De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1920 11 september pagina 7

11 september 1920 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

11 Sept. '20. No. 2255 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND SCHILDERKUNST-KRONIEK SlMPLICISSIMUS TEEKENAARS IN PULCHRI STUDIO ; DEN HAAG. De macht der satyre, geopenbaard door den Simplicissimus, was voor Duitschland iets onbekends. Niet dat er geen teekenaars bestonden vóór dat tijdschrift, vóór dat week blad, die van een eender-gerichte strekking waren, maar deze traden niet op, elke week opnieuw, met zulke scherpe ontkenning van het onedite-dat-geëerd-werd; geen enkel weekblad tevoor viel zoo bitter aan, brak met zulk fel pleizier alle vooze vaten in stukken. Het Duitsche huisgezin werd geopenbaard in zijn schijnheiligheden; de prinsen, de prin selijke studenten, de nieuwe vorsten (de groote industrieelen) werden zonder mededoogen .aangevallen. Zonder mededoogen. Dat was te verwachten. De sentimenteele, die cynisch wordt, is harder dan wie ook, want hij moet in zich zelf eerst een aantal onvrijheden over winnen, zwakheden, vóórdat hij ten aanval gereed is. Hij is dan zelfs niet vrij. fleurigvrij, omdat hij voelt, dat in wat hij haat, hij zelf betrokken is. Hij kan niet schertsen zooals de Franschen dat kunnen ; hij kan niet teeder zijn, zelfs in zijn afkeer. Hij is eer duivelsch dan iets anders. Hij kan niet olympisch lachen hij moet schril uitfluiten, en ijs-kil kleineeren hij heeft in zijn spot geen gemakkelijks niets van een speeTschen vroolken god hi is meer een menschelijk helle-kind dan een vlugvoetige, koddige, dartele, spotzieke Faun. De Duitscher is modern" ; de groote, middeleeuwsche, franke spot is hem vreemd. Hij tracht te dooden, te verdelgen, als een machine en vol hoogmoed. Dat is een der meest essentieele dingen in den simplicissimus: de hoogmoed. De hoogmoed van den teekenaar, wanneer hij aanvalt; de hoogmoed in den teekenaar. Deze begrijpt niet, dat een aanval als een dans kan zijn, als een vroolijk, onophoudend, om slingerend dansen had hij dat begrepen, zijn uitval ware algemeener en grootmoediger. Hij, de aanval heeft thans iets van een intellectueelen doodslag. De satyre van den Simpli cissimus is meer intellectueel dan uit-het-hart zooals moedwillig, de heele Duitsche be schaving, te haren onheile, geworden was. Dit vindt ge in Pulchri Studio en in ver scheidenheid vindt ge dat daar. Heine is het zekerst, het meest af, het meest volledig in der Brautigam". In deze teekening, meer dan in De Beul", openbaart hij een maatschappelijken kanker, een maatschappelijken, ingrijpenden, verterenden leugen: het familie leven, dat niet uit is op de schoone procre atie, maar uit op een angstig, bedachtzaam te saamhokken. Deze teekening overtreft de andere teekeningen door de grootte van het prebleem, daarin aangeroerd en door de vol ledigheid van den aanval. Veel minder is Thöny. Hij is hier minder dan Oulbrausson en minder dan Wilke, nu en dan is. Waarom? Om tweeërlei. Laat ik het picturale zooals dat nu past, het eerst behandelen. Thöny's werk doet te veel aan als photographische weergave. Het niet te vermijden vermoeden rijst voortdurend in me, dat deze moderne zoo roekeloos-modern werd, dat hij meende, dat een photo een hulpmiddel en meer dan een onmiddellijk hulpmiddel mocht zijn voor een kunstwerk. Het is een fout n tegen den kunstenaar, n tegen de wezenlijkheid. Thöny is eindeloos veel malen minder modern dan de Toulouse-Lautrec, omdat de photo, het toestel, het bevrozen oog", uit zichzelven niets modems aan zich heeft als geest. Het toestel is zonder geest, en wij willen altijd en immer den geest. Het is tegen de wezen lijkheid, opnieuw, omdat het zonder menschelijke persoonlijkheid is, en in die menschelijke persoonlijkheid de menschelijke algemeen heid altijd, meer of minder, te vinden is. Thöny is zwakker dan ik hem hoopte te vinden, omdat een groot getal zijner werken roept, en roept, om het onderschrift. Alle vlotte en soms vluchtige hanteering van het photographieachtig gegeven verandert natuurlijk niets aan deze stellingen, noch dat enkele malen hij beter, stouter modelleert of rationeeler groepeert. De kilheid van Thöny is nooit die van het hart, nooit zelfs die van een su- ' perieuren geest; zijn kilheid is een vlotte kilheid van den omgang. Dudovich is zonder psychisch accent, Heilemann is niets (bierkleurige zinnelijkheid). Rudolf Wilke is venijnig, nonchalant? scherp in der Prediger; die Schatten; Orossindustrielle." Hij is een persoonlijkheid daar waar hij niet op Thöny lijkt, maar de vormen uitrekkend, en verrekkend, zijn satyre leven en eigenaardigheid geeft. Er is daarenboven in een teekening als van de groote industri eelen," zoo verscheiden van statuur, en met den belachelijken en lachwekkenden hoed iets niet zwaars, iets niet-dogmatisch wat hier te noteeren is. Pascin vind ik niet op Pulchri Studio. Hij heeft niets van die Duitsche bier-zinnelijkheid, die ik haat. Hij beschrijft een andere zinne lijkheid, die tot een schriklijkheid wordt, en een abjectie is. En het treffende in dezen teekenaar blijkt te zijn de volkomen vertol king van dat abjecte door een draderige teekenwijs. Blix is bijtend-bitter in der Pastor auf Brautschau"; goed en meer is de teekening der Litteratur-professor. Gulbrausson is, na Heine, belangrijk. Hij teekent met een lange lenige lijn, die dikwijls den zwier heeft van een lange zweep, waarmee naar iets ge slagen wordt. Hij teekent zoo een Engelschman. Hij is fel tegen die Duitsche maagd, die tegen den haar vragenden man zegt dat zij, als Duitsche vrouw, alleen een man huwt, die ook recht heeft op pensioen. Hij is koddigschaamteloos in het Balkanvraagstuk", te roemen om Wahlverwandtschaften, Realpolitik, Mittelmeerreise, Ooldene Worte, Kahnfahrt etc. Hij heeft iets aan zich wat de Engelschen clean" noemen, wanneer ge hem vergelijkt met de anderen Alle deze dingen vereend maakten een niet eentonige tentoonstelling. De indruk aan het eind der beschouwing is echter, dat er tusschen deze teekeningen niet veel zijn, die lang oog en gevoel verzadigen. En komt dit niet daardoor, door dat het gevoel (dat sen timenteel is) te moedwillig werd omgezet in een intellectualiteit, die kil zich wil voor doen door deze Duitschers? SCHEVENINGEN. MIJ. VAN BEELDENDE KUN STEN-EXPRESSIONISTEN? De expressionisten in Holland beschouwen (en zij hebben meer van het recht zich te vergissen gebruik gemaakt) dat bij hen in het bizonder het werk van binnen-naar buiten komt. Vandaar, dat zij zich zeer onrustig betoonen, wanneer ik beweer, dat ook het Expressionisme een (zielig) Impressionisme is (dat komt van buiten naar binnen, zeggen zij nadrukkelijk) Het lijkt me noodig voor den Amsterdammer" deze mijne stelling te verduidelijken. Ik onderscheid in het al gemeen twee soorten van uiting in de kunsten : die, waarin het Rhythme n is, waar de geest het Leven, en het Levende bedwong tot een tastbaar" sterk-gepronoceerd zich in ieder werk schakeerend schema; en dit, waarin ten eerste het Levende, vlietende vlie dende gezocht, waar bovenal den indruk van het Levende wil gegeven worden en niet het sterk gevoel van Rust. Het eerste schilderij etc. noem ik het Architectonische ; het tweede noem ik het Impressionistische; het zoekt K- V. HET NEDERLANDSCH TOONEEL : Adam in Ballingschap. De Stadsschouwburg is heropend zonder uiterlijk vertoon. Dr. Royaards heeft er als Directeur van de K. V. Het Nederlandsch Tooneel zijn intrede gedaan met wat hem na aan het hart lag, met de stralende middelmoot van Vondel's schoone trilogie, en daarmede de liefde van zijn leven en den ernst van zijn werk overgebracht naar de betere behuizing, waarop dit werk recht had. Wat uit den brandvan heterogene enthousiasmen aan wezenlijke waarden voor ons tooncel gered moest worden, het bleek op dezen avond behouden. Het overige moet komen langs lij nen van geleidelijkheid. De eischen, die een kunstenaar aan zichzelf stelt, en de verplich tingen, welke hij op zich neemt zoodra hij met zijn kunst treedt in eenig maatschappelijk verband,waar, naast de natuurlijke scheppingsdrang, die lust en leven is, een algemeen belang met zijn vaak tijdelijke en betrekkelijke wet ten dwingt tot rustelooze productiviteit, ze kunnen elkaar opheffen, wij zien daarvan in de litteraire journalistiek treffende voor beelden, er blijft een innerlijk conflict, dat zich niet op bevel beslechten laat. Een fonds van waardevol tooneelwerk vormen, op peil houden, uitbreiden, zonder dat het huis in zijn fundamenten wordt geschokt, de kracht bewijzen van een kunstenaarsgroep, die pal staat tegenover den driftigen tijd en haar verwarrende verschijnselen, het kan niet het werk zijn van een korten dag. De geschiedenis van een schouwburg houdt iiililiiimiiiiiiiiililliMiiilumiiiiiiMHiiiimiiiiiiiiiimiiiiMliMiiiiimiiiii lliMiilllllllliiniiiiMHiillllllniiliilllMiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiHiiiniiii" l Bestelt ROZEH, PLAHTEN,\ \ HEESTERS, ZADEN, recht-1 [streeks bij de i voorheen B. RUYS DEDEMSVAART imiiiiiiiiiiiitiiiiiiiHiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiimiiiiiiiNiiiiiiiiiii de bladzijden vol beproeving in van hen die kwamen en gingen, en van de weinigen die volhardden. Het zijn over de geheele wereld maar enkele, bekende namen, die dezen vuurdoop doorstonden, tot roem van stad en land. In een zijner kostelijke essays verhaalt Hermann Bahr de lotgevallen van het Weener Burgtheater vóór vijftig jaar. Na een tumult, gelijk aan het jongste oordeel rondom den Amsterdamschen tempel, kwam daar eindelijk de rechte man : Heinrich Laube. Hij bedong, schrijft Bahr, vijf jaar proeftijd. En toen men, wel wat verwonderd dat deze uitverkorene, in plaats maar het ambt ,,zu schnappen" nog Bedingungen" durfde stellen ook, hem vroeg: waartoe deze lange termijn? antwoordde hij : Weil ich in den ersten Jahren genötigt bin mir sehr viel Feinde zu machen. Nach zwei bis drei Jahren bin ich in wesentlichen nur verhaszt.'Schaffen, und mir Freunde erwerben kann ich erst im vierten und fünften Jahre". Heinrich Laube hield het. En na tien jaar had hij het Burgtheater opgewerkt tot het eer ste tooneel van Europa. Hoe hij het deed? Hij was een man van overtuiging en hij was het vak meester. Langs dien rechten weg gelukte het hem den hoek te boven te komen, die hier en daar en overal in eersten aanvang de menigte van den aan zijn ideaal geklonken kunstenaar scheidt. Ook daarover is het aardig Bahr, theater mensen van den bloede, te hooren keuvelen : Laube liesz das Publicum nicht dictieren. Er suchte es zu verstehen, aber um ihm beizukommen, nicht um ihm zu dienen. Ein Stück, das er fiïr gut hielt, gab er niemals auf, und so gab das Publicum am Ende lieber nach. Das war sein groszes Gehcimnisz. Seine besten Erfolge hat er so dem Publicum abgeschlichen oder abgetrotzt." Het eerste der reeks minder gangbare stuk ken indertijd ook in ons land doorgezet" was Adam in Ballingschap". Het verloren Vondelvers weder levend onder de menschen, tot in de uithoeken van Nederland en Vlaan deren, op tooneelen waar de engelen, van bovan-af gezien, op den heuvel stonden gescalpeerd. En toen we dezen eersteling, waarvan de fijn-zinnelijke bekoring hen, die zich voor Vondel's lyriek onbevattelijk waanden, de dichterlijke essentie tastbaar heeft gemaakt, herrezen zagen in een omgeving waar geen serafijnen veder werd gekrenkt, en tegenover een publiek, dat aandachtig en vertrouwd op ging in deze schoone kunst van eigen bodem, toen geloofden wij een geloof dat verleden, heden en toekomst insloot dat er voor ons tooneel reeds meer gewonnen was, dan ooit verloren kan gaan, en dat een termijn van drie jaren wellicht voldoende zal zijn om dit te bevestigen. Want het is al evolutie, geduldige groei. Adam in Ballingschap" is een dier werken, meer de beweging dan de rust. Het expressionisme.dat we in Holland en elders zien, is vol beweging, zóó zeer zelfs dat ik het gedefi nieerd heb als de dingen te geven in wording. En omdat de makers zelf beweren, dat het van binnen-naar-builen komt (de partijdige on kunde van deze bewering ten opzichte van veel andere kunstuitingen is patent) 'noem ik het een zielig Expressionisme. Het zij mij vergund met nadruk daarop te wijzen, dat het Expressionisme niet alltijd van binnen-naar -buiten komt. Bij den Heer van Doesburgh, Theo, komt het zeker van buiten-naar-binnen. bij hem komt het van Mondriaan naar van Doesburgh, die eigenlijk Kupfer heet. (Misschien is van Doesburgh zijn naam van binnen-naar-btiiten). Maar laten we niet verder spelen. De stijl van den Heer van Doesburgh is zonder belang in den grooten gang van zaken en het is misschien omdat hij Kupfer heet, dat hij in kunst weer achterlijk is, en het tee ken van den tijd niet verstaat dat, alweer, niet meer duidt op wat hij zijn expressionisme meent te zijn, maar op strenger uiting, met meer associaties in de vormen, dan hij zich kan bedenken Na dit Intermezzo ga ik over tot wat de maker Vosmaer, zelf amorphe (hij schrijft amorfe) kleurkunst heeft genoemd in zijn woord vooraf aan de tentoonstelling in Scheveningen. Onmiddellijk blijkt, wanneer we met het expressionistische werk van De Winter vergelijken, dat Vosmaer armer is, aan psychischen inhoud, en eentoniger, of wilt ge het zuiverder, eenvormiger. Dit is dadelijk te verklaren, al zegt de schrijver zelf, dat er geen bepaalbare" vormen in zijn werk voor komen. Het expressionisme van De Winter, die zielekleure zwier, was niet zonder achtergrond; een aantal gekende dingen (toch ook van bin nen naar buiten gekend) geven vooral scha keering aan de vormen die ge toch overal in benaderen kunt. Wat juist hindert in het soms als kleurensamenwerping aardige werk van Vosmaer (87, 90, 55, 56, 102 en 3) is een weer keer van denzelfden draai, van een zelfden kleurkolk, op een werk, waardoor een geheel(?) ontstaat dat niet voldoet aan het behagelijke, dat het oog zich wenscht. Er rijst een onwil tegen de armoede van den vondst, van de ontroering van de drift in den maker, tegen deze eentonigheid, die niets heeft van de gees telijke, strakke eentonigheid, die, rhythme maar werkelijk Rhythme, het eeuwige ken merkt. PLASSCHAERT DE NIEUWE STRIJD Teekening voor de Amsterdammer" van George van Raemdonck n M ra m ca m m ta ca M M M tsi DINGEN, DIE GEBEUREN Brand De benauwende, enge straat loopt dood tegen een hoogen, blinden muur, die de achterzijde is van een zwaar fabrieksgebouw. Het begin van de straat ligt tegen de gracht, waar trapgevels rijzen van wonder mooie, stille huizen, wier dofbruine muren, in gemoedelijke berusting den leeftijd van eeuwen torsend, tegen elkaar leunen. Het hoekhuis, dat eens beneden een winkelzaak was en daarboven vele dichtbewoonde verdiepingen bezat, bestaart nu met holle spookoogen de omgeving van stilstaand grachtwater en passeerende menschen, die langs de kade flaneeren. Op een laten, maanloozen avond ben ik er langs gegaan, toen toevallig mijn weg voerde langs die volksbuurt en ineens stond ik voor de donkere, doodsche steenmassa, waarin het kortelings nog al leven en grootestadsche bedrijvigheid was geweest: beneden die winkelruimte vol kleurrijke manufacturen, grofdoeksche kleertjes, bonte neusdoeken, baaien rokken en opgesmukte blouses; n, twee, drie en vier hoog vóór en achter het dagelijksche burengeklets van zwaarlijvige vrouwen, uitbundig krakeel van kinderen, die daverend de trappen beklotsen. En Frankrijk Duitschland llllllllmlIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIflIIIII. tullllllllllMIKIIIIIIIIIIMIIIlmlIIIHIIIIflIIIIIMHIIIIHIl 's avonds uit de ramen van al die verdie pingen schepten de mans, die den dag op fabriek of werkplaats hadden doorgezwoegd, een frisch luchtje. Door onvoorzichtig ingieten van petroleum in een brandend stel waren ineens in 't keukentje van drie-hoog-achter de vlammen fel uitgeslagen. Zij grepen begeerig lekkend den boezelaar van het oude wijfje, dat het brandend gevaar had uitgegoten, oud vrouwtje, wier verkoold overschot onder de belangstel' ling van duizenden naar 't kerkhof was ge bracht. De drie-en-tachtigjarige, in wier leven geen sterke emotie ooit was geweest, was in haar stuntelige roekeloosheid de oorzaak geworden, dat in dezen tijd van woning ellende zeven gezinnen dakloos werden binnen het uur. Die holle spookoogen in de roctzwart aan geslagen muren van het leeggebrande huis brachten, weken later, die schielijk afgespeelde ramp weer in mijn herinnering terug. Met meer belangstelling dan nieuwsgierigheid bleef ik drentelen op de keien vóór net overblijfsel van wat eens een woning vol bloeiend leven was geweest. In een wijden boog om het ramphuis heen lagen op het plaveisel pakpapieren en stukken van bruine kartonnen doozen neergcsmakt. Ze waren door de zware regenvlageu vastgezogen aan het asphalt en zelfs de wente lende bezems van de nachtelijke straatruimers vermochten de kleverige pap niet los te werken. Verwaarloosd en troosteloos was de aan blik van het huis, waar schrilwitte houten planken voor de vensterlooze gaten waren gespijkerd; die scherp afstaken tegen de verkoolde omgeving; waar jonge meiden met uitdagende oogen voorbijslenterden. Het kap sel droegen zij met den modernen knoet aan het achterhoofd vol bonte spelden. Als klitten hingen zij tegen hun kerels aan, lachten schreeuwerig en luidruchtig, nestelden zich op de vensterbanken naast het zwarte huis. Af en toe zonden ze een bedekte hatelijkheid aan het adres van den politieman, die post hield voor het aangerookte huis. Dan gilden de meiden met hoog-overslaande stem en de kerels, sommigen niet meer nog dan opgeschoten knapen, reageerden met een vulgaire dubbelzinnigheid. De man in de donkere uniform, breed en pootig, bleef onverstoord; postend in schijnbare onverschilligheid, gingen af en toe zijn oogen naar die troep in de vensterbanken, wier zijdelingsche schimp scheuten als hagelsteenen afketsten op zijn stoere gestalte. Wat mocht die losbandige troep wel bij eenbrengen op deze plaats, waar niets van menschelijke ellende meer te kijken viel? Waarom hokken ze juist hier bijeen? De zijstraat bleef in avondrust, de gracht bood geen afwisseling voor die luidruchtige bende. Nieuwsgierigheid trok mij ook de volgende avonden naar het doode huis en weer zag ik er de samenscholingen van de meiden en kerels. Als op dien eersten avond vormde de zwarte spookgevel het punt van aandacht voor de woelige bende. Ik herkende van de meiden dezelfde tronies en denzelfden bonten opschik van bloedkralen en brillanten haar tooi, dezelfde kerels met hun zuiver geschoren, platte gezichten. Toen heb ik mij door buren laten inlichten en zij vertelden, alsof het een doodnuchter feit gold, dat de agent daar stond omdat de meiden met haar kerels loerden op wat mogelijk nog ongeschonden in doos en lade was achtergebleven achter de sperrende planken: satijnige linten en kwikken en strikken van zijde en kant, die weinig of niet geschonden waren door het schroeiend vuur. Ze wachtten avond aan avond met eindeloos geduld op de verslappende waak zaamheid van den agent; op het moment, dat deze, bij aflossing, zijn kameraad mis schien een eindweegs zou vergezellen, om dan samen met gretige, grissende hand, in drang naar opschik den roofzuchtigen slag te slaan. Hyena's van de straat. AORTA llllll.iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiin iiini iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiuiifiiiiiiiiiiiffimiiiiifiiiiiiifffmiiiiifiiinmuififfM Levensverzekering Maatschappij H A A R L E M" Wllsonsplel n 11 DE VOORDEELIOSTE TARIEVEN welke dit in aansluiting met wat ik hier ver leden week naar aanleiding van Astrid" schreef van het tooneel een voltooiing behoeven, die op zichzelf een schepping is. Het geschreven Vondel-repertoire ligt als in doodsslaap, en de ontwaking op het tooneel van dit vervoerend minnedicht,\vant met al zijn vrome tragiek is het dat toch, was bij den eersten aanblik ook voor hen, die meenden het werk aanschouwelijk te kennen, een open baring. In het waardevol, inleidend boekje van Dr. Brom vinden we enkele reproducties van Pieter de Moor'sontwerp.'een ontwerp dat veel verder strekt dan een omlijstend tooneeldécor, naast een paar motieven uit de parti tuur van Hubert Cuypers, welke ons het voorwerk voor deze vcrtooning, de harmo nische verbinding van het rhythmisch woord met het musicaal onderlijnd gebaar, duidelijk maken. Ik kan me dit lierdicht zonder muziek eenvoudig niet denken. En wat het werk van de Moor betreft, toen deze, de eenige tooneelfantast die zich heeft uitgesproken, verleden jaar in den Rotterdamschen Kunstkring zijn visioenair schimmenspel vertoonde, heb ik niet anders gehoopt dan dat hij deze gaven nog weder in dienst zou stellen van het tooneel. Zijn Paradijs" komt mij nog altijd als com positie, als oplossing, de uitvoering daarge laten, een gewonnen pleit voor. Naast onze strenge tooneel-architecten neemt deze tooneclschilder, van wien wij desnoods bordpa pieren bloemen aanvaarden omdat zij door een bezield kunstenaar zóó en niet anders zijn geplant, een eigen, dichterlijke plaats in. Wat naast hetïletterkundig drama aan geba renspel verheugen kan, het zal wellicht ont staan wanneer op een dag Royaards, de Moor en Heuckeroth de handen ineen slaan en een schoonen droom droomen. De vertooning van Adam in Ballingschap" bevat daarvoor de lichtende kiemen en meer dan de zondenval ons vermocht te beklemmen, heeft ons de tot haar innigste weelde opgevoerde lyriek van het werk verblijd. Hoe weinig weten we toch van Vondel, van alles wat in dat kuisen hart aan liefde-verlan gen verborgen lag, en eindelijk de spon uitbarstte in een nieuw, een weliger kerkelijk geloof. Wie was de geheime Suleika, die in den ingetogen grijsaard dien laten brand ont stak? L)e herinnering aan Eusebia? De jongste Alberdingk Thijiu-herdenking heeft ons tot de herlezing van diens , in hun genre zoo be minnelijke Vondel-portretten gebracht, en ook op grond van deze wat kunstmatig ineengezette beelden, heb ik moeten denken : toch Tesseltje...., maar geen trek in dien vormelijken omgang, in heel Vondel's nederig leven voorspelt de uitbarsting van zulk een heilige hartstochtelijkheid als Adam in Ballingschap" verraadt. Oppermachtig is deze brand, zóó, dat hij het Lucifer-Michaël conflict, schoon het geloof in een liefdevol wrekend God de beweegkracht schijnt van Vondel's geheelc oeuvre, bijna dekt met zijn glans. Ook Royaards' opvoering geeft dit overwicht, wij moeten ons dwingen den stren gen achtergrond van dit verrukkelijk drama te blijven beseffen en beginnen haast te betwijfe len : of Vondel toen hij het gezegend menschenpaar bezong, zelf wel zoo heel erg onder den indruk van den fatalen appelbeet en zijn eeuwige gevolgen geweest zou zijn? Zoo lang het aardrijk in den arm des hemels hangt, En de aarde, zijne bruid, haar vruchtbaarheid ontvangt Van zulk een bruidegom, die haar met duizend oogen Van sterren aanliinkt en bestraalt uit 's hemels bogen, Zoo lang zal mijne min met de uwe gaan ge paard, En elke dienst en kus blijft mij een weerkus waard." Kan het blakender? bestaat er in eenige litteratuur, Shakespeare niet uitgezonderd, een liefdezang van zóó, onder den dekmantel des hemels, op de spits gedreven erotiek als dit duizelingwekkend vierde bedrijf van den zevenenzeventig-jarige? En is niet alle rouw daarna, en bij dit geluk vergeleken, verstande lijk overleg, dat ons, zondaren, niet in ver houding meer vermag te treffen ! Ik heb me afgevraagd, of Royaards op zettelijk, ter compensatie, den inzet van Lu cifer met zijn handlangers, als een machtige groep terstond in het front en in het volle licht heeft geplaatst, of dat dit zoo was ge schikt om in den langen proloog zooveel mo gelijk spel te scheppen. De vroegere opvatting, het duivelsch element in de duistere krochten achter de cypresseii,fwaaruitfde verscheurde klank van een stem en de geschroeide vlam van een gewaad zich loswrong, maakte op mij een meer onheilspellenden indruk en het viel toen ook minder op dat Lucifer in dit samenspel onafgebroken alleen aan het woord is. In het vervolg oer vcrtooning leek mij weinig van beteckenis gewijzigd ; ook thans weer trof de vaste eenheid van stijl en de beschaving, welke daarmede samenhangt. InGoborzagen en hoorden we een Adam", die in het bijzonder den, nu eenmaal aangenomen betrekkelijken onschuld des mans deed beseffen. Zijn een voud was vaak ontroerend. De Eva" van mevrouw Royaards heeft haar ouden roem gehandhaafd." Zij blijft meer ,,een dochter Eva's", dan wel de plotseling i» haar vullen bloei pralende eerst-geboren Vrouw zelve, de Moeder der eeuwen, die al het geluk en al het leed draagt in haar breeden schoot; doch in haar opvatting verheugt de, door het rhythmc gesuggereerde bevalligheid, en treffend is het kruipen achter den Man aan, in het laatste bedrijf. Nnief en vroom maken de aartsengejen deel van het landschap uit. Paul Huf gaf aan de innige figuur van abriël wijding, doch her innerde bedenkelijk aan de, door Vondel weinig gewaardeerde kanselredenaren. Frisch was Joh. de Meester Jr. in Michaël's blinkend harnas, en een lieve Rafaël ick van Veen. Het plotseling in koor spreken der Wachtengelen, waar aanvankelijk elke stem haar beurt afwacht, valt er mij atijd te bruusk in. Men zou willen dat de toon langzamerhand tot dit fortissimo aanzwol, maar dat zal tot de idealen behooren, die zich bij zulk een naar het iüiëele strevende vertooning opdringen, zoodra oog en oor het werk in den bepaalden vorm tasten, en aan eigen verbeelding toetsen kunnen. De wanne stem van Marie Hamel onder scheidde zich. In van Gasteren, een Asmodémet uitge sproken Mephisto-trekken, had Lucifer een plastisch krachtigen, wat al te marquanten bemiddelaar en de Belial van Parser kon fijner, meer fluitend van geluid zijn. Men moet bij de uitvoering van een Neder landsch dichtwerk van zoo hoog gehalte toch waarlijk hopen dat de vreemdeling, die Am sterdam bezoekt, via het Vondelpark ook eenmaal op den goeden roep van den Stads schouwburg zal afkomen. Al verstaat hij Vondel's taal niet, uit de expressiviteit van het tooneelbeeld, de schoo ne evenwichtigheid, de atmosfeer, die den toe schouwer opneemt in haar regionen, zal hij gewaar worden, dat het land van Rembrandt ook zijn onsterfelijken Dichter heeft. TOF N A E F r DEN HAAG, VARHOND' IPADOX HOUTBOUW j, KANTOOR FOEDEPJK MENDQIMAANÖ5 JEN HAAG - TCUNl/Cn.25öC>23öl LEVERT DE/VEPLANCD INZEER KORTEN TUD ALLE HOUTCONSTRUCTIES AL/1 LANDHUIZEN SCHOOLGEBOUWEN JACHTHUIZEN ZIEKENHUIZEN INLICHTINGEN OP AANVRAAG

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl