De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1920 17 juli pagina 8

17 juli 1920 – pagina 8

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 17 Juli '20. No. 2247 Mahler-feest (V) Over het orkest als geheel, heb ik gezegd, zou ik niet meer spreken. Wél echter is er reden, om nog even in 't bijzonder te wijzen op het aandeel, dat sommige leden van 't orkest in de glorieuse Manier-uitvoeringen hebben gehad. Men kan hierbij uiteraard niet volledig zijn. Bij de reproductie van werken als die van Manier wemelt het van solisten in het orkest, in de eerste plaats onder de blazers, maar ook bij. de strijkers vindt men er vele, want hun groepen treden vaak sterk onder-verdeeld pp. De blazers zijn eigenlijk allen solisten, en hun heele manier van spelen houdt daar rekening mee. Ik zou ze allen, stuk voor stuk, moeten opnoemen, want, al komen ze niet alle even gewichtig solistisch uit, hun partijen zijn in het Mahler-emsemble alle van beteekenis, en, al geldt het vaak trekjes, uit niet meer dan enkele nootjes be staande, ze moeten heel precies neergezet worden, die nootjes, en in de voordracht, door den meester met zijn bekende zorgvuldig heid aangewezen. WilleKe's zoetvloeiend fluitspel, ook zijn parelende coloratuur hebben we weer volop kunnen bewonderen ; men weet verder, hoe voortreffelijk Klasen hem secondeert, en welk een virtuoos deze is op de piccolo. De Ie hoboïst Kiïiger was slagvaardig als steeds en blies menigen solo met voorname muzikali teit, en als hij de guitaar ter hand nam (2e Nachtmusik" in de Zevende), kreeg Blancliard gelegenheid, zijn mooien, fijnen toon te doen opmerken, terwijl Tiel het roman tisch timbre van den Engclsch-Hoorn (alt hobo) in tal van kleinere soli op uitmuntende wijze tot zijn recht bracht. Brohm's klarinettoon, in alle liggingen rijk-genuanceerd, deed weer veelal denken aan den geur eener donkerroode roos, en Swager sloot zich waardig bij zijn collega aan, vooral als bespeler van de Esklarinet, instrument van hooge stemming, dat ge makkelijk aanspreekt, zich in een buitengewone beweeglijkheid verheugt, en in hooge ligging met zijnjjheldere, zelfs ietwat scherpe, in ieder geval zonder moeite dóórdringende tonen, zich glansrijk handhaaft tegenover het omvangrijk strijkers-ensemble en het machtig-opklinkende koper. En bovendien bij het solistisch weer geven van menigen Naturlaut" bepaald onontbeerlijk is, zoodat men er zich niet over verwonderen kan, dat Manier er prijs op heeft gesteld, dit instrument uit de mili taire kapel zijn vaste plaats in het symphonieorkest te bezorgen. Onze ronde over het podium voortzettend, passceren wij nog den vaardigen bas-klarinettist Frericks en de voortreffelijke, even geroutineerde als natuurlijk-muzikaal-aangelegde fagottisten Elders en De Groen, en komen dan tot de in Mahler's werk zoo uiterst gewichtige groep der hoorns. Al hetgeen, waartoe deze in hun bouw zoo prachtig geperfectionneerde instrumenten in hun schoone veelzijdigheid in staat zijn, wordt op Mahler's initiatief door hen gedaan; voorwaar, hij spaart ze niet! De eerste vier lessenaars der hoorn-groep in ons orkest zijn op uitnemende wijze bezet met Kok, Rebattu, Tak en Gaillard, waarvan no. l en no. 3 bij voorkeur ingespeeld zijn op de hoogere, no. 2 en no. 4 op de lagere partijen (de hoorn heeft Levensverzekering Maatschappij H A A R L E M" Wllsonspleln II DB VOORDEELIQSTE TARIEVEN een considerabelen omvang, en het scheelt veel, of men zijn embouchure" heeft in gesteld op de hoogere, dan wel op de lagere tonen!). Kok heeft als solist op het Mahlerfeest naar gewoonte in tal van elegische ge deelten hél mooie dingen gedaan ; zijn hóófd-optreden echter was dat in het zoo schitterend opgebouwde, buitengewoon uit voerige, maar nergens te lang lijkende Scherzo der verrukkelijke Vijfde Symphonie. Wat heeft die hoorn, daar tusschen de ruischende en bruisende strijkers in, heerlijk geschald, en hoe geslaagd-nadrukkelijk declameerde hij er die kostelijk-gevonden zinnetjes, met dat bijna .koddig air van gewicht ! n wat men van Tak niet licht vergeten zal, dat is de schoone ingehoudcnheid, en daarbij de tech nische zekerheid, waarmee hij aan 't begin der Ie Nachtmusik" in de Zevende de roepen van den l en Hoorn con sqrdino, fijn in den echo-toon, beantwoordde ! Ook in deze reeks van uitvoeringen heeft men zoo nu en dan weer n of een paar hoorns mér in de groep gezien dan het in de parti tuur voorgeschreven aantal. Van zekere zijde heeft men er zich ook al over opgewon den. Waar niet de minste reden toe is, want het is hoofdzakelijk slechts als aflossers, dat deze extra-hoornisten dienst doen. Het ge tuigt van wijs beleid, in werken als die van Mahler allereerst den l en, den solo-hoornist een adjunct te geven, die bv. het lang aanhou den van sommige tonen, vooral van aangehou den tonen, die beteekenisvolle en vaak technisch-bezwaarlijke zinnen besluiten, voor zijn rekening neemt. Hier en daar speelt hij ook in het fort? met den solist mee, zoodat deze zich wat minder inspanning behoeft te getroos ten, hetgeen belangrijk de kans verhoogt, dat hij zoo dadelijk een week, wazig en droomerig solo-trekje onberispelijk zal uitbrengen. Het Concertgebouw-orkest telt tegenwoor dig niet minder dan vijf uitmuntende trom pettisten, aangevoerd door den technisch buitengewoon ontwikkelden en muzikaal zér begaafden Speels, die weer het meeste succes oogstte met zijn Posthoorn-solo (achter liet podium) in den 3en satz der Derde Sympho nie, hoewel tal van andere plaatsen in de groo te Mahler-werken wellicht nog vél meer ver gen van het artistiek kunnen van den l en trompettist. De echte posthoorn wordt niet, en is ook vroeger nimmer in het orkest ge bruikt. Slechts in een enkel manuscript-frag ment van Mozart heeft men een partijtje voor den echten posthoorn gevonden, en het is zeer waarschijnlijk, dat ook dit het nooit tot een uitvoering heeft gebracht. De solo in Mahler's Derde wordt bij voorkeur gespeeld op een bugle", een koper-instrument van grooten omvang, dat gemakkelijker aanspreekt en ook tot aanmerkelijk vlotter voordracht in staat is dan de trompet, en, n plus forte raison, de hoorn. Bovendien heeft het in het hier besproken geval het onmiskenbare voordeel van eenig timbre-verwantschap met den hoorn van de postkoets. Naast Speets heeft ook de sinds kort geëngageerde trompettist Tlwnnis ruimschoots gelegenheid gehad, zich te onderscheiden. Onder de trombonisten, de bazuinblazers, mag E. Haagman in 't bijzonder worden ge noemd, die de soli in den len satz der Derde in zeer zuivere intonaties en met goed door dachte voordracht blies, en ook bij de ver tolking der belangrijke Tenorhoorn-partij in den len satz der Zevende doorgaans zeer gelukkig was. De tenorhoorn is ook een dier weinige in strumenten uit de militaire harmonie, die de moderne componisten in het symphonicorkest hebben opgenomen. Het is eigenlijk een groote bugle", die in de militaire kapel de rol speelt van de violoncel in het symphonieensemble. De toon van het instrument is vol, rond en week, nadert evenwel in het forte den bazuinenklank. Van schraalheid in de hoogste tonen heeft het opmerkelijk weinig last, en zijne beweeglijkheid laat vrijwel niets te wenschen over. KUNSTHANDEL JACK NIEKERkvjrtChefGoupil&Co. 23 & 250 Lange Houtstraat, 's-Gravenhage MEESTERWERKEN VAN DE lye EEUWSCHE, HAAGSCHE EN F R AN SCHE SCHOOL tiiiiiinnimiiiiiiiiiiitiiiiiiiii Heymans met zijn Tuba was ook weer tot ieders genoegen op zijn post. Hij is de be trouwbaarheid zelve, en hij weet den omvang van zijn toon steeds met onfeilbare juistheid te berekenen. Wat van groot gewicht is; het is zeker niet ten onrechte, dat een der beste schrijvers over instrumentenleer, Markus Koen te München, spreekt van de ,,verheerende" effecten der contrabas-tuba. Als paukenisten leverden afwisselend Smits, invallend voor den vroeger steeds zoo voortreffelijken, nu, helaas, door aanhoudende ongesteldheid van zijn post verdreven Pennarts, en Valer, uit Frankfort, verdienstelijk werk, en ook het overige slagwerk verrichtte zijn in 't algemeen lang niet gemakkelijke, en in de Mahler-symphonieën bepaald moeilijke taak naar behooren. De vier harpen bleken speciaal in dezen cyclus volstrekt geen overbodige weelde. Mahler doet allerlei mooie, en vooral karakteri stieke dingen met dit koninklijk instrument. Paula Fischer voerde de groep weer op waar dige wijze aan. Hare beheersching der techniek is waarlijk eerste-rangs, en zij is tevens vaardig en begripsvol musicienne. Kemman bespeelt de Celesta (ook een zeer geliefd instrument bij Mahler !) op een wijze, die getuigt van helder inzicht in hare eigen aardigheden, Boekivijt bleek een zeer goed mandoline-speler, Robert gaf aan de orgel partijen zijn bekende en alom gewaardeerde bedrevenheid, Dopper liet zich niet beïn vloeden door de ondankbaarheid der harmo nium-partij in de Achtste, en Krcutzer, even zeer behoorlijke gelegenheid missende om uit te komen, toonde toch practisch aan, hoe grootc beteekenis aanslagskwaliteiten als de zijne hebben, ook in een pianopartijtje als dat van Mahler's Achtste Symphonie. Over de nog niet besproken zangsolisten en de koren hoop ik in een volgend artikel nog enkele beschouwingen te geven. H. J. D E N H E R T o u 111 u 1111 iiituii 'iiimimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiimu HOFSTAD EN HOFSTEDELINGEN We hebben verleden week in angstige spanning geleefd en niet zonder vreeze zagen wij de aanstaande week tegemoet. Wat er is gebeurd, of liever stond te gebeuren ?.. Tramstaking! *) Het personeel had een ultimatum gezonden aan de directie der H.T.M. Was aan dit ultimatum niet voldaan, dan.... hadden we nu allemaal moeten loopen. En daar ik wel eens een vooruitzienden blik pleeg te hebben, had ik reeds successievelijk van ons heele gezin de schoenen laten verzolen op extra soliede manier. Alleen wie een geregeld gebruiker is van onze Hofsteedsche euuipage kan beoordeelen, wat zoo'n tramstaking voor het Haagje beteekent, want onze trams zijn zér speci fiek Haagsch. Het is er mee als met de vermaarde Hopjes, je vindt ze nergens anders zoo als hier. Er is een zekere elegance aan onze trams. Onze vroolijke roomwitte wagens glijden zoo vlug en blank voorbij, soms met twee volgwagens, nog wel overbelast met passagiers, en toch vlug en lenig in haar bewegingen als een giganten rups in 't krim pen en rekken van hare geledingen. Onze tram is niet het volksvervoermiddel zooals te Rottordam en Amsterdam, maar het *) 't Gevaar is gelukkig afgewend door het wijs beleid onzer vroede vaderen. (N.) iiiiiiii iiiiiiiiiiiiiiiiiii IIIIIIIIIIIIIIIIIIIII IIIIH'tllllMIIIIIIIIMIIMimilMllimiMIM EEN EN ANDER OVER DEN HERALDISCHEN ADELAAR door C. W. H. VERSTER IV (Slot) Voor F. A. Hoe^r te Hattem Ofschooa er weinig is overgebleven van de schitterende textiele stoffen, waarvoor het Oosten beroemd was, zoo valt er toch niet aan te twijfelen, dat zij een belangrijk deel vormden van de koopwaren dier tijden, en dat zij grooten invloed uitoefenden op het overbrengen van Oostersche vormen op nabu rige volken. De geweven zijden stoffen van Siciliëbewijzen dit, want de dieren, die er op voorkomen, gelijken sprekend op de eerste Oostersche voorbeelden. Ook de Bizantijnsche kunst paste vele vormen toe, die uit de oudheid stamden en beïnvloedde het Siciliaansche werk. Een zeer fraai voorbeeld van een zich her halend patroon vindt men in het South-Kensington Museum (een schildering op bruine zijde door Paul Schulze uit Crefeld). Het oor spronkelijk doek stamt uit de tiende eeuw, en is in groen en geel geweven op een bruin fond. Een dubbelkoppige adelaar staat op de achtereinden van twee leeuwen, evenals in het Chaldeeuwsch relief (dat ik in III afbeeld de) en, als men de beide ontwerpen vergelijkt, zou men niet zeggen, dat er een tijdperk van 5000 jaar tusschen ligt. Evenals het Chaldeeuwsche fragment ver moedelijk betrekking heeft op een Chaldeeuwschen koning, zoo zal deze zijden stof met den adelaar vervaardigd zijn voor een der Bizantijnsche keizers, die in hunne palei zen werkplaatsen hadden, waar kostbare ge weven stoffen werden vervaardigd, en die den adelaar als hun eigen embleem hielden. Van zuiver-hcraldische vormen kan echter bij dezen adelaar nog geen sprake zijn. Bijna ieder land had later zijne eigenaardige wapenkunstige vormen. Fig. Sla is een copie naar een Italiaansch paneel (in Istrischen steen), dat op een paleis te Cesena voorkomt en van omstreeks 1500 da teert. goedkoopemaandrijtuigvanonzen beschaafden middenstand, dat zich te deftig voelt voor een O.W.auto en te arm is voor een eigen rijtuig. De Hagenaar gelooft zich eigenaar" van de tram. Beschouw hem eens, terwijl hij instapt, hoe hij de ruimte binnenin monstert, de medepassagiers opneemt, zijn plaats inneemt, met een vorstelijk gebaar den conducteur nu en dan een dubbeltje geeft voor zeven en een halve cent, indien toevallig zijn couponboekje op is. Neem hem . waar, als hij zijn plaats wat breed uit bezet en een nieuw-binnengekomene hem vraagt een beetje op te schuiven. Meent ge dat een Hagenaar beleefd is? Dan vergist ge u. Met een onwillig gebaar schuift hij een decimeter op zijde en kijkt zijn pas gezeten buurman of buurvrouw aan met een gezicht van : Wat doe jij nou eigenlijk in mijn tram." Een Hagenaar (de rasechte bedoel ik) is alleen beleefd, wanneer er een voordeeltje bij te halen valt. Een oud afgeleefd heertje wil graag aan de lus hangen om een lief lachje op te vangen van een Haagsche modemeisje, maar ik heb 't bijgewoond, dat men een vrouwtje in positie" kalm liet staan, en dat zelfs een jongeling met ingestreken plooibroek en witte slobkousen (het was 82" in de schaduw) rustig lui onderuit gezakt bleef zitten pp zijn zitje bij 't tramraam. Ik weet niet hoe het in andere steden is, maar hier doen de passagiers bij wijze van spreken laagheden om op de stoeltjes voor n persoon aan 't raam te zitten. Wel een bewijs van 's menschen naastenliefde, dat men zoo gaarne het eenzame plaatsje zoekt. Er is nog een trekje van naastenliefde bij ons Haagsch publiek: Indien een werkman met zijn vuile werkkiel en broek in de tram zit, is het verwonderlijk om op te merken met hoeveel belangstelling hij door het bin nentredende publiek wordt opgenomen, en hoe lang het plaatsje naast hem leeg blijft. Ook heeft hij nimmer over ge brek aan ruimte te klagen, want de z.g. deftige" menschen schuiven altijd ver genoeg van hem weg. Maar wel opmerkelijk is het tevens om waar te nemen hoe diezelfde werkman meermalen den conducteur een paar centen geeft, weliswaar zonder het vorstelijk gebaar van den pseudo-trameigenaar, maar met 't knipoogje van verstandhouding, dat zeggen wil: Ik gun jou ook wel een extraatje. Om dat extraatje nu zou de staking juist gaan. 't Is nu maar te hopen, dat de con ducteurs de fooitjes voortaan weigeren en 't publiek zijn medewerking zal geven, om die extraatjes uit de wereld te helpen. Ten slotte is een eerlijk verdiend loon toch menschwaardiger dan een bij vorstengenade gegund extraatje. En die zoogenaamde tram-eigenaars zouden minder hebben in te brengen. NUCHTERLING veranderde van houding en pinkte de asch van zijn sigarrette. Daarna schreed voorbij, met getinkel van armbanden, een MarwarU meisje, prachtig in haar lang, los geplooid kleed, met kleurige ceintuur en helle choedda (hoofddeksel). Terwijl zij voorbijschoof, vlug als ee.n hagedis, ging een kleine bruine hand naar boven en tusschen de vouwen van de, choedda schoot de schittering van een blik naar mijn metgezel. Een seconde maar, en zij was voorbij, maar een andere blik volgde haar langs de straat en het was geen blik van mij. Toen ik bij hem kwam, keerde hij zich om zn lachte. Zag je dat lieve Marwari-meisje?" zei hij. ,,Bij Jupiter, wat een aantrekkelijk wezentje ! Waarom kleedt u zich niet zoo?" Maar je hebt haar niet gezien?" wierp ik tegen. O, dat is de halve bekoring," riep hij uit, en toen hoorde ik uit zijn mond den zin, dien ik boven aanhaalde. O, mijn Engelsche zusters, ??denk er aan ! Meent gij aantrekkelijk te zijn door een ver ontblooten hals, door een nauwelijks bedekte knie? 't Is niet zoo ! Geloof het van mij, die zoo uit het Oosten kom. Mannen zijn Oosterlingen in hun hart en zullen het altoos blijven. Zoo schrijft Pamela Wynne in The Bystander", en wat zij zegt, geldt niet alleen voor Engeland en Engelschen! B, iiiiiuiiiiiiiiiiimmmmiiiiitii Het keerende Lied Hoe dikwijls stond ik eenzaam op den dijk, En zag de schepen tot de verten varen, Gróót waren zij, die als bevrijden waren En haastig om 't verloren koninkrijk. Ik was als zij, hoe menig lied voer uit; Verlangen dreef hen voort tot ongeweten Landen van vreugd ; wie mocht hen welkom heeten Met een hartstocht'lijk en een klaar geluid? Hoe dikwijls stond ik eenzaam op den dijk, Nu keert Uw lied, ik zie de kimmen klaren; Daar keeren zij, die heen-gezworven waren, Met schatten van een ander koninkrijk ! JAN J. ZELDENTHUIS OOSTERLINGEN '" Alle mannen zijn Oosterlingen in hun hart." Hoe dikwijls, sedert ik van Indiëterugkeerde, kwam die zin me in de gedachte en hoe goed herinner ik me de gelegenheid, waarbij ik hem hoorde. Ik was op jacht naar curiositeiten in Jaipoer. Terwijl ik dong met den dikken ouden Indiër over den prijs van cenige koperen kleinigheden, wachtte mijn metgezel op straat, eenige stappen verder. Den hoed diep in de oogen beschouwde hij de menigte, die rond hem golfde en woelde. En welk een menigte, kleurig, schitterend, aantrekkelijkj! Een Brahmaansch meisje met een betooverenden klei nen krans van witte, welriekende jasmijnen in het donkere haar : een koclievrouw, een mand op het hoofd en banden om enkels en polsen ; de geheel verhulde gestalte van een Mohatnmedaansche vrouw gewikkeld in haar witte boerka, kleine langwerpige openingen voor haar oogen, die schitterden. Mijn metgezel Het minst hinderlijk voor taalgevoel en oog is de spelling van dr. Van Eeden (van de op-eigen-houtje-spellingen bedoel ik) en ik vermeet me ook niet er een oordeel over te vellen. Maar ik zou graag willen weten, waarom dr. v. E. Frederik met n, v. Eeden met 2 e's schrijft. Toch zooiets als plëteit of gevoel voor verwantschap met Fred of Frits ? Van Eden hoort, dacht ik, ook met cne e. Als ik arrogant ben, negeert u mijn vraag maar. J. A. BOSCH-WILLEUMIER (Van arrogantie kan hier natuurlijk gaen sprake zijn, maar de regel, die wel zoowat alle op-eigen-houtje-spellers, en ook dr. Van Eeden, volgen, is: eigen-namen behouden hun hun spelling, R e d,) ?MiillllllilllulllllllllHlllllllllillllltllllulllllllul.'llllllllllllllllliHIIIIIIIi Wordt door 21.000 artsen erkend «Ie het beste versterkingsmiddel voor Zenuwen en Lichaam. Tig. 31 u Fig, 31 ft De helm en dekkleeden zijn hier schitte rend van opvatting, terwijl de adelaar, echter wel wat naturalistisch, toch voldoende het eigenaardige Ualiaansche schild vult. Bij moderne wapens wordt de heraldische regel, die voorschrijft dat de figuren of stukken" zooveel mogelijk het veld moeten vullen, veelal uit het oog verloren. Bij blazoenen uit' de gothische periode vindt men dien regel altijd toegepast, zooals blijkt uit de figuren 31,32, 33 en 34. In Fig. 31 zien wij een afgerukten adelaarskop, met bijna gesloten bek en sterk ontwik kelden achterkop, zooals dat bij afbeeldin gen in den stijl van dien tijd gebruikelijk was. In Fig. 33 staan twee adelaars boven elkaar, en uit dit voorbeeld blijkt, hoe de staartvormen gewijzigd werden, om ruimte voor den anderen vogel over te laten, en toch de schildoppervlakte goed te vullen. Het helmteeken is hier een gouden bisschopsmuts, van voren prijkend met een zwarten adelaar, en versierd met zwarte hanenvederen. Fig. 34 is een copie uit Grünenberg's Wa penboek en vertoont in zilver een zwart gevleugelden adelaarsklauw met gouden nagels. Dit blazoen stelt het wapen van de Graven van Canisse in Hongarije voor, die het bis dom Kanisse of Kanisa stichtten. Ook hier ziet men het type van den heraldischen ade laarsklauw goed bewaard, terwijl de figuur bijkans de geheele schildoppervlakte vult. Dat wapens en heraldische emblemata zeer geschikte motieven vormen voor borduur werk, werd in de oudheid reeds begrepen; de beperkte ruimte gedoogt niet hier uitvoerig over uit te weiden, daarvoor zou een af zonderlijk artikel noodig zijn. Toch heb ik gemeend n afbeelding te moeten geven en wel den adelaar die voorkomt in een werk van Hans Sibmacher uit 1(301. Een voorbeeld van een adelaar als schildhouder geeft Fig. 3(i te zien. Deze is naar een ontwerp van Ströhl, die een poging waagde om enkele Engelsche wapens wat heter heral disch te stiliseeren, terwijl Fig. 37 een voor stelling geeft van het wapen van het geslacht Stabius, met een adelaar van Alb. Dürer. Na diens tijd wordt het verval in de heral dische kunst merkbaar en in den Pruiken- of Rococo-tijd treft men de onmogelijkste he raldische leeuwen en adelaars aan. Bij het groote publiek heerscht, zooals ik reeds zeide, nog altijd, ten onrechte, de mee ning, als zoude men aan een bestaand wapen niets mogen veranderen. Dikwijls moet dan een slecht voorbeeld uit den vervaltijd, gegraveerd door een onbekwaam graveur, als model dienst doen. _, De slaafsche navolging van die slechte onheraldische vormen dient afdoend te worden Fig. veroordeeld. Allén door de bestudeering en navolging van de sierlijke oude modellen uit den bloei tijd der Heraldiek kan der Heraldieke kunst pj weder nieuw leven worden gegeven. Gelukkig wordt, heden ter dage, aan deze interessante hulpwetenschap der historie meer aandacht geschonken dan voorheen. Het spreekt vanzelf dat over den heral- "§? dischen adelaar nog veel meer valt mede te deelen, dan deze artikelen konden bevatten. Maar allicht zal de leek uit deze bijdragen Fig. hebben kunnen zien, dat de schitterende vor men uit het verleden het bestudeeren wel waard zijn, en dat er fraaie motieven vallen pj toe te passen op het gebied onzer jongere kunstnijverheid. Driebergen, 24 Juni 1920. Fig. Sla Italiaansch paneel uit een paleis te 'SCesena (plm. 1500). Fig. 31 b Tweekoppige adelaar met leeuwen, volgens een ontwerp op Bizantijn- F'gsche zijde (10e eeuw) (naar een schil dering in het South-Kensington Museum). 31. Wapen met adelaarskop van het geslacht Hun (Oud-Gothisch) uit de ,,Züricher Wappenrolle," eerste helft der XlVe eeuw. 32. Wapen met adelaar van het geslacht Arbon in Thurgau (Oud-Gothisch) uit de Züricher Wappenrolle", eerste helft der XlVe eeuw. 33. Wapen van de Graven van Honberg uit het Donaueschingsche Wapen boek 1433. 34. Wapen met gevleugelden adelaarsklauw van de Graven van Canisse, uit Grünenberg's Wapenboek (1483). 35. Adelaar voor het borduren in kruis steek naar het Stick- und SpitzenMusterbuch" van Hans Sibmacher, 1(301. 36. Adelaar als schildhoiider (van het wapen van den Engelschen Markies van Ely). 37. Schild met adelaar van Johannes k Stabius, naar een teekening van Alb. Dürer (1471-1528). /e

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl