Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
17 Juli '20. No. 2247
Mahler-feest (V)
Over het orkest als geheel, heb ik gezegd,
zou ik niet meer spreken. Wél echter is er
reden, om nog even in 't bijzonder te wijzen
op het aandeel, dat sommige leden van 't
orkest in de glorieuse Manier-uitvoeringen
hebben gehad. Men kan hierbij uiteraard niet
volledig zijn. Bij de reproductie van werken
als die van Manier wemelt het van solisten
in het orkest, in de eerste plaats onder de
blazers, maar ook bij. de strijkers vindt men
er vele, want hun groepen treden vaak sterk
onder-verdeeld pp. De blazers zijn eigenlijk
allen solisten, en hun heele manier van spelen
houdt daar rekening mee. Ik zou ze allen,
stuk voor stuk, moeten opnoemen, want,
al komen ze niet alle even gewichtig solistisch
uit, hun partijen zijn in het Mahler-emsemble
alle van beteekenis, en, al geldt het vaak
trekjes, uit niet meer dan enkele nootjes be
staande, ze moeten heel precies neergezet
worden, die nootjes, en in de voordracht,
door den meester met zijn bekende zorgvuldig
heid aangewezen.
WilleKe's zoetvloeiend fluitspel, ook zijn
parelende coloratuur hebben we weer volop
kunnen bewonderen ; men weet verder, hoe
voortreffelijk Klasen hem secondeert, en welk
een virtuoos deze is op de piccolo. De Ie
hoboïst Kiïiger was slagvaardig als steeds
en blies menigen solo met voorname muzikali
teit, en als hij de guitaar ter hand nam
(2e Nachtmusik" in de Zevende), kreeg
Blancliard gelegenheid, zijn mooien, fijnen
toon te doen opmerken, terwijl Tiel het roman
tisch timbre van den Engclsch-Hoorn (alt
hobo) in tal van kleinere soli op uitmuntende
wijze tot zijn recht bracht. Brohm's
klarinettoon, in alle liggingen rijk-genuanceerd, deed
weer veelal denken aan den geur eener
donkerroode roos, en Swager sloot zich waardig bij zijn
collega aan, vooral als bespeler van de
Esklarinet, instrument van hooge stemming, dat ge
makkelijk aanspreekt, zich in een buitengewone
beweeglijkheid verheugt, en in hooge ligging
met zijnjjheldere, zelfs ietwat scherpe, in ieder
geval zonder moeite dóórdringende tonen, zich
glansrijk handhaaft tegenover het omvangrijk
strijkers-ensemble en het machtig-opklinkende
koper. En bovendien bij het solistisch weer
geven van menigen Naturlaut" bepaald
onontbeerlijk is, zoodat men er zich niet
over verwonderen kan, dat Manier er prijs
op heeft gesteld, dit instrument uit de mili
taire kapel zijn vaste plaats in het
symphonieorkest te bezorgen. Onze ronde over het
podium voortzettend, passceren wij nog den
vaardigen bas-klarinettist Frericks en de
voortreffelijke, even geroutineerde als
natuurlijk-muzikaal-aangelegde fagottisten Elders
en De Groen, en komen dan tot de in Mahler's
werk zoo uiterst gewichtige groep der hoorns.
Al hetgeen, waartoe deze in hun bouw zoo
prachtig geperfectionneerde instrumenten in
hun schoone veelzijdigheid in staat zijn, wordt
op Mahler's initiatief door hen gedaan;
voorwaar, hij spaart ze niet! De eerste vier
lessenaars der hoorn-groep in ons orkest zijn
op uitnemende wijze bezet met Kok, Rebattu,
Tak en Gaillard, waarvan no. l en no. 3 bij
voorkeur ingespeeld zijn op de hoogere, no. 2
en no. 4 op de lagere partijen (de hoorn heeft
Levensverzekering Maatschappij
H A A R L E M"
Wllsonspleln II
DB VOORDEELIQSTE TARIEVEN
een considerabelen omvang, en het scheelt
veel, of men zijn embouchure" heeft in
gesteld op de hoogere, dan wel op de lagere
tonen!). Kok heeft als solist op het
Mahlerfeest naar gewoonte in tal van elegische ge
deelten hél mooie dingen gedaan ; zijn
hóófd-optreden echter was dat in het zoo
schitterend opgebouwde, buitengewoon uit
voerige, maar nergens te lang lijkende Scherzo
der verrukkelijke Vijfde Symphonie. Wat
heeft die hoorn, daar tusschen de ruischende
en bruisende strijkers in, heerlijk geschald,
en hoe geslaagd-nadrukkelijk declameerde hij
er die kostelijk-gevonden zinnetjes, met dat
bijna .koddig air van gewicht ! n wat men
van Tak niet licht vergeten zal, dat is de
schoone ingehoudcnheid, en daarbij de tech
nische zekerheid, waarmee hij aan 't begin
der Ie Nachtmusik" in de Zevende de
roepen van den l en Hoorn con sqrdino, fijn
in den echo-toon, beantwoordde !
Ook in deze reeks van uitvoeringen heeft
men zoo nu en dan weer n of een paar hoorns
mér in de groep gezien dan het in de parti
tuur voorgeschreven aantal. Van zekere
zijde heeft men er zich ook al over opgewon
den. Waar niet de minste reden toe is, want
het is hoofdzakelijk slechts als aflossers, dat
deze extra-hoornisten dienst doen. Het ge
tuigt van wijs beleid, in werken als die van
Mahler allereerst den l en, den solo-hoornist
een adjunct te geven, die bv. het lang aanhou
den van sommige tonen, vooral van aangehou
den tonen, die beteekenisvolle en vaak
technisch-bezwaarlijke zinnen besluiten, voor zijn
rekening neemt. Hier en daar speelt hij ook
in het fort? met den solist mee, zoodat deze
zich wat minder inspanning behoeft te getroos
ten, hetgeen belangrijk de kans verhoogt, dat
hij zoo dadelijk een week, wazig en droomerig
solo-trekje onberispelijk zal uitbrengen.
Het Concertgebouw-orkest telt tegenwoor
dig niet minder dan vijf uitmuntende trom
pettisten, aangevoerd door den technisch
buitengewoon ontwikkelden en muzikaal zér
begaafden Speels, die weer het meeste succes
oogstte met zijn Posthoorn-solo (achter liet
podium) in den 3en satz der Derde Sympho
nie, hoewel tal van andere plaatsen in de groo
te Mahler-werken wellicht nog vél meer ver
gen van het artistiek kunnen van den l en
trompettist. De echte posthoorn wordt niet,
en is ook vroeger nimmer in het orkest ge
bruikt. Slechts in een enkel manuscript-frag
ment van Mozart heeft men een partijtje voor
den echten posthoorn gevonden, en het is
zeer waarschijnlijk, dat ook dit het nooit tot
een uitvoering heeft gebracht. De solo in
Mahler's Derde wordt bij voorkeur gespeeld
op een bugle", een koper-instrument van
grooten omvang, dat gemakkelijker aanspreekt
en ook tot aanmerkelijk vlotter voordracht
in staat is dan de trompet, en, n plus forte
raison, de hoorn. Bovendien heeft het in
het hier besproken geval het onmiskenbare
voordeel van eenig timbre-verwantschap met
den hoorn van de postkoets.
Naast Speets heeft ook de sinds kort
geëngageerde trompettist Tlwnnis ruimschoots
gelegenheid gehad, zich te onderscheiden.
Onder de trombonisten, de bazuinblazers,
mag E. Haagman in 't bijzonder worden ge
noemd, die de soli in den len satz der Derde
in zeer zuivere intonaties en met goed door
dachte voordracht blies, en ook bij de ver
tolking der belangrijke Tenorhoorn-partij in
den len satz der Zevende doorgaans zeer
gelukkig was.
De tenorhoorn is ook een dier weinige in
strumenten uit de militaire harmonie, die de
moderne componisten in het
symphonicorkest hebben opgenomen. Het is eigenlijk
een groote bugle", die in de militaire kapel
de rol speelt van de violoncel in het
symphonieensemble. De toon van het instrument is vol,
rond en week, nadert evenwel in het forte
den bazuinenklank. Van schraalheid in de
hoogste tonen heeft het opmerkelijk weinig
last, en zijne beweeglijkheid laat vrijwel niets
te wenschen over.
KUNSTHANDEL
JACK NIEKERkvjrtChefGoupil&Co.
23 & 250 Lange Houtstraat, 's-Gravenhage
MEESTERWERKEN VAN DE
lye EEUWSCHE, HAAGSCHE
EN F R AN SCHE SCHOOL
tiiiiiinnimiiiiiiiiiiitiiiiiiiii
Heymans met zijn Tuba was ook weer tot
ieders genoegen op zijn post. Hij is de be
trouwbaarheid zelve, en hij weet den omvang
van zijn toon steeds met onfeilbare juistheid
te berekenen. Wat van groot gewicht is;
het is zeker niet ten onrechte, dat een der
beste schrijvers over instrumentenleer, Markus
Koen te München, spreekt van de
,,verheerende" effecten der contrabas-tuba.
Als paukenisten leverden afwisselend Smits,
invallend voor den vroeger steeds zoo
voortreffelijken, nu, helaas, door aanhoudende
ongesteldheid van zijn post verdreven
Pennarts, en Valer, uit Frankfort, verdienstelijk
werk, en ook het overige slagwerk verrichtte
zijn in 't algemeen lang niet gemakkelijke,
en in de Mahler-symphonieën bepaald moeilijke
taak naar behooren.
De vier harpen bleken speciaal in dezen
cyclus volstrekt geen overbodige weelde.
Mahler doet allerlei mooie, en vooral karakteri
stieke dingen met dit koninklijk instrument.
Paula Fischer voerde de groep weer op waar
dige wijze aan. Hare beheersching der techniek
is waarlijk eerste-rangs, en zij is tevens vaardig
en begripsvol musicienne.
Kemman bespeelt de Celesta (ook een zeer
geliefd instrument bij Mahler !) op een wijze,
die getuigt van helder inzicht in hare eigen
aardigheden, Boekivijt bleek een zeer goed
mandoline-speler, Robert gaf aan de orgel
partijen zijn bekende en alom gewaardeerde
bedrevenheid, Dopper liet zich niet beïn
vloeden door de ondankbaarheid der harmo
nium-partij in de Achtste, en Krcutzer, even
zeer behoorlijke gelegenheid missende om uit
te komen, toonde toch practisch aan, hoe
grootc beteekenis aanslagskwaliteiten als de
zijne hebben, ook in een pianopartijtje als dat
van Mahler's Achtste Symphonie.
Over de nog niet besproken zangsolisten en
de koren hoop ik in een volgend artikel nog
enkele beschouwingen te geven.
H. J. D E N H E R T o u
111 u 1111 iiituii 'iiimimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiimu
HOFSTAD EN HOFSTEDELINGEN
We hebben verleden week in angstige
spanning geleefd en niet zonder vreeze zagen wij de
aanstaande week tegemoet. Wat er is gebeurd,
of liever stond te gebeuren ?.. Tramstaking! *)
Het personeel had een ultimatum gezonden
aan de directie der H.T.M. Was aan dit
ultimatum niet voldaan, dan.... hadden
we nu allemaal moeten loopen. En daar
ik wel eens een vooruitzienden blik pleeg te
hebben, had ik reeds successievelijk van ons
heele gezin de schoenen laten verzolen op extra
soliede manier.
Alleen wie een geregeld gebruiker is van
onze Hofsteedsche euuipage kan beoordeelen,
wat zoo'n tramstaking voor het Haagje
beteekent, want onze trams zijn zér speci
fiek Haagsch. Het is er mee als met de
vermaarde Hopjes, je vindt ze nergens anders
zoo als hier. Er is een zekere elegance aan
onze trams. Onze vroolijke roomwitte wagens
glijden zoo vlug en blank voorbij, soms met
twee volgwagens, nog wel overbelast met
passagiers, en toch vlug en lenig in haar
bewegingen als een giganten rups in 't krim
pen en rekken van hare geledingen. Onze
tram is niet het volksvervoermiddel zooals
te Rottordam en Amsterdam, maar het
*) 't Gevaar is gelukkig afgewend door
het wijs beleid onzer vroede vaderen. (N.)
iiiiiiii
iiiiiiiiiiiiiiiiiii
IIIIIIIIIIIIIIIIIIIII IIIIH'tllllMIIIIIIIIMIIMimilMllimiMIM
EEN EN ANDER OVER DEN
HERALDISCHEN ADELAAR
door C. W. H. VERSTER
IV (Slot)
Voor F. A. Hoe^r
te Hattem
Ofschooa er weinig is overgebleven van de
schitterende textiele stoffen, waarvoor het
Oosten beroemd was, zoo valt er toch niet
aan te twijfelen, dat zij een belangrijk deel
vormden van de koopwaren dier tijden, en
dat zij grooten invloed uitoefenden op het
overbrengen van Oostersche vormen op nabu
rige volken. De geweven zijden stoffen van
Siciliëbewijzen dit, want de dieren, die er op
voorkomen, gelijken sprekend op de eerste
Oostersche voorbeelden. Ook de
Bizantijnsche kunst paste vele vormen toe, die uit de
oudheid stamden en beïnvloedde het
Siciliaansche werk.
Een zeer fraai voorbeeld van een zich her
halend patroon vindt men in het
South-Kensington Museum (een schildering op bruine
zijde door Paul Schulze uit Crefeld). Het oor
spronkelijk doek stamt uit de tiende eeuw, en
is in groen en geel geweven op een bruin fond.
Een dubbelkoppige adelaar staat op de
achtereinden van twee leeuwen, evenals in
het Chaldeeuwsch relief (dat ik in III afbeeld
de) en, als men de beide ontwerpen vergelijkt,
zou men niet zeggen, dat er een tijdperk van
5000 jaar tusschen ligt.
Evenals het Chaldeeuwsche fragment ver
moedelijk betrekking heeft op een
Chaldeeuwschen koning, zoo zal deze zijden stof
met den adelaar vervaardigd zijn voor een
der Bizantijnsche keizers, die in hunne palei
zen werkplaatsen hadden, waar kostbare ge
weven stoffen werden vervaardigd, en die
den adelaar als hun eigen embleem hielden.
Van zuiver-hcraldische vormen kan echter
bij dezen adelaar nog geen sprake zijn.
Bijna ieder land had later zijne eigenaardige
wapenkunstige vormen.
Fig. Sla is een copie naar een Italiaansch
paneel (in Istrischen steen), dat op een paleis te
Cesena voorkomt en van omstreeks 1500 da
teert.
goedkoopemaandrijtuigvanonzen beschaafden
middenstand, dat zich te deftig voelt voor
een O.W.auto en te arm is voor een eigen
rijtuig. De Hagenaar gelooft zich eigenaar"
van de tram. Beschouw hem eens, terwijl
hij instapt, hoe hij de ruimte binnenin
monstert, de medepassagiers opneemt, zijn
plaats inneemt, met een vorstelijk gebaar
den conducteur nu en dan een dubbeltje
geeft voor zeven en een halve cent, indien
toevallig zijn couponboekje op is. Neem hem
. waar, als hij zijn plaats wat breed uit bezet
en een nieuw-binnengekomene hem vraagt
een beetje op te schuiven. Meent ge dat een
Hagenaar beleefd is? Dan vergist ge u. Met
een onwillig gebaar schuift hij een decimeter
op zijde en kijkt zijn pas gezeten buurman
of buurvrouw aan met een gezicht van :
Wat doe jij nou eigenlijk in mijn tram." Een
Hagenaar (de rasechte bedoel ik) is alleen
beleefd, wanneer er een voordeeltje bij te
halen valt. Een oud afgeleefd heertje wil
graag aan de lus hangen om een lief lachje
op te vangen van een Haagsche modemeisje,
maar ik heb 't bijgewoond, dat men een
vrouwtje in positie" kalm liet staan, en
dat zelfs een jongeling met ingestreken
plooibroek en witte slobkousen (het was 82"
in de schaduw) rustig lui onderuit gezakt
bleef zitten pp zijn zitje bij 't tramraam.
Ik weet niet hoe het in andere steden is,
maar hier doen de passagiers bij wijze van
spreken laagheden om op de stoeltjes voor
n persoon aan 't raam te zitten. Wel een
bewijs van 's menschen naastenliefde, dat
men zoo gaarne het eenzame plaatsje zoekt.
Er is nog een trekje van naastenliefde bij
ons Haagsch publiek: Indien een werkman
met zijn vuile werkkiel en broek in de tram
zit, is het verwonderlijk om op te merken
met hoeveel belangstelling hij door het bin
nentredende publiek wordt opgenomen, en
hoe lang het plaatsje naast hem leeg
blijft. Ook heeft hij nimmer over ge
brek aan ruimte te klagen, want de
z.g. deftige" menschen schuiven altijd ver
genoeg van hem weg. Maar wel opmerkelijk
is het tevens om waar te nemen hoe diezelfde
werkman meermalen den conducteur een paar
centen geeft, weliswaar zonder het vorstelijk
gebaar van den pseudo-trameigenaar, maar
met 't knipoogje van verstandhouding, dat
zeggen wil: Ik gun jou ook wel een extraatje.
Om dat extraatje nu zou de staking juist
gaan. 't Is nu maar te hopen, dat de con
ducteurs de fooitjes voortaan weigeren en 't
publiek zijn medewerking zal geven, om die
extraatjes uit de wereld te helpen. Ten slotte
is een eerlijk verdiend loon toch
menschwaardiger dan een bij vorstengenade gegund
extraatje.
En die zoogenaamde tram-eigenaars zouden
minder hebben in te brengen.
NUCHTERLING
veranderde van houding en pinkte de asch
van zijn sigarrette. Daarna schreed voorbij,
met getinkel van armbanden, een MarwarU
meisje, prachtig in haar lang, los geplooid
kleed, met kleurige ceintuur en helle choedda
(hoofddeksel). Terwijl zij voorbijschoof, vlug
als ee.n hagedis, ging een kleine bruine hand
naar boven en tusschen de vouwen van de,
choedda schoot de schittering van een blik
naar mijn metgezel. Een seconde maar, en
zij was voorbij, maar een andere blik volgde
haar langs de straat en het was geen blik van
mij. Toen ik bij hem kwam, keerde hij zich
om zn lachte.
Zag je dat lieve Marwari-meisje?" zei hij.
,,Bij Jupiter, wat een aantrekkelijk wezentje !
Waarom kleedt u zich niet zoo?"
Maar je hebt haar niet gezien?" wierp ik
tegen.
O, dat is de halve bekoring," riep hij uit,
en toen hoorde ik uit zijn mond den zin, dien
ik boven aanhaalde.
O, mijn Engelsche zusters, ??denk er aan !
Meent gij aantrekkelijk te zijn door een ver
ontblooten hals, door een nauwelijks bedekte
knie? 't Is niet zoo ! Geloof het van mij, die
zoo uit het Oosten kom.
Mannen zijn Oosterlingen in hun hart en
zullen het altoos blijven.
Zoo schrijft Pamela Wynne in The
Bystander", en wat zij zegt, geldt niet alleen
voor Engeland en Engelschen! B,
iiiiiuiiiiiiiiiiimmmmiiiiitii
Het keerende Lied
Hoe dikwijls stond ik eenzaam op den dijk,
En zag de schepen tot de verten varen,
Gróót waren zij, die als bevrijden waren
En haastig om 't verloren koninkrijk.
Ik was als zij, hoe menig lied voer uit;
Verlangen dreef hen voort tot ongeweten
Landen van vreugd ; wie mocht hen welkom
heeten
Met een hartstocht'lijk en een klaar geluid?
Hoe dikwijls stond ik eenzaam op den dijk,
Nu keert Uw lied, ik zie de kimmen klaren;
Daar keeren zij, die heen-gezworven waren,
Met schatten van een ander koninkrijk !
JAN J. ZELDENTHUIS
OOSTERLINGEN
'" Alle mannen zijn Oosterlingen in hun hart."
Hoe dikwijls, sedert ik van Indiëterugkeerde,
kwam die zin me in de gedachte en hoe goed
herinner ik me de gelegenheid, waarbij ik hem
hoorde.
Ik was op jacht naar curiositeiten in
Jaipoer. Terwijl ik dong met den dikken ouden
Indiër over den prijs van cenige koperen
kleinigheden, wachtte mijn metgezel op straat,
eenige stappen verder. Den hoed diep in de
oogen beschouwde hij de menigte, die rond
hem golfde en woelde. En welk een menigte,
kleurig, schitterend, aantrekkelijkj! Een
Brahmaansch meisje met een betooverenden klei
nen krans van witte, welriekende jasmijnen in
het donkere haar : een koclievrouw, een mand
op het hoofd en banden om enkels en polsen ;
de geheel verhulde gestalte van een
Mohatnmedaansche vrouw gewikkeld in haar witte
boerka, kleine langwerpige openingen voor
haar oogen, die schitterden. Mijn metgezel
Het minst hinderlijk voor taalgevoel en
oog is de spelling van dr. Van Eeden (van
de op-eigen-houtje-spellingen bedoel ik) en
ik vermeet me ook niet er een oordeel over
te vellen.
Maar ik zou graag willen weten, waarom
dr. v. E. Frederik met n, v. Eeden met 2
e's schrijft. Toch zooiets als plëteit of gevoel
voor verwantschap met Fred of Frits ?
Van Eden hoort, dacht ik, ook met cne e.
Als ik arrogant ben, negeert u mijn vraag
maar. J. A. BOSCH-WILLEUMIER
(Van arrogantie kan hier natuurlijk gaen
sprake zijn, maar de regel, die wel zoowat
alle op-eigen-houtje-spellers, en ook dr. Van
Eeden, volgen, is: eigen-namen behouden hun
hun spelling, R e d,)
?MiillllllilllulllllllllHlllllllllillllltllllulllllllul.'llllllllllllllllliHIIIIIIIi
Wordt door 21.000 artsen erkend
«Ie het beste versterkingsmiddel
voor Zenuwen en Lichaam.
Tig. 31 u
Fig, 31 ft
De helm en dekkleeden zijn hier schitte
rend van opvatting, terwijl de adelaar, echter
wel wat naturalistisch, toch voldoende het
eigenaardige Ualiaansche schild vult. Bij
moderne wapens wordt de heraldische regel,
die voorschrijft dat de figuren of stukken"
zooveel mogelijk het veld moeten vullen,
veelal uit het oog verloren. Bij blazoenen uit'
de gothische periode vindt men dien regel
altijd toegepast, zooals blijkt uit de figuren
31,32, 33 en 34.
In Fig. 31 zien wij een afgerukten
adelaarskop, met bijna gesloten bek en sterk ontwik
kelden achterkop, zooals dat bij afbeeldin
gen in den stijl van dien tijd gebruikelijk was.
In Fig. 33 staan twee adelaars boven elkaar,
en uit dit voorbeeld blijkt, hoe de
staartvormen gewijzigd werden, om ruimte voor den
anderen vogel over te laten, en toch de
schildoppervlakte goed te vullen.
Het helmteeken is hier een gouden
bisschopsmuts, van voren prijkend met een
zwarten adelaar, en versierd met zwarte
hanenvederen.
Fig. 34 is een copie uit Grünenberg's Wa
penboek en vertoont in zilver een zwart
gevleugelden adelaarsklauw met gouden nagels.
Dit blazoen stelt het wapen van de Graven
van Canisse in Hongarije voor, die het bis
dom Kanisse of Kanisa stichtten. Ook hier
ziet men het type van den heraldischen ade
laarsklauw goed bewaard, terwijl de figuur
bijkans de geheele schildoppervlakte vult.
Dat wapens en heraldische emblemata zeer
geschikte motieven vormen voor borduur
werk, werd in de oudheid reeds begrepen; de
beperkte ruimte gedoogt niet hier uitvoerig
over uit te weiden, daarvoor zou een af
zonderlijk artikel noodig zijn. Toch heb ik
gemeend n afbeelding te moeten geven en
wel den adelaar die voorkomt in een werk van
Hans Sibmacher uit 1(301.
Een voorbeeld van een adelaar als
schildhouder geeft Fig. 3(i te zien. Deze is naar een
ontwerp van Ströhl, die een poging waagde
om enkele Engelsche wapens wat heter heral
disch te stiliseeren, terwijl Fig. 37 een voor
stelling geeft van het wapen van het geslacht
Stabius, met een adelaar van Alb. Dürer.
Na diens tijd wordt het verval in de heral
dische kunst merkbaar en in den Pruiken- of
Rococo-tijd treft men de onmogelijkste he
raldische leeuwen en adelaars aan.
Bij het groote publiek heerscht, zooals ik
reeds zeide, nog altijd, ten onrechte, de mee
ning, als zoude men aan een bestaand wapen
niets mogen veranderen. Dikwijls moet dan
een slecht voorbeeld uit den vervaltijd,
gegraveerd door een onbekwaam graveur, als
model dienst doen.
_, De slaafsche navolging van die slechte
onheraldische vormen dient afdoend te worden Fig.
veroordeeld.
Allén door de bestudeering en navolging
van de sierlijke oude modellen uit den bloei
tijd der Heraldiek kan der Heraldieke kunst pj
weder nieuw leven worden gegeven.
Gelukkig wordt, heden ter dage, aan deze
interessante hulpwetenschap der historie meer
aandacht geschonken dan voorheen.
Het spreekt vanzelf dat over den heral- "§?
dischen adelaar nog veel meer valt mede te
deelen, dan deze artikelen konden bevatten.
Maar allicht zal de leek uit deze bijdragen Fig.
hebben kunnen zien, dat de schitterende vor
men uit het verleden het bestudeeren wel
waard zijn, en dat er fraaie motieven vallen pj
toe te passen op het gebied onzer jongere
kunstnijverheid.
Driebergen, 24 Juni 1920.
Fig. Sla Italiaansch paneel uit een paleis te
'SCesena (plm. 1500).
Fig. 31 b Tweekoppige adelaar met leeuwen,
volgens een ontwerp op Bizantijn-
F'gsche zijde (10e eeuw) (naar een schil
dering in het South-Kensington
Museum).
31. Wapen met adelaarskop van het
geslacht Hun (Oud-Gothisch) uit de
,,Züricher Wappenrolle," eerste helft
der XlVe eeuw.
32. Wapen met adelaar van het geslacht
Arbon in Thurgau (Oud-Gothisch)
uit de Züricher Wappenrolle",
eerste helft der XlVe eeuw.
33. Wapen van de Graven van Honberg
uit het Donaueschingsche Wapen
boek 1433.
34. Wapen met gevleugelden
adelaarsklauw van de Graven van Canisse,
uit Grünenberg's Wapenboek (1483).
35. Adelaar voor het borduren in kruis
steek naar het Stick- und
SpitzenMusterbuch" van Hans Sibmacher,
1(301.
36. Adelaar als schildhoiider (van het
wapen van den Engelschen Markies
van Ely).
37. Schild met adelaar van Johannes
k Stabius, naar een teekening van
Alb. Dürer (1471-1528).
/e