Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
4 Sept. '20. - No. 2254
Het Lachen. Studie over de beteekenis
van het Komische door HENRI BERG
SON. Vertaling van A. MORESCO. Em.
Querido, 1920, Amsterdam.
Toevallig had ik Bergson's boek in het
Fransch juist half uitgelezen, toen mij deze
vertaling ter bespreking gewerd ; de gelegen
heid en de gemakzucht spanden samen om
mij over te halen, de lectuur in het Hollandsen
voort te zetten.
Bergson's stijl is klaar, maar het volgen
van zijn veel vertakt betoog eischt reeds tijd
en inspanning genoeg wanneer men het in de
eigen taal onderneemt, en daarom is de ver
schijning van deze goede vertaling van dit
frissche en boeiende werk zeer toe te juichen.
Als ik een algemeene aanmerking op het
boek mag maken, is het deze dat de ondertitel
eigenlijk beter zegt wat het bevat dan de an
dere, want liet komische is meer bepaald het on
derwerp van deze studie. Het lachen wordt
opgewekt door andere dingen dan het komi
sche alleen. Wel is waar gebruikt de schrijver
zelf de uitdrukking het lachen" in den meer
beperkten zin. Waar hij b.v. zegt: Het lachen
heeft geen grooter vijand dan de ontroering,"
daar geloof ik dat hij den door het komische
opgewekten lach op het oog heeft, en voor
het oogenblik geheel uitsluit den glimlach
die de uiting of de uitwerking is van humor.
Al zijn voorbeelden, door het geheele boek
heen, wijzen er trouwens op, dat hij het voort
durend heeft over dat komische, waarin
Molière uit wiens werken hij een groot
deel van zijn toelichtingen put zulk een
meester is.
Om even bij deze zeer gewichtige negatieve
definitie te blijven : Bergson zegt dus dat de
ontroering onvereenigbaar is met het lachen,
en dat dit lachen gewoonlijk door onverschil
ligheid wordt vergezeld. Volledige sympathie
met een handeling verwijdert alle neiging
tot lachen. Het richt zich tot het zuivere
intellect." Ik heb over deze verrassende om
schrijving van het komische, juist omdat zij
verraste, eens deugdelijk nagedacht, en geloof
dat ze buitengewoon doeltreffend is. Het zou
een oogenbük kunnen schijnen, alsof het be
staan van het tragi-komische de bewering
zou corrigeeren. Maar het tegendeel is waar.
Het tragi-komische is overwegend, is geheel
en al komisch, het ontleent alleen zekeren
schijn aan het tragische ; had het n enkel
element van het waarlijk tragische, het zou
niet komisch meer zijn, maar tragisch. Het is
niet ontroerend. Molière's Harpagon is geen
oogenblik tragisch, betoogt Bergson, ook niet
wanneer hij ontdekt dat zijn zoon geld van
hem heeft geleend. Le përe oriot van Balzac,
Siias Manier van Eilot, zijn niet komisch, om
dat voor deze beide gierigaards sympathie
is gewekt.
Ik herinner mij dat ik, als jongen, Molière
grappig vond, doch hem voor oppervlakkig
hield ; men ziet later in dat deze oppervlak
kigheid een kunstmatige is, dat het juist
Molière's groote kunst is, alle ontroering te
vermijden, het komische puur en ongerept
te houden.
Naast deze het wezen van het komische
streng begrenzend aanduiding geeft Bergson
er in den aanvang van zijn studie nog twee.
Hij zegt ten eerste dat het komische
menschelijk is. Een landschap kan noott lachwek
kend wezen, een dier alleen omdat het aan iets
menschelijks doet denken, een voorwerp, om
dat het door een mensch zoo gemaakt is. Niet
alleen is dus de mensch het dier dat kan
lachen, hij is ook het dier dat doet lachen. Hij
en hij alleen provoceert den lach.
De tweede algemeene opmerking die Berg
son maakt, is deze, dat het lachen behoefte
heeft aan een echo." Het is niet de zaak van
een afgezonderden eenling. Ook dit is, geloof
ik, zeer waar: de kluizenaar verleert het lachen.
Maar het is ook niet iets absoluuts, iets
onbeperkts. Ons lachen is steeds het lachen van
een groep." De schrijver voert hier het aardige
voorbeeld aan van den man, die alleen onbe
wogen bleef bij een preek, die alle toehoorders
deed weenen, en als reden opgaf dat hij niet
tot het kerspel" behoorde. Zoo iets doet zich
voor ons aller waarneming telkens voor bij het
komische. Het is een dikwijls op te merken ver
schijnsel dat personen die uit een ander milieu,
een andere sfeer komen, niet altijd grif kunnen
meelachen om wat een gezelschap vermakelijk
vindt, en elkeen die de komische literatuur
of beeldende kunst uit verschillende tijdvak
ken bestudeerde, heeft kunnen waarnemen dat
elke tijd, elke cultuurfase er een eigen begrip
van het komische op nahoudt.
Maar met dit al is nog geenszins een alge
meene definitie van het komische gegeven.
Bergson is niet voldaan met definities als
intellectueele tegenstelling" tastbare
ongerijmdheid," die geenszins verklaren waar
om het komische doet lachen. Evenmin aan
vaardt hij cie uitspraak (die ook Baudelaire
deed) dat het lachen uit een gevoel van min
achting zou voortkomen, of anders gezegd,
zooals de filosoof Alexander Bain het zei,
dat het komische een degradatie zou zijn :
Al deze omschrijvingen zijn onvolledig.
Bergson's groote vondst is, dat hij een de
finitie geeft, die deze alle omvat, die het moge
lijk maakt het komische in soorten te
verdeelen die door die andere beschrijvingen nader
bepaald worden.
Komisch is iedere ordening van hande
lingen en gebeurtenissen, die, naar gelang
ze uit elkander voortvloeien, ons de illusie
van het Leven, en tegelijk den duidelijken in
druk van een mechanische ordening geven."
Korter, en naar het mij voorkomt even goed,
zegt de schrijver hetzelfde in de formule, dat
het komische is : de Werktuigelijkheid, ge
plakt op het Leven."
Een van de vele pogingen tot definitie van
de oorzaak van het lachen, die men hoort, is,
dat het wordt opgewekt door de tegenstelling.
Maar ook deze is onvoldoende, want niet elke
tegenstelling is komisch : niet die van dood en
leven, arm en rijk, ziek en gezond.
Toch is er iets van aan, dat een zekere te
genstelling het komische veroorzaakt : het is
de door Bergson nader bepaalde tegenstelling
van het mechanische en het organische.
De schrijver valt, ter toelichting van deze
bepaling, telkens op het blijspel terug, en het
blijspel is in de kunst het duidelijkst voorbeeld
van zulk een ordening. Maar op nog directer
wijze is het wezen van het komische door hem
verklaard in den verstrooiden mensch, die
werktuigelijk zijn ? handelingen voortzet, te
laat de hindernissen bemerkend die het toe
val of de moedwil ze in den weg legde. Dieper
gaande komt hij op den door het gezond ver
stand noch door waarneming van de werkelijk
heid gecontroleerden gedachtengang in den
droom, die de aandoeningen van buitenaf
verkeerd uitlegt, ondergaat. En vandaar
op de begoochelingen van Don Quichotte, die
evenals verstrooide en droomer werktuigelijk
den weg vervolgt dien zijn innerlijke gedach
tengang uit wil: een molen aanziet voor een
reus, omdat hij een reus verwacht, een ster
in een put ontdekt, omdat hij zich die ster
heeft beloofd !
Het is natuurlijk onmogelijk, een beknopte
samenvatting te geven van de toelichting
MEDI
?TflEK
EEN NEDERLANDSCH ROCKE
FELLER '-INSTITUUT VOOR
MEDISCH ONDERZOEK
In een mijner vorige opstellen heb ik o.a.
de vraag ter sprake gebracht, waar omstreeks
1913 het zwaartepunt der experimenteele me
dische wetenschap lag en ik heb er op gewezen,
hoe volgens sommigen dat zwaartepunt zich
nog in Duitschland bevindt, volgens anderen
het zich reeds naar Engeland of America had
verplaatst. Het is nuttig de vraag te stellen,
welke plaats Nederland t. o. z. van deze weten
schap inneemt.
Nederland heeft van oudsher voortreffelijke
physiologen gehad en de Hollandschc physio
logen hebben nog steeds een zeer goeden
naam. Es ist Schrecklich", zei een der Duit
sche physiologen na het jongste congres in
Hamburg, die halbe Physiologie wird von
Hollandern gemacht". Dat was uu wel een
beetje overdreven, maar het typeert toch de
wijze waarop men daar het werk der
Hollandsche physiologen op prijs stelt. Wij heb
ben dus goede physiologeii, de physiologische
laboratoria zijn goed, voor een deel zelfs schit
terend, dat vak is in orde. De phannacologie
is in Holland nog slechts in opkomst, maar ook
daarin zullen we vrij spoedig wel goed uit
gerust zijn. Onze interne klinieken zijn
grootendecls goed ingericht, ook de pathologische
laboratoria zijn goed, en men zon dus geneigd
zijn te vragen : wat wil men eigenlijk nog
meer ?"
Wij willen nog een hcele boel meer.
Holland heeft goede laboratoria en goede
onderzoekers, Holland heeft heel wat goed
wetenschappelijk werk geleverd, maar belang
rijke vooruitgang in een zeer gewichtig vak, dat
der therapie der ziekten, heeft Holland zoo
goed als niet gebracht.
Het komt mij voor , dat dit een zaak is die
niet alleen voor ons artsen, maar ook voor alle
andere Nederlanders gewichtig is en daarom
breng ik ze hier ter sprake. Want.kort en goed
komt het hier op neer dat breed opgezet
ui ui iiiiiiiniiiiiHiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiin
Electrische Lampvoeten
in Potterie LANOOY"
Papestraat 24 - 's-Gravenhage
stelselmatig onderzoek naar nieuwere behan
delingsmethoden en verbetering der bestaande
alleen mogelijk is door steun van het publiek,
moreelc steun en materieele steun.
Dit vereischt wel eenige nadere toelichting.
In de eerste plaats de vraag : is het zoeken
naar nieuwe behandelingswijzen, naar nieuwe
middelen, is experimenteele therapie dan wel
zoo noodig? Het antwoord kan tot weinige
woorden beperkt blijven : tuberculose, kanker
en.... denk nog eens even aan de griepepide
mie van voorverleden jaar, aan deafschuwelijke
massa slachtoffers, die toen zijn gevallen, aan
de wanhopige onmacht toen van onze artsen.
Een tweede vraag, waarom is grooter steun
van het publiek noodig? Zijn de bestaande
laboratoria en klinieken niet voldoende, zijn
nog meerdere en nog grootere noodig?
Er is een bekend ge/egde, dat de grootte
van de laboratoria dikwijls omgekeerd even
redig is aan de wetenschappelijke waarde van
de publicaties die uit het instituut verschijnen.
Dat moge in sommige gevallen en voor som
mige vakken gelden, voor de experimenteele
therapie geldt dat niet.
Vroeger beheerschte een natuuronderzoeker
een groot gebied, hij \v;ts tegelijkertijd arts,
chemicus, botanicus, enz.
Langzamerhand ontstond e behoefte aan
specialiseering, d;it was onvermijdelijk, en
door die specialiseering is onze kennis in tal
van richtingen in zeer aanzienlijke mate ver
diept. Maar wanneer men nu voor een bepaald
doel, het genezen van ziekten, werkelijk in
vollen omvang van die groote vermeerdering
in kennis wil profiteeren, dan moet uit al die
verschillende vakken of althans uit een aan
tal ervan dat worden samengebracht, wat
voor dat cene omschreven doel noodig is. Om
een concreet voorbeeld te noemen, ik ben
vast overtuigd, dat de behandeling van acute
infectieziekten, of van de asthma of de hooi
koorts zeer aanzienlijk zou kunnen worden
vooruitgebracht door iemand, die evenveel
wist, als de beste beoefenaars van de
physiologie, de phannacologie, de cliniek, de orga
nische chemie, de physische chemie eti'de
pharmacie samen weten. Met andere woorden, hij
die thans evengoed op de hoogte zou zijn van
al die vakken, als dat vroeger nog mogelijk
was, zou de oplossing van tal van vraagstuk
ken uit zijn mouw schudden. Zoo iemand be
staat niet en kan niet bestaan; de verschil
lende gebieden zijn te uitgebreid.
Er is dus gespecialiseerd, onze kennis is
daardoor enorm vermeerderd, maar wij kun
nen er voor n bepaald doel, en een uiterst
gewichtig doel, niet voldoende van profi
teeren. Eén middel is er dat ons helpen kan
bijeenbrengen van vertegenwoordigers van
verschillende richtingen in een groot instituut.
De Staat kan dit in de meeste gevallen niet
doen, die heeft reeds de zorg voor de geheele
universitaire opleiding die ook onafhan
kelijk van zuivere Forsclmngsinstitiiten"
tot in alle onderdeelen perfect moet zijn. Als
de Slaat het niet doet of niet kan doen, moet
het door particulieren geschieden.
J. S. MEUWSEN, Hofleverancier, A'DAM-R'DAH
DE BESTE HOEDEN IN HOLLAND
IIIIIMHIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIKIIIMIIIIIIIIIIIIM
die Henri Bergson bij zijn definitie geeft, van
de toepassing van dit principe op alle mogelijke
vormen van het komische. Maar wie voor zich
de juistheid er van na wil gaan, mag zich een
voorbeeld voor den geest halen en zien, of de
som niet uitkomt. Ik kies bij voorbeeld het
komische effect, door de woordspeling ver
oorzaakt. Waar is hier nu die ordening van
gebeurtenissen in onzen geest, die tegelijk
de illusie van het leven en van iets
werktuigelijks geven? Mij dunkt, die zaak is duidelijk
genoeg. De werktuigelijkheid is in de letterlijke
beteekenis van het woord, waarop wij met op
zet worden gewezen. Dat mechanische, dat
strijdig is met onzen gedachtengang, met het
gezond verstand, wordt geënt op de werkelijk
heid, die door de eigenlijke, meer abstracte
beteekenis van het woord wordt opgeroepen,
op het Leven dus. De woordspeling ordent onze
gedachten voor ons, op de wijze door de defi
nitie aangegeven. In andere gevallen wordt de
indruk van een mechanische ordening tege
lijk met de illussie van het leven, veroorzaakt
door het bewegen van een pop, de actie van
een vermomd of verkleed persoon enz.
In de vertakkingen van zijn betoog heeft de
schrijver vele verschillende wijzen aangetoond,
waarop het mechanische op het leven wordt
geënt ? door het toeval, door moedwil, door
de kunst'?en het komische veroorzaakt. Zoo
komt hij er van zelf toe, meer misschien dan
in het algemeen voor onze genieting van de
kunst wenschelijk zou zijn, de methode van
den komischen kunstenaar bloot te leggen.
Maar hij doet het op zulk een smakelijke wijze,
en met zooveel waardeering, dat hij ons geen
oogenblik het komische tegenrnaakt. Ik geloof
dat het lezen van dit boek zeer aan te bevelen
is voor de velen en daartoe behooren ook
zulken die zich anders toch wel rekenschap
geven die gewoon zijn het komische te
beoordeelen naar een maatstaf, zoo klein,
dat zij zich zouden schamen hemineenig ander
geval aan te leggen. Voortgaande op de be
wering van Bergson dat het begrip van een
zekere soort komischheid altijd beperkt is tot
een zekeren kring, zou men kunnen zeggen
dat hij die het komische in zijn verschillende
vormen wil kunnen voelen en genieten, zich
binnen meerdere zulke kringen moet weten
te plaatsen. Zelfs zij, tot wier taak het behoort,
den geest in verschillende uitingen te proeven,
verzuimen vaak dit te doen, en staan vreemd
tegenover elke gedachtenwereld die niet pre
cies van hun eigen tijd, hun eigen volk, hun
eigen kring is. Het heldere, naar vele zijden
lichtende geschrift van den Franschen wijsgeer
kan hen wakker maken.
Misschien is het mij echter toch nog vergund,
op een leemte (geenszins een organisch ge
brek) in Bergson's beredeneering van het
lachen te wijzen. Ik heb er in den beginne al
van gerept, dat zijn afwijzing van elke ver
wantschap tusschen het lachen en de ontroe
ring mij wat te volstrekt voorkomt. Laat ons
denken aan den door hem vaak geciteerden
Don Quichotte. Het is ontwijfelbaar dat
Cervantes van het begin tot het einde de hande
lingen van den ridder komisch ziet en gezien
wil hebben. Wie anders beweert, heeft m.i.
het boek niet goed gelezen. Op zijn sterfbed
laat hij den dwaas tot inzicht komen van zijn
dwaasheid ; eerst dan vraagt hij onze sympathie
voor hem op. Niettemin laten de zuiver ko
mische avonturen van den Don iets als ont
roering achter, ook bij hem die het lachwekken
de er van zonder sentimentaliteit heeft ge
smaakt. Het komische kan dus een nawerking
hebben van weemoed. Hetzelfde kan het geval
zijn, wanneer b/v. de streken en grappen wor
den herdacht en besproken van een kind dat
gestorven is. Ze hebben niets van het komische
verloren, en ontroeren nochtans diep. Maar
dit raakt het terrein van den humor in dien
dieperen zin, dien de schrijver buiten beschou
wing liet, en de opmerking moge dan ook al
leen dienen om aan te toonen, hoe ontzaglijk
veel het onderwerp in heeft, dat door deze
mooie studie wordt behandeld.
C o R N E L i s V E T H
EISCHT STEEDS
SIPKES'JAMS
IIIIIHI iiliiiiimiii uu
ititttmmtmm
Navigatie en Mooi-Netleilaotl
DE ELITE-S1GARENMERKEN
Verkrijgbaar bij de voornaamste winkeliers
Fahr.: Firma RAPPARD & POTT - Tiel
EEN ONBEVREDIGEND BOEK
De nieuwe Europeesche geest in kunst
en letteren" door Dirk Coster, Paul Colin, dr.
F. M. Huebner, Douglas Qoldring en Romano
Quarnieri, uitgegeven door de Uitgevers
maatschappij van Loghum, Slaterus en Visser
te Arnhem, was mij een groote teleurstelling.
De titel belooft veel en veel meer dan deze
vijf heeren vermochten te schenken. De be
doeling was een overzicht te geven van den
stand der jongste literatuur en de geestes
gesteldheid, in Duitschland, Frankrijk, Enge
land, Italiëen Nederland. Maar behalve
dat zulks in 189 pagina's ondoenlijk is, had
men toch met in-achtneming van groote be
knoptheid veel meer kunnen bereiken, indien
de diverse auteurs zich niet door persoonlijke
opvattingen hadden laten leiden en noodelooze
al te jeugdige ontboezemingen gegeven in
plaats van feiten en objectieve beschouwingen,
die men juist in deze materie in zoo hooge mate
noodig heeft.
Er worde dadelijk een uitzondering gemaakt
voor Dirk Coster's overzicht, dat mijns in
ziens verreweg het beste is van het vijftal,
zoowel door de (zeer) betrekkelijke volledig
heid, als door den dichterlijken en
diepschouwenden blik, dien hij op veel verschijn
selen onzer nieuwe geestelijke bewegingen blijkt
te hebben. Gorter's Mei, van Deyssel's groote
proza en Ary Prins' hartstochtelijke verbeel
dingen noemt hij de voornaamste verschijn
selen, en daarnaast Perk, Kloos, va"n Eeden's
werk representatief, al breken zij ook minaer
scherp met de traditie, van Eeden vooral door
het Godsvertrouwen van den ouden Hollan
der. De levenshartstocht der nieuwe
idskunstenaars was hevig, zegt hij, maar kort en
is door bittere machteloosheid en ouderlingen
strijd gevolgd. Zij bleven in hun natuurlijkheid
bevangen en verwoelden en verziekten zich
daarin. Zij konden zich niet doorbreken naar
een geestelijkheid, even fel van leven als hun
natuurlijkheid.
Inderdaad! Het verheugt mij, dat hij
er op wijst, dat de beweging wat haar "inten
siteit betreft, vrij zeldzaam was in Europa,
niet minder juist is het, de waarheid te aan
vaarden, dat de tachtigers ten slotte geen be
vrediging meer kunnen schenken aan den
mensch van dezen tijd, die naar geestelijke
oriënteering zoekt en den schoonheids- en
woordkunst-cultus hoogstens nog aesthetisch
genieten kan.
Geheel misplaatst echter is het, in een zoo
beknopt overzicht als waartoe de heer Coster
zich wel moest bepalen, enkele dii minores
te noemen ten koste van anderen, die zeker
in hoogcr mate hadden verdiend, hier te
worden genoemd.
Me dunkt, dat het persoonlijk aanvoelen en
persoonlijke sympathieën den'Jschrijver hier
parten hebben gespeeld. Ook de onevenredige
verheerlijking van mevrouw Roland Holst,
tegenover de karig toebedeelde waardeering
voor andere, toch niet minder representatieve
figuren (waar het hier toch om te doen was)
als Verweij, Couperus, e.a. (deze worden in een
naschrift even afgedaan,pour acquit de
conscience blijkbaar !) kan niet worden goedgekeurd.
Minder geslaagd lijkt mij IHuebners op
pervlakkig betoog over het Duitsche expres
sionisme. Gelukkig heb ik vrij wat belangrijker
stukken over deze belangrijkste beweging
van onzen tijd in het geestelijke Europa gele
zen. Anders zou mij dit weinig zeggende,
fragmentarische overzichtje al een heel 'ma
geren indruk hebben gegeven van het jonge
Duitschland. Het eerste gedeelte van het
artikel: Algemeene gezichtspunten" deelt
de bekende theorieën mede. Worringer,
Kandinski, Walden, zelfs Bahr en zoo veel anderen
hebben scherper en dieper geformuleerd de
beteekenis van het expressionisme als reactie
op realisme en naturalisme. Het impressionisme
een stijlleer, het expressionisme een levensleer
te noemen, het tegenover de natuur in haar
betrekkelijk waardelooze natuurlijkheid" of
werkelijkheid" te plaatsen, is allerminst
de verdienste van den heer Huebner.
En dan, wat komt erin zijn stuk terecht van
den grandiosen bloei der moderne Duitsche
dramaturgie, der tooneel- en
tooneelspeelkunst,wat van oen prachtigen rijkdom der nieu
we Duitsche durchgeistigte" lyriek, wat van
de weidsche wegen, welke de moderne Duitsche
romankunst (de epiek) gaat? Enkele tijd
schriften worden genoemd, maar niets gezegd
van hun streven, en strijd, en de kunstenaars
die zich daaromheen groepeeren.
Waar men groote behoefte aan heeft:
een wetenschappelijk geordend en
zielkundigbegrijpend overzicht van den chaos, die het
tegenwoordige geestesleven in Duitschland
voor den buitenstaander is, daarvan niets.
En toch was dat de bedoeling. En zelfs,
indien het doel alleen maar ware: wijzen op
het bestaan eener nieuwe beweging, dan juist
hadden andere namen onderstreept moeten
zijn. Het stuk over de fransche kunst van den
heer Colin is slecht. Vijanden en antipathieën
worden, met fransen pathos, afgemaakt,
geestverwanten ongemotiveerd meestal ver
heerlijkt. Terwijl de heer Coster herhaaldelijk
wijst op de noodzakelijke beknoptheid, zien
we den heer Colin noodeloos uitweiden over
zijn werkwijze, lyrische ontboezemingen sla
ken, die nog al leeg zijn, herhaaldelijk van
een besproken boek getuigen, dat dit het
mooiste" of het belangwekkendste" is, in
den laatsten tijd verschenen, ten slotte
niet veel anders doen, dan eenige namen en
titels noemen en op deze lichtelijk naïeve wijze
eindigen :
De crisis, waarop de worsteling der Fran
sche intelligentie is uitgeloopen, heeft de
nieuwe generatie te diep geschokt, dan dat in
een formule haar beteekenis zou kunnen
worden samengevat. Daarom is het beter
te zwijgen, (ik cursiveer! S.) Ik heb uiteengezet
hoe 't leven der Fransche literatuur in de
laatste jaren was en hoe 't nu is. (Was dat
maar zoo ! S.) Ik ben niet dwaas genoeg te
willen voorspellen, hoe 't morgen zal wezen!"
Welk een rhetorische blague !
En nu mag ik eerst wel even op enkele zaken
wijzen die in het buitenland geschieden. Daar
is dan de Carnegie-Institution" en de
Rockefcller-Fourdation" in America. Voor wie van
cijfers houdt, de Rockefeller-Foundation"
bezit 200 milliocn dollar, het Rockefeller
institute for medical research bezit 15 millioen
dollar. Behalve dat bestaan er in America nog
tal van andere particuliere instellingen, vele
der groote instituten drijven geheel op parti
culier kapitaal. In Baltimore werd 2 jaar ge
leden een nieuwe school voor hygiëne opge
richt, waarvoor van particuliere zijde
miliioenen werden gegeven, thans wordt daar weer
een nieuw physiologisch laboratorium ge
bouwd, waarvoor van particuliere zijde onge
veer 3 millioen dollar wordt beschikbaar ge
steld. Men zou deze voorbeelden wel met tien
tallen kunnen vermeerderen.
Dat is America. Zien wij thans eens
naar Engeland. Het eenvoudigste is, dat ik
ervan ecu stukje overneem uit het
Nederlandsch Tijdschrift van Geneeskunde" van
24 |uli J.I., waarbij men in aanmerking neemt,
dat dit zaken betreft, die binnen n week ter
kennis van den redacteur der rubriek ,,Buiten
land" kwamen ; soortgelijke mededcelingen
komen telkens voor.
Londen. Biochemie aan de universiteiten.
Verschillende Engelsche universiteiten zijn
drior belangrijke giften in staat gesteld, het
onderwijs en de studie in de biochemie krach
tig ter hand te nemen. Te Camhridge /al uit
een legaat van Sir W. Duim van 105,000 p. st.,
een instituut worden opgericht, waar de tegen
woordige hoogleeraai' in de/e wetenschap, prof.
Gowland Hopkins, zijn onderzoekingen op
groote schaal door zijn leerlingen zal kunnen
doen voortzetten. De universiteit heeft voor
den grond gezorgd, het gebouw zal 1)0,000 p.st.
kosten, aan het professoraat zal de rente van
25,000 p. st. ten goede komen, 10,000 p. st. zijn
bestemd vooreen tweede professoraat, en voor
onderzoekingen blijven dan 3000 p. st. per jaar
over. Door K. Withley is een bedrag van 10,000
p. st. aan de universiteit te Oxford geschonken
vuur een leerstoel in de biochemie, prof. Ben
jamin Moore, zal ? daar als hoogleeraar op
treden. Eindelijk is de universiteit van Londen
door de Rockefeller Foundation" begiftigd
met 50,000 p. st. voor een lahoratoriunigcbnuw
voor biochemie en een jaarlijksche rente van
15,000 p. st. voor salarissen van hoogleeraren
en assistenten (lirit. med. J uur n.)
Om nu nog even terug te keeren naar Ame
rica, Iaat ik hier volgen een stukje, dat ik
eveneens uit de Journal of the American
Medical Association" van 12 Juni j.!, en dat
deel uitmaakt van een feuilleton van Gilstreest,
waarin hij zijn persoonlijke herinneringen mee
deelt van den zeer bekenden, kort geleden over
leden chemicus Osler :
Osler deed eens aan de lunch het verhaal,
hoe Rockefeller er toe gekomen was oin zich
voor de John l lopkins-tinivcrsitv Ie
Baltimore te interesseeren. De voorzitter van de
John I lopkins-miiversity. Gilman, zat eens
aan een diner naast Mr. Gales, de rechterhand
van Rockefeller. Gatcs vertelde aan dezen hoe
hij kort geleden een medisch boek gelezen had
van Osler en dat het hem zoo geïnteresseerd
had, dat hij ecu exemplaar kocht en er ook een
cadeau had gegeven aan Rockefeller, die hem
kort daarna vertelde, ,,that hèwas surprised
to know that medicine was sucli a
wrmdcrfully progressive science an to learn what good
work this man Osler was doing in Baltimore".
Gilman antwoordde : Now, Mr. Gates, if you
would sit down to morvow and write Dr. Osler
what you have tokl me, l am sure hèwould
feel very gratified". Gates voldeed aan dit ver
zoek en toen Osler inderdaad ecuige dagen
later een brief van Gates kreeg, zei hij tegen
Mrs. Osler : Please put this letter in the safe.
There niay co/ne a time wlien it will prove of
service".
Heilige jaren later leed de J. H.-universiteit
groote schade door een brand. Osler haalde de
brief te voorschijn en schreef aan Gates, of
deze niet Rockefeller voor de /aak kon inte
resseeren. Hen paar dagen later kwam een tele
gram : Our Mr. Murphy will be with you to
morrow1'. Mr. Murphy kwam en nam de schade
op. In the evening", vertelde Osler verder,
we had hirn at the Marylandclub and showed
hiin that we \vere prctty good fellows".
Geruimen tijd hoorde men niets en men begon al
te wanhopen, tol een brief kwam vanden jongen
Rockefeller : ,,My father h as earefnlly
consiclered your lossës, whicli total $ 430,000,t>7
and hèwishes to know whether you vvould
prefer to have a check or seenrities for the
amount of S 500,000."
Zooals bekend is dit halve millioen later
nog door meerdere heele niillioenen dollars
gevolgd.
Het is wel overbodig nog meer voorbeelden
uit het buitenland aan te halen, alleen /ij nog
eraan herinnerd hoe Ehrlich, de uitvinder van
het salvarsan, een groot deel van zijn beroemde
onderzoekingen ook deed in een instituut ge
sticht met particulier kapitaal.
Nu zou het'ondankbaar zijn om het te doeu
voorkomen alsof in Holland nog niefs was ge
schied. Nog zeer kort geleden is te Amsterdam
opgericht een instituut tot bcstudeering van
vraagstukken betreffende de volksvoeding, dit
instituut wordt grootendeels door particu
lier kapitaal gesteund en hetzelfde geldt voor
het koloniaal instituut te Amsterdam, voor
de Leidsche verecniging voor tropische genees
kunde enz. Twee jaren geleden heeft Dr. Ariëns
Kappers te Amsterdam den stoot gegeven tot
oprichting van een vereeniging die ten doel
heeft de bestudeering van de behandeling van
zenuw- en zielsziekten, en ook deze vereeni
ging wordt gesteund door particulier kapitaal.
Er wordt dus het een en ander gedaan in ons
land, maar het is lans niet genoeg. Wat ons
ontbreekt is een inrichting als het Rocke
feller institute for medical research" te
NewYork. Ik heb bij een andere gelegenheid dat
instituut al eens uitvoerig beschreven en kan
dat hier niet nog eens doen. Genoeg zij te ver
melden, dat het principe van liet instituut is
het bijeenbrengen van een aantal onderzoekers
van zeer verschillende richtingen, die vrij
willig en zonder hun zelfstandigheid te ver
liezen, in groepen samenwerken tot het
bestudeeren van bepaalde vraagstukken. Zoo is
er een groep die de diabetes bestudeerd heeft,
een groep die over de behandeling van syphilis
werkt, een andere heeft jarenlang de kinder
verlamming bestudeerd, enz. en al deze groe
pen hebben zeer goed en voor een deel uiterst
belangrijk werk kunnen verrichten.
Holland zou niet een zóó groot instituut
kunnen hebben, wij hebben geen Rockefeller
of Caruegie die tien en zoo noodig honderd
millioen dollars kunnen geven. Maar een
Hollandsch instituut zon niet zoo groot behoeven
te zijn als het Americaansche. In het Rocke
feller instituut werken zeer vele groepen van
onderzoekers, wij zouden met een of twee
groepen kunnen beginnen. Het Hollanrische
Institute for medical research", zou kleiner
kunnen zijn dan het New-Yorksche, mits het
niet beneden een /eker minimum blijft. Het
minimum is n groep, bestaande uit een che
micus, een physioloog, een pharmacoloog, een
beoefenaar van de experimenteele pathologie,
een clinicus. Daarbij zijn noodig goede labora
toria, een kleine klinische afdeeling, een flinke
staf van wetenschappelijk- en van technisch
personeel en vooral een ruime geldelijke sub
sidie.
Nederland heeft geen Curuegie of Rocke
feller, maar Nederland heeft ten allen tijde
geld, en veel geld ook, beschikbaar gehad,
wanneer nood gelenigd moest worden, vooral
nood in het buitenland. Het geldt hier nood
te lenigen voor de geheele meiiscliheid. Wie
twijfelt aan de noodzakelijkheid ervan, denke
nog even aan de drie ziekten die ik boven reeds
noemde : tuberculose, kanker, griep, en aan
tientallen van andere ziekeen meer, suiker
ziekte, asthma, hooikoorts, enz. enz. Ziekten,
die alle nog problemen bieden, die direct, met
vrucht, kunnen worden in studie genomen.
America doet veel, Engeland ook. Op het
vasteland van Europa hebben de Centralen"
een massa werk kunnen doen, maar die zijn
nu voorloopig lamgeslage». Skandinavie doet
veel, heeft groote instituten, met particuliere
geldmiddelen, de Staat doet daar ook buiten
gewoon veel voor de medische wetenschap.
l leeft Nederland niet den plicht om alles
Ie doen wat hoi kan? Moeten wij niet er voor
zorgen, dat het zwaartepunt der medische
wetenschap niet al te veel naar het Westen
afzakt?
Leiden Sr o R M v A N L i; i; u w IL N
Dit merk op Uwa
rookartikelen garan
deert U kwaliteit.
VOOR ENGROS:
Handelsmerk
JAN AARNOÜTSE
DEN HAAG