De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1920 11 september pagina 1

11 september 1920 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

H°. 3855 Zaterdag 11 September A°. 1920 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND Onder Hoofdredactie van Prof. Dr. G. W. KERN K AM P «edacteuren: Prof. Dr. H. BRUGMANS, Mr. E. S. OROBIO DE GASTRO J r., Dr. FREDERIK VAN EEDEN, Mr. J. A. VAN HAMEL en H. SALOMONSON UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF Prijs per No. f 0.25. Per half jaar f 6.25. Abonn. loepen per jaar Redactie en Administratie; Keizersgracht 333, Amsterdam f075 per regel plus 10 cent dispositiekostea J INHOUD : pag. l, Vermeerdering van het aantal kamerleden? door prof. dr. . W. Kernkamp ; Zuid-Afrika en zijn problemen (111) door prof. dr. J. W. Pont ;vTijdgenooten : Kleur (III) door dr. W. G. C. Byvanck ; 2. Het Wielingen-vraagstuk, door A. B. van der Vies; Krekelzangen, door J. H. Speenhoff; Buitenlandsch Overzicht door prof. mr. J. C. van Oven ; 3. Het Roode Lampje, door dr. Fred. van Eeden ; 5 voor Vrouwen: Het Am sterdamsen Museum Lopez Suasso, door E. C. v. d. M.; Babbeltjes, door Yvonne de Tessan; De Tuin en de Avond, door Tony de Ridder; Uit de Natuur, door Jac. P. Thijsse ; 7. Schilderkunst.-Kroniek, door A. Plasschaert; De nieuwe strijd tusschen Frankrijk en Duitschland, teekening van George van Raemdonck; Dingen, die gebeuren door Aorta; Dramatische Kroniek (Adam in Ballingschap) door Top Naeff ; 8, Revolutionnair voetbal te Antwer pen, teekening van Jordaan ; Chineesche ge dichten, bewerkt door W. H. de Roos; Financieele Rubriek, door J. F. Santilhano ; Harten, ruiten, klaveren, schoppen, door G. H. Knap ; 10. Uit het Kladschrift van Jantje; Het wonder, door Charjvarius ; Charivaria ; 't Schietgat, door Melis Stoke; 11, De eerste uitspraak van den volkenbond^ teekening van joh. Braakensiek; Bridge (slot), Schaak, door dr. A. G. Olland ; Onze Puzzle. Feuilleton: De Leunstoel door Lucie de Gerardue. Bijvoegsel : De invoer van Hollandsche haring in Duitschland verboden, teekening van Joh. Braakensiek. iiiiiiiiiiilliiuiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiniiiiiili iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiinii VERMEERDERING VAN HET AANTAL KAMERLEDEN ? Hebben wij aan honderd leden der Tweede Kamer niet genoeg? De commissie, die op verzoek van het hoofdbestuur van den Bond van Vrije Liberalen een rapport heeft uit gebracht over het vraagstuk van de grondwetsherziening, meent van niet. Een van de veranderingen, die zij aanbeveelt, betreft het aantal leden der Tweede Kamer. Artikel 81 der vigeerende grondwet bepaalt dit, gelijk men weet, op hon derd. Dit betrekkelijk geringe aantal" ??zoo schrijft de commissie in haar rap port staat vooral onder de werking van de bestaande wijze van verkiezing aan een behoorlijke vertegenwoordiging van de verschillende deelen van het land in den weg en maakt het voor iedere partij uitermate moeilijk een voldoende aantal zetels door vrouwe lijke leden te doen bezetten." Reeds uit dien hoofde zou zij het aantal Ka merleden vermeerderd wenschen te zien, b. v. tot ten hoogste twee honderd. De twee argumenten, die de commis sie vooropstelt en waaraan zij dus ver moedelijk de meeste waarde toekent, schijnen ons weinig klemmend. Het stelsel der evenredige vertegen woordiging heeft de kans van plaatse lijke beroemdheden op een Kamerzetel verminderd. Wij achten dit een voorinplaats van een nadeel. Hoe minder de Kamerleden zich verplicht zullen gevoelen de belangen van een bepaalde streek of stad te bepleiten, des te beter zullen zij de algemeene zaak kunnen behartigen. De eenige behoorlijke ver tegenwoordiging," waarop de ver schillende deelen van het land" aan spraak mogen maken, is een vertegen woordiging naar evenredigheid van het aantal voor een Kamerzetel geschikte candidaten, die onder hun ingezetenen of voormalige ingezetenen voorkomen, niet een vertegenwoordiging naar het aantal inwoners. Wij zien geen enkele reden, waarom deze behoorlijke ver tegenwoordiging" eerder te bereiken zou zijn bij een aantal van 200 dan van 100 Kamerleden. Evenmin kunnen wij toegeven, dat een vermeerdering van het aantal Kamerleden noodzakelijk is om een voldoende aantal zetels door vrouwe lijke leden te doen bezetten." Bij de laatste Kamerverkiezingen hebben de meeste politieke partijen aan de vrouwelijke candidaten een slechte plaats op de lijst gegeven ; de kiezers hebben niet door het uitbren gen van voorkeurstemmen doen blij ken, dat zij deze achteruitzetting af keurden ; slechts ne vrouw werd tot Kamerlid gekozen. Nu bij de eerstvolgende verkiezingen ook de vrouwen mede mogen stemmen, zullen de verschillende partijen vermoe delijk wel een grooter aantal vrouwelijke candidaten stellen en aan sommige daarvan ook een hoogere plaats op de lijst toekennen. Of de kiesgerechtigden ook in voldoende" mate voorkeur te kennen zullen geven voor deze vrouwe lijke candidaten, staat nog te bezien ; het is niet zoo zeker, dat de overgroote meerderheid der vrouwelijke kiezers eerder hare stem zal uitbrengen op een man dan op een vrouw. Maar hoe dit ook zij, vermoedelijk zal het aantal vrouwen cïat in 1922 naathet Binnenhof zal worden afgevaardigd, wel niet tot n beperkt blijven. Toch verwachten wij niet, dat zij een groot contingent zullen vormen. Eerlijk ge zegd, hopen wij dit ook niet. Er zijn maar weinig vrouwen, die de eigenschap pen bezitten niet om een evengoed figuur in de Kamer te maken als een aantal van de tegenwoordige uitver korenen, maar om een goed Kamerlid te zijn. Ook zij, die daar anders over denken, behoeven echter, ter bereiking van het doel : meer vrouwen in de Kamer, hunne toevlucht niet te zoeken bij het middel van een vermeerdering of een verdubbeling van het aantal Kamer leden. Ook bij een aantal van honderd Kamerzetels kan een voldoend" per centage daarvan door vrouwen worden bezet, indien de politieke partijen aan de vrouwelijke candidaten slechts een goede kans geven en de kiesgerechtig den, zoo noodig, door het uitbrengen van voorkeurstemmen corrigeeren wat er te haren opzichte mocht zijn misdre ven bij het opmaken van de lijsten. De commissie voert intusschen nog andere redenen aan, die haars inziens pleiten voor de bedoelde vermeerde ring. Voor een goede werking van het parlementaire stelsel" zoo betoogt zij is het een vereischte, dat de leden der Kamer niet te zeer met parlemen taire werkzaamheden worden overla den en dat een deel der leden zich tot deskundigen voor bepaalde onderwer pen, waaraan zij dan in hoofdzaak hunne aandacht wijden, kunnen ont wikkelen. Thans moeten de leden, die tot kleine partijen behooren, zich voort durend met te veel onderwerpen in laten, en kunnen zelfs de leden van de groote partijen zich niet in voldoende mate specialiseercn." Met dit argument zal de commissie misschien sommigen bekeeren, die zich door de in eerste instantie genoemde redenen niet hadden laten overtuigen. Een ieder moet toegeven, dat de Kamerleden, die zich naar behooren van hunne taak kwijten, het veel te druk hebben ; zij houden te weinig tijd over voor het bestudeeren van de on derwerpen, waarover zij zich een mee ning moeten vormen, maar ook voor het verrichten van andere bezigheden dan die, welke uit hun Kamerlidmaat schap voortvloeien. Het is langzamer hand bijna onmogelijk geworden dit lidmaatschap te combineeren met de uitoefening van een bedrijf of de ver vulling van een ander ambt. Juist zij, die dit betreuren en in de Tweede Kamer gaarne ook menschen zouden zien, die niet uitsluitend politici zijn, zullen misschien een vermeerdering van het aantal Kamer!'.: Jeu toejuichen, omdat daardoor de zware last, die thans op de schouders rust vooral van de beste dezer, aanmerkelijk wordt verlicht en de mogelijkheid wordt ge opend, dat zich voortaan voor het Kamerlidmaatschap weder personen be schikbaar zullen stellen, die men bij voorkeur daarvoor zou willen aanwij zen, maar die thans geen Kamerzetel begeeren, omdat zij het grootste deel van hun tijd niet in dienst der openbare zaak kunnen stellen. Ter bereiking van dit doel is het ech ter niet noodig, het aantal Kamerleden te verdubbelen. Meer aanbevelens waardig schijnt het, de Kamer ontlas ten van een groot deel van den arbeid, die haar thans is opgedragen, vooral wanneer men tevens de verwachting mag koesteren, dat die arbeid dan ook beter zal worden verricht. KLEUR in Naar de laatste volkstelling, die van 1010, in de Vereenigde Staten uitwijst, zijn daar tien millioen negers van Afrikaansche afkomst ge vestigd; stel dat zij in de laatste tien jaren een paar millioen zijn vooruitgegaan, zoo maken zij in 1920 n negende uit van de bevolking, die zeker eenige millioenen hooger gaat dan honderd millioen. Dat is geen verhouding die den blanken bezorgdheid heeft te geven voor hun overwicht. Maar van de honderd millioen vormen slechts 55 millioen de min of meer samenhangende massa van Angel-Saksischen of quasi-AngelSaksischen stam, die de vaste kern is van het land. Toch ook met dat aantal heeft de blanke heerschende stam kracht voldoende om de vreemde en kleurige elementen te bemeesteren en te leiden, al kunnen de groote steden, met hun overwegend buitenlandsche elementen een groot gevaar opleveren. Twee omstandigheden echter versterken de positie van den kleurling : ten eerste is hij zich in aard gelijkwaardig gaan voelen met den blanken man, hij erkent niet langer de grenslijn van de kleur, en ten tweede hij heeft de overtuiging, dat de groute oorlog een nieuwen wereldtoestand zal scheppen; hij ver langt daarin ook zijn rol te vervullen. Vroeger was het een economische reden die werd vooropgesteld om aan den kleurling ge lijke economische rechten toe te kannen; im mers het was het geheele land verarmen wan neer men door gebonden arbeid zulk een aan zienlijk deel van het geheel uitsloot van de krachtige ontwikkeling van al zijn hulpbron nen; en nu strekt het streven van mannen als Burghardt Dubois daarheen, om den neger bewust te maken van zijn macht en met zijn eigen beschaving bij te doen dragen tot de be schaving der wereld. Het zelfgevoel en de trots worden den neger ingeplant. Die zijn niet meer gemakkelijk uitteroeien. Maar dan, heeft niet de wereldoorlog door de mogelijkheid te openen voor een wereld revolutie een weg gebaand voor de opkomst van de terzijde geschoven rassen en volken? Ik heb al die verhoudingen van statistiek, van gevoelens en van wereld-omstaudigheden alleen even aangeroerd. Zi| verdienden wel dat er verder op werd ingegaan. Het bestek Iaat dit niet toe. Slechts enkele punten mogen hier, naar aanleiding van de algemeene be schouwing, worden gememoreerd. Het kleurlingen-vraagstuk is nog in Amerika geen nijpend probleem geworden. Zijn over wicht in getal maakt den gewonen Amerikaan gerust. Wanneer er verzet is en ontevreden heid hcerscht, opstootjes voorkomen, ja een op stand dreigt, zooals het geschied is onder de negermilitairen vanHouston en bij de arbeiderstwisten van Saint-Louis-East, dan meent hij ze met geweld te kunnen onderdrukken. Maar de lynctipartijen en het bloedbad zetten kwaad bloed. Het schouderophalen over de be kwaamheid der kleurlingen zichzelf te be sturen, prikkelt tot bitterheid en wraaklust. De oorlog kwam, de conscriptie voor het leger gold ook voor de negers als burgers der Vereenigde Staten; maar zij zouden aparte een heden vormen en zoo noodig voor het werk" worden gebruikt. Waarom mochten zij geen eigen officieren van hun kleur hebben? Dit wisten de zwarten toch door te drijven. Er zou een oefenkamp tot opleiding van negeroffieieren worden op gericht. Maar waar? - Bij alle stappen voor de deelneming aan den oorlog werden moei lijkheden ondervonden, bij alle gelegenheden werden de kleurlingen achteruitgczet. In 't eind had er een soort van accommodatie plaats, maar over hoeveel ergernis, ja, wanhoop heen! Sommigen begingen zelfmoord. En de negerregimenten gedroegen zich goed, enkele zelf schitterend; maar telkens van de landgenooten kwamen de vernederingen en de beleedigingen. Waarlijk niet van de be volking in Frankrijk. Het woord is hekend De middelen daartoe zijn reeds aan gegeven in het ontwerp-werkprogramma van den Vrijz. Democr. Bond ; in De Vrijzinnig-Democraat van 28 Au gustus 11. worden ze nader toegelicht. Het eene is: de opdracht van wet gevende bevoegdheid aan andere col leges dan de Staten-Generaal, en wel aan centrale organisaties, voor een be paald doel in het leven geroepen. Zoo zou de Hooge Raad van Arbeid kunnen worden ontwikkeld tot een college, dat niet alleen, zooals thans, de Regeering van advies dient in zaken van arbeids wetgeving, maar dat zelf met wetge vende bevoegdheid werd bekleed. Zoo ware ook een centraal college voor handelswetgeving te vormen uit de gereorganiseerde Kamers van Koop handel. Een tweede middel tot verlichting van de taak van de Kamer en tevens alweer ter verzekering van een snellere en betere wijze van wetgeving kan hierin worden gezocht, dat de Kamer zich bij de behandeling van speciale onderwerpen, waarover de groote meerderheid van hare leden '"" zich toch geen eigen oordeel kan vor men, b. v. bij de herziening van wet boeken, doe voorlichten door commis sies van deskundigen, waarin ook per sonen zitting kunnen hebben, die geen deel van de Kamer uitmaken. Zulke commissies zouden dan de technische bijzonderheden moeten uitwerken ; in sommige gevallen zou het noodzakelijk zijn, dat de Kamer eerst een beslissing nam over de algemeene beginselen, die aan de wet ten grondslag moeten liggen ; ook zou aan de Kamer altijd het eindoordeel moeten blijven over de door de commissie ontworpen rege ling ; van een wijziging der détails zou zij zich dan echter moeten onthouden. Op deze wijze zouden tal van belang rijke onderwerpen van wetgeving, die reeds jarenlang op afdoening wachten, eindelijk aan de orde kunnen worden gesteld ; de Kamer zon sneller kunnen werken en toch minder dikwijls be hoeven te worden bijeengeroepen ; het lidmaatschap ervan zou gepaard kundan toch zouden wij aan de wenschelijkheid daarvan blijven twijfelen. Want n argument zou er altijd tegen pleiten : de Nederlandsche breed sprakigheid ! Wanneer thans reeds, in de verga dering van honderd, zoovele leden zich te buiten gaan aan redevoeringen, die omslachtig herhalen wat reeds puntig was gezegd hoe zou het dan zijn in een dubbel zoo groote vergadering! Alleen die gedachte zou ons reeds doen huiveren voor het opvolgen van het advies van de commissie der Vrije Liberalen. Want wij vreezen, dat er aanleiding zou bestaan, de vergadering van twee honderd te openen met het gebed,' waarmede een spotvogel voorstelde de Nationale Vergadering uit den tijd der Bataafsche Republiek te beginnen : Heere, bewaar ons voor dagdieven en leuteren. Amen !" K E R N K A M P ZUID-AFRIKA EN ZIJN PROBLEMEN in nen gaan met de vervulling van een an der ambt of met het waarnemen van een bedrijf uit het practische leven ; liet aanzien der Kamer zou stijgen, niet alleen omdat zij beter werk ver richtte, maar ook omdat dan, in veel ruimere mate dan thans, bij de aanwij zing van volksvertegenwoordigers een keus zott kunnen worden gedaan uit onze vooraanstaande medeburgers en burgeresscn. Ook al zouden wij de argumenten, die voor een vermeerdering van het aantal Kamerleden zijn aangevoerd, krachtiger hebben gevonden dan blij kens het voorafgaande het geval was, Over de toekomst van Zuid-Afrika is tegenwoordig in Afrika zelf maar n roep : Wij gaan een groote toekomst tegen". Zoo spreekt gen. Smuts en Abe Bailey zegt dit ook, de Engelsche Afrikaner en de Hollandsche Afrikaner spreken eveneens en een ieder, die Z.-Af rika bezoekt, voelt iets van den mach tigen levensdrang, die tot uiting komt en ver staat deze uitspraak. Het land, dat eenmaal grootendeels door veeboeren werd bewoond, die als koningen op hun plaats leefden, het werk aan de kaffers overlieten, terwijl zij onbe zorgd en vaak ook zorgeloos gezellig op hun stoep zaten te praten over de politiek, die altijd hun belangstelling had,of die soms rondtrokken met hun vee om betere weiden te vinden ? dit land, waar het leven zoo gelijkmatig was, maakt tegenwoordig een belangrijke groeicrisisdoor. Reeds^varen in verloop van tijd de landbouw en de vruchtencultuur tot bloei ge komen, maar de oorlog heeft de oogen geopend voor het feit, dat de ontwikkeling van handel en nijverheid de voorwaarde is voor den bloei van Zuid-Afrika. Nu zijn beide nog aan het opkomen en de. vraag is : langs welke wegen kunnen handel en nijverheid tot ontwikkeling worden gebracht. Die vraag brengt het arbeidsprobleem naar voren en het vraagstuk, waarmede het jonge Zuid-Afrika heeft te worstelen : het armeblanken-vraagstuk. Hoe komt het, dat een land met zooveel ontwikkelings-mogelijkheid een groote arme bevolking heeft van 100,000 zielen? En wat is de reden, dat die arme bevol king bijna uitsluitend Hollandsen-sprekend is ? Het is veel gemakkelijker die vragen te stellen dan er een antwoord voor te vinden. En toch moet dit gedaan worden, om het ma ken van verkeerde gevolgtrekkingen te voor komen. Als oorzaak van de armoede kunnen nauwe lijks de natuurrampen genoemd worden, die Illlllllltllllllllllllll litllll iiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiliitiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii van den kleurling, verrast door het onthaal der Franschen: - Ik zou heusch niet meer weten dat ik een neger ben, wanneer ik niet soms in den spiegel keek. Voor alles populair in Frankrijk was de negerintiziek. Daar stroomden de dorpen op af. En trotsch dat de negennuzikanten waren! Ook in Parijs, voor de officieren en negerjournalisten, nooit en nergens de vrees, waar zij ontvangen werden, dat zij op eenmaai tegen de klciirscheidingslijn zouden stooten. Zeifs werden er niet eenmaal bijzondere vriendelijkhcden bewezen, om hen daarover heen te helpen. De lijn bestond eenvoudig niet. Terug naar N'ew-York ! Daar viel de sluier over de gezichten, daar werd de muur opge trokken. In liet eigen land! Wanneer Burghardt Dubois op zijn college aan de Neger-universiteit te Atlanta spreekt over economie en sociologie, dan moet hij voor zijn klasse de eer der blanken ophouden: men kan hen vertrouwen, zeggen zijn woorden, het zijn eerlijke menschen; maar zijn hart weerspreekt die officieele waarheid, en aan de oogen van zijn gehoor ziet hij dat men hem be grijpt; men weet dat hij liegt en men is het eens met de persoonlijke waarheid welke hij verbergt. Wij dulden de behandeling ons aangedaan zoo lang als wij moeten, maar geen moment langer. Dan is de tijd van de groote worste ling" Men herinnert zich misschien nog die woorden van Burghardt Dubois, hiervoren aangehaald, uit zijn opstel in de Atlantic M/mtlily. Zij doen den grond van zijn gedachte kennen. Het stuk heeft tot titel: D e A f r i k a a ns c h e w o r t e l v a n d e n o o r l o g. l let wijst er op dat in Afrika de grond ligt van den oorlog door de Kuropcesclie mogendheden ge voerd. Wat is de reden, vraagt Dubois zich al', van Duitschland?, Engelands, Frankrijks. imperi alistische politiek? Die landen en rijken verklaren het zelf. zij werden er toe gedwongen door de uitbreiding van hun bevolking, zij lexeit in te enge grenzen, zij hebben beboette aan expansie. Waar liggen dan de landen naar wier bezit zij haken? rootendeels is het Afrika met zijn overrijke hulpbronnen onder de keerkringen, en met zijn slaven-bevolking, waar naar de begeerte gaat. Expansie heet het, alsof het gold een na tuurwet te gehoorzamen, maar het is een roof en een overweldiging op weerloozen gepleegd door menschen met de wapens der beschaving in de handen. Zoolang zij onder overeenkomsten met elkander voorwaarts drongen, en zoo lang de volken in de vreemde werelddeelen, kleur lingen, bukten onder vrees en eerbied voor de veroveraars, is de overhcersehing van het blanke ras verzekerd geweest. Maar nu heeft eerst Japan, de dwerg, den Russischen reus zijn meerderheid getoond en daarop is de oor log onder de Mogendheden van Europa ge volgd. Zij hebben getracht elkander te ver nietigen en zij hebben elkanders macht ver lamd. Uit hun verzwakking rijst de mogelijk heid voor de donkere, bruine en gele rassen om hun onafhankelijkheid te herwinnen. Onder die gekleurden is ook een plaats voor de negers weggelegd. Wat Burghardt Dubois neerschreef was een echo van stemmen die overal op den aard bodem zich deden hooren. Bij het begin van den oorlog reeds maakte een (apansch schrijver de opmerking: ,,Wat beteekent deze groote strijd voor ons Ooster lingen? Het is de aanstaande ondergang van de zoogenaamde Westersche beschaving. Wij hebben geloofd dat zij op een gezonder en hooger voetstuk rustte dan de onze, maar ons gelooi' is weg. Mijn overtuiging is bevestigd geworden dat de beschaving in het Westen ziel) keerde tegen het we/en van A/iè'. Maar wanneer iemand geen eerbied heeft voor het geloof van anderen, dan is er maar n ding dat daaruit kan voortvloeien, dat is strijd; moet het zijn: in stilte, kan het wezen, dan: in de daad". Wat Yone Nogoechi in zijn Ondergang der Wcstersehe beschaving inl','14", voorgevoelde, dat is sedert H'18 de werkelijkheid nabij ge komen. Ik heb aan 't hoofd dezes gezegd, dat de algemeene opinie in de Vereenigde Staten de onrust onder de negerbevolking niet zwaar telde, men is daarvoor, als ik het zoo mag uit drukken, te realistisch gezind. Wei wijzen echter uitingen van verschillende zijden er op, ten eerste dat men het belang er van inziet om de Angel-Saksische stambevolking, door beperking der immigratie zoo zuiver mogelijk te houden en de kern van weerstand zoo krach tig mogelijk te maken. Maar dan, met een ruimer overzicht van den toestand der wereld, speurt men het gevaar, als gevolg van den vernielenden oorlog, dat het blanke ras zijn wereldheerschappij, stuk voor stuk zal moeten opgeven. Rusland met zijn bolsjewiki en zijn verbindingen tot in het hart van Azië, ondermijnt de mogelijkheid der Westersche beschaving zich triomfant te handhaven. Hoe lang zal het nog duren, dat Engeland zijn Suzereiniteit over Indiëen Egypte behoudt? Dat Amerika zich zal kunnen verdedigen tegen het ingrijpen der negers en der Indiaansche stammen van Zuid- en MiddenAmerika, wil men aannemen, omdat men twij felt aan de wilsenergie van die volken; hoe zal het echter gaan met de aanvallen der Japan ners en Chineezen, wanneer zij den Stillen oceaan tot het gebied van het gele ras willen maken? Dat is geen denkbeeldig gevaar voor de toekomst. Wat zal het blanke ras moeten doen om zijn overwicht te verzekeren? Het zal zijn macht willen samentrekken en de buitenposten, dat is Vóor-lndiëen VuorAziëen denkelijk Egypte moeten opgeven; mits het maar in Midden-Afrika met zijn onmeteliiken voorraad van rijkdommen kan stand houden en dat land kan beschermen tegen de invallen der Arabieren. Zou dan misschien nog niet een werkkring open staan voor de Amerikaansche kleurlingenbevolking van Afrikaansch ras, hetzij in verbinding met de christenbesdiaving, wan neer Amerika den geest der negers wist te winnen ---- hetzij daartegenover. Toekomstvragen! j | W. G. C. B v v A N c K

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl