Historisch Archief 1877-1940
H°. 3855
Zaterdag 11 September
A°. 1920
DE AMSTERDAMMER
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
Onder Hoofdredactie van Prof. Dr. G. W. KERN K AM P
«edacteuren: Prof. Dr. H. BRUGMANS, Mr. E. S. OROBIO DE GASTRO J r., Dr. FREDERIK VAN EEDEN, Mr. J. A. VAN HAMEL en H. SALOMONSON
UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF
Prijs per No. f 0.25. Per half jaar f 6.25. Abonn. loepen per jaar
Redactie en Administratie; Keizersgracht 333, Amsterdam
f075 per regel plus 10 cent dispositiekostea J
INHOUD : pag. l, Vermeerdering van het
aantal kamerleden? door prof. dr. . W.
Kernkamp ; Zuid-Afrika en zijn problemen (111)
door prof. dr. J. W. Pont ;vTijdgenooten :
Kleur (III) door dr. W. G. C. Byvanck ; 2. Het
Wielingen-vraagstuk, door A. B. van der
Vies; Krekelzangen, door J. H. Speenhoff;
Buitenlandsch Overzicht door prof. mr. J.
C. van Oven ; 3. Het Roode Lampje, door dr.
Fred. van Eeden ; 5 voor Vrouwen: Het Am
sterdamsen Museum Lopez Suasso, door E.
C. v. d. M.; Babbeltjes, door Yvonne de
Tessan; De Tuin en de Avond, door Tony
de Ridder; Uit de Natuur, door Jac. P.
Thijsse ; 7. Schilderkunst.-Kroniek, door A.
Plasschaert; De nieuwe strijd tusschen
Frankrijk en Duitschland, teekening van
George van Raemdonck; Dingen, die
gebeuren door Aorta; Dramatische
Kroniek (Adam in Ballingschap) door Top
Naeff ; 8, Revolutionnair voetbal te Antwer
pen, teekening van Jordaan ; Chineesche ge
dichten, bewerkt door W. H. de Roos;
Financieele Rubriek, door J. F. Santilhano ;
Harten, ruiten, klaveren, schoppen, door G.
H. Knap ; 10. Uit het Kladschrift van Jantje;
Het wonder, door Charjvarius ; Charivaria ;
't Schietgat, door Melis Stoke; 11,
De eerste uitspraak van den volkenbond^
teekening van joh. Braakensiek; Bridge (slot),
Schaak, door dr. A. G. Olland ; Onze Puzzle.
Feuilleton: De Leunstoel door Lucie de
Gerardue.
Bijvoegsel : De invoer van Hollandsche
haring in Duitschland verboden, teekening
van Joh. Braakensiek.
iiiiiiiiiiilliiuiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiniiiiiili iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiinii
VERMEERDERING VAN HET
AANTAL KAMERLEDEN ?
Hebben wij aan honderd leden der
Tweede Kamer niet genoeg?
De commissie, die op verzoek van
het hoofdbestuur van den Bond van
Vrije Liberalen een rapport heeft uit
gebracht over het vraagstuk van de
grondwetsherziening, meent van niet.
Een van de veranderingen, die zij
aanbeveelt, betreft het aantal leden der
Tweede Kamer.
Artikel 81 der vigeerende grondwet
bepaalt dit, gelijk men weet, op hon
derd. Dit betrekkelijk geringe aantal"
??zoo schrijft de commissie in haar rap
port staat vooral onder de werking
van de bestaande wijze van verkiezing
aan een behoorlijke vertegenwoordiging
van de verschillende deelen van het
land in den weg en maakt het voor
iedere partij uitermate moeilijk een
voldoende aantal zetels door vrouwe
lijke leden te doen bezetten." Reeds
uit dien hoofde zou zij het aantal Ka
merleden vermeerderd wenschen te
zien, b. v. tot ten hoogste twee honderd.
De twee argumenten, die de commis
sie vooropstelt en waaraan zij dus ver
moedelijk de meeste waarde toekent,
schijnen ons weinig klemmend.
Het stelsel der evenredige vertegen
woordiging heeft de kans van plaatse
lijke beroemdheden op een Kamerzetel
verminderd. Wij achten dit een
voorinplaats van een nadeel. Hoe minder
de Kamerleden zich verplicht zullen
gevoelen de belangen van een bepaalde
streek of stad te bepleiten, des te beter
zullen zij de algemeene zaak kunnen
behartigen. De eenige behoorlijke ver
tegenwoordiging," waarop de ver
schillende deelen van het land" aan
spraak mogen maken, is een vertegen
woordiging naar evenredigheid van het
aantal voor een Kamerzetel geschikte
candidaten, die onder hun ingezetenen
of voormalige ingezetenen voorkomen,
niet een vertegenwoordiging naar het
aantal inwoners. Wij zien geen enkele
reden, waarom deze behoorlijke ver
tegenwoordiging" eerder te bereiken
zou zijn bij een aantal van 200 dan van
100 Kamerleden.
Evenmin kunnen wij toegeven, dat
een vermeerdering van het aantal
Kamerleden noodzakelijk is om een
voldoende aantal zetels door vrouwe
lijke leden te doen bezetten."
Bij de laatste Kamerverkiezingen
hebben de meeste politieke partijen
aan de vrouwelijke candidaten een
slechte plaats op de lijst gegeven ; de
kiezers hebben niet door het uitbren
gen van voorkeurstemmen doen blij
ken, dat zij deze achteruitzetting af
keurden ; slechts ne vrouw werd tot
Kamerlid gekozen.
Nu bij de eerstvolgende verkiezingen
ook de vrouwen mede mogen stemmen,
zullen de verschillende partijen vermoe
delijk wel een grooter aantal vrouwelijke
candidaten stellen en aan sommige
daarvan ook een hoogere plaats op de
lijst toekennen. Of de kiesgerechtigden
ook in voldoende" mate voorkeur te
kennen zullen geven voor deze vrouwe
lijke candidaten, staat nog te bezien ;
het is niet zoo zeker, dat de overgroote
meerderheid der vrouwelijke kiezers
eerder hare stem zal uitbrengen op
een man dan op een vrouw.
Maar hoe dit ook zij, vermoedelijk
zal het aantal vrouwen cïat in 1922
naathet Binnenhof zal worden afgevaardigd,
wel niet tot n beperkt blijven. Toch
verwachten wij niet, dat zij een groot
contingent zullen vormen. Eerlijk ge
zegd, hopen wij dit ook niet. Er zijn
maar weinig vrouwen, die de eigenschap
pen bezitten niet om een evengoed
figuur in de Kamer te maken als een
aantal van de tegenwoordige uitver
korenen, maar om een goed Kamerlid
te zijn.
Ook zij, die daar anders over denken,
behoeven echter, ter bereiking van het
doel : meer vrouwen in de Kamer,
hunne toevlucht niet te zoeken bij het
middel van een vermeerdering of een
verdubbeling van het aantal Kamer
leden. Ook bij een aantal van honderd
Kamerzetels kan een voldoend" per
centage daarvan door vrouwen worden
bezet, indien de politieke partijen aan
de vrouwelijke candidaten slechts een
goede kans geven en de kiesgerechtig
den, zoo noodig, door het uitbrengen
van voorkeurstemmen corrigeeren wat
er te haren opzichte mocht zijn misdre
ven bij het opmaken van de lijsten.
De commissie voert intusschen nog
andere redenen aan, die haars inziens
pleiten voor de bedoelde vermeerde
ring.
Voor een goede werking van het
parlementaire stelsel" zoo betoogt
zij is het een vereischte, dat de leden
der Kamer niet te zeer met parlemen
taire werkzaamheden worden overla
den en dat een deel der leden zich tot
deskundigen voor bepaalde onderwer
pen, waaraan zij dan in hoofdzaak
hunne aandacht wijden, kunnen ont
wikkelen. Thans moeten de leden, die
tot kleine partijen behooren, zich voort
durend met te veel onderwerpen in
laten, en kunnen zelfs de leden van de
groote partijen zich niet in voldoende
mate specialiseercn."
Met dit argument zal de commissie
misschien sommigen bekeeren, die zich
door de in eerste instantie genoemde
redenen niet hadden laten overtuigen.
Een ieder moet toegeven, dat de
Kamerleden, die zich naar behooren
van hunne taak kwijten, het veel te
druk hebben ; zij houden te weinig tijd
over voor het bestudeeren van de on
derwerpen, waarover zij zich een mee
ning moeten vormen, maar ook voor
het verrichten van andere bezigheden
dan die, welke uit hun Kamerlidmaat
schap voortvloeien. Het is langzamer
hand bijna onmogelijk geworden dit
lidmaatschap te combineeren met de
uitoefening van een bedrijf of de ver
vulling van een ander ambt.
Juist zij, die dit betreuren en in de
Tweede Kamer gaarne ook menschen
zouden zien, die niet uitsluitend politici
zijn, zullen misschien een vermeerdering
van het aantal Kamer!'.: Jeu toejuichen,
omdat daardoor de zware last, die
thans op de schouders rust vooral van
de beste dezer, aanmerkelijk wordt
verlicht en de mogelijkheid wordt ge
opend, dat zich voortaan voor het
Kamerlidmaatschap weder personen be
schikbaar zullen stellen, die men bij
voorkeur daarvoor zou willen aanwij
zen, maar die thans geen Kamerzetel
begeeren, omdat zij het grootste deel
van hun tijd niet in dienst der openbare
zaak kunnen stellen.
Ter bereiking van dit doel is het ech
ter niet noodig, het aantal Kamerleden
te verdubbelen. Meer aanbevelens
waardig schijnt het, de Kamer ontlas
ten van een groot deel van den arbeid,
die haar thans is opgedragen, vooral
wanneer men tevens de verwachting
mag koesteren, dat die arbeid dan ook
beter zal worden verricht.
KLEUR
in
Naar de laatste volkstelling, die van 1010,
in de Vereenigde Staten uitwijst, zijn daar tien
millioen negers van Afrikaansche afkomst ge
vestigd; stel dat zij in de laatste tien jaren een
paar millioen zijn vooruitgegaan, zoo maken
zij in 1920 n negende uit van de bevolking,
die zeker eenige millioenen hooger gaat dan
honderd millioen. Dat is geen verhouding die
den blanken bezorgdheid heeft te geven voor
hun overwicht.
Maar van de honderd millioen vormen slechts
55 millioen de min of meer samenhangende
massa van Angel-Saksischen of
quasi-AngelSaksischen stam, die de vaste kern is van het
land. Toch ook met dat aantal heeft de blanke
heerschende stam kracht voldoende om de
vreemde en kleurige elementen te bemeesteren
en te leiden, al kunnen de groote steden, met
hun overwegend buitenlandsche elementen
een groot gevaar opleveren.
Twee omstandigheden echter versterken
de positie van den kleurling : ten eerste is hij
zich in aard gelijkwaardig gaan voelen met
den blanken man, hij erkent niet langer de
grenslijn van de kleur, en ten tweede hij heeft
de overtuiging, dat de groute oorlog een
nieuwen wereldtoestand zal scheppen; hij ver
langt daarin ook zijn rol te vervullen.
Vroeger was het een economische reden die
werd vooropgesteld om aan den kleurling ge
lijke economische rechten toe te kannen; im
mers het was het geheele land verarmen wan
neer men door gebonden arbeid zulk een aan
zienlijk deel van het geheel uitsloot van de
krachtige ontwikkeling van al zijn hulpbron
nen; en nu strekt het streven van mannen als
Burghardt Dubois daarheen, om den neger
bewust te maken van zijn macht en met zijn
eigen beschaving bij te doen dragen tot de be
schaving der wereld. Het zelfgevoel en de trots
worden den neger ingeplant. Die zijn niet meer
gemakkelijk uitteroeien.
Maar dan, heeft niet de wereldoorlog door
de mogelijkheid te openen voor een wereld
revolutie een weg gebaand voor de opkomst
van de terzijde geschoven rassen en volken?
Ik heb al die verhoudingen van statistiek,
van gevoelens en van wereld-omstaudigheden
alleen even aangeroerd. Zi| verdienden wel
dat er verder op werd ingegaan. Het bestek
Iaat dit niet toe. Slechts enkele punten mogen
hier, naar aanleiding van de algemeene be
schouwing, worden gememoreerd.
Het kleurlingen-vraagstuk is nog in Amerika
geen nijpend probleem geworden. Zijn over
wicht in getal maakt den gewonen Amerikaan
gerust. Wanneer er verzet is en ontevreden
heid hcerscht, opstootjes voorkomen, ja een op
stand dreigt, zooals het geschied is onder de
negermilitairen vanHouston en bij de
arbeiderstwisten van Saint-Louis-East, dan meent hij
ze met geweld te kunnen onderdrukken. Maar
de lynctipartijen en het bloedbad zetten kwaad
bloed. Het schouderophalen over de be
kwaamheid der kleurlingen zichzelf te be
sturen, prikkelt tot bitterheid en wraaklust.
De oorlog kwam, de conscriptie voor het
leger gold ook voor de negers als burgers der
Vereenigde Staten; maar zij zouden aparte een
heden vormen en zoo noodig voor het werk"
worden gebruikt.
Waarom mochten zij geen eigen officieren
van hun kleur hebben? Dit wisten de zwarten
toch door te drijven. Er zou een oefenkamp
tot opleiding van negeroffieieren worden op
gericht. Maar waar? - Bij alle stappen voor
de deelneming aan den oorlog werden moei
lijkheden ondervonden, bij alle gelegenheden
werden de kleurlingen achteruitgczet. In 't
eind had er een soort van accommodatie plaats,
maar over hoeveel ergernis, ja, wanhoop heen!
Sommigen begingen zelfmoord.
En de negerregimenten gedroegen zich
goed, enkele zelf schitterend; maar telkens
van de landgenooten kwamen de vernederingen
en de beleedigingen. Waarlijk niet van de be
volking in Frankrijk. Het woord is hekend
De middelen daartoe zijn reeds aan
gegeven in het
ontwerp-werkprogramma van den Vrijz. Democr. Bond ; in
De Vrijzinnig-Democraat van 28 Au
gustus 11. worden ze nader toegelicht.
Het eene is: de opdracht van wet
gevende bevoegdheid aan andere col
leges dan de Staten-Generaal, en wel
aan centrale organisaties, voor een be
paald doel in het leven geroepen. Zoo
zou de Hooge Raad van Arbeid kunnen
worden ontwikkeld tot een college, dat
niet alleen, zooals thans, de Regeering
van advies dient in zaken van arbeids
wetgeving, maar dat zelf met wetge
vende bevoegdheid werd bekleed. Zoo
ware ook een centraal college voor
handelswetgeving te vormen uit de
gereorganiseerde Kamers van Koop
handel.
Een tweede middel tot verlichting
van de taak van de Kamer en tevens
alweer ter verzekering van een snellere
en betere wijze van wetgeving kan
hierin worden gezocht, dat de
Kamer zich bij de behandeling van
speciale onderwerpen, waarover de
groote meerderheid van hare leden '""
zich toch geen eigen oordeel kan vor
men, b. v. bij de herziening van wet
boeken, doe voorlichten door commis
sies van deskundigen, waarin ook per
sonen zitting kunnen hebben, die geen
deel van de Kamer uitmaken. Zulke
commissies zouden dan de technische
bijzonderheden moeten uitwerken ; in
sommige gevallen zou het noodzakelijk
zijn, dat de Kamer eerst een beslissing
nam over de algemeene beginselen,
die aan de wet ten grondslag moeten
liggen ; ook zou aan de Kamer altijd
het eindoordeel moeten blijven over
de door de commissie ontworpen rege
ling ; van een wijziging der détails zou
zij zich dan echter moeten onthouden.
Op deze wijze zouden tal van belang
rijke onderwerpen van wetgeving, die
reeds jarenlang op afdoening wachten,
eindelijk aan de orde kunnen worden
gesteld ; de Kamer zon sneller kunnen
werken en toch minder dikwijls be
hoeven te worden bijeengeroepen ; het
lidmaatschap ervan zou gepaard
kundan toch zouden wij aan de
wenschelijkheid daarvan blijven twijfelen.
Want n argument zou er altijd
tegen pleiten : de Nederlandsche breed
sprakigheid !
Wanneer thans reeds, in de verga
dering van honderd, zoovele leden zich
te buiten gaan aan redevoeringen, die
omslachtig herhalen wat reeds puntig
was gezegd hoe zou het dan zijn in
een dubbel zoo groote vergadering!
Alleen die gedachte zou ons reeds
doen huiveren voor het opvolgen van
het advies van de commissie der Vrije
Liberalen.
Want wij vreezen, dat er aanleiding
zou bestaan, de vergadering van twee
honderd te openen met het gebed,'
waarmede een spotvogel voorstelde
de Nationale Vergadering uit den tijd
der Bataafsche Republiek te beginnen :
Heere, bewaar ons voor dagdieven
en leuteren. Amen !"
K E R N K A M P
ZUID-AFRIKA EN ZIJN
PROBLEMEN
in
nen gaan met de vervulling van een an
der ambt of met het waarnemen van
een bedrijf uit het practische leven ;
liet aanzien der Kamer zou stijgen,
niet alleen omdat zij beter werk ver
richtte, maar ook omdat dan, in veel
ruimere mate dan thans, bij de aanwij
zing van volksvertegenwoordigers een
keus zott kunnen worden gedaan uit
onze vooraanstaande medeburgers
en burgeresscn.
Ook al zouden wij de argumenten,
die voor een vermeerdering van het
aantal Kamerleden zijn aangevoerd,
krachtiger hebben gevonden dan blij
kens het voorafgaande het geval was,
Over de toekomst van Zuid-Afrika is
tegenwoordig in Afrika zelf maar n roep :
Wij gaan een groote toekomst tegen". Zoo
spreekt gen. Smuts en Abe Bailey zegt dit
ook, de Engelsche Afrikaner en de Hollandsche
Afrikaner spreken eveneens en een ieder,
die Z.-Af rika bezoekt, voelt iets van den mach
tigen levensdrang, die tot uiting komt en ver
staat deze uitspraak. Het land, dat eenmaal
grootendeels door veeboeren werd bewoond,
die als koningen op hun plaats leefden, het
werk aan de kaffers overlieten, terwijl zij onbe
zorgd en vaak ook zorgeloos gezellig op hun
stoep zaten te praten over de politiek, die altijd
hun belangstelling had,of die soms rondtrokken
met hun vee om betere weiden te vinden ?
dit land, waar het leven zoo gelijkmatig was,
maakt tegenwoordig een belangrijke
groeicrisisdoor. Reeds^varen in verloop van tijd de
landbouw en de vruchtencultuur tot bloei ge
komen, maar de oorlog heeft de oogen geopend
voor het feit, dat de ontwikkeling van handel
en nijverheid de voorwaarde is voor den bloei
van Zuid-Afrika. Nu zijn beide nog aan het
opkomen en de. vraag is : langs welke wegen
kunnen handel en nijverheid tot ontwikkeling
worden gebracht.
Die vraag brengt het arbeidsprobleem naar
voren en het vraagstuk, waarmede het jonge
Zuid-Afrika heeft te worstelen : het
armeblanken-vraagstuk. Hoe komt het, dat een
land met zooveel ontwikkelings-mogelijkheid
een groote arme bevolking heeft van 100,000
zielen? En wat is de reden, dat die arme bevol
king bijna uitsluitend Hollandsen-sprekend
is ? Het is veel gemakkelijker die vragen te
stellen dan er een antwoord voor te vinden.
En toch moet dit gedaan worden, om het ma
ken van verkeerde gevolgtrekkingen te voor
komen.
Als oorzaak van de armoede kunnen nauwe
lijks de natuurrampen genoemd worden, die
Illlllllltllllllllllllll litllll
iiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiliitiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii
van den kleurling, verrast door het onthaal
der Franschen: - Ik zou heusch niet meer
weten dat ik een neger ben, wanneer ik niet
soms in den spiegel keek.
Voor alles populair in Frankrijk was de
negerintiziek. Daar stroomden de dorpen op
af. En trotsch dat de negennuzikanten waren!
Ook in Parijs, voor de officieren en
negerjournalisten, nooit en nergens de vrees,
waar zij ontvangen werden, dat zij op
eenmaai tegen de klciirscheidingslijn zouden
stooten. Zeifs werden er niet eenmaal bijzondere
vriendelijkhcden bewezen, om hen daarover
heen te helpen. De lijn bestond eenvoudig niet.
Terug naar N'ew-York ! Daar viel de sluier
over de gezichten, daar werd de muur opge
trokken. In liet eigen land!
Wanneer Burghardt Dubois op zijn college
aan de Neger-universiteit te Atlanta spreekt
over economie en sociologie, dan moet hij voor
zijn klasse de eer der blanken ophouden:
men kan hen vertrouwen, zeggen zijn woorden,
het zijn eerlijke menschen; maar zijn hart
weerspreekt die officieele waarheid, en aan de
oogen van zijn gehoor ziet hij dat men hem be
grijpt; men weet dat hij liegt en men is het
eens met de persoonlijke waarheid welke hij
verbergt.
Wij dulden de behandeling ons aangedaan
zoo lang als wij moeten, maar geen moment
langer. Dan is de tijd van de groote worste
ling"
Men herinnert zich misschien nog die
woorden van Burghardt Dubois, hiervoren
aangehaald, uit zijn opstel in de Atlantic
M/mtlily. Zij doen den grond van zijn gedachte
kennen.
Het stuk heeft tot titel: D e A f r i k a a
ns c h e w o r t e l v a n d e n o o r l o g. l let
wijst er op dat in Afrika de grond ligt van den
oorlog door de Kuropcesclie mogendheden ge
voerd.
Wat is de reden, vraagt Dubois zich al', van
Duitschland?, Engelands, Frankrijks. imperi
alistische politiek? Die landen en rijken
verklaren het zelf. zij werden er toe gedwongen
door de uitbreiding van hun bevolking, zij
lexeit in te enge grenzen, zij hebben beboette
aan expansie. Waar liggen dan de landen naar
wier bezit zij haken? rootendeels is het Afrika
met zijn overrijke hulpbronnen onder de
keerkringen, en met zijn slaven-bevolking, waar
naar de begeerte gaat.
Expansie heet het, alsof het gold een na
tuurwet te gehoorzamen, maar het is een roof
en een overweldiging op weerloozen gepleegd
door menschen met de wapens der beschaving
in de handen.
Zoolang zij onder overeenkomsten met
elkander voorwaarts drongen, en zoo lang de
volken in de vreemde werelddeelen, kleur
lingen, bukten onder vrees en eerbied voor
de veroveraars, is de overhcersehing van het
blanke ras verzekerd geweest. Maar nu heeft
eerst Japan, de dwerg, den Russischen reus
zijn meerderheid getoond en daarop is de oor
log onder de Mogendheden van Europa ge
volgd. Zij hebben getracht elkander te ver
nietigen en zij hebben elkanders macht ver
lamd. Uit hun verzwakking rijst de mogelijk
heid voor de donkere, bruine en gele rassen
om hun onafhankelijkheid te herwinnen.
Onder die gekleurden is ook een plaats voor
de negers weggelegd.
Wat Burghardt Dubois neerschreef was een
echo van stemmen die overal op den aard
bodem zich deden hooren.
Bij het begin van den oorlog reeds maakte
een (apansch schrijver de opmerking: ,,Wat
beteekent deze groote strijd voor ons Ooster
lingen? Het is de aanstaande ondergang van
de zoogenaamde Westersche beschaving. Wij
hebben geloofd dat zij op een gezonder en
hooger voetstuk rustte dan de onze, maar ons
gelooi' is weg. Mijn overtuiging is bevestigd
geworden dat de beschaving in het Westen
ziel) keerde tegen het we/en van A/iè'. Maar
wanneer iemand geen eerbied heeft voor het
geloof van anderen, dan is er maar n ding dat
daaruit kan voortvloeien, dat is strijd; moet
het zijn: in stilte, kan het wezen, dan: in de
daad".
Wat Yone Nogoechi in zijn Ondergang der
Wcstersehe beschaving inl','14", voorgevoelde,
dat is sedert H'18 de werkelijkheid nabij ge
komen.
Ik heb aan 't hoofd dezes gezegd, dat de
algemeene opinie in de Vereenigde Staten de
onrust onder de negerbevolking niet zwaar
telde, men is daarvoor, als ik het zoo mag uit
drukken, te realistisch gezind. Wei wijzen
echter uitingen van verschillende zijden er
op, ten eerste dat men het belang er van inziet
om de Angel-Saksische stambevolking, door
beperking der immigratie zoo zuiver mogelijk
te houden en de kern van weerstand zoo krach
tig mogelijk te maken.
Maar dan, met een ruimer overzicht van den
toestand der wereld, speurt men het gevaar,
als gevolg van den vernielenden oorlog, dat
het blanke ras zijn wereldheerschappij, stuk
voor stuk zal moeten opgeven. Rusland met
zijn bolsjewiki en zijn verbindingen tot in het
hart van Azië, ondermijnt de mogelijkheid der
Westersche beschaving zich triomfant te
handhaven. Hoe lang zal het nog duren, dat
Engeland zijn Suzereiniteit over Indiëen
Egypte behoudt?
Dat Amerika zich zal kunnen verdedigen
tegen het ingrijpen der negers en der
Indiaansche stammen van Zuid- en
MiddenAmerika, wil men aannemen, omdat men twij
felt aan de wilsenergie van die volken; hoe zal
het echter gaan met de aanvallen der Japan
ners en Chineezen, wanneer zij den Stillen
oceaan tot het gebied van het gele ras willen
maken? Dat is geen denkbeeldig gevaar voor
de toekomst.
Wat zal het blanke ras moeten doen om zijn
overwicht te verzekeren?
Het zal zijn macht willen samentrekken en
de buitenposten, dat is Vóor-lndiëen
VuorAziëen denkelijk Egypte moeten opgeven;
mits het maar in Midden-Afrika met zijn
onmeteliiken voorraad van rijkdommen kan
stand houden en dat land kan beschermen
tegen de invallen der Arabieren.
Zou dan misschien nog niet een werkkring
open staan voor de Amerikaansche
kleurlingenbevolking van Afrikaansch ras, hetzij in
verbinding met de christenbesdiaving, wan
neer Amerika den geest der negers wist te
winnen ---- hetzij daartegenover.
Toekomstvragen! j |
W. G. C. B v v A N c K