De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1920 7 augustus pagina 10

7 augustus 1920 – pagina 10

Dit is een ingescande tekst.

10 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 7 Aug. '20. No. 2250 CHARIVARIA Dezer dagen hart te Parijs de aanbieding van het Verdun-monument plaats, maar het muzikale gedeelte van de plechtigheid was o.i. niet goed verzorgd. Wij lezen nl. in het Hbl.: Onder het spelen van het Wilhelmus en de Marseillaise werd het monument onthuld." Keizerin Eugénie was een vrouw met fijnen smaak, veel kennis van littera tuur en kunst, met een kiuek verstand en weldadigcn zin. Zij was een trouwe dochter der r.-kath. kerk. Aan haar invloed wordt vaak een groot deel van het uitbreken van den Fransch-Duitschen oorlog van 1870 toe geschreven." (Msb.) Welk een voorrecht voor de weldadige trouwe dochter, dat zij ^dien van '14 nog heeft mogen beleven! Kan een onzer lezers een geschikter be naming bedenken dan die welke een kleer maker te Heemstede aan zijn huis gegeven heeft: ZELDEN PAS?" Deelwoordenjammer Zelf geen kinderen bezittende, ont wikkelde zich hare volkomen moederli'efde in hare zorgen voor het welzijn der weezen." (O. H. C.) Tont en se déshabillant, un bloc de pierres se détacha, et une grosse pierre tomba sur Ia tête de Mlle Rizzi." (Le peut Nifois). Om lang te leven is het vooreerst noodig de doodsoorzaak van ouders, of groot-ouders te kennen." (H. P.) Weet je ook die van je over-grootouders ? noodig is 't niet, maar 't scheelt je toch allicht 'n paar jaar. De Bond van Patroons-vereenigingen in de bouwvakken te Rotterdam verzendt een Boycot-lijst, waarboven hij, na rijp beraad, het volgende opschrift heeft geplaatst: Lijst van werkgevers waaraan wij u verzoeken niet te leveren, materialen te betrekken, werk zaamheden te doen of voor te verrichten." Een bekende vorm in de Orieksche en de Latijnsche grammatica is de prolepsis (anti cipatie) : het voorbarig gebruik van een woord, dat het resultaat uitdrukt. Ook het Nederlandsch kent dezen vorm, b.v.: De vereenigde vergunninghouders van Helmond hebben met algemeene stemmen besloten den prijs van het bier te verhoogen met 2 cent per plas." (Nieuwsbl. v. H.) SS B LR N C H E ClCRRETTES BOEKETJES SÓFISTIEK XLI ONZE BIJZONDERHEID Sinds het vorig evangelie, dat van de kunst om de kunst", tot de overwonnen-standpunten is gaan behooren, kan men weer, zonder zich literair te coinpromitteeren, boeken en ge dichten schrijven met iets van moraal, ethiek, idealisme en . zoo erin, en geen mensen zal daar anders dan goed van spreken. Al dat anarchistisch gepraat over uit-leven, a-moreele levenshouding, bloote-waarheid-boven-aangekleede liefde en zooveel fraais meer leverde toch maar bedenkelijke resultaten op, niet waar, zooals wij, Hollanders, eigenlijk altijd wel hadden voorspeld, of tenminste hadden kunnen voorspellen, als we maar gewild en gedurfd hadden. Rechtschapenheid en deugd zijn hier, op den keper bekeken, altijd inheemsche idealen geweest, en het is een verademing dat ook onze dichters en romanciers weer kunst-met-inhoud mogen scheppen, wat hun tientallen van jaren ver boden is geweest. Zelfs komt de markt weer vrij voor rechtstreeksche betoogen over zaken van zedelijkheid en godsdienst zonder de voorheen onontbeerlijke romantische aan kleeding, en dit is zeker een heugelijk ver schijnsel, want de waarheid behoeft geen toilet te maken, zou ik denken. Behalve in zaken natuurlijk, omdat men anders met niemand goede vrienden kan blijven. Nu moeten echter, en daar wilde ik met uw verlof op wijzen, de moralisten niet dadelijk van deze voor hen gunstige omstandigheden misbruik maken door ons, eerzame en toch ook kunstminnende-burgermenschen, als nietsnutters en onwaardigen te honen. Zooals dit thans weer gebeurt in een overigens wezenlijk wel stichtelijk boek van zekeren meneer Havelaar (niet Max, u weet wel, uit dat oproerige Indische boek waar een 50 jaar terug de jongelui zoo mee dweepten, maar Just, van Justus, denk ik, en is dit niet een sym bolische naam?) Na tafel hebben wij daar een paar hoofd stukjes uit gelezen, z'elfs Jan, mijn oudste, die alweer naar Scala wou, heb ik er mee thuis gehouden het eerste hoofdstuk gaat over de liefde" zei ik hem, en daar had hij ooren naar, de kwajongen zoodat wij een gezellig uurtje hadden, door dit boek namelijk. Bij het doorbladeren stuitte ik echter op de onvriendelijkheid, die ik hierboven meen en waartegen ik wil opkomen, mede namens mijn standgenooten mag ik wel zeggen, waru het raakt (evengoed de andere beursmenscjien alslmij. Dejschrijver heeft het daar over de moeite die ifen ik ons geven om onze kinderen fatsocnlijkjdoor de wereld te helpen, en terecht. Daar mag in zulke boeken wel eens op'gewezen worden het heet dan ook Humanisme" en ik hoop dat het daarom op alle H. B. S.-en wordt ingevoerd, ondanks de kosten. In plaats van nu uw en mijn toewijding aan onze kinderen te prijzen en een beetje aandoenlijk voor te stellen noemt de auteur als motief voor onze zelfopofferende ouder liefde deze overweging van ons, Ouders: dat wij onszelf niet zoo heel veel bijzonders vinden en daarom probeeren het peil der menschheid in onze kinderen wat op te voeren! Dit gaat te ver, dunkt mij, en bovendien is het onvoorzichtig het zoo maar te laten drukken, want waar moet het met de eerbied' der jeugd voor hare opvoeders naar toe als wij erkennen eigenlijk niet zoo -veel zaaks te zijn, en wel gaarne van ons nageslacht een verbeterde editie van onszelf zagen worden? En met uw welnemen, het is toch ook niet te motiveeren. Heeft de schrijver dan de laatste jaren geen kranten gelezen? Wij niet veel bijzonders? En onze prachtige cultuur dan die we nog dagelijks perfectioneeren en die wij d. w. z. de Franschen en hun bondgenooten, maar in ons hart vochten we mee, en als we onze zaken niet hadden moeten gaande houden waren we, misschien, wel naar 't front gegaan, ik heb tenminste ook aan 't Verdun-monument bijgedragen zoo schitterend verdedigd hebben. En dan onze mooie sociale beweging, welk een liefde voor den arbeider leeft er in onze harten, en hoe zorgen wij voor zijn ouden dag en zelfs voor zijn zomervacantie, en voor pantoffels voor de schoolkinderen, daar wist men vroeger toch niet van. En denk eens aan de bewonderens waardige organisatie van ons zakenleven, welk een solidaire internationale broederschap, ieder onzer heeft overal zijn belangen, zelfs komt de lage geldkoers van het eene land de meuschcn in het andere weer ten goede zoodat feitelijk de ellende ginds weer door de wel vaart hier geneutraliseerd wordt. Of laat ik maar herinneren aan de koloniale politiek der beschaafde landen, welk een altruïsme van ons, om de zegeningen die de cultuur ons schonk, niet voor onszelf te houden maar overal op de wereld orde en recht te vestigen, tot in de Congo toe, desnoods met strenge hand, tot welzijn van de wilden en bloei van den vreedzamen handel. Is dit alles niet heel bijzonder, en past het over al dien edelen arbeid zoo denigreerend te spreken v Het zal misschien niet zoo kwaad bedoeld zijn, maar in een 2e druk moet dit toch geschrapt worden, dunkt mij. Op de sociëteit waren mijn mede-notabelen het 'rouwens daarmee ook volkomen eens! L'KI!. V. D. UIT HET KLADSCHRIFT VAN JANTJE J. H. DE BOIS, Kruisweg 68, HAARLEM Schilderijen - Prentkunst - Boeken over Kunst CATALOGI OP AANVRAAG ififififfffiffifiiiffffffffiifffifii Illllllllllllllllllllllllllllllll 1111 Itllllllllllllllll l II IIMNIINC'IIIII Mahler-jeest VI (SM) Toen aanfde^De Ruyterkadc de boot klaarlag voor het door het gemeentebestuur aangeboden Zuiderzee-tochtje, was menigeen verwonderd, daar ook Oertrude Focrstel te zien verschijnen. Er stond een flinke bries, maar die kon haar niet deren ! 's Avonds, op de laatste repetitie van de Achtste vóór de Generale, zong ze verrukkelijk, voortreffelijk gedisponeerd als steeds. Het is een echte zangvogel, de veelbewonderde Foerstel; ze behoort niet tot die zangeressen, die eeuwig in de weer zijn, om allerlei schadelijke invloeden af te weren, die zich koesteren als een kasplantje, en op het podium zich nimmer weten te ontworstelen aan het al-maar-dóórattent-zijn op de bijzonderheden der tech niek. Zooals zij zich ais mensen geeft, geheel vrij-uit, zoo ook zingt zij. Met uiterst gemakke lijke toon-voorthrenging, en, zoo noodig, met een kracht, die men in haar kleine ge stalte niet zoeken zou. Telkens weer, als men haar het heerlijke Imple superna gratia" hoort inzetten, heeft men het sterke gevoel : er is er maar n, die dat zóó kan ! En men wil zich ook wel eens afvragen : wie zal haar later opvolgen? gelijk men vroeger her haaldelijk tot die vraag kwam, als men Messchaert hoorde in de Christus-partij der Matthaus-Passion, en nu ook weer zoo vaak bij het luisteren naar Mevr. Noordewier in een dier vele partijen, welke speciaal voor haar geschreven schijnen. Men begrijpt, hoe Mahler tot de keus van Foerstel voor de Ie sopraan-partij in zijn Achtste gekomen is; wat zou hij ook opgetogen zijn geweest, wanneer hij Noordewier als Mater gloriosa" had mogen hooren ! Als de roze naast de blanke lelie prijken de stemgeluiden dezer twee groote kunste naressen naast elkander. Daartegenover : een eenvoudige karakteristiek voor het ongemeene timbre in den zang van Mevr. Cahier is niet n-twee-drie te vinden. Dit is echter wel zeker: haar vertolking der alt-partijen in het Lied von der Erde" heeft iets"sterkeigens, en er gaat een onweerstaanbare bekoring van uit. Ik heb er druk over hooren twisten, wie voor deze soli de voorkeur verdient, Cahier dan wel Durigo. De laatste is ik noemde haar al een paar maal zoo ras-musicienne, en dus maakt zij ook van het Lied von der Erde" iets hél moois; vraagt men mij echter, wie naar mijn meening het best past in de sfeer van dit wondere toongedicht, dan antwoord ik zonder aarzelen : Cahier. Zonder het bepaaldelijk te kunnen analyseeren, voel ik in haar zingen heel sterk het exotische. Meta Reidel, die zich gaandeweg ontwikkeld heeft tot een uitmuntend vertolkster der vooral in den 4en satz zeer vceleischende alt-partij der Derde Symphonie, heeft ditmaal een belangrijk deel van haren solo in de Tweede moeten afstaan aan Sigrid Onegin. Deze heeft een groot en prachtig-afgerond geluid, dat ook in het Klagende Lied" volop bewondering heeft gewekt, haar voordracht getuigt van intelligentie en muzikaliteit, en uit haar optreden spreekt gerechtvaardigd zelfvertrouwen. Zeer lezenswaard is Onegin's bijdrage in het edenkboek-Mengelbcrg. Zij beschrijft daar, hoe de dirigent bij zijn eerste ontmoeting niet haar (te Frankfort) het doornemen" van haarj partij in het werk, dat staat uitgevoerd te worden, maakt tot een krachtig nawerkende les in techniek en voordracht. Wie Onegin hoort, herinnert zich htt verhaal onmiddellijk, en zegt : maar ziedaar dan ook een van de zeer, zér weinigen, aan wie dergelijke critiek, dergelijke raad gevingen ten volle besteed zijn. Elise Ménage C/ialla blijft in de Tweede uitnemend op haar plaats. Het is wel slechts een kleine partij, die zij erin heeft, maar ze is gewichtig ; het scheelt veel, op welke manier, met wat uitdrukking, in welke kleur zicli de solo-sopraan uit den koorklank losmaakt. Onder de mannelijke solisten in de Achtste is het succes voor den tenor, en vooral als hij zingt met de gemakkelijkheid en den stralenden gloed en de macht van geluid van een Urlus. De bas-solo heeft het tegen het fel-bewogen orkest hard te verantwoorden, nog dan zelfs, als het instrumentaal ensemble zoozeer wordt afgedempt, als Mengelberg.' het ook nu weer deed. Denijs sloeg er zich met vaardigheid doorheen ; een Hevelingspartij echter zal deze solo hem wel nooit worden. Groenen /.ong den Pater ecstaticus" met bezieling, en mooi-warm en rond van toon, maar hier is het weer de geringe omvang der partij, die het den zanger onmogelijk maakt, ermee te schitteren. Het Toonkunst-"koor heeft met zijn succesvol optreden op het Mahler-feest eene periode van ongelooflijk hard werken besloten. Rubert en Mengelberg hebben er wat aan afgerepeteerd ! Men ga eens na, wat uitge breide studie een werk als de Achtste vergt En daarbij kwam dan nog het Klagende Lied", het belangrijke Finale van de Tweede Symphonie, en voor de dames : de 5e satz der Derde. Dit vrouwenkoor werd, gelijk men verwachten mocht, hél goed uitgebracht. Toch is het de vraag, of deze praestatie wel de hoogte bereikt heeft van die in den Rotterdamschen schouwburg, in Mei '19. Toen werkten niet meer dan een dertig zangeressen mede, alle uit de zoo prachtig bezette voorste rijen van het Toonkunst"koor. l Iet ensemble was zoo goed als vol maakt - Mengelberg had een echte werkrepetitie aan de uitvoering doen voorafgaan , en de klank was licht en zwevend. In het Klagende Lied" heeft het koor zijn partij voorgedragen met een levendigheid en een dramatische kracht, die men buiten het Amsterdanische ensemble allicht te ver geefs zal zoeken. En in de Tweede was weer de mysteriense inzet Aufersteh'n, ja aufersteh'n" zeer treffend. Technisch is er groote overeenkomst tusschen dezen aanhef en het begin van het ,, .Alles Vergangliche" in de Achtste. Op beide plaatsen ontmoet men de zelfde intonatie-mocilijkheden, op beide plaat sen dreigt hetzelfde détoneer-gevaar. Het is wel zér bewonderenswaardig, hoe Mengel berg in zulke gedeelten het koor in de hand heeft. Ter verkrijging van een mooi-ge galiseerden, een niuzikaal-gonzcndeii, een bron zen" klank, laat hij alleen de voorste rijen de tekstwoorden uitspreken en daarachter alles met bromstem zingen. Schooner dan ooit gelukte de stijging naar den uitroep : Ster ben werd' ich, 11111 zu leben !" En wat de Achtste aangaat, daaruit zou ik citaat op citaat moeten geven, om volledig te doen uitkomen, hoe het koor bij de vertolking van zijn zware, maar uiterst dankbare partij in dit werk zichzelf overtrof, op 't punt van gloedvolle loonvorming, teedere klankschaqëm M s t ER tv=i M s c H E ;?.-, -':.-':? ";' ' ;-?;;' HEEREMGRflCHT «W LEVEnS-OMGEV/1LLEn-/l/iriSPI?/1KELUKHEII7S ZIEKTEVERZEKERINGEN keering, beeldende kracht, duidelijkheid van dictie, kloeke volharding, en wat niet al meer. Het is dus op waarlijk grandiose wijze, dat Mengelberg op het Mahler-feest zijn groote gaven en zijn in rijke ervaring ontwikkeld enorm kunnen als koor-dirigent heeft ten toon gespreid, naast wat hij als orkest-leider heeft mogen geven als resultaat van vijf-en-twintig jaar hard werken, werken met anderen, werken met en in zichzelf. Wat ik vooral hoop, dat andere koorleiders ten onzent hier nog weer eens niet overtui gende kracht bevestigd zullen hebben gezien, is dit, dat een koor op in wezen dezelfde wijze moet gedirigeerd worden als een orkest. Zóó alleen is in den koorzang het rhythmiscii ele ment als domineerend algemeen-muzikaal beginsel blijvend tot zijn recht te brengen. Een opmerking, die a plus forte raison geldt oor den a-cappella-zang. Ten slotte enkele bijzonderheden omtrent het Jongenskoor der Vereeniging tot Ver betering van deji Volkszang." Men begrijpt, dat de samenstelling van dit koor al zeer wei nig stabiel is. Slechts die jongens uit het groote gemengde kinderkoor der vereeniging worden erin opgenomen, wier stemmen hoog en licht en helder genoeg zijn. En treedt de stemwisseling in bij de meesten op 13 a 14-jarigen, bij sommigen eerst op Ki-jarigeh leeftijd, - dan mogen ze niet meer mee doen. Wat ze in den regel voelen als erg hard, want ze hadden nu juist al eenig inzicht ge kregen in de Muziek buiten het engere gebied van het kinderlied, en ze waren nu juist ook al zoo recht aan 't genieten van al de heerlijk heid op het podium bij de uitvoeringen-iler Matthaus-Passion en de 3e en 8ste Sympho nie van Mahler. Maar dit staat bij hun schei den wel hél vast, dat ze, zoodra ze in 't bezit zullen zijn van hun mannenstem, weer zullen gaan zingen in de koren, en 't allerliefst, als 'l kan, in Toonkunst" onder Mengelberg, met het Concertgebouw-orkest erbij, en mu zikale weldoeners als Noordewier en Urlns in de solo-partijen. De repetities, steeds van den aanvang at' geleid door den directeur der vereeniging, worden gehouden in de kleine zaal of de repe titie-kamer van het Concertgebouw, te mid den van de rust en de wijding van den Zon dagochtend. Er wordt gezongen, niet van noten, maar van cijfers, waardoor het den leider mogelijk wordt ook zelfs, waar in een partij ais die der Achtste van Mahler telkens van de eene in de andere toonsoort wordt gesprongen, -?den jongens in hun muzikale argeloosheid te suggereeren, dat het volstrekt niet zoo erg moeilijk is, wat zij te zingen krijgen. In ongelooflijk korten tijd, o .verstokte tegenstanders van het cijferschrift, komt liet koor zoo tot de muziek zelf, zooals de meester, die ze schreef, ze in zijn innerlijk heeft hooren opklinken, en dus heeft de diri gent ruimschoots den tijd, om het rhythme nauwkeurig te verzorgen, aan den klank te werken, de vokalen zuiver te maken en de konsonanten klaar en duidelijk, de vereischte nuanceering tot stand te brengen en de uit spraak der tekstwoorden gezet te doen beoe tenen. De beteekenis en de bedoeling van den tekst wordt slechts vaag aangeduid, -- de mcuschen, en vooral heel jonge menschen behoeven volstrekt niet alles in bijzonder heden te begrijpen wat ze zingen. Als ze het maar verstaan in 't gróót, dan wordt het hun IIIIIIIIUIIIIIIIMIMMIIIIIIIIIIIIIII MINIMI mogelijk, de beteekenis der gebaren van den dirigent en van zijn gelaatsuitdrukking te leeren aanvoelen, en te gaan meeleven in zijn stemming, zoodat in ieder geval de vreugde van het mogen meedoen en de heerlijkheid van het muzikaal genieten compleet wordt. De beoefening der uitspraak bestaat hoofd zakelijk in zeer energiek en dikwijls zelfs eenigermate overdreven voordoen en in ge spannen aandacht nadoen, waarbij dan nog tal van in populairen toon gehouden wenken komen zorgen voor den ook hier onmisbareii theoretischen ondergrond. Niet 't minst op muzikaal gebied studeert de jeugd verrukkelijk-gemakkelijk ; zij dankt het aan haar heilig zich-overgeven en vooral ook hieraan, dat ze nog niet heeft geleerd, wat eigenwijsheid is. Ook voor de jongens van Volkszang" IMIIINININNIIIIIIINIIIMIIIIIIIMIMNIIIMMIIIIIIMMIIIImlIIIIIIIIIU heeft het Mahler-feest een begin van aardsche glorie gebracht. Hun namen prijken in het Feestboek, en ze loopen met de Mahler-Mengelberg-medaille op hun borst. Maar ook iets beters, iets hoogers hebben ze in de bewogen dagen van het groote Amsterdanische mu ziekfeest ten geschenke gekregen : een onver woestbare liefde voor de kunst der tonen in haar verhevenste uitingen, en de weldadige zekerheid, dat ook de muzikaal niet meer dan normaal begaafde, de jongen uit het volk met zijn warmkloppend hart en zijn onuitputte lijke energie, het.zijne kan bijdragen, waar het geldt, de werken der onsterfeiijkcn, tot innige vermooiïng van het bestaan der opko mende geslachten, telkens en telkenmale weer te wekken tot krachtig-bloeiend en vrucht dragend leven. 11. J. n r: x II \: u 'i o <;

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl