Historisch Archief 1877-1940
N". 2848
Zaterdag 24 Juli
A°. 1920
DE AMSTERDAMMER
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
Onder Hoofdredactie van Prof. Dr. G. W. KERNRAMP
tedacteuren: Prof. Dr. H. BRUGMANS, Mr. E. S. OROBIO DE CASTRO Jr., Dr. FREDERIK VAN EEDEN, Mr. J. A. VAN HAMEL en H. SALOMONSON
UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF
[Prijs per No. f 0.25. Per half jaar f 6.25. Abonn. loopen per jaar
Advertentiën t O 75 per regel plas 10 cent dispositiekostcn ]
INHOUD : Bladz. 1. Nieuwe Partijvorming
(l I), door prof. dr. O. W. Kernkamp; De
moderne talen en de Universiteit, door dr.
P. Valkhoff ; Tijdgenooten, door dr. W. G. C.
Byvanck. ??2. Politieke Hocus-Pocus,
teekening van Jordaan ; Vrijwillige Landstorm
en Burgerwachten, door W. J. M. Linden ;
Krekelzang, door J. H. Speenhoff ; Uit het
Amerikaansche politieke leven (II), door
mr. E. van Raalte. 3. Het Roode Lampje
door dr. Frederik van Eeden. 5. Voor
Vrouwen, (Onder redactie van mej. Elis M.
Rogge); Uit de Natuur , door Jac. P. Thijsse ;
7. Boekbespreking, door mr. C. P.' van Rossem;
Schilderkunst-Kroniek, *door A. Plasschaert;
Nederland en België, teekening van George
van Raemdonck; Rembrandts Twee
Folisofen, door prof. W. Martin. 8. Kloris en
Roosje, Openluchtspel, door Edm. Visser;
De gyroscoop bij den mijnbouw, dooj dr. J. F.
v. Oss;j. Spreekzaal.?10. Uit het Kladschrift
van Jantje ; Feuilleton (Zomerdroom, door
Piet Pluizer). 11. Het onverstoorbaar opti
misme van den burgemeester teekening van
Joh. Braakensiek; Onze Puzzle.
Bijvoegsel: De afloop der Co'nferentie te
Spa, teekening van Joh. Braakensiek.
Hlllllllllllllllllllllllll
iiiliimiiimiiliiiii
NIEUWE PARTIJVORMING
il
De vorige maal gaven wij te kennen,
dat de denkbeelden op economisch
gebied, die, volgens de Arnhemsche
rede van Mr. Treub, aan alle vrijzin
nigen gemeen zijn, geen stevigen grond
slag bieden voor de oprichting van een
partij, die" een tehuis voor alle vrij
zinnigen zal worden.
Wij vermoeden, dat er onder hen
een groot en principieel verschil
heerscht ten opzichte van de taak, die
de staat tegenover de veranderde
economische omstandigheden zal heb
ben te vervullen.
Wie het begrip huldigen van den
rechtsstaat, die aan de burgers recht
en vrijheid moet verzekeren en tegen
over het buitenland de zelfstandigheid
van den staat heeft te handhaven,
voor hen zijn alle bemoeiingen van den
staat met de maatschappelijke voort
brenging uit den booze.
Zij hebben die bemoeiingen geduld,
zoolang de oorlog en de nasleep van
dien het proces der maatschappelijke
voortbrenging ontwrichtte. Maar zij
vertrouwen, dat straks zij het wat
vroeger of wat later : hierover kunnen
de meeningen verschillen maar dat
dan toch eenmaal de staat weder een
onzijdige houding ten opzichte van dit
proces Zal kunnen aannemen en dat
de maatschappelijke voortbrenging, in
volle vrijheid van beweging hersteld,
niet alleen wederom in de behoeften
van de maatschappij zal kunnen voor
zien, maar ook het peil van web/aart
zal verhoogen.
Niet alle vrijzinnigen zijn echter van
oordeel, dat de staat zijne buiten het
kader van den rechtsstaat vallende
bemoeiingen zal kunnen of zal mogen
staken.
Velen hunner hadden reeds vóór
den oorlog de noodzakelijkheid van
die bemoeiingen ingezien omdat zij
twee machten zagen opkomen, die
den staat dreigden te overwoekeren :
de ma^cht van de in kartel en trust
georganiseerde onderneming en die van
hare tegenpartij : de organisatie der
vakvereenigingen. Beide machten zijn
door de gebeurtenissen van de laatste
jaren reusachtig gegroeid ; zij kunnen
een dwang uitoefenen, waartegenover
de maatschappij in haar geheel met
machteloosheid geslagen is zoolang
de staat niet het middel heeft gevonden
om ze te doen buigen voor zijn wil, of,
wat veel beter is : het heilzame in hare
werkzaamheid ten zegen te doen strek
ken van de samenleving en niet slechts,
zooals thans, van bepaalde groepen
dier samenleving.
Zoolang, onder de heerschappij van
het stelsel der vrije maatschappelijke
voortbrenging, de macht van den on
dernemer in bedwang werd gehouden
door die van zijn concurrent, kon de
staat zich van eenig ingrijpen onthou
den. Naarmate echter de wedijver
van duizenden ondernemers begon om
te slaan in zijn tegendeel: de samenwer
king van sterk geconcentreerde onder
nemingen, verkregen deze laatste een
economische heerschappij, waaraan de
verbruikers met handen en voeten ge
bonden zijn overgeleverd ; slechts de
staat kan tusschenbeide komen om het
belang der gemeenschap tegen deze
tirannie te verdedigen ; de veranderde
omstandigheden leggen hem een nieuwen
plicht op.
Evenmin kan hij werkeloos blijven
toezien, nu de macht van de organi
saties der vakvereenigingen niet alleen
het proces der maatschappelijke voort
brenging kan belemmeren, maar deze
organisaties door politieke stakingen,
door het uitschrijven van een boycot
zich ook tegen den staat keeren en zich
aanmatigen wat des staats is.
Met de vraagstukken, die wij hier
slechts hebben kunnen aanduiden
onze lezers kunnen ze uitvoeriger be
handeld vinden in het uitnemende
artikel van prof. I. P. de Vooys,
Socialisatie: leuze of program?"
(Vragen des Tijds, Juli 1920) komt
men op het gebied van de groote
quaestie der socialisatie, d.w.z. de
vraag, of en hoeverre de staat zich
heerschappij zal verzekeren over de
maatschappelijke voortbrenging.
Op elke regeering rust in onzen tijd
de plicht, hare gedragslijn ten opzichte
van dit vraagstuk te bepalen ; elke poli
tieke partij moet trachten er een op
lossing voor te vinden in overeenstem
ming met de beginselen, die in haar
leven.
Toen wij ??in het nummer van dit
weekblad van 24 April 11. ??over het
socialisatie-rapport der S.D.A.P. schre
ven, noemden wij de wenschelijkheid en
mogelijkheid van socialisatie een vraag
stuk, dat in de eerstvolgende tijden de
volle aandacht zal opeischen van allen,
die tot de behartiging der openbare
zaak zijn geroepen.
De verschillende politieke partijen"
zoo schreven wij toen zullen
kleur moeten bekennen tegenover deze
quaestie en de mogelijkheid schijnt
zelfs niet uitgesloten, dat de tegen
woordige, in menig opzicht redelooze
partijindeeling erdoor zal worden ge
wijzigd."
Wij konden toen niet vermoeden,
dat reeds zoo spoedig daarna de stoot
tot een nieuwe partijvorming zou wor
den gegeven.
Wanneer de redevoering van Mr.
Treub geen andere bedoeling heeft
dan de oogen der vrijzinnigen te openen
voor de onredelijkheid van de scheids
lijnen, die tusschen hen zijn getrokken
ten gevolge van vroegere
meeningsverschillen. die thans zijn weggevallen,
en gedeeltelijk ook ten gevolge van
persoonlijke veeten, dan kunnen wij
die bedoeling slechts toejuichen.
Er is geen enkele toonbare reden te
noemen, waarom de Liberale Unie een
eigen bestaan zou blijven voeren naast
den Bond der Vrije Liberalen en den
Vrijzinnig-Democratischen Bond ; deze
partij, die uit geen enkel eigen beginsel
leeft"?en daarom vermoedelijk nog
altijd de sterkste van de, vier vrijzinnige
partijen is, althans in liet aantal van
wie zich bij haar aansluiten moge
zoo spoedig mogelijk verdwijnen, tot
zuivering en peilsverhooging der poli
tiek.
Waarom de Economische Bond als
politieke partij overbodig geworden is,
hebben wij reeds in ons voorgaand
artikel aangegeven. Voor het voortbe
staan der belangen-partijtjes pleit geen
verstandig mensch ; zij zijn een uitwas
van het stelsel der evenredige vertegen
woordiging ; wie den aard der Neder
landers kent, moet echter vreezen,
dat zij bij de eerstvolgende verkiezingen
nog niet zullen worden weggevaagd ;
ook dan zal hare eenige beteekenis
voor het staatkundig leven slechts
hierin liggen, dat zij de kracht- der
vrijzinnige partijen verzwakken.
Slechts twee partijen ter linkerzijde
hebben staatkundigen grond onder de
voeten : in den Bond der Vrije Libe
ralen leeft het krachtigst het beginsel
van den rechtsstaat; de
VrijzinnigDemocratische Bond erkent, ook blij
kens het nieuwe programma, dat hij
aan zijne afdeelingen heeft voorgelegd,
den plicht van den staat om zich met
de maatschappelijke voortbrenging
te bemoeien. j
Zij beide kunnen de kern vormen,
waaromheen een nieuwe groepeering
der vrijzinnigen kan tot stand komen ;
en zij zullen de zuiverheid van die
groepeering bevorderen, naarmate zij
scherper hare houding zullen formu
leeren ten opzichte van de problemen,
die in het socialisatie-vraagstuk be
sloten liggen.
Niet alleen in haar programma zullen
zij daartegenover stelling moeten ne
men ; zij zullen ook tot de kiezers
moeten gaan en dezen inzicht hebben
bij te brengen in de zoo moeilijke en
ingewikkelde economische vraagstukken
van dezen tijd : een taak, die door de
meeste vrijzinnige partijen tezeer wordt
verwaarloosd en die toch van zooveel
grooter beteekenis mag heeten dan
het houden van redevoeringen vlak
vóór den verkiezingsdag. Wanneer
laat ons hopen binnen niet al te langen
tijd de door de regeering benoemde
commissie haar rapport zal hebben uit
gebracht over het vraagstuk van de
productievermeerdering en de ver
deeling der goederen, kan dit, mét
het socialisatie-rapport der S.D.A.P.,
goede diensten bewijzen voor de op
voeding der kiezers tot een eigen in
zicht in de vraagstukken van dezen
tijd.
Want indien de nieuwe
partijgroepeering eenige waarde zal hebben, dan
moet zij van onderop komen en niet
van bovenaf worden opgelegd.
Zij moet voortspruiten uit het in
zicht van de groote massa der vrijzin
nigen, dat zij, zoo zij invloed willen uit
oefenen op de houding van den staat
tegenover de groote maatschappelijke
vraagstukken,"hebben te kiezen tus
schen twee richtingen : die, welke aan
den staat onthouding voorschrijft en
die, welke den staat, voor zooverre het
algemeen belang dit vordert, regelend
in het productieproces wil doen ingrij
pen. Bij beide richtingen is plaats voor
verschil in temperament en humeur" ;
maar elke richting op zich zelf wordt
bepaald door een beginsel; het tezamen
brengen van de vertegenwoordigers
dier "beginselen in ne partij zou die
partij tot machteloosheid doemen, om
dat zij voor de belangrijkste beslis
singen van onzen tijd, en dat zijn die op
economisch gebied, in tweeën zou vallen.
Men gunne aan de kiezers den tijd om
zich een oordeel te vormen; groote
haast is er nog niet bij de nieuwe
partijvorming; zoo er geen buitenge
wone gebeurtenissen voorvallen, zullen
er eerst over twee jaren Kamerver
kiezingen worden gehouden; van die
twee jaren worde er n besteed aan de
voorlichting der kiezers ; eerst in den
herfst van 1921 behoeft» de nieuwe
groepeering der vrijzinnigen tot stand
te zijn gekomen, maar dan moet zij
ook gereed zijn, wil zij zich doen gelden
bij de verkiezingen van 1922.
De kans op zulk een nieuwe en rede
lijker partijvorming zal aanmerkelijk
worden verhoogd, indien de Liberale
Unie en de Economische Bond tot
het besef van hunne overbodigheid
geraken.
Aan den Economischen Bond be
hoeft dit geen langen tweestrijd te
kosten. De Liberale Unie zal het moei
lijker vallen om harikari te plegen ;
maar hare leiders zouden toch een
laatste bewijs van staatsmanswijsheid
geven, indien zij hunne volgelingen tot
den staatkundigen dood aanspoorden.
KERNRAMP
ItHtMlmltmlIIMItltlMIHIIIIIIIMIIIIIMIIIMIIMIImilllllllllllllllllllllllmV
DE MODERNE TALEN EN DE
UNIVERSITEIT
Het is algemeen bekend dat de Minister
van Onderwijs de mogelikheid overweegt, het
onderwijs in bepaalde wetenschappen of groe
pen van verwante wetenschappen alleen te
doen doceren aan een bepaalde universiteit.
De volledige uitrusting van eik der drie rijks
universiteiten voor elk vak kost veel geld,
vooral daar de vooruitgang der wetenschap een
steeds toenemende specialisatie medebrengt^
en 't is de vraag of dergelijke uitgaven niet
geldverspilling zijn in een klein land als het
onze met zijn vier universiteiten. Veel
aartlokkeliker in alle opzichten lijkt het de ene uni
versiteit b.v. voor de studie van oosterse talen,
een andere voor die van aardrijkskunde en
verwante vakken tot in onderdelen volledig
in te richten.
Aanlokkelik in hoge mate is dit stelsel ook
omdat daardoor de mogelikheid bestaat de
beste leerkrachten in n hogeschool samen
te trekken, waardoor de student aan die
hogeschool in de gelegenheid wordt gesteld te
profiteren van de kennis van de kundigsteri
op het gebied \ten de wetenschap die hij be
oefent.
't !s evenwel de vraag of dit aantrekkelikcl
stelsel altijd en overal kan worden in praktijk
gebracht. In de eerste plaats zr.llen enkele
wetenschappen er noodwendig buiten moeten
blijven. Ik denk o. a. aan medicijnen en rech
ten. De opeenhoping van honderden medies
of juridiese studenten aan n hogeschool zou
kollegezaal, laboratorium en snijkamer
hinderlik overvol maken, en professoren en lec-r
toren bezwaren met buitensporige
examenarbeid. In de tweede plaats zal men rekening
moeten houden met de levensomstandigheden
der studenten en met de vraag of beperking
van onderwijs tot enkele universiteiten niet
zou kunnen leiden tot grote vermindering
van 't aantal werkkrachten juist op gebieden
waar die dringend nodig zijn. Dit is de sociale.
kant van het probleem, een kant waaraan tot
nu toe niet voldoende aandacht is gewijd.
iiiiitiiiiiiiiiiiniiiiiiiiil
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiNiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiii nu IIIHIIII
iiiiiiiiiiiiiiliiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii iiiiiiiiiiiiiiiti iiiiiiiHiiiiiiiiiiiiliiimiuiU
EPISODE
i
Men herinnert zich wel de Prins Sixtus
van Bourbon-affaire", en mocht ze iemand
zijn ontgaan, dan is zeker een kleine vinger
wijzing voor het geheugen voldoende.
De zaak betreft den strijd, die door
Clemenceau, eerste minister van Frankrijk in het
begin van het jaar 1918 werd aangebonden
met graaf Czernin, den eersten minister der
Oostenrijksch-Hongaarsche monarchie.
Deze laatste had in een rede, te Weenen,
gesproken van een beproefde toenadering
van Frankrijk tot Oostenrijk ; maar zij was
afgestuit op de onverzettelijkheid van
Franschen kant om af te zien van de aanspraken
op Elzas-Lotharingen.
Ciemenceau daartegenover liet de verkla
ring bekend maken, dat het deOostenrijksche
monarchie was geweest die de verstandhou
ding had gezocht. Gij hebt er om gelogen,
mijnheer Czernin," riep hij den premier aan
den Donau toe.
En in het vervolg van den strijd, om de
wereld duidelijk aan te toonen hoe diep zijn
tegenstander in de leugens stak, deelde hij
een eigenhandigen brief mede van Keizer
Karel aan zijn zwager prins Sixtus van Bour
bon, hij was voor kennisgeving bestemd aan
den President der Fransche Republiek en
hield de erkenning in van Frankrijks recht op
Elzas-Lotharingen. Zijn minister was het
daarmee eens, meldde de Keizer. Dus : de
minister had gelogen.
Het ontslag van Czernin is hierop gevolgd.
Was het omdat de Keizer ontevreden was op
zijn minister of omgekeerd de minister zijn
Keizer niet langer wou dienen?
Dit is niet dadelijk gebleken.
In zijn gedenkschrift over den wereldoorlog
heeft Czernin de aangelegenheid die men om
haar sprekendsten trek, 's Keizers brief, de
Sixtus van Bourbon-zaak noemt, niet tot
helderheid willen brengen. Hij gevoelde geen
vrijheid om te spreken.
Waar hij alleen den nadruk op heeft gelegd,
dat is hierop: hij, de minister, heeft nooit een
afzonderlijken vrede met de Entente voor
Oostenrijk gezocht: de Monarchie had, ook
voor eigen behoud, samen te gaan met
Duitschland.
De publicatie in Frankrijk, tijdens het begin
van dit jaar, van den oorspronkelijken brief
van den Keizer aan zijn zwager met bijgaande
stukken, heeft nog evenmin volledig licht ge
bracht. Eerst een boekje, onlangs door August
Demblin geschreven, en te München ver
schenen, doet ons klaarder zien.
Als ambtelijk zaakwaarnemer tusschen den
Keizer en den minister heeft Demblin het
laatste gedeelte der affaire, zooals hij het uit
drukt, persoonlijk meegeleefd. Hij is dus een
autoriteit van den eersten rang, mits hij
waarheid wil.
En hij heeft de behoefte gevoeld, te midden
van den uitgestrooideu laster, met de waarheid
voor den dag te komen. Hij zegt het, en hij
toont het.
Laat ons dan de waarheid hooren, maar laat
mij haar op mijn manier vertellen, zonder
precies de bewijsvoering van den gids te vol
gen.
De gebeurtenissen waarom het hier is te
doen, hebben ongetwijfeld hun invloed ge
had op den gang der wereldgeschiedenis. Zij
hangen samen met de tallooze bemoeiingen
gedurende den loop van den wereldoorlog in 't
werk gesteld om verstandhoudingen aan te
knoopen, bewegingen te leiden,
vredesmogelijkheden te scheppen, pogingen die als
een net van geheime historie zich uitspreiden
onder het dek der groote, voor ieders oog
zichtbare voorvallen van den krijg.
Menigeen, niet den besten wil der we
reld bezield, is in de mazen van dat net ver
strikt geworden en heeft den tol er voor moe
ten betalen dat hij zich in den strijd en het
streven heeft gemengd.
Czernin, die door zijn ambt geroepen scheen
de actie van de Monarchie te sturen, is over de
draden op zijn weg gespannen, heengestruikeld,
en heeft zijn taak moeten opgeven en het on
heil voor zijn land laten naderen. Het is een
geschiedenis met momenten van groote tra
gische spanning.
En dat alles is indertijd ongemerkt voorbij
gegaan. Men heeft maar twee stippen van de
ketting der gebeurtenissen gezien : den brief
van Keizer Karel en het ontslag van den
minister. De rest was zwijgen en duisternis.
Het was een groote slag voor graaf Czernin,
den minister van Buitenlandsche Zaken, die
onthulling van Ciemenceau in April 1918, hoe
zijn Keizer, om voor Oostenrijk tot een vrede
te komen met de Entente, een groot jaar ge
leden, het recht van Frankrijk op
ElzasLotharingen had erkend.
Op den overgang van 1916 tot 1917 is er,
van verschillende kanten, aan vrede gedacht,
maar de vredesbetuiging van Keizer Wilhelm
en de vredesbemiddeling van Wilson, leidden
reeds in Januari tot een verscherping van den
oorlog. Czernin echter hield vast aan zijn
vredesidee. Hij dacht aan een conferentie der
groote Europeesche Mogendheden. Hij had
zijn Keizer met zich.
Want November 1910 had eindelijk den
ouden Keizer Frans Jozef van zijn aardsche
werk afgeroepen ; een jonge man was hem op
gevolgd, vervuld van den gloed van jeugdige
edelmoedige denkbeelden; hij had aan het front
gevochten, meende daar zijn krijgsdaden te
hebben verricht en had nu genoeg van den
oorlog. Hij wou den vrede aan zijn volk geven.
Voor zijn plannen vertrouwde hij op den
steun der staatsmanstalenten van graaf Czer
nin.
Deze, onafhankelijk groot heer, zelfbewust,
doortastend, werkzaam, hield het als zijn eer
zucht om de Monarchie uit den neteligen toe
stand te redden, waarin zij door het voortduren
van den wereldoorlog verkeerde. Hij kon niet
verdragen dat zwakheid haar politiek en mi
litair onder de macht van Duitschiand had ge
bracht.
Ook de trots van Keizer Karel verzette zich
daartegen; Czernin meende dien trots te kun
nen leiden.
In den intiemsteti kring van het hof was het
meer dan weerzin tegen Pruisen, het was haat.
De. jonge Keizerin, dweepend katholiek, be
hoorde tot de Italiaansche Bourbons, Frank
rijk had haar voorliefde. De prinses van
Bourbon-Parma, haar moeder, intrigant,
machtsbegeerig, stijfde haar in haar gevoel; haar
zoons, de zuagers van Keizer Karel, dienden
in het Belgisch leger, naar het heette bij het
Roode Kruis.
Nog waren maar weinig dagen voorbij ge
gaan sinds den dood van Keizer Frans Jozef,
of de oude prinses knoopte betrekkingen aan
met haar kinderen in den vreemde, samen
komsten hadden plaats in Zwitserland en
tusschenpersonen werden afgevaardigd. De
bedoeling was een programma op te maken
van de voorwaarden waarop de Monarchie
met de Entente over een afzonderlijken vrede
kon onderhandelen.
Die dan aan Duitschiand zou worden
opgelegd.
Czernin werd door den Keizer verwittigd
dat er een kanaal was gevonden om de con
ferentie van Mogendheden bijeen te brengen
. welke hij wenschte. Hij verlangde daarop vol
ledig te worden ingelicht en liet Prins Sixtus
van Bourbon in 't geheim naar Weenen over
komen; daar werd zijn opdracht voor Parijs
en Londen vastgesteld.
Maar zij luidde geheel in Czernin's geest,
naar hij meende, als een inleiding voor een
Europeesch congres dat uit zou gaan van den
toestand, zooals hij voor den oorlog was.
Hij wist niet van eigenhandige stukken van
den Keizer die met Sixtus van Bourbon mee
gingen en van beloften die aan Poincaréen
het Fransche ministerie werden gedaan
Wel deed de minister zijn best, onzijdig
man als hij was en met den wil bezield om een
van de groote ministers der Monarchie te
worden, om de Keizerlijke familie ter wille
te zijn in haar partij nemen voor Frankrijk,
maar hij deed dit zonder dat daarom een breuk
met de Duitsche regeering behoefde te ont
staan. Immers hij had tot tweemaal toe een
onderhoud niet Bethmann Hollweg, den
Duitschen Rijkskanselier, en hij begeleidde
Keizer Karel naar Homburg tot een samen
komst met den Duitschen Keizer : daar werd
de quaestie Elzas-Lotharingen besproken,
maar in 's Hemelsnaam niet onder het voor
opstellen van het rechi van Frankrijk.
En Czernin deed meer.
Onder den indruk van de revolutie in Rus
land en den val van de Tsaren-autocratie,
richtte hij, ter mededeeling aan Keizer Wil
helm, een rapport aan Keizer Karel over het
weerstandsvermogen der Monarchie en van
Dnitschland. Hij wees op de uitputting der
landen, op het dreigen van revolutie, op het
gevaar voor de monarchiëii om ten onder te
gaan, hij voorspelde den nieuwen tijd, dooi
den oorlog de wereld binnengevoerd.... hij
wilde de behoefte aan vrede nijpender en
nijpender toonen en den blik ruimer maken.
Duitschiand wees af, de geheime bespre
kingen van prins Sixtus van Bourbon, broe
der van Keizerin Zita, met de staatslieden der
Entente liepen spaak, en het verslag van Czer
nin over de gesteldheid der Centrale mogend
heden door de onbescheidenheid van de in
tiemste Weener hofkringen en van Erzberger
bekend geworden, werkte het laatste spoor
van vredelievende gezindheid der Entente
tegen.
De oorlog voor Oostenrijk onder den druk
van Duitschiand ging door, en het plan van
een Europeesche conferentie, zooals Czernin
haar had gezien, diende opgegeven.
Nu, in April 1918, is sindsdien een jaar
voorbijgegaan. De voorspellingen van den
Oostenrijkschen minister zijn, gedeeltelijk,
uitgekomen. Teekenen van een aanstaande
revolutie hebben zich in Duitschiand, en heel
duidelijk in Oostenrijk, voorgedaan. De uit
putting is toegenomen.
Maar wij bevinden ons thans, in dit voor
jaar van 1918, te midden der geweldige inspan
ning van het laatste krijgsjaar; Czernin heeft
in een openbare redevoering te Weenen inge
staan voor de onverbreekbare trouw aan
Duitschiand daar komt Ciemenceau
de regeering der Monarchie van leugen be
schuldigen en geeft den brief van Keizer Karel
over Elzas-Lotharingen met de toevoeging
dat de minister het eens was met zijn Keizer.
Graaf Czernin was op dat oogenblik in Boe
karest ter onderhandeling voor den vrede
rnet Roemenie'; hij stelde zich telephonisch
in verbinding met den Keizer, droeg hem de
zaak voor en kreeg tot antwoord dat alles wat
Ciemenceau zeide leugen en bedrog was. Maar,
drong de minister aan, het zou toch mogelijk
zijn dat de Keizer in een brief een uitdrukking
had gebruikt die hem niet meer voor den geest
stond. ,,Ik heb in een brief aan mijn zwager
nooit iets over politiek geschreven," was het
bescheid van Keizer Karel.
Hij geloofde het wel, de minister, toch reisde
hij nog dienzelfden avond naar Weenen om
zijn heer te kunnen spreken.
En hiermee begint de tragedie.
W. G. C. BYVANCK