De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1920 28 augustus pagina 11

28 augustus 1920 – pagina 11

Dit is een ingescande tekst.

r 28 Au~. 20. - Ko. 2253 DE AMSTERDAMMER, W EEKBLAD VOOR NEDERLAND n DE AANSTAANDE LI NTJ E S-D I ST R I BU T I E Tukenlng voor ,.De Amsterdammer" van Joh. Braakenslek ORANJL NASSAU NEDrLLEUW Politie-agent R u y s de Beerenbrouck: Je kunt toch niet allemaal geholpen worden, wegens de slechte lijden is er nog rantsoeneering." (?Naar wij vernemen, ligt het in de bedoeling der regeering op 31 Augustus a.s. weder ridderorden uit te reiken tot een beperkter mate dan zulks vroeger geschiedde.' Ned. Correspondentie-bureau.) Aan de nagedachtenis van den kind-violist Stephan Par tos OP STRAAT. Een eenzame, witte wolk dreef zachtjes voort op het tintelend-blauwe lucht-meer. Daaronder was de drukke stads-straat, die iag te baden in fijn voorjaarszonnelicht. Aan beide zijden was een lange, onafge broken rij van huizen, die stonden breed en zwaar, hoog en massief, harde steenklompen met forsche, strakke omtrekslijnen, die pijn lijk aandeden in het fijne morgenlicht. Beneden waren winkels met groote spiegel ruiten, waar de zon fel-lichtende plekken in wierp, die vonken van goud uitspatten over de straat. Menschen liepen bedrijvig, niet voelende schoonheid en glorie in het licht, dat er was om hen. Karren ratelden, trams reden af en aan en boven het straatrumoer uit klonk de schel met trage, gele geluidsgolven, die opwolkten als een dikke damp, die bcetgepakt werd door den wind en uiteengerukt in heel kleine, vluchtige wolkjes, die langzaam ver gingen. Tusschen de haastende menschen liep het Kind, langzaam en peinzend. Een wijde, zwarte jas hing van zijn schou ders af, met diepe donkere plooyen. Een glimmend- zwarte vioolkist hing loom neer uit den boog van zijn arm. De dingen in de straat zag hij ver weg, als in een droom. In hem was het als bij nacht een korenveld, bij wind-stille nacht. Hij keek naar de lucht, die strak zich spande. De blijheid van het licht kwam toen over hem en hij voelde zijn voeten licht gaan over de straat. Toen scheurden de zacht-paarsc rust-wolken langzaam vaneen. En daaruit werd geboren een kleine, roode vlam, die steeg en steeg, met hoog oplaayende tongen, die zich wrongen om elkaar in hevig verlangen.... En de vlammen stegen, steeds zich verbreedende, alles omvattende. ... Langs het trottoir was een blauw-grijze steenen band, waaruit hel-witte vlekken hem aankeken. De straat zelf was, zoover hij zien kon, n grijze vlakte, waarvan de weemoedige toon hem tegen-ruischte als een ver-weg gemurmel. En op dat teere grijs gingen de menschenvoeten als leelijke, zwarte vlekken. In een zijstraat waren oude, donkere huizen, die stonden als gebukt onder den overmoed van het licht. Het Kind ging door die straat en voelde de rust weer in zich komen. Door een klein raampje zag hij, in den hoek van een donkere kamer, een Christusbecldje met teer-blauwen mantel en gouden staf, dat daar opbloeide uit die donkerheid als een witte bloem uit zwarte aarde. Hij kreeg een gevoel van liefde voor de menschen, die dat beeldje daar hadden neer gezet. IIIIIMlIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIlllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllMIIUIIIIIIIIlllllllllMIIIIIIltlllllMIIIIIIIII 'l DE TERUGKEER DOOR H. W I C H A R D Toen de onweersbui, over de lage duinen reeks, boven 't land was weggetrokken, en de regen nog in enkele naaldfijne stralen neerpriemde, was Peter naar den boulevard ge drenteld. Laag boven den horizon bevrijdde de zon zich van weggrijze regcnsluiers en kleur de zee en land met valschen rooden schijn. Toen zonk ze langzaam weg achter de zee, en de wijde watervlakte en 't verre strand met de wollige duinen lagen vereenzaamd en grijs. Peter besefte plotseling, dat hij alleen was voor de vale avondzee, en met een huivering om een kilte, die langs hem streek, dacht hij ineens in week zelfmedelijden aan de eenzaam heid van zijn leven. Toen, als een {roost, dook uit de ongepeilde diepten van zijn geest, een jeugdherinnering op, die hem lief was. Als jongen had hij eens deel genomen aan de opvoering van een kinderoperette. Hij had geen mooie stem en er werd hem een beschei den figurantenrol als hof-edelman toegewezen. Van de repetities en alle voorafgaande ver drietelijkheden waren hem schaarsche her inneringen bijgebleven, en mogelijk zou ook de voorstelling zelf met tal van nooit herdachte feiten uit zijn geheugen verdwenen zijn, als er niet dat ne bitter-zoete aan verbonden was geweest, : het ontstaan van zijn eerste liefde. Hij was een gesloten, schuwe jongen : een droomer, een zwijger. Thuis niet begrepen door zijn ouders, weinig geteld door zijn mooie, vroolijke zusjes ; op school fysiek niet opge wassen tegen de kameraden, maar hun meerdere in geestelijke ontwikkeling. Daar de voor bereiding van de hoofdpersonen veel aandacht van de leidsters vroeg, kon Peter, die slechts met tal van andere hovelingen op 't tooneel hoefde te verschijnen, zich rustig achteraf houden, zonder dat er veel op zijn persoon of zingen gelet werd, en in die zekerheid had hij zich niet verzet mee te doen, wetend, dat een weigering onaangenaamheden bij zijn ouders en zusjes gewekt zon hebben. Niemand wist welke kwellingen hij doorstond die weken voor de uitvoering, welke angst hem bevloog bij de gedachte aan zijn optreden en mogelijke vergissingen. Toen kwam de verrassing. Den avond voor 't feest werden de gehuurde kleeren thuis bezorgd, en de drie kinderen keken met gespannen verwachting naar 't uitpakken. Peter juichte toen zijn kostuum te voorschijn kwam, een oud ridderpakje van diepgroen fluweel, met bolle mouwen en broek, een ruim pak met loshangende cape, en schuine baret. Met stootende haast be wegingen paste Peter het, 't maakte hem forsch en lang en recht, en de baret verlaagde zijn hoog voorhoofd, waardoor zijn hoekig iongensgezicht minder mager scheen. Maar ter wijl hij zich om en om wendde voor de spiegelkast om zich zelf te bewonderen, schimpten zijn knappe zusjes ongeduldig haar bonte katoenen japonnen, tot de moeder haar troost te met de verzekering dat deze klenrighied rijk zou lijken in de zaal, en Peters pak daar eer te donker en stemmig zon wezen. Peter verloor door deze opmerking niets van zijn blijheid : in hem jubelde het : morgen zal ik mooi zijn. Toen de kinderen den volgenden avond elkaar nieuwsgierig opnamen, benijdend en bewonderend, stond Peter stil in een hoekje en zag gloeiend van trots, dat alle kostuums goedkoop en hardkleurig waren, en dat alleen het zijne -?naast dat van den koning van kostbaar fluweel was. De kinderen, die gewoonlijk weinig notitie van hem namen, wezen nu op hem, sommige met haast beleedigde verbazing, andere niet aanmoedigende vriendelijkheid : Kijk Peter eens !" ; en Peter verlegen door de belangstelling, maar toch innerlijk gelukkig, bleef alleen zonals anders in zijn teruggetrokkenheid. Toen de hovelingen op 't tooneel moesten komen, schoof Peter, meest schuw achteraf. ongemerkt zoo ver mogelijk naar voren, en terwijl hij mechanisch de liedereu meezong, keek hij spiedend de zaal rond of men naar hem keek. En opeens --de blijde schrik joeg een feilen blos naar zijn wangen en zijn stem bleet machteloos - opeens zag hij, hoe op de voor ste rij een meisje naar hem wees, en met haar buurvrouw over hem fluisterde. Zijn hart bons de met wilde slagen in zijn borst, en voortdu rend keek hij heimelijk naar haar. Ze was een paar jaar ouder dan hij een volwassen meisje met opgestoken haar en een kostbare uitgaansjapon, zooals zijn zusjes nog niet mochten dragen. Toen, in de pauze, kwam het groote mo ment. D?' spelers mochten ui de zaal komen, om de ouders te groeten en onthaald te worden. Peter hoorde nauwelijks eie vragen van zijn moeder, zijn zoekende blikken dwaalden de zaal door, tot hij dichtbij het meisje zag, lang en slank boven de menschen uitstekend. I laar oogen zwierven van hel eene groepje kinderen naar 't andere ; toen ontmoetten ze Peters De straat bochtte scherp. Toen hij den hoek omging, zag hij aan het einde, als een nienwgeboren schoonheid, een kerktoren oprijzen uit de oude, gebogen huizen. Slank en krachtig, een jongen God gelijk, stond daar die toren onder den stralenden hemel, een symbool van schoonheid, een luidopklinkend accoord van blauw en goud. Toen voelde hij in zijn borst iets komen als een gele, vol-rijpe vrucht, die in zich draagt het geluk van het licht. ZIJN HUIS. Hij stond voor zijn huis met den gevel van zacht-roode steenen. De ramen keken hem aan als oogen uit een oud bekend gezicht. Hij bracht zijn hand aan den vreemd-kil aanvoelenden, geelkoperen schelknop, waai de zon in scheen. De bel klonk met een zacht, vol geluid. De oude meid deed de deur open e:i even werd haar gezicht verlicht, toen werd het weer donker. Het getemperd licht in de gang, dat kwam door het venster, dat was hoog, boven de deur, omgaf alles met een teeren schijn en op dat oogenblik zou hij niet iets hard' hebben kunnen neerzetten. Heel zacht legde hij de zwarte vioolkist op de witte, koele, marmeren gangsteenen. Langzaam trok hij de jas uit en hing die aan den kapstok, toen zette hij den weeken, zacht aanvoelenden hoed af en hing dien boven zijn jas, die, leeg nu, slap neerhing. Vóór hem lag op den platten gangvloer de looper, warmrood, met blauwe figuren. gloeienden blik en met blijden lach van her kenning knikte /e hem toe. Met haar vriendin aan den arm drong ze moeilijk tusschen de kinderen door naar zijn plaats. Toen ze bij Peter kwam, legde ze de hand op zijn hoofd. Dag" zei 'K, hoe heet je?" Peter duizelde van gelukzaligheid, een tin teling voer langs zij.i rug ; hij keek haar aan met vollen blik. Peter" zei hij eenvoudig. Wat ben je mooi" zei weer haar donkere stem, en vertrouwelijk overbuigend, ik vind je mooier clan een van de anderen." ja" antwoordde Peter rustig; 't klonk zonder eenige pedanterie, in vuile vcrzekerdheid van de waarheid. Als hij later aan dit moment terugdacht, lachte Peter cynisch, dat in hem, die naar ver geestelijking streefde, een mooi pakje 't besef van eigenwaarde gewekt had. Voor 't eerst voelde hij zich mooi en sterk en moedig tegenover het leven en de menschen. Hij was mooi up dat ougcnhlik ; breeder en forsclier dan anders, met een blij, warm ge tint gezicht. Hij had de baret afgedaan en 't vuile donkere haar viel in losse vlokken over zijn voorhoofd, en daaronder, met een goud glans in hun onpeilbare diepten, glansden zijn oogen het meisje tegemoet. Voor 't eerst van zijn leven keek hij met gretige belangstelling in 't gezicht van een meisje: Hoc moni, hoc mooi" kreunde het in hem. Ze had de opvallende schoonheid, die een schrijfster als MarliH, wier romantische werken Peter in die dagen heimelijk van zijn zusjes las, aan haar vrouwenfiguren verleent, rood bruin haar, een blank gezichtje en donker blauwe oogen. Liane" zong 'i in Peter. 'l Oudere meisje, dat naar hem toegegaan was, als naar een aardig kind, las in de intens levende oogen, die in de hare drongen, een nieuw geheim, da.t een vreemde verwarring in haar teweeg bracht. Nu dag" zei ze op eens, haast bruusk zieh omdraaiend, en zonder dat haar hand opnieuw op Peters hoofd rustte. De pati/.e was voorbij bedwelmd volgde Peter de andere kinderen. Toen hij van af het podium zag, dat ze haar vorige plaats niet had ingenomen, ea hij haar niet weer in 't oog kon krijgen, sioop hij bij een wisseling van speler.- op 't tooneel tussiiien de coulissen, wa.ir hij in een donker hoekje nccrhurktc. O, ile wilde verrukking in zijn horst ! Als in een koorts zag hij allerki fragmenten uit rouunti.ichc liefdesverhalen in bonte afwisse ling, en altiid was zij, die hij Liane noemde de gelietde vrouwe, en hij haar dienende min naar, 't Was Peters eerste ontmoeting met de vrouw, en naar zijn ccn/aam, hongerend jongei^hart 't behoefde, dacht hij haar de teedere, de liefderijke, aan wie hij zieh over gaf zonder voorbehoud. Lei) vriendelijk woord, een liefkoozcnd gebaar waren voldoende geSteil en wit stonden de wanden aan beide zijden. Alleen de donkerbruine deurvlakken braken die stille blankheid. Hij wist nu dat hij naar de kamer wilde gaan. Toen sloot hij zijn hand vast om het zwarte been van de kruk en maakte de deur van de huiskamer open, zelf schrikkende van de schelle piepgeluiden. DE KAMER. In de kamer was een fijn, teer licht, dat naar binnen scheen door de witte, kanten gordijnen. Dat mooye licht omwaasde alles met een sfeer van zacht-koesterende liefde.... In dat licht zat zijn Moeder bij het raam en als in gedachten hield ze haar hoofd naar hem toegekeerd. Zoo zag hij haar gezicht donker en de grijze haren met kleine gouden en zilveren licht-tintelingen, de oogen donker-glanzend en den mond als droef-gebogen lijn. t- Ze droeg een japon van donkere stof en de plooyen van haar rok vielen in breede, zwarte, gebroken lijnen neer op den grond. Een klein boekje lag opengeslagen op haar schoot wit . Haar oude handen, blank en blauw-dooraderd, lagen gevouwen op het witte boek. Het Kind kwam naar haar toe, onhoorbaar loopend op het weeke, roode kleed, dat was overal in de kamer. Zijn linkerarm legde hij over haar rug, zoodat de hand op haar schouder kwam, heel wit op het donkere kleed. En met zijn andere hand raakte hij nu de vingers aan van zijn eigen lijf, die al stil lagen op haar schouder. Toen bracht hij zijn lippen naar het zachte, warme vleesch van haar wang, vlak onder de oogen, die hij nu goed zag. Even raakten ze elkaar aan als twee bloemehoofdjes, zacht door wind bewogen.... En toen voelde hij het branden achter zijn oogen.... Door het kamerraam zag hij boomen, die nog geen blaren hadden. Ze staken hun naakte armen in de lucht. Dat waren donkere lijnen, die een hevige passie uitdrukten. IN DE KAMER BIJ AVOND. De lamp goot een zacht geel licht uit in de kamer, die nu donkere, afgeronde hoeken had. Het gas suisde boven de tafel. ... De stilte keek met haar groot, wit droomgezicht de kamer in en de lauwe warmte van haar lijf vulde het vertrek. Het tafelkleed was warm-rood met zachtgroenen rand. In het midden was een figuur van lichte roode, glanzende zijde. Het Kind zat bij de tafel tegenover de Moeder, die las in haar boek, het hoofd even gebogen. Middenop de tafel stond, onder het licht van de lamp, een slanke kristallen vaas met narcissen. De gele blaadjes waren teer als vlinder vleugels.en iedere bloem was de kern van een rustig gouden licht, dat scheen als de stralen krans om het hoofd van een Heilige. Het Kind zag naar de bloemen. Zijn ziel werd er gansch heengetrokken en verging in dat wondere kleur- en lijnenspel. In een hoek van de kamer stond de vleugel met opengeslagen klep, vreemd-zwart glanzend, met loome, trage rondingen. De gouden snaren lagen nu, plat en zwijgen^" in donkerheid. Beneden, vlak bij de grond, schitterden de twee pendalen met kouden, onbewogen glans. Over de opstaande klep hing een rood bruine doek met bonte figuren. Op den stoel voor den vleugel lag de viool, Donkerbruin glansde het bovenvlak, dat even welfde. De witte snaren spanden daarover - stil weest de toewijding en liefde, die ongebruikt in zijn hart lagen, op te wekken uit hun schijn dood, en te bevrijden uit htm boei van schuw heid en trots. Zijn hart zocht in haar de moe der, zijn verbeelding maakte haar tot de geliefde, wier wezen hij omhoog hiel in de sfeer der eeuwige schoonheid, om aanbiddend neer te knielen. Op uien avond volgden dagen en weken van eindelooze heerlijkheid, dagen, licht en kleurig van vreugde en verwachting, dooradenul door een heiligen geest van toewijding. Tot onbegrijpelijk de stoornis kwam. Op een middag gebeurde dat, wat Peter al door gehoopt, en m zijn verbeelding tot in kleinste bijzonderheden doorleefd had : hij ontmoette liet meisje op straat. Al zijn voelen en denken werd samcngeprangd iu deze eene zekerheid : daar is ze, terwijl hij, met plots loodzware schreden in haar richting liep. Maar toen hij dicht bij haar gekomen was, wendde hij opeens overstelpt door hei feit, in radeiooze verlegenheid het hoofd af. 't Meisje zocht even in haar herinnering naai de identiteit tusschen haar riddertje uit de comediezaal, en dezen nuehteren school jongen ; de ontmoeting had geen belang voor 'haar en ze dacht er verder niet over na. Maar Peter liep door met een stekende pijn in de borst, en 't hoofd diep gebogen in bran dende schaamte : 't gebeurde beteekende voor hem niet minder dan de verloochening van zijn liefde. Wat er gevolgd zon zijn, als hij niet zijn hoofd afgewend had, kon hij niet bedenken, - er was alleen een besef in hem, dat hij een onwaardige was, en een fataal vermoeden van het einde. Inderdaad durfde hij na deze ongelukkige ontmoeting niet meer zijn oude droomen te voorschijn te halen, want zoo vaak hij aan Liane dacht, kneep het schuldgevoel zijn hart samen. Weer andere belangen gingen zijn leven vullen en het voor val verzonk in de vergetelheid, waaruit het soms na jaren, z.ooals dezen avond, onverwacht opdook, niet de bedwelmende bekoring van het begin, en de bittere ontoereikendheid van het verloop. Peter staarde over de duistere avondzee, met het doodsche wit van het golvenschuim. Een weemoed, wijd en onpeilbaar als de zee, vulde zijn ziel. De tragedie van zijn leven lag besloten in de woorden van Shakespcare : There is a tide in the affairs of men wltich taken at the flood, ieads on to fortnne omitted, all the voyage of t heir lit'e, is bouml in shall«ws and in mise ries." Omilted! Hij had zien afgewend van datgene \\aarnaar zijn hart uitging: zoo deed hij als kind, in een, zooais hij nu wel wist onbe duidende werkelijkheid, waaraan alleen zijn droomen beteekenis hadden gegeven, - zoo had hij steeds in zijn leven gedaan. Waarom kon hij nooit vastgrijpen, waarom liet hij steeds De voorsprong, die ONZE rijwielen door hun bouw, constructie, kwaliteit ei eigenschappen hebben ver kregen, is thans grooter dan ooit te voren De motieven, die tot de keuze van een FONGERS leiden, zijn derhalve thans nog sterker dan voorheen. Toen het Kind zichzelf zag in de bleeke bloemen, die daar stonden te schijnen in het stille lamplicht, voelde hij dat hij zich móest uiten. Langzaam stond hij op, met de beenen zijn stoel achteruitschuivende. Even bleef hij staan, heendenkende naar zijn moeder. Scherp stak zijn lichaam af tegen het lichte grijs van den wand. Hij droeg donkere kleeren. Zwarte, zachtglanzende haren golfden met een fijngebogen lijn langs de slapen en de wangen tot op de schouders. Zijn gezicht blankte eruit op zooals in een kerk het licht schijnt door een gothiek venster in donkeren muur. Er lag iets onzegbaar weemoedigs over als over een jongen voorjaars dag, die stil ligt te droomen, stil en zonoverstraald. Hij nam de viool en sloot zijn handen om den slanken hals. De snaren drukten in zijn vingers. Toen begon hij te spelen met een warmen, 'levenden toon, die hevig ontroerde, die deed sidderen van geluk. De muziek wierp zich voor hem op als een levend, tastbaar iets, dat hij kon voelen, tegen zich aandrukken. Hij deed desnaren uitzingen het lied van zijn ziel, een lied, dat was doorragd met zacht-roode bloemen, droef-gebogen smart-bloeinen. De moeder zag op van haar boek en dacht naar hem heen, even buigend haar hoofd naar opzij. De muziek vulde de kamer met teer geluid, dat scheen als gouden vlam door bleek albast... Langzaam braken de toondraden af n voor n.... Met een zachte b ij m liefkoozende beweging legde hij de viool en den strijkstok neer op den donkeren, zich aanbiedenden stoel. Toen, de vingers even uitgespreid, als wilde hij de laatste toondraden nog vasthouden, liep hij door de kamer en ging zitten in een grooten, bruinleeren stoel, die vreemd-koud aanvoelde aan zijn dijen en zijn achterhoofd. Hij legde nu zijn handen op de bovenbeenen. Die handen $varen jong-blank met fijne, lange vingers, en onder de bijna doorzichtige huid schenen de aren zacht-blauw zich te spar&en. De Moeder en het Kind zagen elkaar in de oogen en tusschen hen bloeide iets op, dat was zóó teer, zóó vol liefde als het Eeuwige Licht, dat, als het zinnebeeld van het Godde lijk Mysterie, stil staat te schijnen op een donker altaar PJ W. H U O G T E R l' voorbijgaan, elk missen radeloos betreurend V Waarom bleef zijn leven leeg, was 't door 't noodlot of door de traagheid, de zwakheid van zijn wezen? £Iij benijdde de sterken, die overmoedig op 't leven afstormen, en het vormen naar hun wil, en zich rijkdom verzamelen. Hij zelf kon het niet --- hij keek toe ?- hij droomde, en zijn hart bleef hunkerend naar de volheid van 't leven. Waarom was er in hem altijd een weifeling, een terughouding, een gebrek aan zelfvertrouwen? Er was een tijd geweest, dat hij als asceet met hoog gebaar alle genot, alle ontroering van zich gewezen had, nu vroeg hij zich af, of dat ascetisme niet een houding, een zelfverblinding was geweest, 't Was kort na de Liaue-periode, misschien een verwijderd gevolgvanzijnschaamte over de verloochening" misschien uit een wanhoop aan zich zelf, en aan de wereld zooals die bij jonge menschen voorkomt, dat hij steun zocht bij een vastgestelden levensregel. Op alle wijzen richtte en controleerde hij zijn voelen en denken ; hij vond voldoening in een grimmig afwijzen ----- 't was als een boete voor hem zei!'?en --- een wraak op het leven, dat hem vreugde en genot onthield. Peter lachte er om zijn ascetisme scheen hem nu dat van iemand, die aan een overladen koffietafel een kale boterham eet, en toch ge noeg krijgt : van een niatigheidsmensch, die weelde niet kan ontberen, en gebrek niet aan vaardt. Nu in een walg over de halfheid van zijn wezen over het tekort, het verzuim in zijn leven, voelde hij zich een eenzaam verloren inensch op 't vale strand. Vóór hem de eindelooze zee achter hem het zwoegende, hamerende menschenleven; boven hem 't hemeldiepe mysterie. Hij voelde zich een uitgewekene, een die leeft op de grens tusschen leven en dood, werkelijkheid en droom. En opeens kwam 't weten, dat hij op een smalle strook, in eenzaamheid verdord was, turend over de wreede, onbegrepen zee, bepeinzend de wonderen des hemels --- terwijl achter hem leefde de lijdende meuschheid, die zijn deernis en liefde behoefde. O tiod i" schreide hij over de verlatenheid ??-- nog eenmaal een overgave in liefde als in in'n kinderjaren, een jubelende ondergang, nog eenmaal een golf, die me opneemt en neersmijt, me berooft cu vernietigt ! Waar is de verlossing -- de bevrijdende daad?" Boven zijn hoofd flonkerde een gouden ster aan zijn v o et zong de zee haar zwareii zang. i lij wendde zich om en beklom de zandigi' heuvels, om in de stad der menschen te zoeken en te geven de liefde, die bevrijdt. Isl 03

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl