Historisch Archief 1877-1940
r
28 Au~. 20. - Ko. 2253
DE AMSTERDAMMER, W EEKBLAD VOOR NEDERLAND
n
DE AANSTAANDE LI NTJ E S-D I ST R I BU T I E
Tukenlng voor ,.De Amsterdammer" van Joh. Braakenslek
ORANJL NASSAU
NEDrLLEUW
Politie-agent R u y s de Beerenbrouck: Je kunt toch niet allemaal geholpen
worden, wegens de slechte lijden is er nog rantsoeneering."
(?Naar wij vernemen, ligt het in de bedoeling der regeering
op 31 Augustus a.s. weder ridderorden uit te reiken tot een
beperkter mate dan zulks vroeger geschiedde.'
Ned. Correspondentie-bureau.)
Aan de nagedachtenis
van den kind-violist
Stephan Par tos
OP STRAAT.
Een eenzame, witte wolk dreef zachtjes
voort op het tintelend-blauwe lucht-meer.
Daaronder was de drukke stads-straat, die
iag te baden in fijn voorjaarszonnelicht.
Aan beide zijden was een lange, onafge
broken rij van huizen, die stonden breed en
zwaar, hoog en massief, harde steenklompen
met forsche, strakke omtrekslijnen, die pijn
lijk aandeden in het fijne morgenlicht.
Beneden waren winkels met groote spiegel
ruiten, waar de zon fel-lichtende plekken in
wierp, die vonken van goud uitspatten over
de straat.
Menschen liepen bedrijvig, niet voelende
schoonheid en glorie in het licht, dat er was
om hen. Karren ratelden, trams reden af en
aan en boven het straatrumoer uit klonk de
schel met trage, gele geluidsgolven, die
opwolkten als een dikke damp, die bcetgepakt
werd door den wind en uiteengerukt in heel
kleine, vluchtige wolkjes, die langzaam ver
gingen.
Tusschen de haastende menschen liep het
Kind, langzaam en peinzend.
Een wijde, zwarte jas hing van zijn schou
ders af, met diepe donkere plooyen.
Een glimmend- zwarte vioolkist hing loom
neer uit den boog van zijn arm.
De dingen in de straat zag hij ver weg, als
in een droom. In hem was het als bij nacht
een korenveld, bij wind-stille nacht.
Hij keek naar de lucht, die strak zich spande.
De blijheid van het licht kwam toen over hem
en hij voelde zijn voeten licht gaan over de
straat.
Toen scheurden de zacht-paarsc rust-wolken
langzaam vaneen. En daaruit werd geboren
een kleine, roode vlam, die steeg en steeg, met
hoog oplaayende tongen, die zich wrongen om
elkaar in hevig verlangen....
En de vlammen stegen, steeds zich
verbreedende, alles omvattende. ...
Langs het trottoir was een blauw-grijze
steenen band, waaruit hel-witte vlekken hem
aankeken.
De straat zelf was, zoover hij zien kon, n
grijze vlakte, waarvan de weemoedige toon
hem tegen-ruischte als een ver-weg gemurmel.
En op dat teere grijs gingen de
menschenvoeten als leelijke, zwarte vlekken.
In een zijstraat waren oude, donkere huizen,
die stonden als gebukt onder den overmoed
van het licht.
Het Kind ging door die straat en voelde de
rust weer in zich komen.
Door een klein raampje zag hij, in den hoek
van een donkere kamer, een Christusbecldje
met teer-blauwen mantel en gouden staf, dat
daar opbloeide uit die donkerheid als een
witte bloem uit zwarte aarde.
Hij kreeg een gevoel van liefde voor de
menschen, die dat beeldje daar hadden neer
gezet.
IIIIIMlIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIlllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllMIIUIIIIIIIIlllllllllMIIIIIIltlllllMIIIIIIIII 'l
DE TERUGKEER
DOOR
H. W I C H A R D
Toen de onweersbui, over de lage duinen
reeks, boven 't land was weggetrokken, en
de regen nog in enkele naaldfijne stralen
neerpriemde, was Peter naar den boulevard ge
drenteld. Laag boven den horizon bevrijdde
de zon zich van weggrijze regcnsluiers en kleur
de zee en land met valschen rooden schijn.
Toen zonk ze langzaam weg achter de zee,
en de wijde watervlakte en 't verre strand
met de wollige duinen lagen vereenzaamd en
grijs.
Peter besefte plotseling, dat hij alleen was
voor de vale avondzee, en met een huivering
om een kilte, die langs hem streek, dacht hij
ineens in week zelfmedelijden aan de eenzaam
heid van zijn leven.
Toen, als een {roost, dook uit de ongepeilde
diepten van zijn geest, een jeugdherinnering op,
die hem lief was.
Als jongen had hij eens deel genomen aan
de opvoering van een kinderoperette. Hij had
geen mooie stem en er werd hem een beschei
den figurantenrol als hof-edelman toegewezen.
Van de repetities en alle voorafgaande ver
drietelijkheden waren hem schaarsche her
inneringen bijgebleven, en mogelijk zou ook
de voorstelling zelf met tal van nooit herdachte
feiten uit zijn geheugen verdwenen zijn, als
er niet dat ne bitter-zoete aan verbonden
was geweest, : het ontstaan van zijn eerste
liefde.
Hij was een gesloten, schuwe jongen : een
droomer, een zwijger. Thuis niet begrepen door
zijn ouders, weinig geteld door zijn mooie,
vroolijke zusjes ; op school fysiek niet opge
wassen tegen de kameraden, maar hun meerdere
in geestelijke ontwikkeling. Daar de voor
bereiding van de hoofdpersonen veel aandacht
van de leidsters vroeg, kon Peter, die slechts
met tal van andere hovelingen op 't tooneel
hoefde te verschijnen, zich rustig achteraf
houden, zonder dat er veel op zijn persoon of
zingen gelet werd, en in die zekerheid had
hij zich niet verzet mee te doen, wetend, dat
een weigering onaangenaamheden bij zijn
ouders en zusjes gewekt zon hebben. Niemand
wist welke kwellingen hij doorstond die weken
voor de uitvoering, welke angst hem bevloog
bij de gedachte aan zijn optreden en mogelijke
vergissingen.
Toen kwam de verrassing.
Den avond voor 't feest werden de gehuurde
kleeren thuis bezorgd, en de drie kinderen
keken met gespannen verwachting naar 't
uitpakken. Peter juichte toen zijn kostuum
te voorschijn kwam, een oud ridderpakje
van diepgroen fluweel, met bolle mouwen en
broek, een ruim pak met loshangende cape,
en schuine baret. Met stootende haast be
wegingen paste Peter het, 't maakte hem forsch
en lang en recht, en de baret verlaagde zijn
hoog voorhoofd, waardoor zijn hoekig
iongensgezicht minder mager scheen. Maar ter
wijl hij zich om en om wendde voor de
spiegelkast om zich zelf te bewonderen, schimpten
zijn knappe zusjes ongeduldig haar bonte
katoenen japonnen, tot de moeder haar troost
te met de verzekering dat deze klenrighied
rijk zou lijken in de zaal, en Peters pak daar
eer te donker en stemmig zon wezen.
Peter verloor door deze opmerking niets
van zijn blijheid : in hem jubelde het : morgen
zal ik mooi zijn.
Toen de kinderen den volgenden avond
elkaar nieuwsgierig opnamen, benijdend en
bewonderend, stond Peter stil in een hoekje
en zag gloeiend van trots, dat alle kostuums
goedkoop en hardkleurig waren, en dat alleen
het zijne -?naast dat van den koning
van kostbaar fluweel was. De kinderen, die
gewoonlijk weinig notitie van hem namen,
wezen nu op hem, sommige met haast
beleedigde verbazing, andere niet aanmoedigende
vriendelijkheid : Kijk Peter eens !" ; en
Peter verlegen door de belangstelling, maar
toch innerlijk gelukkig, bleef alleen zonals
anders in zijn teruggetrokkenheid.
Toen de hovelingen op 't tooneel moesten
komen, schoof Peter, meest schuw achteraf.
ongemerkt zoo ver mogelijk naar voren, en
terwijl hij mechanisch de liedereu meezong,
keek hij spiedend de zaal rond of men naar
hem keek.
En opeens --de blijde schrik joeg een feilen
blos naar zijn wangen en zijn stem bleet
machteloos - opeens zag hij, hoe op de voor
ste rij een meisje naar hem wees, en met haar
buurvrouw over hem fluisterde. Zijn hart bons
de met wilde slagen in zijn borst, en voortdu
rend keek hij heimelijk naar haar. Ze was een
paar jaar ouder dan hij een volwassen
meisje met opgestoken haar en een kostbare
uitgaansjapon, zooals zijn zusjes nog niet
mochten dragen.
Toen, in de pauze, kwam het groote mo
ment.
D?' spelers mochten ui de zaal komen, om
de ouders te groeten en onthaald te worden.
Peter hoorde nauwelijks eie vragen van zijn
moeder, zijn zoekende blikken dwaalden de
zaal door, tot hij dichtbij het meisje zag, lang
en slank boven de menschen uitstekend. I laar
oogen zwierven van hel eene groepje kinderen
naar 't andere ; toen ontmoetten ze Peters
De straat bochtte scherp.
Toen hij den hoek omging, zag hij aan het
einde, als een nienwgeboren schoonheid, een
kerktoren oprijzen uit de oude, gebogen huizen.
Slank en krachtig, een jongen God gelijk,
stond daar die toren onder den stralenden
hemel, een symbool van schoonheid, een
luidopklinkend accoord van blauw en goud.
Toen voelde hij in zijn borst iets komen als
een gele, vol-rijpe vrucht, die in zich draagt
het geluk van het licht.
ZIJN HUIS.
Hij stond voor zijn huis met den gevel van
zacht-roode steenen. De ramen keken hem aan
als oogen uit een oud bekend gezicht.
Hij bracht zijn hand aan den vreemd-kil
aanvoelenden, geelkoperen schelknop, waai
de zon in scheen. De bel klonk met een zacht,
vol geluid.
De oude meid deed de deur open e:i even
werd haar gezicht verlicht, toen werd het weer
donker.
Het getemperd licht in de gang, dat kwam
door het venster, dat was hoog, boven de
deur, omgaf alles met een teeren schijn en op
dat oogenblik zou hij niet iets hard' hebben
kunnen neerzetten.
Heel zacht legde hij de zwarte vioolkist op
de witte, koele, marmeren gangsteenen.
Langzaam trok hij de jas uit en hing die
aan den kapstok, toen zette hij den weeken,
zacht aanvoelenden hoed af en hing dien
boven zijn jas, die, leeg nu, slap neerhing.
Vóór hem lag op den platten gangvloer de
looper, warmrood, met blauwe figuren.
gloeienden blik en met blijden lach van her
kenning knikte /e hem toe. Met haar vriendin
aan den arm drong ze moeilijk tusschen de
kinderen door naar zijn plaats. Toen ze bij
Peter kwam, legde ze de hand op zijn hoofd.
Dag" zei 'K, hoe heet je?"
Peter duizelde van gelukzaligheid, een tin
teling voer langs zij.i rug ; hij keek haar aan
met vollen blik.
Peter" zei hij eenvoudig.
Wat ben je mooi" zei weer haar donkere
stem, en vertrouwelijk overbuigend, ik
vind je mooier clan een van de anderen."
ja" antwoordde Peter rustig; 't klonk
zonder eenige pedanterie, in vuile
vcrzekerdheid van de waarheid.
Als hij later aan dit moment terugdacht,
lachte Peter cynisch, dat in hem, die naar ver
geestelijking streefde, een mooi pakje 't
besef van eigenwaarde gewekt had. Voor
't eerst voelde hij zich mooi en sterk en moedig
tegenover het leven en de menschen.
Hij was mooi up dat ougcnhlik ; breeder en
forsclier dan anders, met een blij, warm ge
tint gezicht. Hij had de baret afgedaan en
't vuile donkere haar viel in losse vlokken over
zijn voorhoofd, en daaronder, met een goud
glans in hun onpeilbare diepten, glansden
zijn oogen het meisje tegemoet.
Voor 't eerst van zijn leven keek hij met
gretige belangstelling in 't gezicht van een
meisje: Hoc moni, hoc mooi" kreunde het
in hem.
Ze had de opvallende schoonheid, die een
schrijfster als MarliH, wier romantische werken
Peter in die dagen heimelijk van zijn zusjes
las, aan haar vrouwenfiguren verleent, rood
bruin haar, een blank gezichtje en donker
blauwe oogen. Liane" zong 'i in Peter.
'l Oudere meisje, dat naar hem toegegaan
was, als naar een aardig kind, las in de intens
levende oogen, die in de hare drongen, een
nieuw geheim, da.t een vreemde verwarring
in haar teweeg bracht. Nu dag" zei ze op
eens, haast bruusk zieh omdraaiend, en zonder
dat haar hand opnieuw op Peters hoofd rustte.
De pati/.e was voorbij bedwelmd volgde
Peter de andere kinderen. Toen hij van af
het podium zag, dat ze haar vorige plaats niet
had ingenomen, ea hij haar niet weer in 't oog
kon krijgen, sioop hij bij een wisseling van
speler.- op 't tooneel tussiiien de coulissen,
wa.ir hij in een donker hoekje nccrhurktc.
O, ile wilde verrukking in zijn horst ! Als
in een koorts zag hij allerki fragmenten uit
rouunti.ichc liefdesverhalen in bonte afwisse
ling, en altiid was zij, die hij Liane noemde
de gelietde vrouwe, en hij haar dienende min
naar, 't Was Peters eerste ontmoeting met
de vrouw, en naar zijn ccn/aam, hongerend
jongei^hart 't behoefde, dacht hij haar de
teedere, de liefderijke, aan wie hij zieh over
gaf zonder voorbehoud. Lei) vriendelijk woord,
een liefkoozcnd gebaar waren voldoende
geSteil en wit stonden de wanden aan beide
zijden. Alleen de donkerbruine deurvlakken
braken die stille blankheid.
Hij wist nu dat hij naar de kamer wilde
gaan.
Toen sloot hij zijn hand vast om het zwarte
been van de kruk en maakte de deur van de
huiskamer open, zelf schrikkende van de
schelle piepgeluiden.
DE KAMER.
In de kamer was een fijn, teer licht, dat
naar binnen scheen door de witte, kanten
gordijnen.
Dat mooye licht omwaasde alles met een sfeer
van zacht-koesterende liefde....
In dat licht zat zijn Moeder bij het raam en
als in gedachten hield ze haar hoofd naar hem
toegekeerd.
Zoo zag hij haar gezicht donker en de grijze
haren met kleine gouden en zilveren
licht-tintelingen, de oogen donker-glanzend en den
mond als droef-gebogen lijn.
t- Ze droeg een japon van donkere stof en de
plooyen van haar rok vielen in breede, zwarte,
gebroken lijnen neer op den grond.
Een klein boekje lag opengeslagen op haar
schoot wit .
Haar oude handen, blank en
blauw-dooraderd, lagen gevouwen op het witte boek.
Het Kind kwam naar haar toe, onhoorbaar
loopend op het weeke, roode kleed, dat was
overal in de kamer.
Zijn linkerarm legde hij over haar rug,
zoodat de hand op haar schouder kwam, heel wit
op het donkere kleed.
En met zijn andere hand raakte hij nu de
vingers aan van zijn eigen lijf, die al stil lagen
op haar schouder.
Toen bracht hij zijn lippen naar het zachte,
warme vleesch van haar wang, vlak onder de
oogen, die hij nu goed zag.
Even raakten ze elkaar aan als twee
bloemehoofdjes, zacht door wind bewogen....
En toen voelde hij het branden achter zijn
oogen....
Door het kamerraam zag hij boomen, die
nog geen blaren hadden. Ze staken hun naakte
armen in de lucht. Dat waren donkere lijnen,
die een hevige passie uitdrukten.
IN DE KAMER BIJ AVOND.
De lamp goot een zacht geel licht uit in de
kamer, die nu donkere, afgeronde hoeken had.
Het gas suisde boven de tafel. ... De stilte
keek met haar groot, wit droomgezicht de
kamer in en de lauwe warmte van haar lijf
vulde het vertrek.
Het tafelkleed was warm-rood met
zachtgroenen rand. In het midden was een figuur
van lichte roode, glanzende zijde.
Het Kind zat bij de tafel tegenover de
Moeder, die las in haar boek, het hoofd even
gebogen.
Middenop de tafel stond, onder het licht
van de lamp, een slanke kristallen vaas met
narcissen.
De gele blaadjes waren teer als vlinder
vleugels.en iedere bloem was de kern van een
rustig gouden licht, dat scheen als de stralen
krans om het hoofd van een Heilige.
Het Kind zag naar de bloemen. Zijn ziel
werd er gansch heengetrokken en verging in
dat wondere kleur- en lijnenspel.
In een hoek van de kamer stond de vleugel
met opengeslagen klep, vreemd-zwart glanzend,
met loome, trage rondingen.
De gouden snaren lagen nu, plat en zwijgen^"
in donkerheid. Beneden, vlak bij de grond,
schitterden de twee pendalen met kouden,
onbewogen glans.
Over de opstaande klep hing een rood
bruine doek met bonte figuren.
Op den stoel voor den vleugel lag de viool,
Donkerbruin glansde het bovenvlak, dat
even welfde.
De witte snaren spanden daarover - stil
weest de toewijding en liefde, die ongebruikt
in zijn hart lagen, op te wekken uit hun schijn
dood, en te bevrijden uit htm boei van schuw
heid en trots. Zijn hart zocht in haar de moe
der, zijn verbeelding maakte haar tot de
geliefde, wier wezen hij omhoog hiel in de sfeer
der eeuwige schoonheid, om aanbiddend neer
te knielen.
Op uien avond volgden dagen en weken
van eindelooze heerlijkheid, dagen, licht en
kleurig van vreugde en verwachting,
dooradenul door een heiligen geest van toewijding.
Tot onbegrijpelijk de stoornis kwam.
Op een middag gebeurde dat, wat Peter al
door gehoopt, en m zijn verbeelding tot in
kleinste bijzonderheden doorleefd had : hij
ontmoette liet meisje op straat. Al zijn voelen
en denken werd samcngeprangd iu deze eene
zekerheid : daar is ze, terwijl hij, met plots
loodzware schreden in haar richting liep. Maar
toen hij dicht bij haar gekomen was, wendde
hij opeens overstelpt door hei feit, in radeiooze
verlegenheid het hoofd af.
't Meisje zocht even in haar herinnering naai
de identiteit tusschen haar riddertje uit de
comediezaal, en dezen nuehteren school
jongen ; de ontmoeting had geen belang voor
'haar en ze dacht er verder niet over na.
Maar Peter liep door met een stekende pijn
in de borst, en 't hoofd diep gebogen in bran
dende schaamte : 't gebeurde beteekende
voor hem niet minder dan de verloochening
van zijn liefde. Wat er gevolgd zon zijn, als
hij niet zijn hoofd afgewend had, kon hij niet
bedenken, - er was alleen een besef in hem,
dat hij een onwaardige was, en een fataal
vermoeden van het einde. Inderdaad durfde
hij na deze ongelukkige ontmoeting niet meer
zijn oude droomen te voorschijn te halen,
want zoo vaak hij aan Liane dacht, kneep het
schuldgevoel zijn hart samen. Weer andere
belangen gingen zijn leven vullen en het voor
val verzonk in de vergetelheid, waaruit het
soms na jaren, z.ooals dezen avond, onverwacht
opdook, niet de bedwelmende bekoring van
het begin, en de bittere ontoereikendheid van
het verloop.
Peter staarde over de duistere avondzee,
met het doodsche wit van het golvenschuim.
Een weemoed, wijd en onpeilbaar als de zee,
vulde zijn ziel.
De tragedie van zijn leven lag besloten in de
woorden van Shakespcare : There is a tide
in the affairs of men wltich taken at the flood,
ieads on to fortnne omitted, all the voyage
of t heir lit'e, is bouml in shall«ws and in mise
ries." Omilted! Hij had zien afgewend van
datgene \\aarnaar zijn hart uitging: zoo deed
hij als kind, in een, zooais hij nu wel wist onbe
duidende werkelijkheid, waaraan alleen zijn
droomen beteekenis hadden gegeven, - zoo
had hij steeds in zijn leven gedaan. Waarom
kon hij nooit vastgrijpen, waarom liet hij steeds
De voorsprong, die ONZE
rijwielen door hun bouw,
constructie, kwaliteit ei
eigenschappen hebben ver
kregen, is thans grooter
dan ooit te voren
De motieven, die tot de
keuze van een
FONGERS
leiden, zijn derhalve thans
nog sterker dan voorheen.
Toen het Kind zichzelf zag in de bleeke
bloemen, die daar stonden te schijnen in het
stille lamplicht, voelde hij dat hij zich móest
uiten.
Langzaam stond hij op, met de beenen zijn
stoel achteruitschuivende.
Even bleef hij staan, heendenkende naar
zijn moeder.
Scherp stak zijn lichaam af tegen het lichte
grijs van den wand.
Hij droeg donkere kleeren. Zwarte,
zachtglanzende haren golfden met een fijngebogen
lijn langs de slapen en de wangen tot op de
schouders.
Zijn gezicht blankte eruit op zooals in een
kerk het licht schijnt door een gothiek venster
in donkeren muur. Er lag iets onzegbaar
weemoedigs over als over een jongen voorjaars
dag, die stil ligt te droomen, stil en
zonoverstraald.
Hij nam de viool en sloot zijn handen om
den slanken hals. De snaren drukten in zijn
vingers.
Toen begon hij te spelen met een warmen,
'levenden toon, die hevig ontroerde, die deed
sidderen van geluk.
De muziek wierp zich voor hem op als een
levend, tastbaar iets, dat hij kon voelen, tegen
zich aandrukken. Hij deed desnaren uitzingen
het lied van zijn ziel, een lied, dat was
doorragd met zacht-roode bloemen, droef-gebogen
smart-bloeinen.
De moeder zag op van haar boek en dacht
naar hem heen, even buigend haar hoofd
naar opzij.
De muziek vulde de kamer met teer geluid,
dat scheen als gouden vlam door bleek albast...
Langzaam braken de toondraden af n
voor n....
Met een zachte b ij m liefkoozende beweging
legde hij de viool en den strijkstok neer op
den donkeren, zich aanbiedenden stoel.
Toen, de vingers even uitgespreid, als wilde
hij de laatste toondraden nog vasthouden,
liep hij door de kamer en ging zitten in een
grooten, bruinleeren stoel, die vreemd-koud
aanvoelde aan zijn dijen en zijn achterhoofd.
Hij legde nu zijn handen op de bovenbeenen.
Die handen $varen jong-blank met fijne,
lange vingers, en onder de bijna doorzichtige
huid schenen de aren zacht-blauw zich te
spar&en.
De Moeder en het Kind zagen elkaar in de
oogen en tusschen hen bloeide iets op, dat
was zóó teer, zóó vol liefde als het Eeuwige
Licht, dat, als het zinnebeeld van het Godde
lijk Mysterie, stil staat te schijnen op een
donker altaar
PJ W. H U O G T E R l'
voorbijgaan, elk missen radeloos betreurend V
Waarom bleef zijn leven leeg, was 't door 't
noodlot of door de traagheid, de zwakheid
van zijn wezen?
£Iij benijdde de sterken, die overmoedig op
't leven afstormen, en het vormen naar hun
wil, en zich rijkdom verzamelen.
Hij zelf kon het niet --- hij keek toe ?- hij
droomde, en zijn hart bleef hunkerend naar
de volheid van 't leven. Waarom was er in
hem altijd een weifeling, een terughouding,
een gebrek aan zelfvertrouwen?
Er was een tijd geweest, dat hij als asceet
met hoog gebaar alle genot, alle ontroering
van zich gewezen had, nu vroeg hij zich af,
of dat ascetisme niet een houding, een
zelfverblinding was geweest, 't Was kort na de
Liaue-periode, misschien een verwijderd
gevolgvanzijnschaamte over de verloochening"
misschien uit een wanhoop aan zich zelf,
en aan de wereld zooals die bij jonge menschen
voorkomt, dat hij steun zocht bij een
vastgestelden levensregel.
Op alle wijzen richtte en controleerde hij zijn
voelen en denken ; hij vond voldoening in
een grimmig afwijzen ----- 't was als een boete
voor hem zei!'?en --- een wraak op het leven,
dat hem vreugde en genot onthield.
Peter lachte er om zijn ascetisme scheen
hem nu dat van iemand, die aan een overladen
koffietafel een kale boterham eet, en toch ge
noeg krijgt : van een niatigheidsmensch, die
weelde niet kan ontberen, en gebrek niet aan
vaardt.
Nu in een walg over de halfheid van zijn
wezen over het tekort, het verzuim in zijn
leven, voelde hij zich een eenzaam verloren
inensch op 't vale strand.
Vóór hem de eindelooze zee achter hem
het zwoegende, hamerende menschenleven;
boven hem 't hemeldiepe mysterie. Hij voelde
zich een uitgewekene, een die leeft op de
grens tusschen leven en dood, werkelijkheid
en droom.
En opeens kwam 't weten, dat hij op een
smalle strook, in eenzaamheid verdord was,
turend over de wreede, onbegrepen zee,
bepeinzend de wonderen des hemels --- terwijl
achter hem leefde de lijdende meuschheid,
die zijn deernis en liefde behoefde.
O tiod i" schreide hij over de verlatenheid
??-- nog eenmaal een overgave in liefde als
in in'n kinderjaren, een jubelende ondergang,
nog eenmaal een golf, die me opneemt en
neersmijt, me berooft cu vernietigt ! Waar is
de verlossing -- de bevrijdende daad?"
Boven zijn hoofd flonkerde een gouden ster
aan zijn v o et zong de zee haar zwareii zang.
i lij wendde zich om en beklom de zandigi'
heuvels, om in de stad der menschen te zoeken
en te geven de liefde, die bevrijdt.
Isl 03