Historisch Archief 1877-1940
NJ, 8851
Zaterdag 14 Augustus
A°. 1920
DE AMSTERDAMMER
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
Onder Hoofdredactie van Prof. Dr. O. W. KERN KAMP
ftedacteuren: Prof. Dr. H. BRUGMANS, Mr. E. S. OROBIO DE GASTRO J r., Dr. FREDERIK VAN EEDEN, Mr. J. A. VAN HAMEL en H. SALOMONSON
UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF
[Prijs per No. f 0.25. Per half jaar f 6.25. Abonn. loopen per jaar [ Redactie en Administratie: Keizersgracht 333, Amsterdam
Advertentiën t O 75 per regel plus 10 cenl dispositiekostca
Bij den Honderdsten Geboortedag van J. A. Alberdingk Thijm
Pierson, dr. W. J. F. Nuyens, Victor de Stuers,
Max Rooses, J. C. de Marez Oyens en vele
anderen.
Uit het artikel van den heer De KOO
nemen wij het volgende over:
Toen wij nu omstreeks tien jaren geleden
tot den heer Thijm het verzoek richtten mede
zijn pen ten dienste van het Weekblad te
stellen, verklaarde hij terstond daartoe zich
gelaten, sloot hij zich gaarne aan, al begreep
hij, dat het juist geen nieuwe kruistocht
tegen de ongeloovigen konde zijn, waartoe
de anderen zouden optrekken.
Thijm trotseerde de verdenking, die hij
door zijn medewerking.aan een politiek blad
te verkenen, op zich laadde, als zou de
zuiverheid van zijn geloof geleden hebben,
en wij moesten, op onze beurt, het gedoogen,
v
X~<^?&L-<_^_ C^i
£0^*1-^*- <^#~t--^x£
£
^y- ^
^&*~
t- 4-*^
Alberdingk Thijm als spreker
(Volgens een teekening van Joh. Braakensiek)
JOSEPHUS ALBERTUS
ALBERDINGK THIJM
Voor honderd jaar, den 13 Augustus 1820,
werd J. A. Alberdingk Thijm geboren; De
Amsterdammer", het Weekblad voor Neder
land, herdenkt dit feit in zijn nummer van
heden. Het blad heeft daartoe den plicht en
het recht: de laatste tien, niet de minst werk
zame, jaren van zijn leven was Thijm een der
hoogst gewaardeerde vaste medewerkers aan
de Amsterdammer". Tot kort voor zijn dood,
17 Maart 1889, heeft hij in het Weekblad
geschreven. Hoe men hem waardeerde als
medewerker van de Groene", hoe hoog men
hem schatte als kunstenaar, geleerde en
mensch, bewijst De Amsterdammer" van
24 Maart 1889, gewijd aan de nagedachtenis
van prof. dr. J. A. Alberdingk Thijm". Daarin
werd hij gehuldigd, behalve door de redac
teuren J. de Koo en Justus van Maurik,
<Cf^., 14- ^~^ /x^-^ ^^.^
2*+~é? <?xï^z^__
7
door prof. dr. Jan ten Brink, dr. Allard
bereid. Het aanbod om van een andere tri
bune, dan eene van welke hij alleen, of bijna
uitsluitend, tot katholieken zou kunnen
spreken, van zijn kunstopvatting, di3 zoo
nauw met zijne wereldbeschouwing samenhing,
te getuigen, was hem bij uitstek welkom.
De strijdlustige en strijdvaardige ridder vroeg
niet in de eerste plaats in welk gezelschap
hij uittoog, maar of^hij eene nieuwe gelegen
heid kon vinden om^zijn geliefd vaandel_te
Alberdingk Thijm in zijn studeervertrek
(Naar een teekening van Jch. Braakensiek)
vertoonen. Indien hem daartoe ruimte wicrd
dat men ons voor ultramontaansch hield,
besmet met Jezuïtisme. Dat de protestanten
aanvankelijk te dezen opzichte verlichter
zich betoond hebben, dan de katholieken,
zouden wij niet durven beweren; zeker is
het, dat beiden zich langzamerhand aan het
feit der samenwerking gewend hebben. Ook
dat, ondanks alle meeningsverschil, Thijm's
vriendschappelijke verhouding tot het Week
blad gedurende die jaren voor geen
oogenblik heeft geleden, integendeel, veeleer
inniger is geworden.
Geen beter bewijs daarvoor dan zijn ge
stadige arbeid voor de rubriek Kunst en Lette
ren, aan welke hij een bijzondere beteekenis
verleende door zijne smaakvolle en geestige
bijdragen. En dat het spreken van diezelfde
tribune" eene uitdrukking hem eigen
zooal niet leidde tot, toch zeker in menig
opzicht samenviel met eenheid van overtui
ging en streven, we mochten het nog onlangs
ervaren uit bovenstaand schrijven, waarmede
hij ons eene dankbetuiging zond, toen wij ons
zelven het genoegen niet hadden willen ont
zeggen, onzen lezers zijn welgelijkend portret
aan te bieden.
De IS'ederlandsche journalistiek mag er zich
op verhoovaardigen, dat deze geleerde, fijn
beschaafde geest zich onder de haren heeft
willen rekenen. Zij kan er op bogen, dat de
rnan, die na Potgieter, Huet en Multatuli's
dood, als Holland's beste stylist werd geroemd,
en naar veler mcening reeds voorlang als
zoodanig boven allen uitgeschitterd heeft,
steeds bereid gevonden werd haar bijstand
te verleenen.
Thijm behoorde tot die menschen, welke
gelooven, dat een man van overtuiging, die
belang stelt in den ontwikkelingsgang zijns
volks, niet mag rusten, zoolang hij over een
pen en een slukskcn papier beschikt, om
zijne denkbeelden te verkondigen. Hij was
in dit phlegmatisch land van deftige geleer
den en kwasterige zwijgers een der weinigen,
die hoofscher van vorm, verhevener van
denken en degelijker van wetenschap dan
de meesten, zich niet te voornaam achtte
om zich met dat volk daarbuiten te bemoeien.
Thijm was en dit trok aan mannelijk
en waardig, bescheiden en waar. Hij hield
niet van klatergoud. Hij vroeg geen eer of
verhooging. Groot genoeg door zich zelf, was
niets hem te gering en al het nagemaakte
en pruikerige, waarmede de kleine menschen
hun armzalige nietigheden oppronken, bleef
van hem verwijderd. Thijm was echt, door
en door. Echt was zijn stijl, echt zijn lied,
echt zijn strijd; echt zijn heele leven, en het
echtst van alles was wel dat ridderzwaard,
waarmede hij naar zijn vijanden sloeg en
windbuilen, ja soms ook windmolens te lijf
vloog. Zijn stalen kling in zijn ijzeren vuist
heeft hij geen oogenblik laten rusten, want
hij moest de wereld veroveren, en moge hem
dat niet gelukt zijn, vóór men hem ten grave
droeg, de harten had hij toch gewonnen!
Indien de Nederlandsche pers een Heilige
begeerde, dan zouden wij haar St. Thijm als
schutspatroon durven aanbevelen. Immers
hij was niet slechts strijdlustig en krijgs
haftig, maar ook geestig, puntig, schalksch,
ironisch, en, wat zoo onmisbaar^is om de
roest uit de maatschappij te weren, ook bij
tend, sarcastisch genoeg. Van die begeerte
echter is, naar wij ineenen te weten, bij dezen
maagdenstoet tot dusverre niets gebleken.
Toch zoude een dagelijksch gebed tot St.
Josephus gericht.... misschien.... haren
zwakken zielen ten bate kunnen strekken.
Men meene intusschen niet, dat wij dezen
persman als volmaakt reeds hier op aarde
zouden willen prijzen. Hij was gelukkig on
volkomen genoeg om beminnelijk te kunnen
zijn. Wij /uilen volstrekt het feit niet
bemantelen, dat bij de kunstkritiek de schaal
wel eens een weinig op en neder ging, naar
mate zijn hart koeler of warmer klopte
voor den persoon, wiens arbeid te
beoordeelen viel. De vriendschap speelde hem wel
eens parten en dan, daar v\as voor zijn
gevoel een sfeer, waarin het recht niet gelden
moest in alle strengheid. Hij zag, waar het
geen beginselen raakte, gaarne door de vin
gers heen. Maar kwamen zijn stelsel, zijn
kerk- of kunstgeloof in botsing, en wist de
tegenstander niet even hoog als hij zelf, of
zoo hoog als het onderwerp naar zijne mee
ning vorderde, zich te plaatsen, dan sloeg
somtijds de vlam in 't kruit."
iiiiiiiiiiiiiiinliiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiii
THIJM EN DE VONDEL-STUDIE
door dr. J. F. .M. STERCK
Drie namen zijn onafscheidelijk verbonden
aan de systematische studie van Vondels
Werken : Mr. Jac. v. Lennep, Jos. Alberdingk
Thijm en Dr. J. van Vloten. Wat de eerste
en de laatste daarvoor gedaan hebben door
de volledige uitgave der werken behoeft niet
in herinnering te worden gebracht. Thijms
groote invloed op de moderne
Vondel-beoefening is nog niet afdoende in 't licht
gesteld.
Reeds in 1843 komt de 23-jarige Thijm bij
De Spektator" om zijn medewerking aan
te bieden en beroept hij zich ter aanbeveling
op zijn studie van Vondels Lucifer, dat
heerlijke gedicht, waarvan ik de weerga in
onze taal niet ken."
In October 1851 begint De Tijd" een
doorloopende kritiek op Van Lenneps groote
uitgave, uit de pen van Thijm. Reeds toen
wees hij op de zwakke zijde der uitgave van
Van Lennep, die Vondel niet vermocht te
begrijpen en te waardeeren als Katholiek.
Thijm toonde aan, dat Vondel als
ZuidNederlander van geboorte, nooit den invloed
van het Protestantisme ondergaan heeft,
en zich daardoor steeds meer tot de middel
eeuwen dan tot de heidensche renaissance
getrokken gevoelde. Tot 1858 volgde Thijm
Van Lennep op den voet, die veel van zijn
opmerkingen heeft gebruik gemaakt.
In Het Voorgeborchte," gedicht in 1851,
wordt Vondel ook opgevoerd :
Ginds trekt een blijde schaar Sint-Lukas
kinderen heen.
... .Wien voeren ze op hun schouderen,
Een krans om 't krachtig hoofd, dat wist
van geen verouderen,
Schoon Nederland voor hem geen brood had
en geen troost?
t Is de arme Lombardsklerk gekroond door
't Lukas-kroost:
't Is Vondel ! Zwijg, mijn harp ! de laatste
van uw tonen
Voer vader Vondels naam tot waar de volkren
wonen,
Wien, nog aan 't Heilig Licht van 't Evangelie
vreemd,
Ueen Engel 's levens last en 't stervensleed
beneemt!
Deze verzen sluiten zich geheel aan bij het
bijzondere doel, dat Thijm zich bij al zijn
werk voorstelde: verspreiding van waarheid
bij de onwetenden.
Want, evenals bij alles wat Thijm onder
nam, had hij ook bij zijn Vondel-studie een
hooger doel: de emancipatie van zijn roomsche
geloofsgenooten, die door eeuwen van achter
uitzetting en opzettelijke verdrukking hun
schoon verleden niet meer kenden. Alle
katholieke herinneringen schenen van den
Nederlandschen bodem weggevaagd De
voortbrengselen van Poëzie en Kunst der
katholieke eeuwen.... werden vergeten en
vernietigd," schrijft Thijm. Ook Vondel was
vergeten in zijn ware beteekenis en grootheid.
In 1852 stichtte hij zijn Volks-Almanak,"
met het doel, om behalve tal van belangrijke
roomsche figuren uit den ouden tijd, ook
Vondel bij zijn geloofsgenooten bekend te
maken door belangwekkende verhalen,waarin
zij in hun omgeving op bevattelijke en plas
tische wijze werden voorgesteld. Potgieter
heeft deze geestige tafereeltjes bijzonder ge
waardeerd, en Thijm bereikte volkomen zijn
doel. Vondel werd bij de katholieken bestu
deerd, en op de roomsche Seminaria be
oefend en opgevoerd. Zijn Vondel-verhalen
heeft Thijm in 1876 gebundeld als Portretten
van Joost van den Vondel, eene laatste af
levering tot het werk van Mr. J. v. Lennep."
Thijm voelde zich geestelijk verwant aan
Vondel en was zoo innig in zijn geestesleven
doorgedrongen, dat hij, als bij intuïtie den
dichter begreep in het diepste van zijn gemoed,
en hem met een treffende plasticiteit heeft
kunnen schetsen. Daar bestond zielsgemeen
schap tusschen die beiden, en als zijn geeste
lijke Vader heeft Vondel hem den weg ge
wezen, dien hij volgen moest om zijn levensdoel
te bereiken. Vondel inspireerde hem bij zijn
letterkundig werk, bij zijn aesthetlsche lessen.
Vondels levensomstandigheden, in zoo menig
opzicht aan zijn leven verwant, troostten
hem in zijn dagelijkschen, zorgvollen arbeid,
in de vele wederwaardigheden, waarmede
God zijn vromen geest beproefde.
De 36ste bundel van zijn Volks-Almanak
van 1887 is opgedragen:
Aan Joost van den Vondel.
Aan U mijn werk, de zes-en-dertig jaren,
Die God mij gaf te sloven in mijn staat.
Drie eeuwen zijn in d'oceaan vervaren
Der eindloosheid, sints in een Keulsche
straat
Uw ster verrees, wier glans mij zou bewaren
Voor laffen weemoed, zoo ik, zonder loon,
Dus lang mijn kracht gebruikt, verspild zou
hebben,
En, in den dienst van 't Godgetrouwe
Schoon,
Niets spon dan broze en licht verstoorde
webben.
Verslingert aan aloude treurtooneelen,
Zijt gij, ook gij, uw eigen weg gegaan.
Bij 't schild'ren van mijn vele kunstpaneelen
Zag 'k steeds uw beeld verheffend voor mij
staan....
HET.IN 1867 ONTHULDE STANDBEELD VAN VONDEL,
met van links naar rechts: P. J. H. Cuypers, A. B. J. Sterck, Karel Alberdingk Thijm,
Jos. A. Alberdingk Thijm, mevr. L. Sterck?Kervel, mevr. A. Cuypers?Alberdingk Thijm
Inhiud: zie blz. 13, Buitenlandsch Overzicht op blz. 9, en Tijdgenooten opj>lz. 10