Historisch Archief 1877-1940
24 Juli '20. No. 2248
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VO.OR NEDERLAND
Als het getij verloopt. Blijspel in n
bedrijf, doof MARCELLUS EMANTS.
Van Holkema en Warendorf. Am
sterdam.
Het is op verzoek van de redactie dat ik
dit blijspel bespreek. Meestentijds gaan een
akters aan de belangstelling voorbij: ze wor
den niet gelezen, ze worden niet gespeeld,
het is n van die kunst-vormen wien maar
al te dikwijls een zeer embryonaal leven is
beschoren. Mortier, "de fransche tragedie
schrijver, kwam toevallig eens in een provin
cie-stad, waar hij een een-akter van z'n pen
op het affiche zag staan. Hij neemt een plaats,
treedt den corridor in en vraagt aan de
ouvreuse: *,,Ik ben waarschijnlijk te laat, hè? Ze
zijn zeker al begonnen." O, zegt de
ouvreuse haast U maar niet. Het is maar
zoo'n klein prulletje, zoo'n stuk vulsel. Er zit
nog niemand in de zaal."
Het feit is typeerend, want de meening
van deze ouvreuse is eigenlijk de meening van
Jan en Alleman. Een novelle, een schets, een
een-akter als hors d'oeuvre voor een grooter
werk, het is vooral in ons land nog altijd wei
nig gangbare waar.
Edoch, dit is van mants, de vader van
onze moderne nationale tooneel-schrijf-kunst.
En alles wat uit de pen van mants komt
is de moeite waard. Toch geloof ik niet, dat
dit z'n gelukkigste greep is. ledere schrijver
heeft z'n speciale gaven en z'n speciale zwak
heden. De zwakheid van mants is bijv. het
samen-brengen van een groep menschen op
het tooneel om deze rondom n thee-tafel
te laten dialogiseeren. Om de Praatjes" heeft
een dergelijke scène die wat mat en kleur-loos
was, deze een-akter bevat dezelfde groepee
ring. En mants geeft nu wel op voortreffe
lijke wijze het zin-loos geleuter van een mon
daine jour, maar het tooneel is niet het
calqueeren van het dagelijksch leven.Het wil meer.
Het wil (vooral waar het hier een blijspel
geldt) de caricaturale visie in een speciale
tooneel-dialoog die de contours scherper aan-zet,
een tooneel-dialoog die de dwaasheid met
puntigheden en paradoxen onderstreept. Dialoog
zinnetjes als: Die duizenden dooden en
geblesseerden En die stagnatie van alles !
Juist die stagnatie! Als we er maar-buiten
blijven Ik voel voor een vaderland
heelemaal niets etc. missen de benoodigde kleur
om de tooneel-bezoekers bezig te houden en
tot interesse te prikkelen. Het : Ik voel voor
een vaderland heelemaal niets" zou bijv.
in een paradoxale boutade-vorm al dadelijk
den prikkel brengen waarop de lach zou kunnen
reageeren. Dit alles is natuurlijk slechts een
detail (de verdere dialoog is typisch
Emantspersoonlijk), het is niettemin van groot be
lang omdat het een prachtige kans voor een
tintelende scène voorbij doet gaan.
Een ander bezwaar voor mij is gelegen in
de atmosfeer. We zijn hier in de Hollandsche
grand-monde, baronnen, jonkheeren en freules.
En dit is voor onze Hollandsche schrijvers altijd
een gevaarlijk gebied. Ik betwijfel geen
oogenblik dat mants (in tegenstelling van zoovele
anderen) z'n wereld kent maar bij het
fatsoeneeren van deze menschen voor de plan
ken heeft hij er m. i. te veel een tooneel- wereld
van gemaakt. Het is er mee als met de
Societyman die in alle opzichten, in démarche en
maintien, een aristocraat is, doch nauwelijks
als amateur-tooneelspeier op het tooneel ge
plaatst, z'n natuurlijkheid verliest en een
valsch beeld geeft van z'n dagelijksch bewe
gen.
Er is in deze typeering van die speciale So
ciety voortdurend een ietsje te veel hetwelk je
voortdurend de opmerking op de lippen brengt:
Maar zoo zijn ze niet, Zoo voel ik ze niet aan."
Een enkel voorbeeld : De menschen spreken
voortdurend over hun adel: Dan kwamen wij,
adel, weer tot ons recht ziekte van den adel"
etc. Dergelijke wijze van uitdrukking is in
ons land al zeer weinig gebruikelijk en de een
voud en bescheidenheid die ons volk typeert,
zal in het dagelijksch leven een dergelijke
gedachten-associatie in een andere
woordencombinatie produceêren. En zelfs als er types
gevonden worden die op die wijze met hun
adel te koop loopen, zoo eischt de Hollandsche
tooneel-atmosfeer dat dit op meer bedekte
wijze geformuleerd wordt. Het tooneel is niet
anders dan een groote trucage, een ietsje te
veel en de atmosfeer krijgt plotseling voor ons
iets on-wezenlijks. Men kan dergelijk soort
menschen niet geven zooals ze zijn, ook niet
zpoals ze niet zijn, men moet ze onder een spe
ciaal tooneel-licht beschijnen totdat ze die
juiste kleur hebben verkregen die zich aan
past aan de suggestie van den man in de stalles.
Het kan zijn dat dit oordeel, deze
baronnenatmosfeer betreffende, zuiver persoonlijk is.
Voor mij, die onze Hollandsche adel nooit
anders heeft gezien dan als een collectiviteit
van heel gewone menschen, in geen enkel op
zicht belachelijker "-ïJan onze grande bour
geoisie of het type van den Hollanschen mijn
heer" en de Hollandsche mevrouw", voor
mij is deze heele Emantsche visie als iets van
een andere wereld. We hebben nu eenmaal
geen boulevard Saint-Germain en de leden
van onze enkele geslachten die zich als zoo
danig zouden kunnen constitueeren, zijn juist
is ons land van een typische eenvoud en be
scheidenheid.
Het geval door mants gesteld, is daaren
tegen zeer wel mogelijk. Het geval is aldus :
Een intrgieerende Joden-vrouw, getrouwd
met een man van goeden naam, tracht zich
met geweld in de Society van haar man in te
dringen. Zal ze op de jour van Hermine, Ba
rones van Weenstra, ontvangen worden :
that is'the question !" Alle scrupules zijn
op'voortreffelijke wijze door mants geobser
veerd. Slechts zou ik bezwaar willen doen gel
den tegen het struggler-type zelf. Ze lijkt me
wel wat al te dik aangezet en wat al te on
sympathiek. Het tooneel is een gevoelige
plaat die niet te veel licht verdragen kan.
De intrigue draait dan vervolgens om de
overgang van Hermine, eerst van een moor
dende grandeur tegenover dat on-aanzienlijke
eendje en tenslotte zich aanpassend aan de
omstandigheden omdat het finantieele pro
bleem zwaarder telt dan de schittering van
haar kroon.
Het zwakke van het heele geval lijkt me
vooral dit: het is een zuiver uiterlijke om
standigheid die de overgang hier motiveert.
De Jodin wordt ontvangen, er wordt een
beetje gepraat, haar diner-invitatie wordt af
geslagen. Dan verdwijnt ze. En in de laatste
scène is het de suggestie van bij-personen die
Hermine tot andere gedachten brengt, sug
gesties gesteund door een vroegere finantieele
onthulling.
De beide hoofdfiguren Hermine en Esther
hebben zoo goed als geen direct contact met
elkaar. Hoeveel scherper en ook geestiger
zou het zijn geweest zoo deze beide vrouwen
in een groote scène te samen waren gebracht
en de overgang van Hermine door de directe
brutaliteit, menschen-kennis en verfijnde han
digheid van deze jodin ware gewonnen.
Niettemin heeft het stukje ook in dezen
vorm nog goede kwaliteiten. Tot de meest
geslaagde tooneelproducten van mants be
hoort het echter zeer zeker niet.
Mr. C. P. VAN R o s s E M
NEDERLAND E.N
Een ernstige waarschuwing: Camille Huysmans, het Belgische socialistische kamerlid, schreef dezer dagen in zijn blad, de Antwerpsche
Volksgazet" : Indien sommige onzer militairen lust mochten hebben, zich steunende op de geallieerde legers, Holland aan te raken
dan zou de socialistische partij niet marcheeren; neen, zij zou niet marchceren."
l.,illHIHIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIHI'll Hl" IIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIII IIIII1I IIIIIIMI IIIMIIIMIIIIIIU 'tlll l Illl IIMIIMf HMMIIIHIIIIIIIIlllliml IIIIMIIIIIIIIMII!l||||||||IMIII11lllimlllllll
SCHILDERKUNST-KRONIEK
STEDELIJKE ZORG
Terwijl in genoemde en behandelde geval
len de overheid als overheid optreedt, en
beperkende of regelende macht bezit, vindt
ge haar op andere oogenblikken handelend
als particulier, maar als een particulier, van
wien de macht groot kan zijn, en vol van
invloed. Zulke oogenblikken zijn de oogen
blikken, waarin ze voor haar eigen verza
melingen aankoopt, of voor haar eigen huis
kunstwerk en sieraad, voorwerp van nut en
voorwerp van pronk, zich aanschaft. De
overheid is dan de meest gezag hebbende
huisvader uit de stad, of de huisvrouw van
de grootste autoriteit. Zij kan zich dan een
portret bestellen, of een borstbeeld, een
standbeeld; zij kan de vereeuwiging van
een feit, of van een feiten-rijk leven of van
een feiten-rijken tijd gelasten. Zij kan naast
een wandschildering een gebrand-glas ergens
willen plaatsen; zükan een tapijt laten weven
ter herinnering; zij kan een beker schenken,
of uitloven; zij kan een oorkonde willen
schenJ. A. HOETING
Hof Juwelier ' Koningsplein 11.13
Juweelen - Paarlen - Zilverwerk.
Electrische Lampvoeten
in Potterie LANOOY"
Papestraat 24 - 's-Gravenhage
ken,kalligraphisch, en zij kan den boekbinder
werk geven. Zij treedt dan op, ik herhaal
het, voor de plastische kunstenaars (zij kan
een servies laten maken, meubels, een klok
laten gieten, een pot laten bakken, een
sectiel-werk) met de macht van een groot
particulier. Zij moet in zulke oogenblikken
goed geraden worden. Zij moet geen dwaze
zaken begaan, omdat zij vooruitstrevend is,
en meent in haar vooruitstrevendheid, dat
het allerlaatste altijd het beste is. Zij mag
alleen zich dat aanschaffen, of zij mag alleen
dat aanbieden, waarin met zekerheid blij
vende waarden te constateeren zijn (en is
dat zóó moeilijk ?) Haar raadgever of raad
gevers moeten vrije en gevoelige geesten zijn,
wakker altijd, altijd belangstellend, en van
bewezen zekerheid en van bewezen onbe
vooroordeeldheid. De raadgevers moeten
geen geestelijke-dorpelingen zijn, noch ste
delijke drijvers; actief en bespiegelend hooren
zij te saam te wezen.
Wanneer de stad als particuliere optreedt,
en dus als kenner, is zij van zelve kritisch,
en bemoeit zij zich van zelf met de waarde
der dingen, die zij zich uitkiest zij, even
min als wie ook, kan haar leven doorgaan
zonder te kiezen: hare keuze is alleen ge
wichtiger dan van vele anderen.
De stedelijke zorg dient zich uit te strek
ken over 't geestelijk gebied; niet rechtstreeks
natuurlijk over de geestelijke bewegingen in
de kunstenaars, maar zij kan den kunstenaars,
der blijvende glorie van haar gemeenschap,
dingen geven, die zij zelf niet kunnen be
reiken door oekonomischen nood.
Laten we in deze een voorbeeld noemen.
De Mahler-feesten waren niet voor velen der
kunstenaars bereikbaar. De stad kan in deze
helpen. Zij kan een tweede uitvoering
verzoeken (door hare subsidies krijgt zij
rechtmatige macht over d'orkesten), en zij
kan voor deze uitvoeringen gemakkelijken
toegang waarborgen voor hen, die musicus,
schilder, of schrijver dezen toegang op de
gemakkelijker voorwaarden aanvragen (zij
behoeft niet aan te bieden ; zoo noodig kan ze
een afwachtende houd:ng in deze aannemen).
Ik ben overtuigd, dat zulk eene uitvoering die
voor de Willekeurigen" zal overtreffen, die
de groote kosten konden betalen van de
feesten. De uitvoerenden met Mengelbcrg
aan 't hoofd zullen begrijpen, dat nu de
ware kritiek in de zaal zit, en de ware ontroe
ringen daar nu kunnen rijzen. Het orkest zal
inzien, dat nu de ware verantwoording wordt
afgelegd, en de ware geestdrift gekend kan
worden.
En het stadsbestuur, de overheid, groot
scheeps denkend, zal d' indirecte belooning
ontvangen van de kunstenaars (deze indirecte
belooningen zijn de grootste)
(Wordt vervolgd)
P LASSCHAERT
IIIIIIIIIMIIIIII
iiiiiiiiiiiiiiiiliiiiiiii
iiiiiiiiMiiHiiHiiiiiimniiiiimiiiii imiiiiiiimmmiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiituiiii
mi iiiiiiiiiiiiiiiniii
REMBRANDTS TWEE FILOSOFEN
De dezer dagen herboren schilderij van
Rcmbrandt, die wij hier afbeelden, was reeds
in 1750 onder haar waren naam op een veiling
in Amsterdam. Daarna bevond het stuk zich
in Engelsche collecties en werd, eveneens als
Rembrandt, den elfden Juni j.l. bij Christie's
te Londen in openbare'veiling verkocht aan
de firma Goudstikker te Amsterdam. Deze
kocht het doek voor f 56.000 zonder te weten
of het echt zou zijn of niet. Want het was
zoo schrikbarend vuil, dat er niets zekers
van te zeggen viel. Reden waarom zelfs de
groote Engelsche handelaars er niet aan durfden.
Sindsdien maakte de heer D. de Wild in den
Haag het stuk schoon. Wij zijn het toen gaan
kijken en waren, eerlijk gezegd, van te voren
nogal sceptisch gestemd. Maar alle twijfel
verdween toen wij vóór de schilderij stonden.
Degenen, diehetverderzagcn (b.v. dr. Hofstede
de Groot om slechts dezen te noemen) twij
felden al evenmin.
UDe schilderij verbeeldt den lachenden en
den weenenden filosoof, Democritus en
Heraklitus, met de wereld" vóór zich. Het is het
reeds door tal van meesters vóór Rembrandt
geschilderde en gegraveerde motief van den
een, die de wereld belacht en den ander die
haar even hard beweent. Voor Rembrandts
tijdgenpoten een variant op het alles is
Ydelheit". Zoo zeggen het de versjes op de
prenten reeds in Rembrandts jeugd.
Maar hoe anders dan de gangbare voor
stellingen is Rembrandts oplossing! Den
lachenden filosoof, hij laat hem niet lachen. De
twee filosofen op n doek zijn voor dezen
diep schouwenden menschenschilder aanleiding
tot een situatie-probleem. Hij laat den
eenvoudigen, veerkrachtigen Demokriet binnen
treden bij den hulpeloos ter neer zittenden
Herakliet en hij laat den lacher de rol spelen
van trooster en overreder. Zoo werd de
Democritus-figuur hier een pracht-motief voor
een physionomische studie: een van nature
naar lachen staand gelaat in een moment
van ernst, ja van kregeli°heid over zoo een
onbegrijpelijke neerslachtigheid.
Al is het onderwerp dus geen vondst van
Rembrandt, zulk een opvatting is een te
verrassender vinding. Zij is zóó geheel eigen,
dat men onwillekeurig zoekt naar de emoties,
die hem tot deze conceptie hebben kunnen
brengen. Want al is er niets vreemds in, dat
iemand bij Rembrandt twee Filosofen be
stelde (hij stond, blijkens Ruffo's opdrach
ten, zelfs in Italiëbekend als iemand, die
antique figuren maakte), toch kan zulk een
schilderij evengoed onmiddellijk zijn ont
sproten van Rembrandts gemoedstoestand.
Deze had in 1061 a 62 - omstreeks dezen tijd
schijnt dit doek ontstaan reeds veel doorge
maakt. Hij was oud en berustend geworden en
had, naaulijks genoegh om voortaan van te
leeven.". In 1662 zou het zelfs komen tot
verkoop van Saskia's graf, teneinde dat van
Hendrickje te kunnen bekostigen! Maar
Rembrandt liet zich niet uit het veld slaan
en werkte door. Nu eens droefgeestig gelijk
Herakliet, (zie Rembrandts zelfportret bij den
Earl of Kinnaird), dan weer de Werelt
belacchent" met den schamperen grijns van het
zelfportret bij von Carstajen, berustte hij
in zijn moeitevollen levensavond.
Is het wonder, dat wij telkens weer denken
moeten aan de woorden, die de 72-jarige
Vondel in 16r:9, kort voor dat de 2 Filosofen
waren geschilderd, in de Jephta liet zeggen :
't Is kunst de blijscap in te toornen
Zoo wel als rouw te matigen. Wij komen
In beide wel te kort. De weerelt gaet
Door druckcn vreught bij beui te. \Viedeniaet
En regel treft is wijs.
Wij weten niet, hoe het anderen vergaan zal
vóór deze schilderij, maar voor ons is deze
wereldbeschouwing en geestesstemming het
uitgangspunt van deze schepping, die,
het traditioneel motief ten spijt, niet de
troosteloosheid hier, en ginds het onverstoor
baar optimisme bepleit, maar die een mid
denweg zoekt en vindt.
Hetgeen in het begin der eeuw nog was
een vrij schematische, populair didactisch
gegeven voorstelling van twee wereldbeschou
wingen, is hier geworden niet alleen tot een
meesterlijke psychologische doorwerking van
het motief, maar ook tot een picturaal be
langrijke zetting", vol verrassende contrasten,
al even onverwacht in lichtwerking als in
kleur, en grootendeels in harrmnischen samen
hang met den geestelijken, opzet.
; Links slaat Democritns, gekleed in ccn
versleten, met bruin bont bezetten
paarsachtig grijzen mantel, al even schitterend van
lichtwerking als van kleur. Hij draagt een
breed geschilderde donkere baret en wijst met
de rechterhand op de Weerelt. Democritus
is de meest wonderbaarlijk geschilderde van
van het doek. Men is in twijfel, wat beter
gedaan is, het gewaad, de kop of de hand.
In het gewaad wisselen het gebruik van
tempermes en korte breede kwast elkaar af. Ook
vingerveegcn hier en daar verraden de onrust,
de spanning, waarin deze figuur is geschilderd.
Onder den mantel uit komt, boven de hand,
een goudgeele manchet met karmijnroodcn,
even gloeienden schaüuw. Daaronder tiehand,
stoer van conceptie en schilderig, brutaal
omlijnd de duim, fel aangezet een tipje rood
in een vingerschaduw. Zij werpt een zachten
schaduw op tien aardbol.
Het licht op den kop van Demokriet is,
met dat op zijn mantel en op hoofd en
mantel van Herakliet, het sterkste licht der
schilderij. Terwijl het bij Heraklitus fel op
,t voorhoofd, de slapen en den neus valt,
speelt het rond den zilvcrigen kop van De
mocritus. Deze kop behoort tot het mooiste
wat ik uit Rembrandts lateren tijd ken. Het
is het type dat wij aanduiden als dat van
Rembrandts broeder, een type dat hij al even
door en door bestudeerd had als vroeger dat
van zijn vader Harmeii. Breed is de aanzet;
triangulair gezien bijna. Het oor iu eenige
natte veegen gedaan, de baret-schaduw in de
natte verf over het voorhoofd van den
uiterst doorwerkten kop gehaald, waar alle
contour is opgelost in licht en kleur en die
zoodoende is geworden van een kleur- en
lichtplastiek, zooals slechts Rembrandt die
kon geven.
De rechtsche figuur is het belangrijkst om
de kleur: het prachtig goudgeel van den
mantel tegen rood oranje bruin van den
mantelkraag en donker, karmijnig bruin van
den hoofddoek, waarvan Heraklitns een tip
gebruikt om zijn tranen weg te veegen. De
klagend opgeheven hand is rossig, de toon
van den kop naar den goudgeelen kant, het
gordijn erachter goudachtig okergeel.
Zoodat wij een compositie hebben als 't ware
van zilver en goud : links het eerste, rechts het
tweede. Zij worden bijeen gehouden door de
alles overheerschendc lichtwerking in de stille
actie der personen.
De Hcrakliet-kop is minder spontaan ge
daan, en in rustiger tempo verwerkt, evenals
diens hand. Het oog is zeer treffend.Wij denken
door het gebaar even aan den magistralen
Saul. Maar terwijl deze ontroerd is, hebben
wij hier eeu blik van droefenis en even op
klarende troosteloosheid. liet is een rood
bekreteu ong. Met doorschijnend karmijn zijn
het ooglid en de partijen rond het oog, ook
de neusvleugel, behandeld. Het zijn de sporen
van het voortdurend weenen en tranen
afveegen.
Prachtig bestudeerd zijn de niaiitelploüicn,
vlot en krachtig partijen als de mantelkraag en
de manchet. De drapene op den achtergrond is
meer zuiver dan spontaan of indrukwekkend
van schildering.
De Wercltkloot is a! even wonderbaarlijk
gedaan als de kop van Demokritus. Onder
aan ziet men Europa, bovenaan N.-Amerika.
Daartusschen het woord OCE.... Het geheel
in ziKerig bruin, met zachte lichten.
De schilderij meet 110 bij 140J c.M. Links
onderaan meen ik sporen van een
handtcckening te zien. Het stuk is thans in Amsterdam
tentoongesteld n zal in het najaar cenigen
tijd in het Mauritshuis komen, opdat ook dn
Hagenaars haar zullen kunnen bewonderen.
W'. M ,\ n T i N