Historisch Archief 1877-1940
N°. 3356
Zaterdag l* September
A°. 1920
DE AMSTERDAMMER
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
Onder Hoofdredactie van Prof. Dr. O. W. KERN KAMP
tedacteuren: Prof. Dr, H. BRUGMANS, Mr. E. S. OROBIO DE CASTRO J r., Dr. PREDERIK VAN EEDEN, Mr. J. A. VAN HAMEL en H. SALOMONSON
UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF
Prijs per No. f 0.25. Per hall jaar f 6.25. Afronn. loopen per jaar
Redactie en Administratie: Keizersgracht 333, Amsterdam
Advertentiën O 75 per regel plus 10 cent dispositiekostea
INHOUD : Bladzijde l : Kort van
Memorie, door prof. dr. G. W.
Kernkamp ; Een nieuw gemeentelijk orgaan,
door J. Van Hettinga Tromp ;
Tijdgenooten, J. H. Thomas, door Dr. W.
G. C. Byvanck : 2 : Uit het
Amerikaansche politieke leven (IV), door
Mr. E. van Raalte ; Krekelzang, door
J. H. Speenhoff ; Buitenlandsch Over
zicht, door Prof; Mr. J. C. van Oven.;
3: De plechtigheid te Rossignol,
door Magda Peeters ; 5 : Voor vrou
wen, onder redactie van Elis. M. Rogge ;
Mevrouw G. Kapteyn?Muysken ,
door F. S. van Balen?klaar. ; Tres
Parisien , door Elis M. Rogge ; Van
kinderen, door E. Tierie?Hogerzeil;
Damesvergadering, door Annie 9»sch ;
Vrouwenbelangen, door C. S. Groot;
Uit de natuur, door Jac. P. Thijsse ;
7: De Internationale
Kino-tentoonstelling te Amsterdam, door W. H.
Idzerda ; Na den lintjes-regen,
teekening door Jordaan ; Nieuwe Fransche
boeken, door Johannes Tielrooy ; 8 :
Boekbespreking, door Prof. Dr. H.
Brugmans; In de schatkamer van
Mars, teekening door George van
Raemdonck; Schilderkunst-kroniek, door
Plasschaert; 9 : Op den
Economischen uitkijk, door Jhr. H. Smissaert.
10 ; Uit het Kladschrift van Jantje ;
Voetbalhymne, door Charivarius ;
Charivaria. Feuilleton : Tarantella, novelle
van Francesco Sapori ; 11: Het
schoone gebaar van Dr. Royaards,
teekening door Joh. Braakensiek;
Dingen die gebeuren, door Aorta.
Bijvoegsel : De houding der Entente
tegenover Rusland, teekening door Joh.
Braakensiek.
ItMMIIIIIlMII
KORT VAN MEMORIE
Verreweg de meeste Nederlanders
hebben den oorlog slechts in hun
portemonnaie gevoeld, niet aan hun lijf.
Alleen voor onze zeelieden was het
leven ermee gemoeid.
Dat bleek al in de eerste maanden.
Ook in de open zee was de veiligheid der
onzijdige scheepvaart en visscherij
niet verzekerd. Zoowel de Engelschen
als de Duitschers legden mijnen ; de
eersten gaven althans duidelijk de
grenzen aan van het gebied, waarbin
nen er gevaar bestond om op veranker
de mijnen te loopen ; de laatsten lieten
het bij vage aanwijzingen.
Ook het bekend zijn van de plaats der
mijnvelden hief het gevaar, waaraan
zij de onzijdigcn blootstelden, niet op.
Bij stormweer sloegen de mijnen los
van het ankertuig en dreven rond ;
zij _ behoorden dan ongevaarlijk te
worden, maar niet bij alle werkten de
mechanische inrichtingen, die daarvoor
aangebracht waren, zuiver. De drij
vende dood verraste menig schip;
vele visschers kwamen om door de
ontploffing van mijnen, die in hunne
netten geraakt waren.
Het zou nog erger worden. De duik
bootoorlog, met name de verscherpte
toepassing daarvan, beperkte de vaart
in de Noordzee tot een smalle geul;
ook in dit zoogenaamd veilige" ge
bied bleef de dood loeren, want het
aantal mijnvelden, en dus ook dat der
losgeslagen mijnen, nam steeds toe;
zelfs voor een aanval van duikbooten
was men er niet zeker : hoe menig schip
is niet in den grond geboord, schoon
het, volgens het bestek van den schip
per, zich niet in de verboden zone
bevond !
Vooral na Februari 1917, toen de
onbeperkte duikbootoorlog begon, ver
meerderde het aantal schepen, die door
een torpedoschot of het loopen op
? een mijn werden vernietigd, en
heerschte er rouw in onze visschersdorpen,
omdat zoovele mannen een
geweldadigen dood vonden bij de uitoefening
van hun bedrijf.
Maar trots de toenemende gevaren
bleef ons varensvolk zee houden. Het
liet zich niet verschrikken, ook niet
door de verfoeilijke wijze, waarop de
duikbootoorlog meer en meer werd uit
geoefend.
Wie herinnert zich niet de berichten
in onze couranten over Duitsche duik
booten, die met torpedo's of granaten
een schip bleven beschieten, waarvan
de manschap bezig was zich te bergen
in de booten?
Wie heeft ze niet gelezen, de ver
halen van bemanningen, die urenlang,
onder sneeuw- en hagelbuien, in open
sloepen rondzwalkten, totdat er ein
delijk redding daagde?
Wie onzer heeft toen geen bewonde
ring gekoesterd voor de gezagvoerders,
stuurlieden en matrozen onzer koop
vaardij- en visschersvloot, die ondanks
alles zee bleven houden en daarmede
ons volk uit de klauwen van den hon
ger hebben gered want wat zou er
van Nederland zijn geworden, als de
zeeman zijn ten allen tijde maar nu
tiendubbel gevaarlijk bedrijf had ge
staakt en er geen levensmiddelen en
brandstoffen uit Amerika en Engeland
waren aangevoerd?
Wie heeft geen eerbied gevoeld voorde
mannen, die^zee wilden blijven houden,
ook toen het hun zoo gemakkelijk werd
gemaakt zich aan hun plicht te ont
trekken?
Toen in den herfst van 1917 de
Engelsche regeering aanbood ons kolen
te leveren, mits wij die zelf kwamen
halen, schreef Het Vaderland (30 Sept.
1917) : wij zouden het best begrijpen,
als de bemanning van de opgevorderde
schepen inderdaad weigerde, den
hachelijken tocht te doen. Durft zij liet
aan, dan mogen we hier wel ons hart
vasthouden."
De menschen, die den hachelijken
tocht'' hadden moeten volbrengen,
waren minder benauwd. Veertien dagen
later kon men in de Nieuwe Rott.
Courant lezen : De gisteravond alhier
gehouden vergadering van de
afdeeling Rotterdam der Nederlandsche
Vereeniging van gezagvoerders en
stuurlieden ter koopvaardij heeft met
op twee na algemeene stemmen beslo
ten, medewerking te verleenen voor
de kolenvaart op Engeland, ook al
kan geen waarborg voor de veiligheid
van de navigatie in het versperde ge
bied worden gegeven."
Dat klinkt zou Abraham
Blankaart zeggen jou anders voor je snoet
dan de taal van Het Vaderland!
Toen eenige weken geleden de ver
jaardag van onze Koningin naderde,
maakte onze Regeering de lijst op van
de Nederlanders, die zich in dienst
van de openbare zaak hadden onder
scheiden.
Ook wie deze op 31 Aug. 1.1. gepubli
ceerde lijst niet van a tot z met
kritischen blik heeft doorgelezen, zal er
toch uit bespeurd hebben, dat het in de
bedoeling onzer Regeering heeft ge
legen om vooral hen te beloonen, die
tijdens den oorlog zich voortreffelijk
van hun plicht hebben gekweten.
Maar aan menigeen zal het ontgaan
zijn, dat daarbij ne categorie van
buitengewoon verdienstelijke
landgenooten geheel is vergeten.
Welke dan?
Dit is ons herinnerd door de volgende
motie, die dezer dagen in de couranten
is bekend gemaakt :
De Vereeniging van
Nederlandsche gezagvoerders en stuurlieden
ter koopvaardij ;
kennis genomen hebbende van
het feit, dat ter gelegenheid van
den verjaardag van H. M. de
Koningin zulks in tegenstelling
met de tegenover hunne Indische
collega's gevolgde gedragslijn
aan geen enkel gezagvoerder der
Nederlandsche koopvaardijvloot een
onderscheiding is toegekend
dat zulks evenmin is geschied
aan eenig ander persoon, die in dit
bedrijf een leidende positie inneemt
of daaraan in meer bescheiden
werk,,kring zijne krachten wijdt ;
betreurt het, hieruit te moeten
constatee'ren, dat de diensten, welke
de zeeman gedurende de oorlogs
jaren met groot levensgevaar en
ten koste van vele menschenlevens
aan het Nederlandsch volk heeft
bewezen, zulks ten bate der
voedsel- en brandstof voorziening, door
de Regeering worden miskend of
alreeds zijn vergeten ;
en gaat over tot de orde van den
das".
Toen wij deze motie hebben gelezen,
hebben wij ons verbaasd.
Niet over den inhoud ervan : zij,
die de motie hebben opgesteld, zijn
niet gekwetst in hun persoonlijke am
bitie, maar in de eer van hun beroep ;
ook al lachen zij om de ijdelheid van wie
met een lintje in hun knoopsgat pron
ken, nu dat lintje de eenige vorm is,
waarin de Nederlandsche regeering een
onderscheiding verleent, eischen zij
volkomen terecht die onderscheiding
op voor een vertegenwoordiger-van het
beroep, waaraan het Nederlandsche
volk juist in de oorlogsjaren zulk een
groote verplichting heeft gekregen.
Maar wij hebben ons er over ver
baasd, dat de Nederlandsche regeering
zoo kort van memorie is immers aan
een opzettelijke miskenning valt hier
wel niet te denken.
Wij wisten wel, dat op sommige
onderwerpen uit de geschiedenis onzer
koopvaardij tijdens den oorlog haar
geheugen te wenschen overlaat.
Dat zij b.v. vergeten schijnt te zijn,
dat zij met de Duitsche regeering was
overeengekomen, dat er na de ratifi
catie van het vredesverdrag een
scheidsgerecht zou worden ingesteld voor de
zaak van de Tubantia ;
dat zij zich ook niet meer herinnert,
dat zij nog niet heeft bekend gemaakt,
welk antwoord de Duitsche reg&ering
heeft gegeven op haar vraag, of de
Koningin-Regentes misschien ook door
een Duitsche duikboot is getorpedeerd.
Maar wij hadden toch niet vermoed,
dat haar memorie zoo kort zou zijn,
dat zij absoluut is vergeten, wat het
Nederlandsche volk aan de koopvaar
dijvloot te danken heeft.
De fout is nu eenmaal begaan ?
maar zij kan worden hersteld. Moge
onze Regeering door misplaatsten trots
zich daarvan niet laten weerhouden !
K E K x K A M P
VERBETERING
In het vorige hoofdartikel (2e kolom)
stond abusievelijk : liet is niet zoo
zeker, dat de overgroote meerderheid
der vrouwelijke kiezers eerder hare stem
zal uitbrengen op een man dan op een
vrouw."
Er had moeten staan : het is niet
zoo zeker, dat de overgroote meerder
heid der vrouwelijke kiezers eerder
hare stem zal uitbrengen op een
vrouw dan op een man."
EEN NIEUW GEMEENTELIJK
ORGAAN
Eenige weken terug vestigde prof. Brug
mans in dit weekblad reeds de aandacht op
het besluit van 21 Juli 1.1. van den
Amsterdamsclien Gemeenteraad om een nieuwe
loonregeling voor de gemeentewerklieden niet
meer zelf vast te stellen, maar die ter vast
stelling op te dragen aan een nieuw door
hem bij dezelfde gelegenheid ingesteld orgaan,
de z.g. Centrale Commissie voor georgani
seerd overleg." Nu de Centrale Commissie
die taak heeft volbracht ten onrechte wordt
hiervoor wel de term gebruikt : het sluiten
van een collectief contract , wat mogelijk
elders in den lande de menschen tot navolging
zal opwekken, kan het zijn nut hebben hier
iets nader op doel, samenstelling en werk
wijze van dit nieuwe orgaan in te gaan.
Dat het plotseling uit de lucht is komen
Aan onze Medewerkers
De redactie acht het gewenscht, haren
medewerkers en inzenders nadrukkelijk
te verzoeken, voor hunne bijdragen zoo
veel mogelijk rekening te houden met den
voor het Weekblad meest geschikten om
vang. Te lange artikelen leveren ver
schillende bezwaren op, zijn ook voor
de lezers veel minder aantrekkelijk. De
normale afmeting van artikelen moet
op ten hoogste 1500 woorden, en, die
van Feuilletons op ten hoogste 2000
woorden worden gesteld.
Van met potlood geschreven bijdragen
kan de redactie geen kennis nemen;
evenmin van die bijdragen waarvan het
papier aan beide zijden is beschreven.
Zoo mogelijk, gelieven de inzenders ge
typte copie in te zenden.
Alle inzendingen moeten
geadresseerd worden: Aan
het Secretariaat der Redactie
van ,,De Amsterdammer", Week
blad voor Nederland, Keizers
gracht 333, Amsterdam, zonder
vermelding van persoonsnamen.
Eventueele vragen over drukproeven,
overdrukken, tijdstip van plaatsing e.d.
eveneens en uitsluitend te richten tot het
Secretariaat".
vallen, kan zeker moeilijk worden gezegd;
integendeel, jaren lang is er reeds over gedaan.
In het jaar 1913 deed ik een boekje 1) het licht
zien, waarin ik betoogde en uitvoerig toelichtte
dat en waarom een uitvoerige en gecentra
liseerde regeling van arbeidsvoorwaarden door
de Overheid-werkgeefster, zooals die te Am
sterdam in den loop der jaren tot stand was
gekomen, de grenzen van het mogelijke,
althans practisch bruikbare, had bereikt. De
voorbereiding, zoo toonde ik aan, van die
regelingen duurt te lang; evenzoo de be
handeling in den gemeenteraad, waarbij de
door de politiek" geboden deelname
aan de behandeling van vele en nietjaltijd
even deskundige leden de voorgestelde rege
lingen dikwijls onbewust geheel ontwricht en
ondermijnt, zoodat zij geen leefkracht hebben
om zich gezond te ontwikkelen. Allerlei moei
lijkheden en onaangenaamheden, zoowel voor
de werkgeefster als voor oe werklieden zijn
daarvan het gevolg, wat een zwaren druk
vormt voor het overheidsbeheer van onderne,
mingen ; wijziging van eenmaal vastgestelde
regelingen gaat even moeizaam als
de_oorspronkelijke vaststelling. Op die groliden
concludeerde ik (t.a.p. blz. 152) Wil men de
bemoeiing van de Overheid met arbeidsver
houdingen uitbreiden en intenser maken,
dan is decentralisatie een eerste vereischte.
Het maken van regelingen moet het cen
trale gezag niet meer uitsluitend aan zich
houden, doch onder behoud van een zekere
opperleiding moet het aan andere, den
arbeid meer nabijstaande organen de bevoegd
heid overdragen of de verplichting opleggen,
in eigen kring te regelen wat de Overheid hun
daartoe aanwijst ?. te regelen of van die regelen
af te wijken of afwijking toe te staan al naar
de practijk en de eisenen van elk bedrijf zulks
wenschelijk maken. In hoeverre dit laatste
noodig is, behoort dan in de eerste plaats ter
l tllll' Mllllllllllllllllllllltllllllll"
UMI muil iiiiiii iliilii "i mi"
*55
J. H. THOMAS
Van machinepoetser tot staatsraad, F r o m
EngineCleanertoPrivyCouncillor,
luidt de titel der levensbeschrijving van het
Parlementslid J. H. Thomas, secretaris-gene
raal van de nationale Vereeniging van
spoorwegmannen, hoofd der werkmanspartij in de
Vertegenwoordiging, voorzitter van het mach
tige congres te Plymouth.
Waarom zulke film-titels af te keuren?
Er zit beweging in opwaarts, wat bemoe
digend is voor ons die nu eenmaal den hemel
boven ons hoofd zoeken, en het geeft een
groote geruststelling wanneer men de eind
punten kent van het drama dat zich voor
ons gaat ontrollen: het loopt immers goed af.
Maar wie had er in dat kereltje van acht
of negen jaar dat zoo liep te zwoegen om
een weekgeld te verdienen, den man
voorgevoeld die in de luidruchtige en stil
voortwerkende revolutie van onze dagen telkens
een beslissende rol vervult?
Machinepoetser! Maar dat is geen waardig
heid die men direct bereikt; men kan er zijn
loopbaan niet mee beginnen. Eerst moet men
leeren lezen en schrijven en rekenen.
Jim Thomas was op de armenschool van
St. Paul's in Newport, een gevoelig kind,
opgesloten in zijn verlatenheid, zonder ouders,
zonder kameraden, zonder horizon. Een
grootmoeder had zich zijner aangetrokken.
Ach, zij had het heel zwaar, te verantwoorden,
zij ging uit werken, zij werkte dag en
nacht, zij leefde van ontberingen en zij was
heel strikt.
De eenige die het kind had om lief te
hebben, was zij. Hij wist hoe zij voor hem
zorgde. En als hij over de sommen van zijn
lei gebogen zat, bedacht hij hoe het eigenlijk
aan hem was om voor haar te zorgen. Hij
zou een man willen zijn; maar de school
mocht hij nog niet verlaten.
Dat arme kind had een geweten, hij voelde
zich verantwoordelijk, hij had geen rust, zijn
plicht stond voor hem. Waar zou hij zijn
diensten kunnen aanbieden?
Bij een apotheker kwam hij 's morgens
vroeg en hield den winkel schoon, tusschen
de schooluren 's middags deed hij de bood
schappen en als de schooltijd voorbij was,
ging hij in den namiddag terug en bleef tot
negen uren 's avonds in de apotheek. De
apotheker was tevreden, het kind kon vier
shillings thuis brengen, zijn weekgeld.
Het wat een schat. En toch had men het
niet breed. Op Pinkstermaandag toen de
andere kindejen buiten feestvierden, was hij
niet meegekomen, hij had maar n pak
kleeren, het was versleten, hij kon niet mee.
Was hij ontevreden? De grootmoeder spron
gen de tranen in de oogen toen zij hem
aanzag. Hij had haar nog te troosten. En de
beleediging zijn armoede aangedaan, ging
diep bij hem.
Hij wist niet hoe rijk hij inderdaad was.
De beleediging heeft hij gewroken, zooals men
een beleediging van het lot wreekt; hij heeft
voor de armste kinderen die niet konden
uitgaan gezorgd zooveel hij kon, maar dat
was later. Op zijn negende jaar was hij rijk
alleen aan opoffering. En waarom zou dat
minder een schat wezen dan ander kapitaal?
Ze draagt wel niet altijd vruchten, maar dat
doet ander kapitaal evenmin.
Zoo was hij op weg om shillings te ver
dienen; het duurde nog cenigen tijd en de
ervaring van andere beroepen, voordat hij
het bracht tot de hoogte van machinepoetser.
De locomotieven hebben 't hem aangedaan.
Hij zag de zware machines de plaats in het
dok voorbijgaan waar hij werkzaam was,
en hij gaf hun uit de verte zijn hart. Zou
hij aangenomen worden, wanneer hij zich
aanmeldde om in de intimiteit te dtelen van
die prachtige monsters?
Hij moest een examen doorstaan en werd
niet te licht bevonden. Eerst wachtte hem
toch nog een zware proeftijd, eindelijk dan
kon hij naar hartelust gaan poetsen. Hij had
den voet in den stijgbeugel.
Als Jim Thomas hij werd en wordt
Jim genoemd terugdenkt aan dien tijd
en ziet hoe het koper tegenwoordig wordt
gehouden, dan schudt hij het hoofd en merkt
op: In mijn tijd heb ik machines gekend,
die met zooveel zorg waren onderhouden, dat
men er met een witten zakdoek over heen
kon gaan, zonder dat er een vlekje aankwam".
Hij had den trots van zijn vak. Teen men
hem en zijn collega's het rantsoen smeer
beknibbelde, haalde hij hen over om te staken.
Zij werden bij een van de chefs geroepen.
Daar voerde Jim het woord, hij sprak zoo
duidelijk en zoo overtuigend dat het bezwaar
werd opgeheven. Hij was toen vijftien jaar.
Stoker te wezen werd nu zijn voorland,
zoo geraakte hij nader tot de ziel van de
locomotieven; door een tweede examen be
reikte hij zijn doel. Het was een intellectneele
betrekking, of in allen geval een dienst die
het intellect vrijer spel liet dan de poetserij.
Hij sprak met zijn kameraden en werd inge
wijd in de groote vragen van den arbeid.
Uren en uren lang duurde dikwijls het onder
houd, zijn vragen hield niet oo. Daarna
kwam de tijd van studie en van inspanning.
Jim Thomas was van nature welsprekend,
hij ging direct op het doel af en wist zijn
overtuiging mee te declen. Wat wonder, dat
men hem "als redenaar op de vergaderingen
ko"s en dat hij zijn weg maakte hne j^ng hij
ook nog was. The Boy, zooals men hem
wel noemde, had doorgaand succes. De
ouderen hielden het met hem. Jongen",
zeide een van de hoofden der partij tot hem,
als hij 23 jaar was, daar is een toekomst
voor je weggelegd. Houd je zelf goed in de
hand."
Het was zeker niet die raad die hem aan
trouwen deed denken. Hij had reeds gekozen,
een jonge wees van zijn stand, d.w.z. alleen
voorzien van geestelijk kapitaal. Hij had haar
in 't vertrouwen genomen van zijn gedachten
en zijn plannen, en zij geloofde vast in zijn
gedachten en in hem. Met alles wat hij deed,
ging zij mede; zij woonde zijn redevoeringen
op de Congressen bij, zij waakte voor zijn
vrijen tijd, zij leefde alleen voor hem en de
kinderen. Wel, Mrs. Thomas," vroeg haar
iemand, ben je niet trotsch op je man, nu
hem het ministerschap is aangeboden."
Trotsch op hem ben ik," was het antwoord,
.,maar niet trotscher dan op den dag toen ik
hem trouwde."
De grootmoeder, Jim's andere liefde, werd
niet vergeten. Zij heeft het nog beleefd, dat
hij lid van het Parlement werd, en omdat
hij haar lieveling vas, heeft zij hem zijn
radicalisme vergeven. Want zij zelf was
strikt Tory.
Hoe dat huishouden van Jim er toe heeft
bijgedragen om hem de sympathie van zijn
geloofsgenooten te verschaffen, bemerkt men
uit allerlei kleine trekjes. De menschen hadden
behoefte om aan Jim hartelijkheid te bewijzen,
omdat zij overtuigd waren van zijn goede hart.
Zijn politieke tegenstanders, zelfs zijn chefs,
waartegen hij een hardnekkigen strijd had te
voeren, zijn allen zijn vrienden geworden.
Het kapitaal, door hem als kind verzameld,
heeft rijke vruchten «edragen.
Ja, er is weinig rede om hem bij alle stappen
vaii zijn opklimnienden weg te volgen. In
den gemeenteraad v rui de stad zijner inwoning
gekozen, is hij voor het Parlement van 1910
candidaat gesteld en als secretaris-organisator
van de Amalgamated Society o^f
Railway Servants daar een van de
vertegenwoordigers der Arbeiders-partij ge
worden. Wat hem in de hooge vergadering
van het Parlement trof, was de onwetend
heid der leden van de zaken, waarover zij
met zoovee! gewichtigheid redevoeringen
hielden. Het was hem een prikkel om de
leemten van zijn eigen opvoeding, of
nietopvoeding aan te vullen.
Toen hij drie weken de debatten van het
Huis der Gemeenten had bijgewoond, ge
beurde het op een goeden 'dag dat hij een
van de ministers geheel verkeerde dingen
hoorde zeggen. Ik was hee!emaal?vergeten,"
vertelt hij, waar ik was; ik stond op van
mijn plaats, en vroeg het woord."
De Speaker, naar de Parlements-gewocnte,
om de eerste rede van een nieuw lid voor te
doen gaan, gaf het hem dadelijk. Toen pas
bemerkte hij, dat hij zijn intrede moest doen
in Engelands hooge vergaderzaal.
Maar zonder vrees, en zonder verwarring
zeide hij, wat hij had te zeggen, en het^maakte
zulk effect, dat de verslaggevers, onbewust
wie hij was, hem voor iemand hielden, lang
reeds aan parlements-redevoeringen gewoon
in Australië, het land zijner geboorte.
Zoo komt hij in sommige zijner(biographiën
als Australiér voor, het jongetje, dat de
apotheek van Newport schoon hield.
Zullen wij hem verder volgen, waar zijn
leven van belang wordt voor de arbeiders
beweging. Zullen wij hem begeleiden in den
Staatsraad, en tot den drempel van het
ministerie, waarvan hij geen lid verlangt te
zijn? Voor het oogenblik niet, wij zullen
hem later nog genoeg ontmoeten. Thans
was het mij alleen te doen om oorsprong en
begin van ontwikkeling.
W. G. C. BYVANCK