De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1920 18 september pagina 1

18 september 1920 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

N°. 3356 Zaterdag l* September A°. 1920 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND Onder Hoofdredactie van Prof. Dr. O. W. KERN KAMP tedacteuren: Prof. Dr, H. BRUGMANS, Mr. E. S. OROBIO DE CASTRO J r., Dr. PREDERIK VAN EEDEN, Mr. J. A. VAN HAMEL en H. SALOMONSON UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF Prijs per No. f 0.25. Per hall jaar f 6.25. Afronn. loopen per jaar Redactie en Administratie: Keizersgracht 333, Amsterdam Advertentiën O 75 per regel plus 10 cent dispositiekostea INHOUD : Bladzijde l : Kort van Memorie, door prof. dr. G. W. Kernkamp ; Een nieuw gemeentelijk orgaan, door J. Van Hettinga Tromp ; Tijdgenooten, J. H. Thomas, door Dr. W. G. C. Byvanck : 2 : Uit het Amerikaansche politieke leven (IV), door Mr. E. van Raalte ; Krekelzang, door J. H. Speenhoff ; Buitenlandsch Over zicht, door Prof; Mr. J. C. van Oven.; 3: De plechtigheid te Rossignol, door Magda Peeters ; 5 : Voor vrou wen, onder redactie van Elis. M. Rogge ; Mevrouw G. Kapteyn?Muysken , door F. S. van Balen?klaar. ; Tres Parisien , door Elis M. Rogge ; Van kinderen, door E. Tierie?Hogerzeil; Damesvergadering, door Annie 9»sch ; Vrouwenbelangen, door C. S. Groot; Uit de natuur, door Jac. P. Thijsse ; 7: De Internationale Kino-tentoonstelling te Amsterdam, door W. H. Idzerda ; Na den lintjes-regen, teekening door Jordaan ; Nieuwe Fransche boeken, door Johannes Tielrooy ; 8 : Boekbespreking, door Prof. Dr. H. Brugmans; In de schatkamer van Mars, teekening door George van Raemdonck; Schilderkunst-kroniek, door Plasschaert; 9 : Op den Economischen uitkijk, door Jhr. H. Smissaert. 10 ; Uit het Kladschrift van Jantje ; Voetbalhymne, door Charivarius ; Charivaria. Feuilleton : Tarantella, novelle van Francesco Sapori ; 11: Het schoone gebaar van Dr. Royaards, teekening door Joh. Braakensiek; Dingen die gebeuren, door Aorta. Bijvoegsel : De houding der Entente tegenover Rusland, teekening door Joh. Braakensiek. ItMMIIIIIlMII KORT VAN MEMORIE Verreweg de meeste Nederlanders hebben den oorlog slechts in hun portemonnaie gevoeld, niet aan hun lijf. Alleen voor onze zeelieden was het leven ermee gemoeid. Dat bleek al in de eerste maanden. Ook in de open zee was de veiligheid der onzijdige scheepvaart en visscherij niet verzekerd. Zoowel de Engelschen als de Duitschers legden mijnen ; de eersten gaven althans duidelijk de grenzen aan van het gebied, waarbin nen er gevaar bestond om op veranker de mijnen te loopen ; de laatsten lieten het bij vage aanwijzingen. Ook het bekend zijn van de plaats der mijnvelden hief het gevaar, waaraan zij de onzijdigcn blootstelden, niet op. Bij stormweer sloegen de mijnen los van het ankertuig en dreven rond ; zij _ behoorden dan ongevaarlijk te worden, maar niet bij alle werkten de mechanische inrichtingen, die daarvoor aangebracht waren, zuiver. De drij vende dood verraste menig schip; vele visschers kwamen om door de ontploffing van mijnen, die in hunne netten geraakt waren. Het zou nog erger worden. De duik bootoorlog, met name de verscherpte toepassing daarvan, beperkte de vaart in de Noordzee tot een smalle geul; ook in dit zoogenaamd veilige" ge bied bleef de dood loeren, want het aantal mijnvelden, en dus ook dat der losgeslagen mijnen, nam steeds toe; zelfs voor een aanval van duikbooten was men er niet zeker : hoe menig schip is niet in den grond geboord, schoon het, volgens het bestek van den schip per, zich niet in de verboden zone bevond ! Vooral na Februari 1917, toen de onbeperkte duikbootoorlog begon, ver meerderde het aantal schepen, die door een torpedoschot of het loopen op ? een mijn werden vernietigd, en heerschte er rouw in onze visschersdorpen, omdat zoovele mannen een geweldadigen dood vonden bij de uitoefening van hun bedrijf. Maar trots de toenemende gevaren bleef ons varensvolk zee houden. Het liet zich niet verschrikken, ook niet door de verfoeilijke wijze, waarop de duikbootoorlog meer en meer werd uit geoefend. Wie herinnert zich niet de berichten in onze couranten over Duitsche duik booten, die met torpedo's of granaten een schip bleven beschieten, waarvan de manschap bezig was zich te bergen in de booten? Wie heeft ze niet gelezen, de ver halen van bemanningen, die urenlang, onder sneeuw- en hagelbuien, in open sloepen rondzwalkten, totdat er ein delijk redding daagde? Wie onzer heeft toen geen bewonde ring gekoesterd voor de gezagvoerders, stuurlieden en matrozen onzer koop vaardij- en visschersvloot, die ondanks alles zee bleven houden en daarmede ons volk uit de klauwen van den hon ger hebben gered want wat zou er van Nederland zijn geworden, als de zeeman zijn ten allen tijde maar nu tiendubbel gevaarlijk bedrijf had ge staakt en er geen levensmiddelen en brandstoffen uit Amerika en Engeland waren aangevoerd? Wie heeft geen eerbied gevoeld voorde mannen, die^zee wilden blijven houden, ook toen het hun zoo gemakkelijk werd gemaakt zich aan hun plicht te ont trekken? Toen in den herfst van 1917 de Engelsche regeering aanbood ons kolen te leveren, mits wij die zelf kwamen halen, schreef Het Vaderland (30 Sept. 1917) : wij zouden het best begrijpen, als de bemanning van de opgevorderde schepen inderdaad weigerde, den hachelijken tocht te doen. Durft zij liet aan, dan mogen we hier wel ons hart vasthouden." De menschen, die den hachelijken tocht'' hadden moeten volbrengen, waren minder benauwd. Veertien dagen later kon men in de Nieuwe Rott. Courant lezen : De gisteravond alhier gehouden vergadering van de afdeeling Rotterdam der Nederlandsche Vereeniging van gezagvoerders en stuurlieden ter koopvaardij heeft met op twee na algemeene stemmen beslo ten, medewerking te verleenen voor de kolenvaart op Engeland, ook al kan geen waarborg voor de veiligheid van de navigatie in het versperde ge bied worden gegeven." Dat klinkt zou Abraham Blankaart zeggen jou anders voor je snoet dan de taal van Het Vaderland! Toen eenige weken geleden de ver jaardag van onze Koningin naderde, maakte onze Regeering de lijst op van de Nederlanders, die zich in dienst van de openbare zaak hadden onder scheiden. Ook wie deze op 31 Aug. 1.1. gepubli ceerde lijst niet van a tot z met kritischen blik heeft doorgelezen, zal er toch uit bespeurd hebben, dat het in de bedoeling onzer Regeering heeft ge legen om vooral hen te beloonen, die tijdens den oorlog zich voortreffelijk van hun plicht hebben gekweten. Maar aan menigeen zal het ontgaan zijn, dat daarbij ne categorie van buitengewoon verdienstelijke landgenooten geheel is vergeten. Welke dan? Dit is ons herinnerd door de volgende motie, die dezer dagen in de couranten is bekend gemaakt : De Vereeniging van Nederlandsche gezagvoerders en stuurlieden ter koopvaardij ; kennis genomen hebbende van het feit, dat ter gelegenheid van den verjaardag van H. M. de Koningin zulks in tegenstelling met de tegenover hunne Indische collega's gevolgde gedragslijn aan geen enkel gezagvoerder der Nederlandsche koopvaardijvloot een onderscheiding is toegekend dat zulks evenmin is geschied aan eenig ander persoon, die in dit bedrijf een leidende positie inneemt of daaraan in meer bescheiden werk,,kring zijne krachten wijdt ; betreurt het, hieruit te moeten constatee'ren, dat de diensten, welke de zeeman gedurende de oorlogs jaren met groot levensgevaar en ten koste van vele menschenlevens aan het Nederlandsch volk heeft bewezen, zulks ten bate der voedsel- en brandstof voorziening, door de Regeering worden miskend of alreeds zijn vergeten ; en gaat over tot de orde van den das". Toen wij deze motie hebben gelezen, hebben wij ons verbaasd. Niet over den inhoud ervan : zij, die de motie hebben opgesteld, zijn niet gekwetst in hun persoonlijke am bitie, maar in de eer van hun beroep ; ook al lachen zij om de ijdelheid van wie met een lintje in hun knoopsgat pron ken, nu dat lintje de eenige vorm is, waarin de Nederlandsche regeering een onderscheiding verleent, eischen zij volkomen terecht die onderscheiding op voor een vertegenwoordiger-van het beroep, waaraan het Nederlandsche volk juist in de oorlogsjaren zulk een groote verplichting heeft gekregen. Maar wij hebben ons er over ver baasd, dat de Nederlandsche regeering zoo kort van memorie is immers aan een opzettelijke miskenning valt hier wel niet te denken. Wij wisten wel, dat op sommige onderwerpen uit de geschiedenis onzer koopvaardij tijdens den oorlog haar geheugen te wenschen overlaat. Dat zij b.v. vergeten schijnt te zijn, dat zij met de Duitsche regeering was overeengekomen, dat er na de ratifi catie van het vredesverdrag een scheidsgerecht zou worden ingesteld voor de zaak van de Tubantia ; dat zij zich ook niet meer herinnert, dat zij nog niet heeft bekend gemaakt, welk antwoord de Duitsche reg&ering heeft gegeven op haar vraag, of de Koningin-Regentes misschien ook door een Duitsche duikboot is getorpedeerd. Maar wij hadden toch niet vermoed, dat haar memorie zoo kort zou zijn, dat zij absoluut is vergeten, wat het Nederlandsche volk aan de koopvaar dijvloot te danken heeft. De fout is nu eenmaal begaan ? maar zij kan worden hersteld. Moge onze Regeering door misplaatsten trots zich daarvan niet laten weerhouden ! K E K x K A M P VERBETERING In het vorige hoofdartikel (2e kolom) stond abusievelijk : liet is niet zoo zeker, dat de overgroote meerderheid der vrouwelijke kiezers eerder hare stem zal uitbrengen op een man dan op een vrouw." Er had moeten staan : het is niet zoo zeker, dat de overgroote meerder heid der vrouwelijke kiezers eerder hare stem zal uitbrengen op een vrouw dan op een man." EEN NIEUW GEMEENTELIJK ORGAAN Eenige weken terug vestigde prof. Brug mans in dit weekblad reeds de aandacht op het besluit van 21 Juli 1.1. van den Amsterdamsclien Gemeenteraad om een nieuwe loonregeling voor de gemeentewerklieden niet meer zelf vast te stellen, maar die ter vast stelling op te dragen aan een nieuw door hem bij dezelfde gelegenheid ingesteld orgaan, de z.g. Centrale Commissie voor georgani seerd overleg." Nu de Centrale Commissie die taak heeft volbracht ten onrechte wordt hiervoor wel de term gebruikt : het sluiten van een collectief contract , wat mogelijk elders in den lande de menschen tot navolging zal opwekken, kan het zijn nut hebben hier iets nader op doel, samenstelling en werk wijze van dit nieuwe orgaan in te gaan. Dat het plotseling uit de lucht is komen Aan onze Medewerkers De redactie acht het gewenscht, haren medewerkers en inzenders nadrukkelijk te verzoeken, voor hunne bijdragen zoo veel mogelijk rekening te houden met den voor het Weekblad meest geschikten om vang. Te lange artikelen leveren ver schillende bezwaren op, zijn ook voor de lezers veel minder aantrekkelijk. De normale afmeting van artikelen moet op ten hoogste 1500 woorden, en, die van Feuilletons op ten hoogste 2000 woorden worden gesteld. Van met potlood geschreven bijdragen kan de redactie geen kennis nemen; evenmin van die bijdragen waarvan het papier aan beide zijden is beschreven. Zoo mogelijk, gelieven de inzenders ge typte copie in te zenden. Alle inzendingen moeten geadresseerd worden: Aan het Secretariaat der Redactie van ,,De Amsterdammer", Week blad voor Nederland, Keizers gracht 333, Amsterdam, zonder vermelding van persoonsnamen. Eventueele vragen over drukproeven, overdrukken, tijdstip van plaatsing e.d. eveneens en uitsluitend te richten tot het Secretariaat". vallen, kan zeker moeilijk worden gezegd; integendeel, jaren lang is er reeds over gedaan. In het jaar 1913 deed ik een boekje 1) het licht zien, waarin ik betoogde en uitvoerig toelichtte dat en waarom een uitvoerige en gecentra liseerde regeling van arbeidsvoorwaarden door de Overheid-werkgeefster, zooals die te Am sterdam in den loop der jaren tot stand was gekomen, de grenzen van het mogelijke, althans practisch bruikbare, had bereikt. De voorbereiding, zoo toonde ik aan, van die regelingen duurt te lang; evenzoo de be handeling in den gemeenteraad, waarbij de door de politiek" geboden deelname aan de behandeling van vele en nietjaltijd even deskundige leden de voorgestelde rege lingen dikwijls onbewust geheel ontwricht en ondermijnt, zoodat zij geen leefkracht hebben om zich gezond te ontwikkelen. Allerlei moei lijkheden en onaangenaamheden, zoowel voor de werkgeefster als voor oe werklieden zijn daarvan het gevolg, wat een zwaren druk vormt voor het overheidsbeheer van onderne, mingen ; wijziging van eenmaal vastgestelde regelingen gaat even moeizaam als de_oorspronkelijke vaststelling. Op die groliden concludeerde ik (t.a.p. blz. 152) Wil men de bemoeiing van de Overheid met arbeidsver houdingen uitbreiden en intenser maken, dan is decentralisatie een eerste vereischte. Het maken van regelingen moet het cen trale gezag niet meer uitsluitend aan zich houden, doch onder behoud van een zekere opperleiding moet het aan andere, den arbeid meer nabijstaande organen de bevoegd heid overdragen of de verplichting opleggen, in eigen kring te regelen wat de Overheid hun daartoe aanwijst ?. te regelen of van die regelen af te wijken of afwijking toe te staan al naar de practijk en de eisenen van elk bedrijf zulks wenschelijk maken. In hoeverre dit laatste noodig is, behoort dan in de eerste plaats ter l tllll' Mllllllllllllllllllllltllllllll" UMI muil iiiiiii iliilii "i mi" *55 J. H. THOMAS Van machinepoetser tot staatsraad, F r o m EngineCleanertoPrivyCouncillor, luidt de titel der levensbeschrijving van het Parlementslid J. H. Thomas, secretaris-gene raal van de nationale Vereeniging van spoorwegmannen, hoofd der werkmanspartij in de Vertegenwoordiging, voorzitter van het mach tige congres te Plymouth. Waarom zulke film-titels af te keuren? Er zit beweging in opwaarts, wat bemoe digend is voor ons die nu eenmaal den hemel boven ons hoofd zoeken, en het geeft een groote geruststelling wanneer men de eind punten kent van het drama dat zich voor ons gaat ontrollen: het loopt immers goed af. Maar wie had er in dat kereltje van acht of negen jaar dat zoo liep te zwoegen om een weekgeld te verdienen, den man voorgevoeld die in de luidruchtige en stil voortwerkende revolutie van onze dagen telkens een beslissende rol vervult? Machinepoetser! Maar dat is geen waardig heid die men direct bereikt; men kan er zijn loopbaan niet mee beginnen. Eerst moet men leeren lezen en schrijven en rekenen. Jim Thomas was op de armenschool van St. Paul's in Newport, een gevoelig kind, opgesloten in zijn verlatenheid, zonder ouders, zonder kameraden, zonder horizon. Een grootmoeder had zich zijner aangetrokken. Ach, zij had het heel zwaar, te verantwoorden, zij ging uit werken, zij werkte dag en nacht, zij leefde van ontberingen en zij was heel strikt. De eenige die het kind had om lief te hebben, was zij. Hij wist hoe zij voor hem zorgde. En als hij over de sommen van zijn lei gebogen zat, bedacht hij hoe het eigenlijk aan hem was om voor haar te zorgen. Hij zou een man willen zijn; maar de school mocht hij nog niet verlaten. Dat arme kind had een geweten, hij voelde zich verantwoordelijk, hij had geen rust, zijn plicht stond voor hem. Waar zou hij zijn diensten kunnen aanbieden? Bij een apotheker kwam hij 's morgens vroeg en hield den winkel schoon, tusschen de schooluren 's middags deed hij de bood schappen en als de schooltijd voorbij was, ging hij in den namiddag terug en bleef tot negen uren 's avonds in de apotheek. De apotheker was tevreden, het kind kon vier shillings thuis brengen, zijn weekgeld. Het wat een schat. En toch had men het niet breed. Op Pinkstermaandag toen de andere kindejen buiten feestvierden, was hij niet meegekomen, hij had maar n pak kleeren, het was versleten, hij kon niet mee. Was hij ontevreden? De grootmoeder spron gen de tranen in de oogen toen zij hem aanzag. Hij had haar nog te troosten. En de beleediging zijn armoede aangedaan, ging diep bij hem. Hij wist niet hoe rijk hij inderdaad was. De beleediging heeft hij gewroken, zooals men een beleediging van het lot wreekt; hij heeft voor de armste kinderen die niet konden uitgaan gezorgd zooveel hij kon, maar dat was later. Op zijn negende jaar was hij rijk alleen aan opoffering. En waarom zou dat minder een schat wezen dan ander kapitaal? Ze draagt wel niet altijd vruchten, maar dat doet ander kapitaal evenmin. Zoo was hij op weg om shillings te ver dienen; het duurde nog cenigen tijd en de ervaring van andere beroepen, voordat hij het bracht tot de hoogte van machinepoetser. De locomotieven hebben 't hem aangedaan. Hij zag de zware machines de plaats in het dok voorbijgaan waar hij werkzaam was, en hij gaf hun uit de verte zijn hart. Zou hij aangenomen worden, wanneer hij zich aanmeldde om in de intimiteit te dtelen van die prachtige monsters? Hij moest een examen doorstaan en werd niet te licht bevonden. Eerst wachtte hem toch nog een zware proeftijd, eindelijk dan kon hij naar hartelust gaan poetsen. Hij had den voet in den stijgbeugel. Als Jim Thomas hij werd en wordt Jim genoemd terugdenkt aan dien tijd en ziet hoe het koper tegenwoordig wordt gehouden, dan schudt hij het hoofd en merkt op: In mijn tijd heb ik machines gekend, die met zooveel zorg waren onderhouden, dat men er met een witten zakdoek over heen kon gaan, zonder dat er een vlekje aankwam". Hij had den trots van zijn vak. Teen men hem en zijn collega's het rantsoen smeer beknibbelde, haalde hij hen over om te staken. Zij werden bij een van de chefs geroepen. Daar voerde Jim het woord, hij sprak zoo duidelijk en zoo overtuigend dat het bezwaar werd opgeheven. Hij was toen vijftien jaar. Stoker te wezen werd nu zijn voorland, zoo geraakte hij nader tot de ziel van de locomotieven; door een tweede examen be reikte hij zijn doel. Het was een intellectneele betrekking, of in allen geval een dienst die het intellect vrijer spel liet dan de poetserij. Hij sprak met zijn kameraden en werd inge wijd in de groote vragen van den arbeid. Uren en uren lang duurde dikwijls het onder houd, zijn vragen hield niet oo. Daarna kwam de tijd van studie en van inspanning. Jim Thomas was van nature welsprekend, hij ging direct op het doel af en wist zijn overtuiging mee te declen. Wat wonder, dat men hem "als redenaar op de vergaderingen ko"s en dat hij zijn weg maakte hne j^ng hij ook nog was. The Boy, zooals men hem wel noemde, had doorgaand succes. De ouderen hielden het met hem. Jongen", zeide een van de hoofden der partij tot hem, als hij 23 jaar was, daar is een toekomst voor je weggelegd. Houd je zelf goed in de hand." Het was zeker niet die raad die hem aan trouwen deed denken. Hij had reeds gekozen, een jonge wees van zijn stand, d.w.z. alleen voorzien van geestelijk kapitaal. Hij had haar in 't vertrouwen genomen van zijn gedachten en zijn plannen, en zij geloofde vast in zijn gedachten en in hem. Met alles wat hij deed, ging zij mede; zij woonde zijn redevoeringen op de Congressen bij, zij waakte voor zijn vrijen tijd, zij leefde alleen voor hem en de kinderen. Wel, Mrs. Thomas," vroeg haar iemand, ben je niet trotsch op je man, nu hem het ministerschap is aangeboden." Trotsch op hem ben ik," was het antwoord, .,maar niet trotscher dan op den dag toen ik hem trouwde." De grootmoeder, Jim's andere liefde, werd niet vergeten. Zij heeft het nog beleefd, dat hij lid van het Parlement werd, en omdat hij haar lieveling vas, heeft zij hem zijn radicalisme vergeven. Want zij zelf was strikt Tory. Hoe dat huishouden van Jim er toe heeft bijgedragen om hem de sympathie van zijn geloofsgenooten te verschaffen, bemerkt men uit allerlei kleine trekjes. De menschen hadden behoefte om aan Jim hartelijkheid te bewijzen, omdat zij overtuigd waren van zijn goede hart. Zijn politieke tegenstanders, zelfs zijn chefs, waartegen hij een hardnekkigen strijd had te voeren, zijn allen zijn vrienden geworden. Het kapitaal, door hem als kind verzameld, heeft rijke vruchten «edragen. Ja, er is weinig rede om hem bij alle stappen vaii zijn opklimnienden weg te volgen. In den gemeenteraad v rui de stad zijner inwoning gekozen, is hij voor het Parlement van 1910 candidaat gesteld en als secretaris-organisator van de Amalgamated Society o^f Railway Servants daar een van de vertegenwoordigers der Arbeiders-partij ge worden. Wat hem in de hooge vergadering van het Parlement trof, was de onwetend heid der leden van de zaken, waarover zij met zoovee! gewichtigheid redevoeringen hielden. Het was hem een prikkel om de leemten van zijn eigen opvoeding, of nietopvoeding aan te vullen. Toen hij drie weken de debatten van het Huis der Gemeenten had bijgewoond, ge beurde het op een goeden 'dag dat hij een van de ministers geheel verkeerde dingen hoorde zeggen. Ik was hee!emaal?vergeten," vertelt hij, waar ik was; ik stond op van mijn plaats, en vroeg het woord." De Speaker, naar de Parlements-gewocnte, om de eerste rede van een nieuw lid voor te doen gaan, gaf het hem dadelijk. Toen pas bemerkte hij, dat hij zijn intrede moest doen in Engelands hooge vergaderzaal. Maar zonder vrees, en zonder verwarring zeide hij, wat hij had te zeggen, en het^maakte zulk effect, dat de verslaggevers, onbewust wie hij was, hem voor iemand hielden, lang reeds aan parlements-redevoeringen gewoon in Australië, het land zijner geboorte. Zoo komt hij in sommige zijner(biographiën als Australiér voor, het jongetje, dat de apotheek van Newport schoon hield. Zullen wij hem verder volgen, waar zijn leven van belang wordt voor de arbeiders beweging. Zullen wij hem begeleiden in den Staatsraad, en tot den drempel van het ministerie, waarvan hij geen lid verlangt te zijn? Voor het oogenblik niet, wij zullen hem later nog genoeg ontmoeten. Thans was het mij alleen te doen om oorsprong en begin van ontwikkeling. W. G. C. BYVANCK

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl