Historisch Archief 1877-1940
21 Aug. '20. No. 2252
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
Kunst uit den Vreemde
Het Museum van Kunstnijverheid te Haar
lem geeft zijn Zomertentoonstelling. Het be
stuur wil de attractie van een bezoek
naar de bloemenstad verhoogen, door den
uitsteder naast schoonheid in natuur te
bieden schoonheid in kunst. Blijkbaar wordt
dit gewaardeerd. Dagelijks komen tal van
belangstellenden' van verre, die onder de
vacantietochtjes het bezoek naar de tentoon
stelling opnamen. Gelukkige inval, die den
kunstzinnigen leek niet berouwen zal.
Wat biedt de tentoonstelling?
Rechts is de groote zaal gansch ingericht
om met eere en waardig tot hun recht te doen
komen : de vijf 17eeuwsche hooge
goudleerpaneelen naar Rubens, toebehoorende aan
den heer J. E. Schouten te Delft.
De linker zaal is geheel gewijd aan primi
tieven negerarbeid, volkskunst in de edelste
beteekenis van het woord. Over deze zaak
wordt elders in dit weekblad gesproken.
De middenzaal omvat de kleinkunsten,
wellicht voor vrouwen het meest aantrekkelijk.
Want aldaar is bijeen wat we in ons huis
noodig hebben, waarmede we het zullen sieren
omdat de arbeid hier gegeven van een zoo
goed gehalte is. Ware kunst, die niet met de
jaren verbleekt, doch altijd haar bekoring
zal blijven behouden. Er zijn talrijke
batiklappen van Richard Janthur, de Duitschen
sierkunstenaar. Ze werpen een geheel nieuw
licht op de batikkunst. Ze zijn geen naboot
sing van eenig Oostersch batikprocédémaar
zijn van een streng oorspronkelijke schepping.
Welk een stukken van sentiment, van
frischheid, van sobere en toch rijke kleurmengeling,
nimmer gewild of opdringerig, maar steeds
fijn beschaafd van uiting. Ver staat het werk
van Janthur af van onze hedendaagsche
futuristische creaties, ver eveneens van de
kleurlappen, die alleen de verdienste van
kleurschittering hebben, zonder meer. Janthur's
doeken geven, naast een meesterlijke
kleurbehandeling, lijnen en vormen, die ons iets te
zeggen hebben, die niet verouderen zullen
omdat ze in volle bezonkenheid van het schep
pen doorvoeld en doordacht zijn. De orna
mentiek is blijkbaar met voorliefde geïnspi
reerd op het natuurlijke, het primitieve in
de volkskunsten. Ze sluit zich volmaakt aan
bij de hoog ontwikkelde negerktinst, getuige
de doeken die in de linkerzaal het negersnij
werk flankeeren. Ontleedt men met nauwkeu
rig oog de gebatikte vormen dan vindt men
er in verwerkt de Egyptische krulhaken, de
haaitand, de pijl en spitsmotieven de ster,
het oog, ja veel meer. Dat alles echter in
eenheid met een nieuwe, meer warme uiting
in een verfprocédédat allengs door onze
Europeesche beschaving dreigde te ver
worden in een nietszeggende, koude toch op
den duur niet bevredigende schoonheid.
Janthur's lappen eigenen zich het best voor
schoorsteenkleeden, voor kleedjes en
wandversiering. De hoofdkleuren zijn getemperd,
nimmer te sprekend, al licht er ook tusschen
het grijs onverwacht een schalksch blauw, tus
schen het bruin een vroolijk rood. Uit de
middentonen en het bewust craqueléspreken
de meesterhand. Naast een ruime collectie
doeken liggen een keur van gebatikte pa
pieren voor boekbanden, voor portefeuille
omslagen enz. Ze zijn te koop en kunnen als
leergang dienen om van Janthur's
batikopvatting te getuigen aan ons jong kunstvaar
dig Holland.
Want het komt op deze tentoonstelling
duidelijk uit hoe ten onzent menigmaal
de tjanting nog te veel wordt gebruikt als de
teekenstift die angstvallig nauwgezet het
ornament op zijde en katoen overbrengt om
daarna de afzonderlijke ornamenteele vlak
ken even correct tusschen de afgebakende
lijnen te verwen. Bij minder preciesen maar ge
voeliger arbeid, bij flinker durf en forscher
opzet is er, dit zien wij, hooger te bereiken.
Die middenzaal doet nog meer belangrijk
werk zien. Ze brengt de moderne be
hangsels van Prof. E. Kleinhempel te Leipzig.
Ze geeft het nieuwe glaswerk van de Wiener
Werkstatte, in sommige stukken wat gewild,
in andere vormen echter schitterend in zijn
diep blauwe, diep gouden kleur. Ze toont ook
de gedrukte stoffen van Otto Zollinger te
Zürich. Zijn lappen trekken de aandacht
omdat ook in ons land meer en meer deteekening
voor bedrukte stoffen in handen van den sier
kunstenaar yaat berusten. Heeft Otto
TENTOONSTELLING IN DE MIDDENZAAL VAN HET MUSEUM VAN KUNSTNIJVERHEID TE HAARLEM.
Metaalwerk: H. J. Winkelman, Amsterdam. Batikwerk: Richard Janthur, Berlijn en llse Stemman, Den Haag. Gedrukte stoffen: Otto Zollinger, Zürich.
HlnlIimilllllllllllllllllMIIIIMIIIIIMIIIMIIIMMUIIIIIIIIMIII
IIIMIIIIIIIMIIIIIIIIilMllllllllllllllllllltlMIMIMIIHIIII
lllmlIllllllllllltllllllllllllllHlllllimlIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII
lltMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIMIIIIIIIIIIMIlllMlllllllll
muiiiiiimiiiiiiiiiiimi
Zollinger onze vrouwenkleeding verrijkt door
zijn creaties? Wij zouden dit niet zoo grif
weg durven beweren. Zijn kleuren spreken
daarvoor niet genoeg aan, ze zijn niet
anmuthig". Te deftig doet die zwart zijden
ondertoon. Doch de gedachte van het or
nament is frisch. Otto Zollinger is de
buitenman, de natuurvriend. Hij laat zich in zijn
kunst beïnvloeden door natuurvormen,
natuurstemmingen. Zijn Eisblumen"
Sommermorgen", Oriënt", Sternblümchen,"
Blitz", Tropennacht" hebben ons wat te
zeggen, eef uw japon een naam en ge zult
hem met meer genoegen dragen, Ze is voor u,
dan de verpersoonlijking van een idee en
niet meer het kleedingstuk, dat mode of
dracht u voorschrijven. Zóó beschouwd kan
vooral het vroolijke sterbloemmotiefje u
blijde stemmen.
Wij hadden het hier alleen over de kunst
uit den vreemde. Wie echter de middenzaal
van de tentoonstelling in oogenschouw neemt.
zal aan de arbeid van onze landgenooten :
het deugdelijke vjzersmeedwerk en metaal
werk van H. J. Winkelman, het batikwerk
van llse Stemman, het papier- en
cartonnagewerk van de dames H. en A. IJzerdraat.
ook zeker een belangstellenden blik wijden.
E L i s. M. ROGGE
:: VERHUIZEN ::
MEUBELS BEWAREN
E. J. VAN 5CHAICK
BOOTHSTRflflT UTRECHT
lllllIllllllllllllllll
iiiiimiiiiiniiiiitii
Mevrouw Hoyer?van der Feen
(M. VAN WALCHERHN)
1850?16 Augiisfus -/92f.>
Den l oden Augustus heef t Martina Geertruida
Sara van der Feen, sinds l Juli 1886 mevrouw
Hoyer-van der Feen, in de letterkunde bekend
onder haar pseudoniem M. van Walcheren,
den zeventigjarigen leeftijd bereikt.
M. van Walcheren, wat is die naam bekend
en toch, veel heeft de schrijfster niet gepubli
ceerd. Eenige novellen in periodieken, als
in Nederland", in Eigen Haard"(?Reseda",
1881), in den Almanak van de Mij. tot Nut
van 't Algemeen" (?De Weg tot het
Kinderhart", 1883); in 1882 met mevrouw J. van
Rees Ik wou dat ik rijk was! en andere
Verhalen"; en dan Penserosa" (1874),
Van Kind tot Vrouw" (1876), Zijn Zuster"
(1880); en een vertaling van Aurora Leigh"
(1885) van Elisabeth Barrett-Browning.
Doch wat zij geschreven heeft is geprezen
en gelezen. Van Penserosa" verscheen een
zesde druk, Van Kind tot Vrouw" beleefde
een zevende uitgave, Zijn Zuster" een
vijfde.
In een brief aan haar uitgever heeft zij
indertijd meegedeeld, dat in haar huwelijk
het schrijven niet meer'vlotte, Wie het schelen
kan," schreef zij in dien brief, die belangrijk
genoeg is om bijna geheel afgedrukt te worden
mag wel weten dat ik in 1850 ben geboren
te Middelburg, waar mijn vader dokter was.
Zijn ziekte e.n overlijden en nog meer treurigs
in de familie waren "oorzaak dat ik eerst laat
naar school ging en mijn kindsheid bizonder
stil verliep, ofschoon in mijn herinnering vol
strekt niet eenzaam of treurig, dank zij de
liefde die mij altijd heeft omringd. Veel aan
mijzelf overgelaten, heeft dat zeker bijge
dragen tot mijn opgewekt verbeeldingsleven,
eigenlijk mijn eenig talent, want ik heb nooit
geschreven zooals zij die 't niet laten kunnen,
omdat zij voelen iets te moeten tiitzeggen
aan anderen. Mijn schrijven kwam alleen
uit rusteloozen drang om iets te doen,"
zooals mevr. Browning dat noemde bij monde
van haar heldin: Haast alle vogels zingen
's ochtends". Hoe dit zij, na, mijn kostschool
tijd (1865 tot '68) ben ik aan 't schrijven
geraakt, plaatste eerst een paar losse stukjes
in Nederland" en schreef toen Penserosa",
veilig verscholen achter mijn pseudoniem,
zooals ik dacht. Even na de verschijning is
dat geheim geheel buiten mijn toedoen
geschonden, zoodat ik het onverwachts
publiek vond, een schrik, dien ik nooit zal
vergeten. Misschien beter zoo, daar ik anders
wellicht aan 't theologiseeren zou zijn ge
bleven. Ik had veel tijd en werkte voort op
mijn manier (?Van Kind tot Vrouw" en
Zijn Zuster"), maar altijd over en over,
nooit heel gemakkelijk. Mijn scheppings
vermogen begaf mij zoodra ik er hooger
eischen aan ging stellen, maar toen heeft de
lezing van Auora Leigh" zich meester
gemaakt van mijn ziel en heb ik al mijn
krachten aan de vertaling er van gewijd,
gedurende mijn samenleven met mijn moeder,
na het huwelijk van mijn zuster en
mijn broeder. Daarna, in 1886,ben ik zelve
getrouwd met den heer Her
man H. Th. Hoyer, kassier
te Dordrecht, weduwnaar
met kinderen en in de eerst
volgende vijf jaren zijn toen
ook mijn zoon en dochtertje
geboren. Tot schrijven ben ik
nooit meer gekomen, behalve
in Eigen Haard" n onge
lukkig probeersel, of 't nog
gelukken zou, en later de
omwerking van Aurora
Leigh"*). In 1903 heeft
mijn man zijn kantoorzaak
overgedaan aan zijn oudsten
zoon en sedert wonen wij
hier, waar het wel zeer
onwaarschijnlijk is, dat ik
ooit weer de pen zal opne
men."
Wat de schrijfster in dezen
brief als haar meening neer
schreef is uitgekomen. Aan
haar vroegere werken heeft
zij geen nieuwe toegevoegd,
doch door de vele herdruk
ken wel genoegen beleefd.
Mag de schrijfster dan ook
al in haar letterkundige
arbeid beperkt zijn geweest,
de thans zeventigjarige heeft
niet vergeefs gearbeid.
----------- X
*) Deze omwerking ver
scheen in 1001.
Mevrouw A. Cnoop Koopmans-Bunge f
1846?1920
Wat tijdens haar leven niet uitgesproken
kon worden, omdat alle ijdelheid en zucht naar
openbaarheid haar volkomen vreemd waren,
dat vraagt, nu zij is heengegaan, om tot uiting
te komen, als een eereschuld, die moet worden
afgelost door eene die Mevrouw Cnoop
Koopmans van nabij gekend heeft. Nu zij is heen
gegaan, durven wij uit te spreken de eerbiedige
bewondering, die wij voor deze zeldzame vrouw
voelden en zullen blijven koesteren, haar die
zelf bescheiden en onaanzienlijk bijna schatten
van liefde heeft uitgestrooid onder zóóvelcn,
dat hun namen niet te noemen zijn.
Wat hooger te stellen : haar wijs inzicht en
groote doortastendheid toen zij als pionierster
van het vacantie-kolonie-werk in ons land
optrad, overtuigd als zij was dat zooveel bleeke
zwakke peuters buitenlucht en zon en krachtige
voeding broodnoodig hadden dan we! het
bewonderingswaardige beleid, waarmee zij
dit werk tïn uitvoer bracht en haar Kinderhuis
inrichtte en organiseerde? Wij durven het
niet te zeggen.
Zeker is het, dat zij, bezield door de hoogste
idealen,gedreven door de zuiveiste motieven,
er ook in slaagde aan de verwezenlijking hier
van een groote volkomenheid te geven.
Het Kinderhuis" dat aanvankelijk in een
kleine villa op de Hooge Weg te Zandvoort
werd begonnen en later in het schilderachtige,
' speciaal voor het doeljgebouwde huis werd
voortgezet, was een gezondheidskolonie in
de volle beteekenis van het woord. De kin
deren, waarvan steeds 40 Haarlemmertjes
en de overige 35 uit alle oorden van het land,
werderl er goed gedaan naar lichaam en ziel
en door persoonlijke zorg en liefde omgeven.
Hoe zelden kwam het voor, dat een kind zich
niet direct thuisgevoelde in die smaakvolle,
vroolijke omgeving die onbewust haar milden
invloed deed gelden. Hoe sprak hier alles
tot in de kleinste détails van liefde voor het
kind, van vertrouwelijkheid, gezelligheid en
vroolijkheid, van fijnen smaak en gratie. De
ruime gang met de mooie platen, de vroolijke
kleuren en knusse lage kinderstoeltjes en
bankjes, de lage kapstokken met een verschei
denheid van strandhoeden en mutsen, man
teltjes en jassen, schelpenzakken en andere
kinderschatten, deed iederen bezoeker wel
dadig aan en getuigde van de gulle gastvrij
heid, die onder het ruime dak werd gebracht.
Het geheele huis draagt het karakter van de
stichtster en ook op het werk voor en met de
kinderen drukte zij haar sterk persoonlijk
stempel. Want hoewel Mevrouw Cnoop
Koopmans de leiding van het kinderhuis in
handen van een ervaren directrice legde,
bleef zij zelf mee aan het roer en oefende
zij onafgebroken haar invloed uit op alles wat
de kinderen betrof. Weinig wisten soms de
kinderen, dat die keine oude mevrouw geheel
in het zwart gekleed, die zoo geestig kon ver
tellen en met ondeugende grapjes en raadsels
lien zoo heerlijk kon toppen, de goede fee was,
die voor hen al deze heerlijkheden had te
voorschijn getooverd, die onvermoeid bezig
was uit te denken hoe alles verstandig en ze
genrijk voor hen te regelen.
Behalve voor kinderen bood het Kinderhuis
ook plaats voor een aantal zwakke meisjes en
vrouwen, die gedurende de morgcnuren eenige
lichte werkzaamheden verrichtten en verder
van de krachtige voeding en zeelucht konden
profiteeren, waardoor op zeldzaam practische
wijze de belangen van beide partijen werden
gebaat.
Groote liefde gepaard aan een vindingrijken
geest waren de gaven, die zij onvermoeid aan
wendde voor allen, waarmee zij in aanraking
kwam. Moge die herinnering bij al dezen zóó
levendig blijven; dat zij weer tot nieuwe daden
en werken in haren geest moge leiden.
C O R N E L I A VOUTE
iiiiini IHIIIIIIIII t i i IIIIIIIIIIMI
Illlllll
Haarlemsen Kinderhuis te Zandvoort, gesticht door
Mevr. Cnoop Koopmans?Bunge.
I Illlll (IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIKIIIMIIMIIMIlm
Vrouwenbelangen
De kinderpolitie, met hare vrouwelijke
ambtenaren blijkt ook in Amsterdam een
groot succes.
De kinderbedelarij, die in de laatste jaren
zulk een enormen omvang had aangenomen,
wordt thans met gunstig resultaat bestreden.
Het aantal vrouwelijke politieagenten is
in verband hiermede ook reeds vermeerderd.
Ook Bussum heeft een vrouwelijke politie
assistente aangesteld.
De Afd. 's Gravenhage v. d. Nederl. Ver.
v. Staatsburgeressen dringt er thans ook bij
den gemeenteraad op aan, in verband met het
feit, dat het morcele peil in de residentie de
laatste jaren op onrustbarende wijze is ge
daald, de zedenpolitie met eenige vrouwelijke
ambtenaren uit te breiden.
C. S. GROOT.
Miiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiii
IN HET ZW1TSERSCH
NATIONALPARK
ui
£. In zijn boek over den Matterhorn wijdt
Guido Rey een apart hoofdstuk aan drie
herbergen, die bij de bestorming van dien
bergtop van belang zijn gebleken. Het
Nationalpark, dat, naar ik hoop, een nieuw
tijdperk voor de bergsport beteekent, kan
ook op drie herbergen bogen, het kleine
herbergje in Scarl, het hotel 11 Fuorn, dat
eenzaam staat aan aan den Ofenweg en de
Adler in Zernez, het laatste huis rechts op
onze foto. Vóór den ooi log was het een
gewoon zeven-franken touristenhótel, zooals
ge ze ovt'ral in Zwitserland vindt. Nu zijn
de zeven franken tot twaalf geworden, maar
sinds tien jaren hebben hier al de onder
zoekers van het Ofengebied korter of langer
tijd vertoefd en present-exemplaren van hun
werken vereerd aan den wakkeren en
kundigen waard iamara, zelf een jamhc-de-coii
van den eersten rang en thuis in alle hoeken en
gaten van dit deel van het Beneden.
Engadin. Wie hier dus komt studeeren, vindt
er al een heele bibliotheek en behoeft geen
boeken mee te zeiden uit Holland : Schröters
Pflanzenleben, Dyrrenfurth's Dolomitca
Brünies' Flora en wat er nog meer bij komt.
Bovendien duiken hier ? ook f nog (telkens
Naturforscher'' van het l'ark zelf op,
ook Brünies en Sarasin en die zijn allen
even vriendelijk en bereidwillig, om den vreem
deling uit Holland een beetje wegwijs te maken.
Vlak bij den Adler gaat een steil paadje
omhoog tegen den ChastéMnotta, een door
den gletscher van weleer rondgeslepen
granietheuvel, die door zijn ligging op het Zuid
oosten de volle laag krijgt van het
Engadinzonnetje. In elke bruikbare plooi heeft de
buitengewoon nijvere Rhatiër gerst gezaaid
of aardappelen gepoot, maar de steile randen
of kale steenen zijn het eigendom gebleven
der wilde planten en wij vinden nu hier alles
wat warmte liefheeft en graniet: vier soorten
van wilde anjelieren, waaronder de
prachtanjer, evenveel soorten van eereprijs, sedums
en' huislook in typische vormen, een heel
bijzondere uiensoort en al'erlei grasjes en
varentjes, een dikke brochure vol. Ik kan
daar uren zitten braden om toe te zien, hoe
al die bloemen zich openen en sluiten, hoe
hun bloei verloopt en wat al prachtige
vlin*S
Baseglia; op dui'*achtergr<:iKl l'i/. 1-inard
lutll t'tlll ./? 1'1'lU'l'Sk'ill,
ders, hommels, graafbijtjes, wespen, vliegen
en andere insecten bij dat bloemenleven
betrokken zijn.
Maar al spoedig ontwaakt de trek naar
hooger. Ik kan nog altijd geen bergtop zien,
of ik denk aan de mogelijkheid om er boven
op te komen, hoewel bij het klimmen mijner
jaren de klimgrens steeds dalen moet. Deze
berg achter de kerk van Zernez echter blijft
nog steeds tot de mogelijkheden behooren,
vooral omdat tot de boomgrens toe een
makkelijk pad door het wond omhoog zig
zagt, eerst door enkel lariksen, maar dra
komen daar ook dennen, sparren, beredennen
en arven bij. Hoogerop krijgen de liggende
bergdennen de overhand en met hen de
berg-elzen. Ook staat daar een enkel kerkje
temidden van dwerg-jeneverbessen en alpen
rozen. Daarna komt de gras- en zegge-hel
ling met rotsplanten van allerlei soort en
eindelijk op den sneeuwtop zelf aan den
rand van een Uittel gletschertje de bloem,
die het hoogst komt van alle: de
gletscherranonkel, Raiiunculus glacialis. Middelerwijl
zijn ook al de bergen van Engadin en Tyrol
te voorschijn gekomen.
? Het meest amusante deel van dezen berg
ligt te halver hoogte, een driehonderd meter
beneden de hoomgrens. Daar komt weer
zoowat alles bij elkaar: de bloemen van hoog
en laag. Een bron welt op aan den voet
van een reusachtig granietblok en vormt
dadelijk een bekken, omgeven door een
walletje van veenmos en het prachtige
steenbreekje van bronnen en natte rotswanden,
Saxifraga stellaris. Hét beekje verloopt in
een natte plooi, dicht begroeid met verschil
lende soorten van monnikskappen, grove
Veratrums en Adenostylis. Rondom in de
boomeii en struiken, vooral in de ligdennen,
krioelt het van vogels en ik zou haast
denkon, dat hier een verzamelplaats is voor
al het jeugdig gedierte van den berg, dat
straks als 'de herfst en de winter zoowat
tegelijk komen, den aftocht moet blazen,
Een tjiftjaf zingt nog luidkeels en naast hem
zie ik eenige bladkoninkjes, die van zijn
familie zijn. Ook spelen er minstens twee
soorten van vliegenvangers en een
bergkwikstaart wibbelt op een rotsblok. Zeer
herfstachtig doet het aan, dat in de lariksen een
groote troep van meezen doende is:
kuifmeezen, zwarte meezen, zwartkopmeezen met
boomkruipers en zelfs een drietal bonte
spechten. Hoog in de lucht spelen een drietal
buizerden en ze roepen langgerekte katachtige
'geluidjes. Een groote havik mengt zich in
het spel en doet alsof hij op een buizerd wil
stooten, maar al spoedig is hij ook aan hei
zwieren eu zwaaien; het zonnelicht straalt
door zijn gevederte heen. Geen dag gaat hier
voorbij, of ik zie buizerden en havikken en
dan nog in veel grooter aantal de mooie
rosse torenvalken.
Het bosch zelf is vervuld van den geur van
Lvnnaea borealis. Het plantje kruipt over
rotsblokken en boomstronken met eindelooze
lange stengels bezet met paren van frisch
groene ronde blaadjes. En daaruit verheffen
zich loodrecht, honderden bij honderden, een
decimeter hoog, de ranke bloemsteeltjes met
aan hun top een tweetal hangende licht rose
bloempjes, zoo fijn gevormd en zoo even
wichtig geplaatst, dat men zich niet begrijpen
kan, hoe de sierkunstenaars tot nu toe dit
motief hebben kunnen verwaarloozen. Soms
draagt een stengeltje drie bloemen, ook wel
vier en dat geeft den botanicus weer nieuwe
problemen. Ook ziet hij in uren geen enkel
insect komen op de bloemen, die toch zoo
verleidelijk lokken. En ze geven geen vrucht,
maar veroveren toch al kruipend en worte
lend telkens weer nieuwe deelen van het
woud, nieuwe boomstronken en nieuwe rots
blokken met een aantal gelijkgezinde krui
pers zelf den grond bereidend, waarin zij
wortelen zullen.
J A c. P. T n ij s s E