Historisch Archief 1877-1940
31 Juli '20. No. 2249
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
11
Teekening voor ,.De Amsterdammer" van Joh. Braakensiek
De dood op de loer
ItltlllllllllUIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII
iiiiiiiiiiiiiiiii
IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIlnlIMIIMIllMIIIIIIMIIIIIIMIIIIIIIIIlllllllllllllllllll
SCHILDERKUNST-KRONIEK
VAN DONGEN, BIJ WALRECIIT, DEN HAAG
Van Dongen is een schilder geboren in
Holland, die in Parijs het gebracht heeft
tot een meer dan gewone bekendheid. Hij
heeft dit nfet te danken aan het nationale
(waarin dikwijls het algemeene begrepen
is voor een groot deel) van zijn uitingen,
integendeel: hij is een Hollander van ge
boorte, maar zijn uiting behoort tot die
internationale uitingen, die we in deze
periode gemakkelijk kunnen opmerken. Ik
bedoel hiermee niet, dat hij in verschillende
landen schildert, zooals Rubens dat deed,
zooals van Dyck dat kon, en zooals
tegenwoordig van Welie doet, de opper
vlakkige en zwakke schilder, die
door de waereld rondreist als een zaken
man. Ik bedoel hiermee, dat van Dongen's
techniek en wijze van zien eene is, die ge
bij ons wat vindt, in Duitschland grover
ontdekt, in Frankrijk ziet, verfijnder, soms
expressiever, toch met tact, zooals dat kan
in een land waar dit eens-nieuwe zijn
oorsprong vond.
Het werk van Van Dongen tracht groot
te zijn, en tracht daarbij bovenal de signa
tuur van het Levende, van het Tegenwoor
dige te vertoonen. Het spreekt van zelf, dat
het meer op het sterk effect zich toelegt,
op het bizarre, op de groote verdeeling, dan
dat het zoet van overredenden vorm is of
subtiel, werkelijk subtiel van geestelijke
vondst, of sterk van een modeléin de drie
afmetingen....
Van Dongen, zooals ge hem ziet in de
te kleine kamer van Walrecht's kunsthandel,
zal om de dingen, die hij niet zoekt, de
meeste Hollanders niet treffen. En dikwijls
te recht. Hij is niet vrij van dat, wat ge
in die internationale uiting dikwijls vindt :
een procédé; dat is een verstard of niet
werkend gevoel. Zelfs bij Walrecht is dit
reeds te zien. Een aantal koppen en figuren
zijn vlot gedaan in een kleur, die stereotiep
is, al te stereotiep; ze zijn vlot geplaatst tot
een verdeeling, die geen diepen zin heeft, ze
worden daarom ook vlot vergeten; ze ver
dragen de aandacht niet lang. Natuurlijk
moet niet vergeten worden, dat enkel naar
wat hij bij Walrecht zond, van Dongen niet
te kritiseeren is. Ik doe dat niet. Ik ken
zijn werk, maar voor het geheel geldt 'even
eens wat ik hier noteer.
Tot de beste dingen bij Walrecht bchooren:
een Naakt (rood en geel als hoofd
kleuren) No. 14; dan No. 2 Modjesko, een
a.juarel (eveneens geel en rood), dan het
feest in Amsterdam, een Dame in 't Bois
(donker) en de draaimolen op Montmartre,
met de sterk-ongelijke verf-massaas. Hier
zijn schilderrealiteiten in, van kleur, van
bouw van een lichaam, van rumoerige actie,
van zwaren klank, of van verfijning, voor
van Dongen's doen, en ook van vulling. Het
meest te waardeeren is de kleur; soms erkent
ge de zucht tot een groote, eigentlijk
eenigszins vlakke vulling....
Het ware gewenscht voor onze kennis van
dit werk, dat er eens een tentoonstelling werd
georganiseerd, waar de schilder zijn beste
werken, zonder schroom gekozen, kon zenden.
Walrecht's tentoonstelling zou dan blijken
te zijn een klein, gedeeltelijk onjuist Inlei
dinkje.
PLASSCHAERT
IIIIIMIIIIIIIIIIIIII
verbrak. Een ieder had zich verloren in een
droomenwereld. Gedachten werden gedacht,
herinneringen kwamen naar voren, beelden
en fantasieën kregen ragfijne gestalten, die
vaag weer wegdoezelden in het onwezenlijke.
Het was de stem van Elsa's moeder, die allen
weer tot de werkelijkheid terug riep. Het is
al laat geworden kinderen, en jullie moeten
morgen vroeg op reis; we zullen ter rustegaan'',
zeide ze.
Men wenschte elkander een goeden nacht,
en ieder begaf zich naar zijn kamer.
Doch Elsa, inplaats naar boven, liep het
terras over, en ging den tuin in, welke door
een zilveren glans van manestralen werd
overgoten. Sprookjesachtig waren die kleine,
mystieke laantjes verlicht. Elsa vertoefde
hier zoo graag.
O heerlijke ouderwetsche tuinen, waar een
wereld van herinneringen uit spreekt !
Elsa liep droomerig voort, en bemerkte
niet dat van den anderen kant een een
zame wandelaar naderde. Het was Arnoud.
Hij bleef ontroerd staan, toen hij Elsa ge
waar werd. Elsa leek nog mooier en slanker in
haar zijden avond-japon, dat haar
zachtglanzend omwolkte in het heldere maanlicht.
Aan welken genius heb ik het te danken
dat ik U hier mag ontmoeten?" zei Arnoud
op haar toetredende.
Elsa keek verwonderd, doch niet verschrikt
op. Had ze aan hem gedacht? Ze vond het als
vanzelf sprekend dat ze hem ontmoette, haar
arm op den zijnen deed rusten, en kalm naast
hem voortging door de maanverlichte paden.
Beiden zwegen. Welk een stroom van gedach
ten bevatte wel dit zwijgen !
Ze kwamen bij een veld margrieten, welker
helder witte kopjes zacht wiegden op hun ran
ke stengels.
vergewist heb omtrent den vrijen wil: in
deze gaf ik u trouwens behalve mijn eigen
opinie als tamelijk betrouwbare bronnen
Bierens de Haan en Annie Besant.
Tenslotte neemt u het mij kwalijk dat ik
in het boek van een vrouw het boek van
een vrouw zag. Indien echter een schrijfster
aan haar boek een mannelijke allure tracht
te geven, kan het geen kwaad er nog eens
even aan te herinneren, dat het ten slotte
toch het boek van een vrouw is.
Ik verklaar u nogmaals, dat ik groote
belangstelling heb voor uw boek. Dat ver
hindert echter niet, dat ik in den
wijsgeerigen grondslag tamelijk in het oog vallende
fouten speurde. Ik ben trouwens niet de
eenige. Dat u mij dit op een zelfs nog al
persoonlijke wijze kwalijk neemt, is alweer...
echt vrouwelijk (welke opmerking door een
vrouw werd gemaakt).
J o n A N H u ij T s
Geachte Mevrouw van Bruggen,
In de eerste plaats dit: niet de heer van
Eeden heeft mij gevraagd, maar ik heb den
heer van Eeden gevraagd of ik naar aanlei
ding van den wijsgeerigen grondslag van
Promotheus eenige dingen in het midden
mocht brengen. Ik had en heb nog zooveel
belangstelling voor uw boek dat ik het ge
kocht heb : de heer van Eeden heeft dus niet
de indiscretie begaan mij het aan hem gezon
den exemplaar ter hand te stellen : in een
der vorige nummers van de Amsterdammer
heeft hij gezegd waarom hij het niet bespre
ken kon.
U hebt gelijk dat ik de gelegenheid aangegre
pen heb eigen wijsheid te luchten : dat is mijn
wijze van opbouwende boekcritiek. U hebt
evenzeer gelijk dat ik de lezers niet ingelicht
heb" over de bijzondere bedoeling van dit boek,
tenzij doordat ik den titel volledig afschreef.
Vergeet echter niet dat u een nawoord aan
het boek toevoegdet, waarin u de critiek
uitdaagdet niet de uitwerking, maar de
principen critisch te bezien. Wat ik bij deze
deed. Wat ik wijdloopiger en met aanvoering
van meer gronden gedaan zou hebben indien
de heer van Eeden mij grooter plaatsruimte
had kunnen vergunnen. Indien het u lust, staat
het oorspronkelijk artikel over uwe vrije-wils
verwerping, waarin ik meer ruimte had voor
betoog, tot uw beschikking. U vergist /ich
echter als u meent, dat ik mij zintuigelijk
VRAGENRUBRIEK
voor
Al jemeene Wetenswaardigheden
Men gelieve de vragen voor deze rubriek in
te zenden aan het Kedactiebureau, met op
den omslag het motto Leekenspiegel", en
onder opgave van naam en adres (die als
vertrouwelijk zullen worden beschouwd).
H. G. te A. Eenige jaren geleden verscheen
een manijesl waarbij reauien werden
aangcspoont tot dienstweigering. Als il; het me nog
goed herinner zijn een paar onderteekenaars
vervolgd en ik meen dat een der veroordeelden
zel/s een dominee was. Kunt u mij ook inlich
ten omtrent den juisten tijd? En den afloop?
Het z.g. dienstweigeringsmanifest werd
verspreid in de laatste helft van het jaar
1915. Een der onderteekenaars, M. H.,
predikant te Zijpe (Schagerbrug) werd door
de Arrondissements-Rechtbank te Alkmaar
op l Eebruari 191 (i vrijgesproken van het
hem ten laste gelegde aanprijzing van per
soonlijke dienstweigering als een middel tot
het bereiken van het door de omlcrteekenaren
beoogde doel." Het Gerechtshof te Amsterdam
Jouw evenbeeld, Elsa, zoo rein en slank",
fluistert hij teeder. Hij slaat zijn arm om haar
heen, en zegt ontroerd : Elsa. ik heb je zoo
lief; vóór mijn heengaan moet ik het je zeggen.
Als ik volgend voorjaar mijn laatste examen heb
afgelegd, mag ik je dan komen halen als mijn
verloofde? Elsa, zeg mij, heb je mij ook Het'?
Wil en kan je mij gelukkig maken?"
Als eenig antwoord geeft ze hem een kus.
Hartstochelijk en begeerig tevens drukt hij
haar tegen zich aan, en overlaadt haar met
liefkoozingen.
Ze wordt even verschrikt door zijn bijna
ruwe teederheden, maar dan legt zij niet ecu
heerlijk gevoel van zaligheid haar hoofd op
zijn schouder, en geniet intens van dit zoo
groot geluk.
Eindelijk maakt ze zich zacht uit zijn armen
los, en zegt : We moeten naar binnen gaan
Arnoud, het is laat geworden."
Hij plukt eenige margrieten, en schikt die
sierlijk in haar donkere haar.
Mijn bruid," zegt hij trots.
Ze wandelen hand aan hand den tuin uit,
en het terras over naar binnen. Het is stil
in huis, blijkbaar is ieder al in diepen slaap.
Hij drukt haar innig tegen zijn hart, en kust
haar goeden nacht.
Elsa is op haar kamer. Ze kan niet rustig
slapen gaau, ze moet de groote blijdschap die
in haar leeft uitjubelen.
Het was, of haar leven gansch vervuld werd
met muziek, dat zij blij moest uitzingen.
Ze zet zich voor het klavier en componeert
een lied, waarin ze heel haar groot geluk in
uitzingt. Zoete, welluidende accoordeu, die
als een danklied ten hemel stijgen.
Het slot wil ze later doen eindigen in ecu
stroom van ruischend-machtige tonen : een
bruidsniarsch. Ons geluk" zal ze het noemen,
en het hem als een verrassing schenken op hun
trouwdag.
lu een anderen vleugel van het huis, loopt
Arnoud onrustig zijn kamer op en neer, en
mompelt : Neen, 't mag niet, ze is te goed
voor me. Ik wil eerlijk zijn, en haar alles ver
tellen." En onrustig denkt hij : zou ze mijn
vrouw willen worden, als ze alles weet?"
, Hij slaapt in met het denkbeeld dat 't
toch veiliger is maar niets te zeggen, den sluier
van 't verleden maar niet op te lichten, hij
zal alles liever maar zoo goed mogelijk ver
borgen houden.
Deu volgenden morgen aan het ontbijt is
ieder behalve de heer des huizes, die onver
anderd en verger-oegd z'n krant leest --- in een
eenigszins gednikte stemming.
Mevrouw ziet met leedwezen haar zoon weer
vertrekken. Hij brengt altijd zooveel
vroolijkheid in hun groot, stil huis. Haar zonnetje"
noemt ze hem altijd.
Hugo kijkt oplettend van Elsa naar Arnoud,
en omgekeerd. Gisterenavond toen hij op zijn
kamer voor het raam stond, heeft hij hen
toevallig zoo vertrouwelijk uit den tuin zien
komen. Wat moest dat beduiden? Zou daar
iets zijn tusschen hen beiden? Vóór alles wil
hij Elsa toch eerst vertellen, wat hij weet uit
Arnoud's leven.
.Als de familie van tafel opstaat, neemt Hugo
zijn zuster ter zijde ; hij wil haar even spreken.
In haar houdoir gekomen zegt hij : Elsa, ik
voel int' gedrongen je iets te zeggen, wat ik
misschien al veel eerder had moeten doen. Ik
zie dat er tussclieu jou en Arnoud een groote
vriendschap is ontstaan, maar laat ik je vóór
het te laat is even zeggen, dat hij in de stad
een meisje heeft uit de volksklasse, die alreeds
mér rechten op hem heeft en die hij verplicht
De voorsprong, die ONZE
rijwielen door hun bouw,
constructie, kwaliteit en
eigenschappen hebben ver
kregen, is thans grooter
dan ooit te voren.
De motieven, die tot de
keuze van een
FONGERS
leiden, zijn derhalve thans
nog sterker dan voorheen.
veroordeelde hem echter op 5 April 1916 tot
f 75 boete of 15 dagen hechtenis, welk vonnis
op 26 Juni 1916 door den Hoogen Raad
werd bevestigd.
Chineesche Gedichten
van Li TAI POH (8e eeuw)
bewerkt door W. H. DE Roos
1. Een zomerdag in de bergen
Loom wuif ik koelt' met mijn wit-veed'ren
waaier,
Met open kleer* rust ik in 't grcene woud.
Ik hang mijn muts op aan een steilen rots-punt;
De wind der pijnen droppelt op mijn kruin.
2. Heimwee in stillen nacht *)
Zie, voor mijn bed de held're maneschijn,
Het is als ware denaard bedekt met rijp.
Ik hef mijn hoofd: O! eenzaam is de maan!
Ik neig het hunkrend, hunkrend naar
mijn heim.
*) Een der meest-bekende en
eerst-vertaalde liederen van den dichter, geschreven
in den tijd van zijn verbanning.
3. Eenzaam drinkend bij mane-licht
Het tweede lied.
Hield niet de Hemel zelve van den wijn,
Geen Wijn-ster" lichtte^er aan het
Hrmanent.
Hield niet de Aarde zelve van den wijn,
Geen Wijn-bron" stond ais stad van ouds
bekend.
Indien nu Aarde"en Hemel hem gezind zijn,
Kan ikook onbeschroomdmethembevrindzijii.
Eens werd een heil'ge als Heldre Wijn" ge
roemd
'tSymbool der Wijsheid troeble wijn genoemd.
En wijs en heiligs heb ik braaf gezwolgen:
Wat nut geesten en geniën na te volgen ?
De derde kroes: ik voel tot Tao mij keeren,
Een vat vol voert van zelf me'^inhooger sferen
En brengt met geesten, geniën mij samen.
Maar wat mijn ooren in den roes vernamen,
Maar watmijnoogen zaligsmochten schouwen.
Zal ik den nuchteren nooit toevertrouwen.
Aanteekeningen
Ch'iuSing ' Wijn-ster ; Chineesche benaming
vaneen ster. Oh'iu-Ch'üan ! Wijn-bron ; naam
van een stad in de prov. Kau-Suh. In de ^Ge
schiedenis der Wei-dynastie (Levensbeschrij
ving van HsüMo) staat: Een beschonken
gast zeide: Heldre wijn acht ik een Heilige,
troeble wijn slechts een wijze.""
4. Eenzaam drinkend bij mane-lich'.
Het derde lied
Nu, in de derde maand, ligt de^oude stad,
Besproeid met bloeme^als met brokaat-ta
pijten.
Wie treurt er eenzaam nog in lente-tijd?
Toef op uw tocht en groet hem met een dronk;
Ramp-spoed, fortuin, feilen en deugden zijn
Slechts schalmen van den keten, zelt-gesmeed,
Het eigen maaksel van een vorig leven,
Waarmee de maker aan mijn lot mij bindt.
Den beker heil! Hij event dood en leven,
Bevrijdt van duizend raads'len niet te duiden.
En ben ik dronken: Aardenen Hemel deinen:
Een hooge heuvel wordt mijn lage peluw,
Ik lig er roerloos aan gevlijd. Verlaten,
Mijn lijf niet voelend, mijn bestaan vergeten,
O ! op dien stond geniet ik 't zoetst genot!
Aanteekeningen. De derde maand, volgens
de oude Chineesche tijd-rekening, komt over
een met de vierde volgens onzen kalender,
de lente is dan wel in volle prarht.
In de beschouwing, volgend op den vierden
regel zijn Taoistische ideeën (het denkbeeld
van den maker van alle dingen) met
Buddhistische (de karma-idee) gemengd. We! heel
typeerend dunkt ons voor de Tang-periode,
den tijd, waarin Li Tai Poh leefde. (Bew.)
5. Nacht-lied
O! trieste wake in kouden winter nacht!
Talmende uren slaak ik zucht op zucht!
Zoo duurt de wake in de Noorder-zaal.
Een ijs-viies stremt het water van den bron,
En kil schijnt in mijn stil vertrek de maan.
Vaal valt het schijnsel van de gouden lamp
Op mij, die troosteloos,, verlaten ween.
De lamp dooft uit. In schaduw zweeft mijn
jleed.
Ik luister schreiend naar mijn Heer. Hij zingt!
Hoe vloeit mijn liefde samen met zijn lied!
Het is als waren wij opnieuw vereend!
Schoon woorden falen, volgt hem mijn gemoed:
Ontelbaar zijn de zangen, die hij zingt
Op de^oudc, wei-beminde melodie.
Aanteekeningen: Dit lied wordt, zooals met
Chineesche minneliederen en klaagliederen
dikwijls het geval is, een vrouw, hier een
concubine in een of ander paleis, in den
mond gelegd. Aandoeningen van zoo weeken
aard voegden den dichter als man niet. Het
lied is, voor zoover mij bekend, nimmer
vertaald. Prof. M. W. de Visser te Leiden
dank ik waarde-volle ophelderingen van
enkele duistere plaatsen in den. oorspronke
lijker! tekst. (Bew.)
(Punch)
>\\
Postbode op het platteland: Het spijt mij, mevrouw, dat ik
een briefkaart voor u verloren heb; maar er stond alleen op, dat
Marie u bedankte voor het pakket, en Jan ook, en zij maakten
het goed, en de kinderen ook, en zij zullen een boodschap over
brengen aan Margreet... Dat is zeker uw andere dochter?
iimiiiiilitm>
is te trouwen."
Elsa keek hem verbaasd aan, en
nict-begrijpend aan. Toen het eindelijk tot haar door
drong werd ze doodsbleek, greep llugo bij
zijn arm, en zei ontroerd :
O, Hugo, zeg dat 't niet waar is, het kan
niet mogelijk zijn !"
ja Elsa, het'is helaas maar al te waar."
Hugo verliet stil de kamer, hij wilde Elsa
alleen laten met haar verdriet.
, ,Het is al reeds te laat", dacht hij door
medelij bewogen, ze heeft hem lief, had ik
haar maar eerder gewaarschuwd."
Elsa viel voorover, met haar hoofd op haar
armen, en weende. Haar tenger lichaam
schokte gedurig door haar hartstochtelijk
snikken.
O, God, het mag niet, het kan niet waar
zijn", kreunde zij telkens.
Met moeite herstelde zij zich eenigszins, zij
mocht niet toegeven aan haar verdriet.
Zij moest hun nog goedendag zeggen, en
tevens wilde zij Arnoud haarwoordteruggeven.
Zij herstelde zich zoo goed mogelijk, en zocht
Arnoud, welke zij vond in de oranjerie.
Elsa wilde hem niet kwetsen, door te zeggen
wat zij wist : ze zei alleen, dat ze bij rijper na
denken vond, dat hun levens toch niet vol
doende aansluiting hadden, dat ze dan ook
moeilijk n levenspad zouden kunnen be
wandelen. Ziin levensopvatting was in vele
opzichten niet de hare.
Tracht mij te vergeten, Arnoud, en denk
niet meer om wat geweest is."
Ze wachtte zijn antwoord niet af, gaf hem
de hand, en liet hem sprakeloos staan.
Er kwam een groot verlangen in hem op
haar na te snellen, zijn armen om haar heen
te slaan, haar tegen zijn borst te drukken, en
haar nooit van zich te laten weggaan. Maar zijn
handen hingen machteloos langs zijn lichaam,
en hij bleef bewegingloos staan.
Weer stond Jonkvrouw Elsa boven op
den toren, toen Hugo en Arnoud waren ver
trokken, en oogde de beide ruiters na.
O, konden slechts mijn gebeden hem be
veiligen op zijn pad !"
Ze denkt voi weemoed aan de heerlijke dagen,
die zij met hem heeft doorgeleefd, en die zij
zoo volop heeft genoten in het bewustzijn van
zijn nabijheid.
Hoc somber lijkt haar nu alles. Zij denkt aan
haar lied, dat zij deu vorigen avond maakte,
en waarin haar geluk als een jubeltoon ten
hemel steeg. Hoe heel anders nu, na slechts
enkele uren.
Het ligt onaf, als een gebroken melodie, die
zijn voltooiing wel nimmer zal bereiken.
Elsa is zoo in gedachten verdiept dat zij
haar moeder niet ziet naderen.
Het moederoog ziet scherp, zij vermoedt
iets van het zielelijden van haar kind. Ze legt
zacht haar hand op Elsa's schouder en zegt
teeder : Elsa-lief, het leven geeft ons schoone
en moeilijke oogenblikken. De schoone
oogenblikken begeleiden ons door het leven als
een zoete herinnering, de moeilijke vormen
ons karakter, en brengen ons het leven in zijn
diepste diepten. "
Elsa kuste haar moeder voor deze enkele
troostwoorden, en besloot het voorbije ook
als een schoone herinnering in haar ziel te
bewaren, een herinnering, die hoe droevig
ook, haar toch lief was.
En de ruischende hoornen, rondom het oude
slot zongen in droevig-klagen mee uit dat
groote wee, dat daar diep in haar hart leeft.