maakt. De
stem van H. P. Blavatsky klinkt in dit boek
Prometheus door, geestige causeuse ook zij,
ook zij niet altijd even precies op haar woorden,
zelfs in haar grootste werken niet al waren
die dan toch wel wijsgeerig gefundeerd. De
stem klinkt er in door van oorspronkelijkheid,
van scherpe opmerkzaamheid, eigen onbe
nvloed oordeel, sterkte en resignatie, liefde
en dan toch ook rust, de rust vooral van
eene sterke ziel. Het is een goed boek, Pro
metheus, dat velen veel te zeggen heeft.
JOHANHUIJTS
*) Nochtans wijdt deze schrijfster eenige
zeer schoone .zinnen kaan het schuwbare der
stelligheid.