De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1920 28 augustus pagina 8

28 augustus 1920 – pagina 8

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 28 Aug. '20. - No. 2253 SCHILDERKUNST-KRONIEK j ZEEUWSCHE TENTOONSTELLINGEN, ENZ. Het schrijven van kritieken is soms een strijdende bezigheid. De kritikus ziet dan, dat veel wat zonder waarde is, den weg belemmert voor hen die verdienen tot dien koepel te komen waar de werkelijke verdienste zal zitten, gesteund en gestut door hen, die 't zuiver. zicht bezitten. Zij, de kritiek, ziet dan, dat deze laatsten alleen den roem voorbereiden, en den roem openbaren. Want het is een leugen dat de menigte dien roem toekent. Jk herhaal het, dat is een leugen. De menigte bouwt na, en gelooft ten slotte op gezag, welk dit gezag ook zij. De menigte waardeert niet zuiver na eeuwen ; zij is even onkundig eens als thans, maar zij gelooft ten slotte wat door de leiders -herzegd is, opnieuw, en telkens opnieuw in woorden ge-uit; zij gelooft ten slotte wat de kracht der overtuiging beweerde, en bewerend herzei dat is het eind-oordeel over schil ders, en componisten, en schrijvers; en niet anders wordt het geformeerd. De kritiek is soms een strijdende bezigheid. Zij erkent dan de waarde van den aanval, van de ironie, van het schijnbaar wreede spel tegen hen die over schat zijn, en tegen hen, die door maatschappe lijke of ekonomische toevalligheid een plaats trachten te verwerven of trachten te behou den, die hun niet toekomt. De kritiek kent ook het ander getij ; het teedere Uur. Zij zit dan neer naast de werkelijke Verdienste, en al de kracht harer psychologie wordt zedig en tot zoetheid, en zij zoekt de woorden te saam tot rhythmische deiningen, en zij omgolft speelsch, en eeuwig Jiet voorwerp harer bewondering. En soms zelfs overdrijft zij, bewust, haar eer betoon : zij weet dan dat de vroegtijds toege stoken hand meer waarde heeft dan al het tuiten later van een al verdienden lof; zij weet, dat brood tijdig gegeven, meer is, helpt, meer verrukt, dan veel later het open bare en plechtige feest. Voor de kritiek is het Teedere Uur gekomen, wanneer zij over Toorop te schrijven heeft. Dit leek mij ten minste toe zóó te zijn, toen ik laatst bij den schilder in den Haag was, en hem zag te midden van zijn werk, en vol van zijn leven. Het haar, ge weet het, is grijs, en staat verder van het hoofd af den tevoor. Het gezicht verloor niets van zijn gevatheid voor het Leven, maar het overziet dat Leven. De stem was altijd kort van klank, toch niet arm van modulatie ; de breedheid, die vroeger feller was, is nu overredender. Toorop heeft een onhandigheid, soms in zijn praten, soms in zijn conclusies, die bekoort ge weet, dat hij vele moeiten overwon, en nog verwint, en ge weet, dat zijne persoonlijkheid, die zich altijd handhaafde, nu haren zuiveren triomf viert, die geen stooten tegen anderen is, maar een zooveel mogelijk erkennen van anderen, mits, en dat is natuurlijk, die anderen maar iets bezitten van wat een ceremonieuzer en rhetorischer tijd dan de onze ,,het vuur der Kunst" heeft kunnen noemen. Toorop heeft de neiging tot erkennen altijd bezeten, maar deze erkenning is zuiverder geworden bij het ouder worden van den schilder ; zij heef t iets grootgeefsch, en iets dat kan ik alles erkennen zonder eenige angst, dat in mij iets zou ver minderen." Er is in die erkenning iets princelijks, dat niet velen bezitten, en niet vele Hollandsche schilders kunnen bezitten, om dat zij eenzijdiger zijn. Toorop dan zat. Het zitten is hem natuur lijk geworden. Hij is een van die invalieden, zooals Theo van Hoytema er ook een was ; die door de kracht van hun geestelijk wezen hun lichamelijk tekort tot een charme maken : alsof zij door dat lijden lichamelijk in niger en dichter-bij-ons worden; zij hebben de innig geworden zekerheid van oude vechters. Toorop zat niet zijn rug naar 't licht; rookte ; dronk zijn thee, en sprak met zijn bezoekers, en luisterde. Hij heeft haast altijd op dat thee-uur den eenen of anderen bij zich ; het bewijst zijn innerlijken concentratie, zóó weinig afgeleid te worden, en zóó weinig decor naast zich noodig te hebben voor zijn werk. Hij kan overal werken ; in de starst-burgerlijke pensionkamer te Domburg zag ik hem bezig aan zijn kruisstaties. Als hij zich tot werken zet, is er niets tusschen zij n papier en zijn paneel, dan zijn vastberaden aandacht, en zijn bezige imaginatie. Hij, toen ik daar was, keek naar zijn teekeningen : een Bernadette van Lourdes, een Madonna; een Maria en Johannes ; twee figuren, waarvan n met viool ; een grooten herder met schapen. Het was alles uit 1020, en het bewees, dat hij zijn macht niet f f verloor, en dat hij zijn wezenstrekken-devotie en lust tot het zinnelijke, natuurlijke, op n .,,teekening kon vereenigen. De Madonna met || het kind was voor mij het minst krachtig; 1| zijn dramatische kracht was daar het minst * openbaar, en zijn volumen-uitdrukking het |!f minst volledig. Typisch voor zijn twee ? i karaktertrekken was de Maria, een chris' telijke figuur en zijn Johannes, dien ge een * heidensche kunt noemen, en die verwant was met de Engelsche Prae," raphaelieten. De Herder" had groote kracht; "< de twee figuren waren vol zinnespanning j waargenomen. In Domburg vond ik weer ,j schilderkunst, teekenkunst. Het Visoen (1920) deed me denken aan Blake, aan Redon; de Schoonheidzoeker heeft in den kop met de ' gesloten oogen een singuliere, groote kracht 1 (twee schilderijen waren er uit 1911, uit Nij: megen de Waal, gediviseerd, en een Mannenkop, dien hij ook in zijn Apostel^ekeningen heeft gebruikt) Zijn werk was daar, in Dom burg, bij verre het meest bij-blijvende. Jacoba van Heemskerck, totaal gewoon modern 'Duitsch, meende wellicht, het lijkt er zeker veel op, dat een brutale hoeveelheid den beschouwer overrompelt. Het schijnt mij noodig deze hoeveelheid een volgend jaar te beperken: de nieuwigheid in het werk is gering ; te veel Duitschers zijn als zij, vlak en vlak. e ziet aan deze grof-weg gegeven quantiteit precies hoe haar hoedanigheid is. Heyse zond houtsneden en teekening. Hij is gebleven volhardend, vicieus, vol nauwkeurigheid, maar hij irist diepte, wezen ; hij mist het pulseerend bloed. Een der houtsneden van hem is geworden tot een kop, die een ietwat heeft van een homosexueelen page; zijn Salomé, puntbillig, heeft niets wat mij trekt, zijn grootste werk, Jezus in Zeeland, dat hij op het midden wilde construeeren, is dat niet werkelijk; het geheel is "onrustig en eindigt naar boven niet; het is naar boven niet ge sloten. Ten Klooster vertoont meer en meer een vrijheid, die ik hem eigen wist; het theo retische, tastbaar theoretische verdwijnt; zijn Rustplaats, een groote houtsnede, is echter scheef op het vlak ; de witten" geven het geheel een sterke richting, die niet door een tegenspel van een tegenstrevende richting het voorgestelde tot een rustig iets maakt op het vlak. Zijn Spreeuw (houtsnede) is een niet te vergeten notitie van een dooden vogel (uit winter 1919.) Lizzy Ansingh's SimonMaris-gezin is een geestige, ironische waar deering, van de voorgestelde groep mcnschen ; Sara -Bisschop ; marmotjes (studie) vermeld ik om de kleur. Suze Hissclwp's Cina is een voorbeeld van een voorstelling, die zij grooter heeft gegeven ; het ne oog van het portret van Mevrouw L. door M. Elout-Drabbe heeft de meeste realiteit van haar inzending. Esser 's inzending is liet zui verst in de houtsneden (de Lente, en liet Licht; de ets het mysterie van den dood" is zwak) De vruchtbaarheid van de zee bewijst zijn intellectueele eigenaardigheid allicht, maar niet zijn kleurgevoel. Freule M. de Jonge is krach tig en vlot; Charlev Toorop van haar gewone psychologische sterkte in den Ouden Man'' Juffr. R. Wichers Wierdsma, die vele zonnebloe men maakte, heeft hier er een. Zij heef t zeker meer talent dan Jacoba van Heemskerck. 't Ge vaar in haar is een te hoekig en te simplis tisch vereenvoudigen. Wiegman's (M) stillevens met tulpen zijn van een wezenlijken schilder. Dit alles te saam maakt toch de beste tentoonstelling dit oogenblik op Walcheren te zien. PLASSCHAERT fiiiiiiuiiiiiiiiiuiiiiiiiimiiiiimiiiiiiiiiHiimiiii ui iiiiiiiiu ? C. B. VAN BOHEMEN Schilderijen Dokter Speciaal voor het schoonmaken en vernissen, herstellen en verdoeken, conserveeren en deskundig controleeren van oude en moderne schilderijen. HELMERSSTRAAT 57 - Tel. H. 2671 - DEN HAAG llliliiiiiiitiiilililiiiiliiliiillliimiimilliiiumiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiii BOEKBESPREKING W. E. VAN DAM VAN ISSELT, De Jagers ran Van Dam. 1830-1839. Met 7 platen. Amsterdam, Van Ilolkema en Warendorf. 80 Een aantrekkende titel over een aan trekkelijk onderwerp. Van onze goede her inneringen aan den Belgischen opstand en J. S. MEUWSEN, Hofleverancier, A'DAM?R'DAM DE BESTE HOEDEN IN HOLLAND iiimiriliiiiiiiii iiiiiiiiiMiiiiiiiiiniiiiiumiiiiiiimiimiimiiiii aan den tiendaagschen veldtocht, is er haast geen beter dtn die van de jagers van Van Dam. Van al de vrijwilligerscorpsen, die in 1830 hun diensten aan koning en vaderland hebben aangeboden, is er geen bekender en zelfs meer populair gebleven dan deze compagnie. Zelfs de studenten-compagnieën waren in breeden kring niet zoo geliefd als de jagers van Van Dam. In tal van populaire liedjes, ook spot liedjes, leeft hun herinnering voort, ook bij het tegenwoordige geslacht. Vanwaar die bekendheid? Stellig voor een niet gering deel door de liedjes, waarvan wij spraken. Maar liedjes hebben wel mannen van geringere beteekenis lang laten leven ; in Amsterdam kent men nog Van Son, den braven kapitein. Van Dam en zijn korps hebben betere geloofsbrieven. De majoor is stellig een man van beteekenis geweest; zijn korps, door zijn krachtigen vaderlandschen geest bezield, heeft stellig in de moeilijke jaren na 1830 tot de beste van ons leger behoord. Met allen eerbied voor de officieren van het toenmalige Nederlandsche leger, majoors van de snit van Van Dam hadden wij destijds niet veel. Hij was trouwens heel wat meer dan een gewoon officier, zooals zijn openbaar leven ten volle heeft bewezen. Van Dam van Isselt was geen beroeps militair. Maar wel zaten de militaire neigingen hem in het bloed. Ook was hij al heel jong militair geweest. In 1796 te Breda uit een bekend geslacht geboren, werd hij als tien jarige knaap reeds benoemd tot cadet-aspirant der artillerie aan 's lands militaire school te Amersfoort. In Juli 1808 verliet hij den militairen dienst om pensionnaire te worden aan de colesecondaire te Maastricht. In 1812 werd hij als student in de theologie te Utrecht ingeschreven ; dat belette hem niet om in 1813 zijn diensten als militair aan het Alge meen Bestuur aan te bieden ; hij werd toen, nog geen achttien jaar oud, tweede luitenant bij de dragonders ; als zoodanig maakte hij in 1814 het beleg van Naarden mee. Aan het einde van dat jaar nam hij ontslag, maar nam in 1815, toen het vaderland in gevaar was, weer dienst bij de vrijwillige jagers te paard; hij maakte den veldtocht van dat jaar mede. Misschien in verband met zijn huwelijk in datzelfde jaar heeft hij zijn studiën niet voltooid, maar vestigde zich op het huis Ravestein bij Ueldermalsen. In 1823 werd hij gekozen tot lid der Staten van Gelderland, in 1829 door die Staten tot lid der Tweede Kamer. Hij ving toen een politieke loopbaan aan, die eerst "met zijn dood in 1864 is geëindigd. Van Dam was dus een vrij algemeen bekend man, tuen hij reeds in October 1830 den koning verlof vroeg onder zijn commando een corps vrijwillige jagers te vormen in de moeilijke omstandigheden, waarin Nederland door den Belgischen opstand verkeerde. Dat verlof werd hem natuurlijk spoedig verleend en de vorming van het corps spoedig ter hand genomen. Wij teekenen aan, dat in de op roeping tot dienstnemen geen sprake was van de verovering van België, maar alleen van de verdediging van den oud-Nederlandschen grond tegen oproer en muiterij. Zoo was de algemefiie opvatting in Nederland ; de Beigen wilde men niet onderwerpen, alleen afstraffen, zoo zij het waagden de rechten van oudNederland" aan te randen. In verband daar mede staat ook de eerste militaire dienst, die van de jagers werd gevraagd, de bedwinging van de onlusten in het Rijk van Nijmegen en in Maas en Waal, waar oproer dreigde, stellig van het zuiden uit aangestookt. Bij deze kiesche onderneming wist Van Dam zich al dadelijk door takt en beleid te onder scheiden en daardoor het verzet zonder veel geweld te breken. Zoo doet hij zich ook verder als majoor van zijn jagers kennen ; nog na jaren spreken zij met de grootste achting en vercering van hun ouden commandant. Van Dam was blijkbaar ook in dit opzicht een model-officier, dat hij zich wist te doen eerbiedigen en gehoorzamen en tegelijk de aanhankelijkheid van zijn mannen wist te winnen. Dat is gebleken bij den tiendaagschen veldtocht, toen zijn korps bij de tweede brigade van de eerste divisie was ingedeeld. Bij Leuven zijn de jagers in het felste vuur geweest en hebben" zij ook nog al verliezen geleden. Maar eigenlijk meer nog is Van Dams beteekenis als militair leiüer gebleken in de lange jaren van het kanronncment in NoordBrabant; want -zijn korps is eerst in Juni MEDI ENGELSCHE LITERATUUR VOOR DUITSCHE KLINIEKEN EN LABORATORIA Weinig zaken hebben door de miserabele toestanden, waarin zich de centrale landen bevinden, zoo te lijden als de medische weten schap en dan vooral het experimenteele ge deelte ervan. In de eerste plaats missen vele onderzoekers de innerlijke rust, die noodig is bij wetenschappelijken arbeid. Men. kan in tijden van beroering zijn gewone dagelijksche plichten vervullen, men kan colleges geven enz. maar in zulk een tijd nieuwe wegen voor onderzoek openen, in zulk een tijd iets uit vinden, iets nieuws ontdekken? Natuurlijk, het is mogelijk, maar het is onvergelijkelijk moeilijker dan in normale tijden. Intusschen met deze moeilijkheid heeft elk geleerde in de centrale landen thans te kampen; voor hen, die experimenteelen arbeid willen doen, komt er nog een extra moeilijkheid bij : het geld. Dieren zijn haast niet te krijgen ; als men ze heeft kan men ze haast niet te eten geven; de subsidies, die de laboratoria en instituten voor wetenschappelijk onderzoek genieten, zijn veel te laag. Deze moeilijke periode komt voor de Duit sche medische wetenschap en vooral voor de experimenteele vakken, de physiologie, de experimenteele pharmacologie en pathologie, op het meest ongunstige moment. Tot de ont wikkeling van de moderne physiologie heeft Duitschland zeer veel bijgedragen, al heeft Frankrijk hier ook een groote rol gespeeld. De bacteriologie is dopr het werk van Pasteur en zijn ni.ecU'werkeis vooral in Fiankrijk tot ontwikkeling gekomen, cle experimenteele pharmacologie en pathologie echter zijn, in hoofdzaak, in Duitschland ontstaan, de che motherapie is jaren lang slechts in Duitsch land beoefend, de ontwikkeling der serolugie en inununiteitsleer is voor een deel (lang niet geheel) in Duitschland volbracht. 'Wanneer men Duitschland zegt, bedoelt men natuurlijk Duitschland en Oostenrijk;. Duitschland was voor de experiinenUele medische wetenschap langen tijd het centrum maar in de laatste 20 of 30 jaren misschien al iets langer was eerst Engeland en daarna ook Amerika zeer sterk naar voren gekomen. Amerika had zijn grondslagen hoofdzakelijk uit Duitschland gehaald, Engeland heeft zich waarschijnlijk reeds langer zelfstandig ont wikkeld, maar ook Amerika heeft zich in den laatsten tijd losgemaakt. Zeer duidelijk was dit op het physiologen-congres te Gro ningen in 1913 te zien. Duitschland was daar met een groote macht vertegenwoordigd, Duitschland bracht vele belangrijke zaken, maar Engeland en Amerika hadden toch ook heele groepen van eersteklas onderzoekers en brachten een massa origineel werk. Persoonlijk ben ik niet in staat om te beoordeelen waar het zwaartepunt van de experi menteele vakken toen lag; van de beter bevoeg den meenen sommigen dat het nog in Duitsciiland, andere, dat het meer wesU-Hjk lag. Hoc dat precies is, doet er niet toe ; het komt er slechts op aan dat kort vóór den oorlog de zo.ak ongeveer gelijk stond. Duitschland en Oostenrijk waren op wetenschappelijk ge bied en ik kan dat natuurlijk het beste voor mijn eigen vak beoordeelen --- geduchte machten maar van een monopolie was geen sprake ; Engeland en Amerik^,waren minstens even belangrijk en Duitschland moest al zijn krachten inspannen om zijn voorname plaats te behouden. Wat de literatuur betreft, was het zoo, dat beide groepen, zoowel de Duitschals de F.ngelsch-sprekenden verplicht waren eikaars tijdschriften te lezen. Men kon zijn vak niet behoorlijk over/int /onder van bridr kennis te nemen. Door den oorlog is de toestand geheel en al veranderd. Alle landen hebben verliezen geleden, maar de wetenschap heeft zich in de Engclsch-sprekeiide naties kunnen staande huilden, in de Duitsch sprekende heeft zij het zeer /waar te verduren. De Duitsche onder zoekers vechten als wanhopigcn, en hoe men anders ook over de Duitsche wetenschap denken en oordeelen moge, men moet respecteeren, dat ze, zooals in Hamburg bleek, ondanks de meest ongunstige omstan digheden nog zooveel goed werk heeft kunnen doen. Maar wat nu bij al hun moeilijkheden nog een extra groot bezwaar voor de Duitsche on derzoekers gaat worden, ze kunnen niet kennis nemen van wat men aan de overzijde verricht, om il e eenvoudige reden, dat ze de Engelsche de AmerikaansclK' -- en ook de Neder landsche. Skandinavische en Fransche litera tuur niet meer kunnen betalen. Als een Duitsch of Oostenrijkse!! laboratorium zich op de voornaamste buitcnlandsche tijdschriften wil abonneeren, gaat daaraan de geheele subsidie van het laboratorium op. En dit is nu een geval waarin wij, als kleine natie, met onze iioogc valuta een «root land helpen kunnen en wij zijn daar ook reeds mee begonnen. Wij hebben geld verzameld bij de verschillende Nederlandsche physiologen en phannacologen en ook verschillende clinici en parti culieren hebben ons op zeer royale wijze ge steund. (Ik mag even opmerken, dat nog altijd een massa geld noodig is en dat het no. van mijn postrekening Leiden 25257 is). De Skan dinavische collega's doen ook mee, zoodat wij de Duitsche en Oostenrijksche physiologisehe en pharmacologische instituten zij het op zeer bescheiden schaal -- kunnen helpen. Voor de andere medische vakken is, naar ik vernam, een ander comitéwerkzaam. Dit alles echter is nog niet genoeg, er is nog veel meer hulp noodig. In mijn verslag over het physiologen-con gres ti' Parijs he'h ik o a. vermeld, dat ik in a.insiiüt i ui1, .i.ni d.i' \risl.ig de KwrMir \<\\\ 1839 na het eindtractaat met Belgiëont bonden. In onze dagen kunnen wij het weer beoordeelen, wat het beteekent eenige jaren een gemobiliseerd leger altijd gereed te houden. Zulk een leger heeft den ergsten vijand te bestrijden, dien het kan vinden, het grauwe spook der verveling. Ledigheid was ook toen des duivels oorkussen en in ons leger sloop na 1831 en vooral na 1833 een geest van onwil en bandeloosheid in, die nog zeer lang heeft nagewerkt. In dien tijd heeft Van Dam zich zeer verdienstelijk onderscheiden; hoewel ook onder zijn jagers enkele onwaardige elementen waren, heeft dit korps zich in het algemeen gunstig onderscheiden. Dat wil wat zeggen, als men bedenkt, dat deze soldaten vrijwilligers waren, die in 1830 op een dienst tijd van hoogstens zes maanden, uiterlijk een jaar hadden gerekend. Zij moesten nu bijna negen jaren onder de wapenen blijven en zagen hun particuliere belangen ernstig bedreigd. Toch wist -Van Dam den goeden geest tot het laatst toe te handhaven. Men weet, dat Van Dam ook tijdens zijn militairen dienst lid der Tweede Kamer was gebleven. Hij bleef dat natuurlijk ook na den vrede met België. In 1841 was hij voorzitter der Kamer. Hoe langer hoe meer sloot hij zich bij Thorbecke aan; in 1844 was hij een der negen mannen. In 1848 was hij een der veertien leden, die van de oude Kamer ook in de nieuwe overging. Zonder een politiek man in den slechten zin te worden, heeft hij in ons staatkundig leven een rol van beteekenis gespeeld. Maar Van Dams grootste glorie blijft toch altijd het kornmando van zijn jagers. Die episode in zijn leven wordt beschreven in het bovengenoemde boek van majoor Van Dam van Isselt. Het is goeddeels geput uit docu menten, die nog onder de familie berusten, voor een ander deel uit openbare archivalia. Zoo ontstond een werk, dat volkomen aan den titel beantwoordt en waarlijk de geschiede nis van de jagers van Van Dam geeft. Maar toch wat te veel de uitwendige geschiedenis, die op zich zelf zeer belangrijk is, maar die ons toch wel naar meer doet verlangen. Het is mogelijk, dat over meer intieme zaken niet meer was te vinden, maar het gemis wordt dan toch niet minder hinderlijk ge voeld. Zijn er b.v. uit deze periode geen andere dan officieele dienstbrieven van Van Dam bewaard? Zoo is er meer te vragen en te wenschen. Intusschen mogen wij aannemen, dat majoor Van Dam van Isselt heeft gegeven wat hij had gevonden ; waar niet is, heeft nu eenmaal zelfs de Keizer zijn recht verloren. En zoo is dit boek dankbaar te aanvaarden, als een bijdrage tot de kennis van den Bel gische beroerten, met name van den tien daagschen veldtocht. H. BRUG M A N s Erich Wichman tot KJZO. Afbeeldingen en geschriften. Met een inleiding van prof. dr. W. VOGELSAN;;. Uitgave P. M. Broekmans, Amsterdam. 1920. De verschijning van dit werk is niet zoo maar een geste, een gril van den schrijver, noch een uitgave waarover men zich heer lijk kan verkneukelen, omdat men het toch zoo heel veel beter weet. O zeker, er is vee! in dit werk, waarover men kan glimlachen, doch dit raakt de kern niet. Het werk zelf en zijn maker worden hierdoor niet aange tast en blijven belangwekkend ondanks alle uiterlijk vertoon. Een boek als dit is een vreemdeling op de Hollandsche boekenmarkt, dat verwonde ring wekt bij zijn lezers, die dan ook hier niets anders weten te doen dan te lachen en te hoonen. We hebben wel van de modernste kunstuitingen op exposities gezien,maar dit,een dergelijk groot werk, waaruit een volledige persoonlijkheid naar voren komt, kenden we nog niet. En juist de volledigheid van dit veel omvattende oeuvre is het, die de ver schijning van dit werk zoo belangrijk maakt. Een essentialist" noemt prof. Vogelsang Wichman in zijn zwaarwichtige inleiding, en we willen er bijvoegen: een essentialist uit den chaos die de wereld der gedachten tegenwoordig is. Na de groote psychische catastrophe die door den oorlog over Europa is gekomen, zag men al zijn idealen en stellingen die men opgebouwd had ineenstorten, voelde men zich niet in staat tot denken en scheppen, zag al wat met inspanning bereikt was als waar deloos. uitiiiiiimtiiiiiuiitiiiittiiinuinti mtiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii Door den oorlog, en velen hebben het ook daarvoor reeds gevoeld, stond men plotseling voor de groote levensmachten zelf, was al het bijkomstige weggevallen. De kern, de essentie er van probeerde men te geven en te omvatten. Al deze pogingen moesten uit den aard der zaak individueel zijn en werden van een rijke verscheidenheid. Sommige kunstenaar^ zaten nog te veel op gesloten in het egocentrische, anderen ver loren zich in ijle verten waarheen men hen niet volgen kon; er waren er ook die terug grepen naar de oude vormen, en deze weer dienstbaar wilden maken. Velen dezer uitingen als verschijnsel ge nomen, waren belangrijk, een Kandinsky, Franc Mare en Kokoschka om een paar der voornaamsten te noemen, waren groot en gaven een moderne kunst als nooit te voren. Het behoeft geen verwondering te wekken en wil geen verwijt zijn te constateeren, dat Holland niet meeging in deze stroo ming. Onze zware, diepdenkende aard eigent zich niet licht voor zulk een vluchtig, vlietend spel, in wezen echter meer dan vluchtig. Het zal ons land niet schaden hieraan daadwerkelijk slechts weinig deel te hebben genomen. De kentering in gedachtenle\/en en kunst voltrekt zich ook hier, langzaam doch zeker. Ook in ons land komt de bezinning, het zoeken naar eigen zelf, naar de diepste levenswaarden. Onder de vele verschijnselen, oneindig varieerend en schijnbaar nimmer dien vasten ontwikkelingsgang volgend, is Wichman er een, on-HoIlandsch en van een zeer speciale waarde. Men kan zich bij dit werk niet op detail kritiek toeleggen, het lust me ook niet Wichman's gaven n voor n na te gaan. Dat hij als schilder en kunstnijveraar wel, als criticus en dichter minder gelukkig is, dient echter gezegd. Zijn vele pogingen op velerlei gebied, soms o zoo gemakkelijk te veroordeelen, getuigen toch van een harts tochtelijk zoeken en tasten. Zijn hooghartigheid en doorslaan, zijn pe danterie, het zijn toch maar, zooals ik boven reeds zeide, bijkomstigheden, die wel doen zien de chaotische wanorde van gedachten waaruit de kunstenaar zijn stof zamelt, doch opzichzelf niet de waarde van zijn kunnen bepalen. Nico ROST KWATRIJNEN *> Wijn. Want in den wijn proeft elk man zijn verleden. Ik proef in eiken wijn de bitterheid. Ik heb vergeefs gedwaald, vergeefs gestreden. Zwaarder dan te Amsterdam is hier mijn strijd. Snbhi Effemli. Onrustge Vriend, dit zijn uw schoonste jaren. Gij voelt uw jeugd als een martlend gewis, Met teedren vrees voor de schoone gevaren, Die meer dan he| genoten gevaar is. Jcrusalem. Juli. J A c o u ISRAËL DE HAAN *) In het vorig No. namen wij reeds een aantal dezer Kwatrijnen op ; tot ons leed wezen in een gedeelte der oplaag onder den outieven titel Kwatreinen" en zonder den naam van den dichter. BATENBURG J FOLMER Huiigenspark 22. SPECIALITEIT: ONDER GARANTIE-:- -:- -:- -:BERGPLAATSEN HOOR INBOEDELS literatuur voor de Duitsche geleerden wilde bespreken, en men zal wellicht nog niet be grijpen, wat dat congres nu niet die literatuur . te maken heeft. Deze beide zaken hebben dit l niet elkaar te maken. Op n van de recepties gedurende het congres werd ik, juist tusschen twee glazen champagne in, aangesproken door een Amerikaan Dr. Field. Deze Dr. Field is naar ik meen -- directeur van het consilium bibliographicum in Zürich en hij vertelde mij, dat een groep Amerikanen van plan is om op groote schaal Oostenrijk en Hongarije te helpen met de literatuur. Men zal aan alle laboratoria en klinieken de mogelijkheid geven om alle tijdschriften aan te houden, die ze voor den oorlog hadden. Deze laboratoria behoeven daarvoor slechts evenveel kronen uit te geven als ze vroeger ook deden ; de rest, dus het geheele valuta-verschil, wordt door de Amerikanen bijgepast en ze hebben nu reeds geld genoeg beschikbaar om dit 10 jaar lang te kunnen doen. Natuurlijk heb ik niet Dr. Field afgesproken, dat wij'Nederlanders, zoodra Amerika op zulk een schaal Oostenrijk helpt, onze hulp aan dat land in zullen trekken en al onze hulpmiddelen ten bate van Duitsch land zullen aanwenden. De Duitsche institu ten worden n.l. door deAmcrikanen waarschijn lijk niet gesteund en wel om de volgende reden. De Duitsche regeering heeft, zooals men weet, de uitgevers van boeken en tijdschrif ten gedwongen om aan het buitenland veel duurder te leveren dan in het land zelf: ik geloof dat er 3 a 400 "?wordt opgezet voor het buitenland. Dit meerdere bedrag komt, voor zoover het betref* medische tijdschriften, niet ten bate aan de medewerkers van die tijdschriften of aan cc laboratoria, maar aan de uitgevers. Zoolang nu uitschland zijn tijdschriften voor de Amerikanen duur houdt, willen de Amerikanen - d.w.z. die groep waarmede Dr. Field in relatie staat de Duitsche instituten niet helpen. Persoonlijk meen ik, oat dit een eng stand punt is, want men kan toch de leiders der Duitsche laboratoria niet verantwoordelijk stellen vuur de daden drr irgtcring, ? Maar wat ik persoonlijk meen, dat helpt niet veel, de Amerikanen doen het niet. Field zei mij echter dat hij nog een bespreking zou houden met vertegenwoordigers der Duitsche re'geering, maar ik kreeg den indruk, dat hij niet veel hoop had. En aai1 zal Nederland het met Skandinaviëalleen moeten doen. Ik heb nog een poging gedaan om een andere groep der Amerikanen voor de zaak te interesseeren, maar vrees dat het resultaat niet heel groot zal zijn. Zoo staat dus de zaak van de literatuur voor de Duitschers. Er zijn heele gebieden van ons vak - en voor de andere vakken geldt misschien wel hetzelfde - die heel speciaal in Amerika, of heel speciaal in Engeland worden bewerkt. Duitschland moet die dingen weten en het moet ook de mededeelingen van ons en van de Skandinavii;rs en Franschcn kunnen lezen. Het is niet noodig om alles mooi te vinden wat de Duitsche medische wetenschap levert en zeker zijn wij Nederlanders te veel alleen inDuitsche richting geschoold, of wij waren dat althans voor eenigen tijd te veel. De Duitsche wetenschap heeft ook fouten en ik kan mij best begrijpen dat sommigen daar eens een beetje op scholden en ik deed daar bij ge legenheid gaarna aan mee. Maar c'eze Duitsche wetenschap moet niet ten onder gaan, in de eerste plaats niet, omdat wij zoo geweldig veel aan haar te danken hebben en in de tweede plaats niet, omdat wij, juist omdat ze van de andere aanzienlijk verschilt, ze ook in de toekomst noodig hebben. Dus moeten we helpen. Le i d c n. S T o R M v A N L E E t; w E N CADILLAC Het Meesterstuk der Autotechniek Importeur: K. LANDEWEER, UTRECHT

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl