De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1920 24 juli pagina 1

24 juli 1920 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

N". 2848 Zaterdag 24 Juli A°. 1920 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND Onder Hoofdredactie van Prof. Dr. G. W. KERNRAMP tedacteuren: Prof. Dr. H. BRUGMANS, Mr. E. S. OROBIO DE CASTRO Jr., Dr. FREDERIK VAN EEDEN, Mr. J. A. VAN HAMEL en H. SALOMONSON UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF [Prijs per No. f 0.25. Per half jaar f 6.25. Abonn. loopen per jaar Advertentiën t O 75 per regel plas 10 cent dispositiekostcn ] INHOUD : Bladz. 1. Nieuwe Partijvorming (l I), door prof. dr. O. W. Kernkamp; De moderne talen en de Universiteit, door dr. P. Valkhoff ; Tijdgenooten, door dr. W. G. C. Byvanck. ??2. Politieke Hocus-Pocus, teekening van Jordaan ; Vrijwillige Landstorm en Burgerwachten, door W. J. M. Linden ; Krekelzang, door J. H. Speenhoff ; Uit het Amerikaansche politieke leven (II), door mr. E. van Raalte. 3. Het Roode Lampje door dr. Frederik van Eeden. 5. Voor Vrouwen, (Onder redactie van mej. Elis M. Rogge); Uit de Natuur , door Jac. P. Thijsse ; 7. Boekbespreking, door mr. C. P.' van Rossem; Schilderkunst-Kroniek, *door A. Plasschaert; Nederland en België, teekening van George van Raemdonck; Rembrandts Twee Folisofen, door prof. W. Martin. 8. Kloris en Roosje, Openluchtspel, door Edm. Visser; De gyroscoop bij den mijnbouw, dooj dr. J. F. v. Oss;j. Spreekzaal.?10. Uit het Kladschrift van Jantje ; Feuilleton (Zomerdroom, door Piet Pluizer). 11. Het onverstoorbaar opti misme van den burgemeester teekening van Joh. Braakensiek; Onze Puzzle. Bijvoegsel: De afloop der Co'nferentie te Spa, teekening van Joh. Braakensiek. Hlllllllllllllllllllllllll iiiliimiiimiiliiiii NIEUWE PARTIJVORMING il De vorige maal gaven wij te kennen, dat de denkbeelden op economisch gebied, die, volgens de Arnhemsche rede van Mr. Treub, aan alle vrijzin nigen gemeen zijn, geen stevigen grond slag bieden voor de oprichting van een partij, die" een tehuis voor alle vrij zinnigen zal worden. Wij vermoeden, dat er onder hen een groot en principieel verschil heerscht ten opzichte van de taak, die de staat tegenover de veranderde economische omstandigheden zal heb ben te vervullen. Wie het begrip huldigen van den rechtsstaat, die aan de burgers recht en vrijheid moet verzekeren en tegen over het buitenland de zelfstandigheid van den staat heeft te handhaven, voor hen zijn alle bemoeiingen van den staat met de maatschappelijke voort brenging uit den booze. Zij hebben die bemoeiingen geduld, zoolang de oorlog en de nasleep van dien het proces der maatschappelijke voortbrenging ontwrichtte. Maar zij vertrouwen, dat straks zij het wat vroeger of wat later : hierover kunnen de meeningen verschillen maar dat dan toch eenmaal de staat weder een onzijdige houding ten opzichte van dit proces Zal kunnen aannemen en dat de maatschappelijke voortbrenging, in volle vrijheid van beweging hersteld, niet alleen wederom in de behoeften van de maatschappij zal kunnen voor zien, maar ook het peil van web/aart zal verhoogen. Niet alle vrijzinnigen zijn echter van oordeel, dat de staat zijne buiten het kader van den rechtsstaat vallende bemoeiingen zal kunnen of zal mogen staken. Velen hunner hadden reeds vóór den oorlog de noodzakelijkheid van die bemoeiingen ingezien omdat zij twee machten zagen opkomen, die den staat dreigden te overwoekeren : de ma^cht van de in kartel en trust georganiseerde onderneming en die van hare tegenpartij : de organisatie der vakvereenigingen. Beide machten zijn door de gebeurtenissen van de laatste jaren reusachtig gegroeid ; zij kunnen een dwang uitoefenen, waartegenover de maatschappij in haar geheel met machteloosheid geslagen is zoolang de staat niet het middel heeft gevonden om ze te doen buigen voor zijn wil, of, wat veel beter is : het heilzame in hare werkzaamheid ten zegen te doen strek ken van de samenleving en niet slechts, zooals thans, van bepaalde groepen dier samenleving. Zoolang, onder de heerschappij van het stelsel der vrije maatschappelijke voortbrenging, de macht van den on dernemer in bedwang werd gehouden door die van zijn concurrent, kon de staat zich van eenig ingrijpen onthou den. Naarmate echter de wedijver van duizenden ondernemers begon om te slaan in zijn tegendeel: de samenwer king van sterk geconcentreerde onder nemingen, verkregen deze laatste een economische heerschappij, waaraan de verbruikers met handen en voeten ge bonden zijn overgeleverd ; slechts de staat kan tusschenbeide komen om het belang der gemeenschap tegen deze tirannie te verdedigen ; de veranderde omstandigheden leggen hem een nieuwen plicht op. Evenmin kan hij werkeloos blijven toezien, nu de macht van de organi saties der vakvereenigingen niet alleen het proces der maatschappelijke voort brenging kan belemmeren, maar deze organisaties door politieke stakingen, door het uitschrijven van een boycot zich ook tegen den staat keeren en zich aanmatigen wat des staats is. Met de vraagstukken, die wij hier slechts hebben kunnen aanduiden onze lezers kunnen ze uitvoeriger be handeld vinden in het uitnemende artikel van prof. I. P. de Vooys, Socialisatie: leuze of program?" (Vragen des Tijds, Juli 1920) komt men op het gebied van de groote quaestie der socialisatie, d.w.z. de vraag, of en hoeverre de staat zich heerschappij zal verzekeren over de maatschappelijke voortbrenging. Op elke regeering rust in onzen tijd de plicht, hare gedragslijn ten opzichte van dit vraagstuk te bepalen ; elke poli tieke partij moet trachten er een op lossing voor te vinden in overeenstem ming met de beginselen, die in haar leven. Toen wij ??in het nummer van dit weekblad van 24 April 11. ??over het socialisatie-rapport der S.D.A.P. schre ven, noemden wij de wenschelijkheid en mogelijkheid van socialisatie een vraag stuk, dat in de eerstvolgende tijden de volle aandacht zal opeischen van allen, die tot de behartiging der openbare zaak zijn geroepen. De verschillende politieke partijen" zoo schreven wij toen zullen kleur moeten bekennen tegenover deze quaestie en de mogelijkheid schijnt zelfs niet uitgesloten, dat de tegen woordige, in menig opzicht redelooze partijindeeling erdoor zal worden ge wijzigd." Wij konden toen niet vermoeden, dat reeds zoo spoedig daarna de stoot tot een nieuwe partijvorming zou wor den gegeven. Wanneer de redevoering van Mr. Treub geen andere bedoeling heeft dan de oogen der vrijzinnigen te openen voor de onredelijkheid van de scheids lijnen, die tusschen hen zijn getrokken ten gevolge van vroegere meeningsverschillen. die thans zijn weggevallen, en gedeeltelijk ook ten gevolge van persoonlijke veeten, dan kunnen wij die bedoeling slechts toejuichen. Er is geen enkele toonbare reden te noemen, waarom de Liberale Unie een eigen bestaan zou blijven voeren naast den Bond der Vrije Liberalen en den Vrijzinnig-Democratischen Bond ; deze partij, die uit geen enkel eigen beginsel leeft"?en daarom vermoedelijk nog altijd de sterkste van de, vier vrijzinnige partijen is, althans in liet aantal van wie zich bij haar aansluiten moge zoo spoedig mogelijk verdwijnen, tot zuivering en peilsverhooging der poli tiek. Waarom de Economische Bond als politieke partij overbodig geworden is, hebben wij reeds in ons voorgaand artikel aangegeven. Voor het voortbe staan der belangen-partijtjes pleit geen verstandig mensch ; zij zijn een uitwas van het stelsel der evenredige vertegen woordiging ; wie den aard der Neder landers kent, moet echter vreezen, dat zij bij de eerstvolgende verkiezingen nog niet zullen worden weggevaagd ; ook dan zal hare eenige beteekenis voor het staatkundig leven slechts hierin liggen, dat zij de kracht- der vrijzinnige partijen verzwakken. Slechts twee partijen ter linkerzijde hebben staatkundigen grond onder de voeten : in den Bond der Vrije Libe ralen leeft het krachtigst het beginsel van den rechtsstaat; de VrijzinnigDemocratische Bond erkent, ook blij kens het nieuwe programma, dat hij aan zijne afdeelingen heeft voorgelegd, den plicht van den staat om zich met de maatschappelijke voortbrenging te bemoeien. j Zij beide kunnen de kern vormen, waaromheen een nieuwe groepeering der vrijzinnigen kan tot stand komen ; en zij zullen de zuiverheid van die groepeering bevorderen, naarmate zij scherper hare houding zullen formu leeren ten opzichte van de problemen, die in het socialisatie-vraagstuk be sloten liggen. Niet alleen in haar programma zullen zij daartegenover stelling moeten ne men ; zij zullen ook tot de kiezers moeten gaan en dezen inzicht hebben bij te brengen in de zoo moeilijke en ingewikkelde economische vraagstukken van dezen tijd : een taak, die door de meeste vrijzinnige partijen tezeer wordt verwaarloosd en die toch van zooveel grooter beteekenis mag heeten dan het houden van redevoeringen vlak vóór den verkiezingsdag. Wanneer laat ons hopen binnen niet al te langen tijd de door de regeering benoemde commissie haar rapport zal hebben uit gebracht over het vraagstuk van de productievermeerdering en de ver deeling der goederen, kan dit, mét het socialisatie-rapport der S.D.A.P., goede diensten bewijzen voor de op voeding der kiezers tot een eigen in zicht in de vraagstukken van dezen tijd. Want indien de nieuwe partijgroepeering eenige waarde zal hebben, dan moet zij van onderop komen en niet van bovenaf worden opgelegd. Zij moet voortspruiten uit het in zicht van de groote massa der vrijzin nigen, dat zij, zoo zij invloed willen uit oefenen op de houding van den staat tegenover de groote maatschappelijke vraagstukken,"hebben te kiezen tus schen twee richtingen : die, welke aan den staat onthouding voorschrijft en die, welke den staat, voor zooverre het algemeen belang dit vordert, regelend in het productieproces wil doen ingrij pen. Bij beide richtingen is plaats voor verschil in temperament en humeur" ; maar elke richting op zich zelf wordt bepaald door een beginsel; het tezamen brengen van de vertegenwoordigers dier "beginselen in ne partij zou die partij tot machteloosheid doemen, om dat zij voor de belangrijkste beslis singen van onzen tijd, en dat zijn die op economisch gebied, in tweeën zou vallen. Men gunne aan de kiezers den tijd om zich een oordeel te vormen; groote haast is er nog niet bij de nieuwe partijvorming; zoo er geen buitenge wone gebeurtenissen voorvallen, zullen er eerst over twee jaren Kamerver kiezingen worden gehouden; van die twee jaren worde er n besteed aan de voorlichting der kiezers ; eerst in den herfst van 1921 behoeft» de nieuwe groepeering der vrijzinnigen tot stand te zijn gekomen, maar dan moet zij ook gereed zijn, wil zij zich doen gelden bij de verkiezingen van 1922. De kans op zulk een nieuwe en rede lijker partijvorming zal aanmerkelijk worden verhoogd, indien de Liberale Unie en de Economische Bond tot het besef van hunne overbodigheid geraken. Aan den Economischen Bond be hoeft dit geen langen tweestrijd te kosten. De Liberale Unie zal het moei lijker vallen om harikari te plegen ; maar hare leiders zouden toch een laatste bewijs van staatsmanswijsheid geven, indien zij hunne volgelingen tot den staatkundigen dood aanspoorden. KERNRAMP ItHtMlmltmlIIMItltlMIHIIIIIIIMIIIIIMIIIMIIMIImilllllllllllllllllllllllmV DE MODERNE TALEN EN DE UNIVERSITEIT Het is algemeen bekend dat de Minister van Onderwijs de mogelikheid overweegt, het onderwijs in bepaalde wetenschappen of groe pen van verwante wetenschappen alleen te doen doceren aan een bepaalde universiteit. De volledige uitrusting van eik der drie rijks universiteiten voor elk vak kost veel geld, vooral daar de vooruitgang der wetenschap een steeds toenemende specialisatie medebrengt^ en 't is de vraag of dergelijke uitgaven niet geldverspilling zijn in een klein land als het onze met zijn vier universiteiten. Veel aartlokkeliker in alle opzichten lijkt het de ene uni versiteit b.v. voor de studie van oosterse talen, een andere voor die van aardrijkskunde en verwante vakken tot in onderdelen volledig in te richten. Aanlokkelik in hoge mate is dit stelsel ook omdat daardoor de mogelikheid bestaat de beste leerkrachten in n hogeschool samen te trekken, waardoor de student aan die hogeschool in de gelegenheid wordt gesteld te profiteren van de kennis van de kundigsteri op het gebied \ten de wetenschap die hij be oefent. 't !s evenwel de vraag of dit aantrekkelikcl stelsel altijd en overal kan worden in praktijk gebracht. In de eerste plaats zr.llen enkele wetenschappen er noodwendig buiten moeten blijven. Ik denk o. a. aan medicijnen en rech ten. De opeenhoping van honderden medies of juridiese studenten aan n hogeschool zou kollegezaal, laboratorium en snijkamer hinderlik overvol maken, en professoren en lec-r toren bezwaren met buitensporige examenarbeid. In de tweede plaats zal men rekening moeten houden met de levensomstandigheden der studenten en met de vraag of beperking van onderwijs tot enkele universiteiten niet zou kunnen leiden tot grote vermindering van 't aantal werkkrachten juist op gebieden waar die dringend nodig zijn. Dit is de sociale. kant van het probleem, een kant waaraan tot nu toe niet voldoende aandacht is gewijd. iiiiitiiiiiiiiiiiniiiiiiiiil iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiNiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiii nu IIIHIIII iiiiiiiiiiiiiiliiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii iiiiiiiiiiiiiiiti iiiiiiiHiiiiiiiiiiiiliiimiuiU EPISODE i Men herinnert zich wel de Prins Sixtus van Bourbon-affaire", en mocht ze iemand zijn ontgaan, dan is zeker een kleine vinger wijzing voor het geheugen voldoende. De zaak betreft den strijd, die door Clemenceau, eerste minister van Frankrijk in het begin van het jaar 1918 werd aangebonden met graaf Czernin, den eersten minister der Oostenrijksch-Hongaarsche monarchie. Deze laatste had in een rede, te Weenen, gesproken van een beproefde toenadering van Frankrijk tot Oostenrijk ; maar zij was afgestuit op de onverzettelijkheid van Franschen kant om af te zien van de aanspraken op Elzas-Lotharingen. Ciemenceau daartegenover liet de verkla ring bekend maken, dat het deOostenrijksche monarchie was geweest die de verstandhou ding had gezocht. Gij hebt er om gelogen, mijnheer Czernin," riep hij den premier aan den Donau toe. En in het vervolg van den strijd, om de wereld duidelijk aan te toonen hoe diep zijn tegenstander in de leugens stak, deelde hij een eigenhandigen brief mede van Keizer Karel aan zijn zwager prins Sixtus van Bour bon, hij was voor kennisgeving bestemd aan den President der Fransche Republiek en hield de erkenning in van Frankrijks recht op Elzas-Lotharingen. Zijn minister was het daarmee eens, meldde de Keizer. Dus : de minister had gelogen. Het ontslag van Czernin is hierop gevolgd. Was het omdat de Keizer ontevreden was op zijn minister of omgekeerd de minister zijn Keizer niet langer wou dienen? Dit is niet dadelijk gebleken. In zijn gedenkschrift over den wereldoorlog heeft Czernin de aangelegenheid die men om haar sprekendsten trek, 's Keizers brief, de Sixtus van Bourbon-zaak noemt, niet tot helderheid willen brengen. Hij gevoelde geen vrijheid om te spreken. Waar hij alleen den nadruk op heeft gelegd, dat is hierop: hij, de minister, heeft nooit een afzonderlijken vrede met de Entente voor Oostenrijk gezocht: de Monarchie had, ook voor eigen behoud, samen te gaan met Duitschland. De publicatie in Frankrijk, tijdens het begin van dit jaar, van den oorspronkelijken brief van den Keizer aan zijn zwager met bijgaande stukken, heeft nog evenmin volledig licht ge bracht. Eerst een boekje, onlangs door August Demblin geschreven, en te München ver schenen, doet ons klaarder zien. Als ambtelijk zaakwaarnemer tusschen den Keizer en den minister heeft Demblin het laatste gedeelte der affaire, zooals hij het uit drukt, persoonlijk meegeleefd. Hij is dus een autoriteit van den eersten rang, mits hij waarheid wil. En hij heeft de behoefte gevoeld, te midden van den uitgestrooideu laster, met de waarheid voor den dag te komen. Hij zegt het, en hij toont het. Laat ons dan de waarheid hooren, maar laat mij haar op mijn manier vertellen, zonder precies de bewijsvoering van den gids te vol gen. De gebeurtenissen waarom het hier is te doen, hebben ongetwijfeld hun invloed ge had op den gang der wereldgeschiedenis. Zij hangen samen met de tallooze bemoeiingen gedurende den loop van den wereldoorlog in 't werk gesteld om verstandhoudingen aan te knoopen, bewegingen te leiden, vredesmogelijkheden te scheppen, pogingen die als een net van geheime historie zich uitspreiden onder het dek der groote, voor ieders oog zichtbare voorvallen van den krijg. Menigeen, niet den besten wil der we reld bezield, is in de mazen van dat net ver strikt geworden en heeft den tol er voor moe ten betalen dat hij zich in den strijd en het streven heeft gemengd. Czernin, die door zijn ambt geroepen scheen de actie van de Monarchie te sturen, is over de draden op zijn weg gespannen, heengestruikeld, en heeft zijn taak moeten opgeven en het on heil voor zijn land laten naderen. Het is een geschiedenis met momenten van groote tra gische spanning. En dat alles is indertijd ongemerkt voorbij gegaan. Men heeft maar twee stippen van de ketting der gebeurtenissen gezien : den brief van Keizer Karel en het ontslag van den minister. De rest was zwijgen en duisternis. Het was een groote slag voor graaf Czernin, den minister van Buitenlandsche Zaken, die onthulling van Ciemenceau in April 1918, hoe zijn Keizer, om voor Oostenrijk tot een vrede te komen met de Entente, een groot jaar ge leden, het recht van Frankrijk op ElzasLotharingen had erkend. Op den overgang van 1916 tot 1917 is er, van verschillende kanten, aan vrede gedacht, maar de vredesbetuiging van Keizer Wilhelm en de vredesbemiddeling van Wilson, leidden reeds in Januari tot een verscherping van den oorlog. Czernin echter hield vast aan zijn vredesidee. Hij dacht aan een conferentie der groote Europeesche Mogendheden. Hij had zijn Keizer met zich. Want November 1910 had eindelijk den ouden Keizer Frans Jozef van zijn aardsche werk afgeroepen ; een jonge man was hem op gevolgd, vervuld van den gloed van jeugdige edelmoedige denkbeelden; hij had aan het front gevochten, meende daar zijn krijgsdaden te hebben verricht en had nu genoeg van den oorlog. Hij wou den vrede aan zijn volk geven. Voor zijn plannen vertrouwde hij op den steun der staatsmanstalenten van graaf Czer nin. Deze, onafhankelijk groot heer, zelfbewust, doortastend, werkzaam, hield het als zijn eer zucht om de Monarchie uit den neteligen toe stand te redden, waarin zij door het voortduren van den wereldoorlog verkeerde. Hij kon niet verdragen dat zwakheid haar politiek en mi litair onder de macht van Duitschiand had ge bracht. Ook de trots van Keizer Karel verzette zich daartegen; Czernin meende dien trots te kun nen leiden. In den intiemsteti kring van het hof was het meer dan weerzin tegen Pruisen, het was haat. De. jonge Keizerin, dweepend katholiek, be hoorde tot de Italiaansche Bourbons, Frank rijk had haar voorliefde. De prinses van Bourbon-Parma, haar moeder, intrigant, machtsbegeerig, stijfde haar in haar gevoel; haar zoons, de zuagers van Keizer Karel, dienden in het Belgisch leger, naar het heette bij het Roode Kruis. Nog waren maar weinig dagen voorbij ge gaan sinds den dood van Keizer Frans Jozef, of de oude prinses knoopte betrekkingen aan met haar kinderen in den vreemde, samen komsten hadden plaats in Zwitserland en tusschenpersonen werden afgevaardigd. De bedoeling was een programma op te maken van de voorwaarden waarop de Monarchie met de Entente over een afzonderlijken vrede kon onderhandelen. Die dan aan Duitschiand zou worden opgelegd. Czernin werd door den Keizer verwittigd dat er een kanaal was gevonden om de con ferentie van Mogendheden bijeen te brengen . welke hij wenschte. Hij verlangde daarop vol ledig te worden ingelicht en liet Prins Sixtus van Bourbon in 't geheim naar Weenen over komen; daar werd zijn opdracht voor Parijs en Londen vastgesteld. Maar zij luidde geheel in Czernin's geest, naar hij meende, als een inleiding voor een Europeesch congres dat uit zou gaan van den toestand, zooals hij voor den oorlog was. Hij wist niet van eigenhandige stukken van den Keizer die met Sixtus van Bourbon mee gingen en van beloften die aan Poincaréen het Fransche ministerie werden gedaan Wel deed de minister zijn best, onzijdig man als hij was en met den wil bezield om een van de groote ministers der Monarchie te worden, om de Keizerlijke familie ter wille te zijn in haar partij nemen voor Frankrijk, maar hij deed dit zonder dat daarom een breuk met de Duitsche regeering behoefde te ont staan. Immers hij had tot tweemaal toe een onderhoud niet Bethmann Hollweg, den Duitschen Rijkskanselier, en hij begeleidde Keizer Karel naar Homburg tot een samen komst met den Duitschen Keizer : daar werd de quaestie Elzas-Lotharingen besproken, maar in 's Hemelsnaam niet onder het voor opstellen van het rechi van Frankrijk. En Czernin deed meer. Onder den indruk van de revolutie in Rus land en den val van de Tsaren-autocratie, richtte hij, ter mededeeling aan Keizer Wil helm, een rapport aan Keizer Karel over het weerstandsvermogen der Monarchie en van Dnitschland. Hij wees op de uitputting der landen, op het dreigen van revolutie, op het gevaar voor de monarchiëii om ten onder te gaan, hij voorspelde den nieuwen tijd, dooi den oorlog de wereld binnengevoerd.... hij wilde de behoefte aan vrede nijpender en nijpender toonen en den blik ruimer maken. Duitschiand wees af, de geheime bespre kingen van prins Sixtus van Bourbon, broe der van Keizerin Zita, met de staatslieden der Entente liepen spaak, en het verslag van Czer nin over de gesteldheid der Centrale mogend heden door de onbescheidenheid van de in tiemste Weener hofkringen en van Erzberger bekend geworden, werkte het laatste spoor van vredelievende gezindheid der Entente tegen. De oorlog voor Oostenrijk onder den druk van Duitschiand ging door, en het plan van een Europeesche conferentie, zooals Czernin haar had gezien, diende opgegeven. Nu, in April 1918, is sindsdien een jaar voorbijgegaan. De voorspellingen van den Oostenrijkschen minister zijn, gedeeltelijk, uitgekomen. Teekenen van een aanstaande revolutie hebben zich in Duitschiand, en heel duidelijk in Oostenrijk, voorgedaan. De uit putting is toegenomen. Maar wij bevinden ons thans, in dit voor jaar van 1918, te midden der geweldige inspan ning van het laatste krijgsjaar; Czernin heeft in een openbare redevoering te Weenen inge staan voor de onverbreekbare trouw aan Duitschiand daar komt Ciemenceau de regeering der Monarchie van leugen be schuldigen en geeft den brief van Keizer Karel over Elzas-Lotharingen met de toevoeging dat de minister het eens was met zijn Keizer. Graaf Czernin was op dat oogenblik in Boe karest ter onderhandeling voor den vrede rnet Roemenie'; hij stelde zich telephonisch in verbinding met den Keizer, droeg hem de zaak voor en kreeg tot antwoord dat alles wat Ciemenceau zeide leugen en bedrog was. Maar, drong de minister aan, het zou toch mogelijk zijn dat de Keizer in een brief een uitdrukking had gebruikt die hem niet meer voor den geest stond. ,,Ik heb in een brief aan mijn zwager nooit iets over politiek geschreven," was het bescheid van Keizer Karel. Hij geloofde het wel, de minister, toch reisde hij nog dienzelfden avond naar Weenen om zijn heer te kunnen spreken. En hiermee begint de tragedie. W. G. C. BYVANCK

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl