Historisch Archief 1877-1940
' 18 Sept. '20. No. 2256
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
11
HET SCHOONE GEBAAR" VAN Dr. ROYAARDS
T tekening voor De Amsterdammer" van Joh. Braakinsleh
De dreigende wolk
London Opinion
Dr. Royaards weigert de Haagsche tooneelsubsidie te
aanvaarden, omdat die verhaald zal worden op Bioskoop
en Variété, zusterbedrijven" van het tooneel.
(Krantenbericht)
De man van de poppenkast tot Dr. Royaards:
Dat was een woordje op zijn pas, kameraad; wfl kunstbroeders motte mekaar helpen."
IIIIIIIIIIIIIIIHIII IlllJttMIIIIUIttllMMiniMIIM 11(11111 illllllllllIIIIKIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIllllllMIIIIIMIIIItllllllIIIIIIIIIIIHIIIIIIIlllllllllIIIIIMIIIIIinilllll
DINGEN, DIE GEBEUREN
Hoe Arie leeft
Zijn lage woning ligt twee weilanden achter
ons huisje. Als wij naar zijn erf gaan, stappen
we eerst het vlondertje over, waarvan de
leuning zwiept op een paar doorgezakte
latten, die uitsteken boven hoogopgeschoten
brandnetels. In de wei rondom Arie's woning
grazen twe? zware, Noord-Hollandsche
koebeesten en een paar glanzend-bruine paarden,
die nieuwsgierig de koppen heffen boven de
wring, zwiepend de langgegroeide staarten om
zooveel doenlijk de vliegenplaag te weren.
Ik deed het houten hek open, dat met
verroest ijzerdraad is vastgesjord en dan
sta ik voor de zeer nederige propere woning.
Arie staat in de voordeur. Deze achttienjarige
boerenknaap is de oudste der kinderen, eenige
zoon, die om vijf uur 's morgens wegfietst
naar het dorpje langs 't Noordzeekanaal,
waar hij werkt ,,in de kool."- Hij heeft den
breeden rand van den grappig-verweerden
vilthoed tot vlak boven de felblauwe oogen
neergetrokken ; zijn voeten staan in zware,
gele klompen en 't blauw boezeroen floddert
ruim om Arie's gedrongen bovenlijf.
Heel zijn aandacht is geconcentreerd op
de hengels, die hij, eiken dag weer opnieuw,
?aan een solied onderzoek onderwerpt. Zijn
vischtuig heeft totnogtoe zijn groote en eenige
.liefde ; hij is een hartstochtelijk hengelaar.
Hoofdschuddend heeft zijn moeder, klare,
knappe boerin, 't gezicht doorvlekt van
zomersproeten, mij verteld, dat Arie, die rakker,
liever vischt dan,werkt. Van alles heeft hij al
bij de hand gehad. Van 't melkfabriek is-ie
weggeloopen ; bij den fietsenreparateur werd
hij weggejaagd. Nou is Arie in de kool, maar
in 't najaar, dat is zoo zijn gewoonte, geeft hij
van 't werken de brui. Dan scharrelt hij zijn
kost op met het stroopen van duinwild.
't Is schande," klaagt het aardige wijfje,
dat een ziekelijken man heeft, die geen cent
inbrengt; hij maakt nou zeven-en-twintig
gulden in de kool, in Scharwolde ; maar hoe
lang nog? Als 't even guur wordt, is 't najaar
en dan is 't weer heelegaar mis! God, 't is
anders zoo'n best kind. Hseft-ie me niet ver
leden week op mijn verjaardag twee bombasters
van bloemkoolen meegesleept? Drinken?
Nee hoor, haast nooit. Af en toe alleen een
krummel sikker. En vechten? Nee hoor, haast
nooit! Af en toe alleen met bekend volk."
Op een van de weinige zomersene dagen, die
Augustus bracht, zijn Arie en ik nader tot
elkander gekomen. In den schemer-avond zaten
wij ieder aan een kant van den sloot, die door
Arie's weilanden gaat en zijn erf van ons
zomerhuisje scheidt. Op 't moment, dat ik
den hengel inlegde om een witvischje te ver
schalken mijn visscherswenschen bepaal
den zich steeds tot uiterste bescheidenheid ?
liet Arie zich aan de overzij in 't gras neer naast
een polletje brandnetels, die hij met forschen
vuistgreep uitrukte.
Dadelijk begon hij op te snijden. Op dit
plaatsje had hij al heele boomen van snoeken
en kerels van baarzen opgehaald. Fluisterend,
teneinde de aandacht van 't goedje in den
sloot niet af te leiden, legde hij uit, dat een
snoek zich eerder laat strikken dan hengelen.
't Was wel verboden om snoeken te strikken,
maar d'r mocht zooveel niet. Je mocht ook niet
stroopen in de duinen en als je in een afgelegen
treksloot eenden ontmoette moest je d'r ook
afblijven. Als je je aan al die flauwe kul wou
storen, dan had je op 't boerenland nog min
der dan geen leven en nooit eens een malsch
brokje tusschen de kiezen.
Ongemerkt gleed nu het gesprek van Arie's
lievelingsbezigheden : rooven uit sloot en
plas, stroopen in duin en bosch, scholven in
boomgaard en moestuin en dat wel zóó, dat
gevaar niet is buitengesloten en boete of
hechtenis volgt bij ontdekking. Van lieverlede
dan gleed het discours naar de levende have"
uit de omgeving, zooals Arie in lijzige, langge
rekte zinnen de lieden uit de buurt
qualificeerde: de bewoners van het lindehuisje,
het krot, het heerenhuis en Jerusalem.
Op geen van de vier families bleek Arie te
spreken en als zijn breede mond openspert
om eerst die van het lindenhuisje te
kritiseeren, knikt zijn ruige kop in de richting
van de boerenwoning, die als een plaatje
staat achter geschoren lindehagen en een veld
van bloemen, die in wilde pracht groeien en
bloeien op het lapje grond, dat tegen den moes
tuin ligt.
Arie's wijde mond wiekt open en nu blijkt,
dat zijn vocabulaire van scheldwoorden rijke
lijk is gestoffeerd.
Zij is een oud kreng, hij is te stom om voor
den duvel te dansen. Ze vallen allebei dood
op een cent en ze hebben het toch zoo best !
Kom daar in den hof eens om een appel of
een pruim ; bij troepen liggen ze er onder
de boomen, sappig en rijp, maar kom d'r
eens an ! Zij laten ze liever verrotten dan dat
zij ze weggeven en mijn bepingelen ze de
bloemkoolen op een cent."
Pauze. Arie's dobber zakt even, rijst weer..
zakt.... rijst en als hij met een onverwachten
ruk den hengel heeft opgeslagen en niet anders
ontdekt dan dat dat kreng beneden het
wormpje van 't haakje snoepte, rijgt hij met
een kwaad gezicht een nieuw kronkelend
reptieltje aan het tuig en hij vraagt mij of ik
den stillen verklikker al eens heb gezien.
,/<"'
,,Ja, die lange gluiperd uit 't heerenhuis,
die mooie meneer, die met een van zijn
boerenmeiden getrouwd is en zijn vertier er in
zoekt om voor stille verklikker te spelen. Ja,
werachtig dat 't waar is ! Als hij een van ons
j onges met een opgestopt buis ziet loopen,
zeker,?de muzikanten gaven zich met hart
en ziel.
Bij de dansmuziek was het alsof sommigen
niet langer konden blijven zitten, eene krie
beling scheen hen in de beenen gevaren en
allen namen ze aan de tarantella deel. Ze
klakten met de vingers, ze stampten met de
voeten en floten uit volle borst mede, het
werd n groot gezamenlijk feest. Het was
Napels, dat uit die tonen weerklonk, die een
geheelen trein in verrukking wisten te brengen
die allen daar schenen te verbroederen, Napels
met zijne zangen van azuren hemelen en
overspelige vrouwen, Napels, het toevluchts
oord van alle geliefden, die vergetelheid
zoeken in zwijmelend zingenot.
De Spinelli's waren eveneens opgestaan.
Ook zij wilden zien, wilden hooren, beiden in
den ban eener zelfde herinnering, die hen
benevelde als oude wijn. Onbewust hadden
zij elkanders hand gegrepen: zóó hadden
ze in lange jaren niet meer naast elkander
gestaan. Een onverwacht gebeuren had die
herinnering, die misschien eene nieuwe be
lofte in zich sloot, samen te genieten.
En Santina dacht terug aan dien avond te
Napels, op hun huwelijksreis. In de zaal van
hun hotel waren veel vreemdelingen bij elkan
der gekomen, de vrouwen allen in even smaak
volle als kostbare toiletten vol prachtige
kleurschakeeringen, die ze bloemen deed ge
lijken, door milde kunstenaarshand kwistig
verspreid. Dien geheelen dag had in de lift
een bericht gehangen Ce soir on dansera la
tarantella napolitaine" en er was ook niet n
vreemdeling, die bij dat feest had willen ont
breken.
Ook Santina was daar geweest en had aan
een der tafeltjes gezeten, omringd door al
die vrouwen, wier taal zij niet verstaan kon
en over haar zat Erio, die haar met de oogen
verslond, die haar niet genoeg scheen te kun
nen bewonderen. Zij was gelukkig, Santina,
dien avond, zóó lang, zóó lang, zóó ontzettend
lang geleden, gelukkig door de liefde, die zóó
duidelijk op dat gelaat daartegenover haar
stond te lezen, die straalde uit zijne oogen en
die uit geheel zijn wezen scheen te ademen,
als de heerlijkste geuren van een wonderbloem.
Al die Engelsche en D.ütsche vrouwen rond
om haar schenen haar even zoovele zusteren
toe, de woorden, die ze niet begreep even
zoovele lokkende liefdeklanken, die ondui
delijk, toch verstaanbaar om haar heen suisden
als zoete zefyrs, die dj lente kondigen.
De- in hunne schelgekleurde nationale
kleederdracht gedoste paren dansten nu eens,
vast tegen elkander aangedrukt, dan wér
ieder op zich zelf, springend en buigend,
wiegend en trillend, draaiend en wervelend
in duizelingwekkend.; snelheid en bij den
klank der cimbalen wierpen ze wild de arm:n
in de hoogte en zwenkten en zwierden, zelven
als in een roes door den dans, die ze voor
anderen uitbeelden. Eindelijk was een dier
danseressen ook langs hun tafeltje gokom.'n
om de zoete vruchten te plukken va:i haar
lustigen arbeid en glimlachend had Erio een
zilverstuk in haar tambourijn geworpen.
Hoe goed herinnerde ze zich nog die donkere
Napolitaansche nut ravenzwart haar, met
oogen, die vonken schenen te schieten.
O ! Die vrouw terug te vinden en haar het
geheim af te sm^eken van zooveel luchthar
tige vroolijkheid, zooveel lichtzinnige opge
wektheid, de rhytmus te kunnen leeren van
die verlokkende" Tarantella !
De trein spoedde zich steeds voort zonder
de minste aandacht te schenken aan de klei
nere stations, die hem te vergeefs toelonkten
met hunne flauwbrandende lantaarns. Het
was alsof geheel het wijde landschap lag te
slapen onder het gestemde hemeldek.
De muzikanten zaten met gezichten, rood
en opgezet van de inspanning, als dronken
door hun eigen muziek, lustig er op los te
blazen en de medereizigers begeleidden hen,
steeds luidruchtiger en stampten, dat de
wagen ervan kraakte.
Tra Ia la, tra la la ....
En Santina herleefde de gelukkige dagen van
hun huwelijksreis, lang geleden, in de lente,
die uren van zalige verrukking in hun hotel
kamer, 's nachts als de maan door het geo
pende balconvenster gluurde en de zilte zee
lucht in het vertrek drong, toen iedere kus
van hem haar eene sappige vrucht scheen en
zo eigenlijk niet wist wat het heerlijkst was,
ze te geven of te krijgen !
E:i ze dacht aan hunne tochtjes 's nvji'geus
van ck Villa naar de Pusilipu over dat van
warmte trillende, zonverblindende water :
dicht leunde ze tegen haar Erio aan, geheel
zich aan hem overgevende, m achteloos als
in een droom. Ovvrgelukkig had ze zich ge
voeld, terwijl ze zich zat te koesteren in die
heerlijke zon en de zilte zeeclampen inademde
en krachtig tevens, in staat hem te volgen,
waarheen hij ook gaan zou, zelfs tot aan het
eind van de wereld.
Eans hadden ze geheel onverwachts, plot
seling aangelegd bij een dier open
hemelspoorten, en waren daar binnengetreden,
lachende en juichende als kinderen om alles
en om niets. Ze hadden daar samen gegeten
en gewandeld tusschen de donkere boomen,
vast aanéngedrongen, telkens even stil
houdende om elkander opnieuw diep in de
oogen te zien, als beangst, daarin plotseling
verschil van gevoelens te lezen, doch dadelijk
wér gerustgesteld, omdat ze zich zóó geheel
n voelden als waren zij te zamen slechts
n enkel wezen der schepping. Toen de avond
viel was ze moe en toch was er een verlangen,
een drang in haar, om verder, steeds verder te
gaan, zich meer en m je r af te matten om dan
eindelijk, bleek en uitgeput in de armen van
haar echtgenoot te zinken.
Op dien vluchtigen droom was eene lange
wreede werkelijkheid gevolgd !
Galmend en schreeuwend met hooge uit
halen hadden de reizigers uit volle borst de
Tarantella meegezongen ; het waren bijna
allen Napulitanen, die slaap en vermoeie
nissen vergeten waren bij de zóó welbekende
tonen, bij de muziek, die, als een
tooverdrank, aan ieder, hoe zwaar het leed of de
jaren hem ook drukken, weer nieuwe jeugd
verleent.
Eensklaps stond de trein stil; een naam
werd afgeroepen, haastig zochten de muzi
kanten hun boeltje bij elkander en sprongen
vlug den wagen uit met de mutsen wuivende
en hun instrumenten zwaaiende tot afscheids
groet.
Iedereen zocht nu zijn eigen plaatsje weer
Jbhn^Bull: De hemel helpe ons land, als die storm losbreekt!'
u snapt het, met zoo'n verdikkinkie van voren
en van achter, waar je 'n gestroopt haas
onder^hebt gemoffeld, niet, dat-ie naar de
burgemeester rent. En die is óók zoo lekker
niet! Dief en dief jesmaat. Diel aat de katten in
de duinen strempelen en ons lapt-ie er ook bij
als-ie de kans schoon ziet...."
IgDe dobber ligt bewegeloos op 't water.
?>*>?Ze happen niet," constateert Arie. Ze
doen'het niet, de pestkoppen, nee, ze bennen
anders dan de lui uit het krot, die happen al
tijd toe als er wat valt in te pikken. Ja,
werachtig, de kleins, hoe is 't gosmogelijk, die
kruipen den heelen zomer met man en macht in
de koestal omdat er een paar centen te pin
gelen vallen van de huurders van Vliegenhorst,
waar ze 's winters wonen.
Sst!" Arie tikt met den wijsvinger tegen de
lippen, strekt dien dan in de richting van
het kurkje, dat verdwijnt onder het watervlak
en onzichtbaar blijft. Een paar seconden later
spartelt een bliek aan den weerhaak.
,,'k Heb beet !" teemt Arie en, terwijl hij
opnieuw inlegt, met een hoofdknik naar een
blauwgeschilderd zomeroptrekje: Net als
zij van Jerusalem."
Weer rustenïnijn blikken vragend in de zijne.
Weet u niet wat Jerusalem is? Och wat ?
de lui die d'r wonen, zien allemaal even don
ker ; knappe kinder anders wel. Ze komen hier
nou voor 't derde jaar de kinders en de
moeder tenminste. Zij mag d'r ook wezen,
maar ik ben blij, dat 'k haar man niet ben."
Arie buigt zich over het slootje naar mijn
kant, en dan, vertrouwelijk achter de hand :
iimlimiMiimiiiimmiiMiinHmiiiiiuniiHiimiui
De voorsprong, die O<1ZE
rijwielen door hun bouw,
constructie, kwaliteit en
eigenschappen hebben ver
kregen, is thans grooter
dan ooit te voren
De motieven, die tot de
keuze van een
FONGERS
leiden, zijn derhalve thans
nog sterker dan voorheen.
De6roninoerRijwielonial)riokA.FONGE!S
Ze zeggen dat hij 'al vier jaar in Amerika'is
en dat-ie in 't najaar thuiskomt. Een heele
verrassing zal het voor hem wezen, dat-ie
dan een dochtertje vindt van twee en een
jongen van een half. Is dat niet evengoed
heel typisch?"
Arie heeft weer beet; de hengel vraagt zijn
aandacht. Bij het stervende bliekje poft een
halfponds rietvoorn den emmer in.
AORTA
itiiiiiiiiiiiiiiii iiiiiiiniiiiiiittiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiliiiiiiiimiii
Inhoud van de Séptember-Tijdschriften
Onze Eeuw bevat: Oude en nieuwe Bedee
ling (over religie in Kunst) door dr. J. D.
Bierens de Haan; Kinderspel (U, slot), door
Elisabeth Zernike; Weerstelsel en
Politiewezen, door Luctator; Israëlitische vertel
kunst, door A. van der Flier; Verzen van
Herman Middendorp; Verzen van Edward
B. Koster; Nocturne, door Wouter Hulstijn;
Aanteekeningen op de Wereldgebeurtenissen.
(XXV), door mr. J. C. van Oven; Leestafel.
Mercure de France bevat: L. Chestoff,
Qu'est ce aue Ie Boichévisme; Andrey
Rouveyre: Souvenirs de mon commerce: Au
bras de Guillaume Apollinaire; Joseph Del
teil : Poésies; Pierite Berthelot et Albert
Couteaud : l'Usine a Poésie ; Maurice Boigey:
Les sports et la Beauté; Camille Pitollet:
Le secret de l'Impératrice Eugénie; Maurice
Beaubourg: M. Qretzili (roman).
De Nieuwe Gids bevat : Bij vreemde
menschen door Henri v. Booven; Drie korte
verhalen door Maurits Wagenvoort; De drie
oude zusters door Marie Schmitz; Adriaan
van Oordt herdacht door Hein Boeken; Frans
Mijnssen's ,,Ida Wahl" door L. v. Deyssel;
Joodsch nationalisme en assimilatie door
L. Simons ; De historische ontwikkeling van
het kinderstrafrecht door Hans Hillesum;
Wann, die Rozen door Alese de Jong; Slaap,
door Helene Swarth ; Avond, door Martin
Albers; Eros, door A. Abas ; De vliegmachine
door H. Marsman ; Twee sonnetten, door
WillemMérode: De minnenden, door P. Otten;
Literaire kroniek, door \Villem K loos ;
Binnenlandschstaatskundig overzicht, door Frans
Netscher ; Buitenlandsch overzicht, door
Maurits Wagenvoort ; Hugo Riemann, door
Dr. J. C. Hol ; De musiciens der gaya
scienza" door C. v. Wessein.
De Damrubriek verschijnt in 't no. van 25 Sept.
op en toen Ue trein zich in beweging zette
bleef de coupéhalf leeg. Door de geopende
vensters drong kille nachtlucht binnen, die
een lichte huivering door de leden deed varen.
Erio Spinelli wilde thans voor beiden, plaat
sen in een tweede klasse coupégaan zoeken,
Santina legde zacht haar hand op zijn arm en
zei fluisterend.
Als je er niets tegen hebt. vind ik het pret
tiger om hier te blijven . . ."
Zijn gelaat ontspande zich en voor het eerst
sedert langen tijd keken ze elkander wér
diep in de oogen en beiden begrepen. Zon
gaarne had ze nu willen spreken, tot hem
willen zeggen :
Erio, geloof mij, dit is geen voorbijgaande
opwelling. Ik voel nu dat ik je nog lief heb !"
Doch het was haar niet mogelijk een woord
over de lippen te brengen, haar hart was
plotseling als ontdooid en bonsde zóó wild,
zóó onstuimig, dat haar vreugde haar be
klemde.
Hij had de riemen van de reisdeken
losgegespt en hielp haar thans om bet zich op de
bank wat gemakkelijker te maken, haar zoo
veel mogelijk met de deken beschermend
tegen het harde hout der bank en de kilte van
den nacht.
Tegenover haar gezeten, sloeg hij haar gade
en het viel hem op hoe elegant zij toch eigen
lijk was, hij bewonderde de slanke, weeke
lijnen van dat ranke lichaam, die zachte
trekken van dat door nieuwe hoop bezielde
gelaat.
Nu en dan boog hij zich over haar heen om
te zien of ze sliep, doch steeds keken dan door
den sluier twee stralende oogen vol teederheid
naar hem op.
D; trein raasde verder door den donkeren
nacht. Eindelijk begon het te schemeren en
onderscheidde men duidelijker het hier en
daar van water doorsneden landschap, den
glinsterenden dauw en den glorenden dage
raad.
Met moeite overwon Santina het heerlijke
gevoel van verdooving, dat zich van haar had
meester gemaakt. Ze ging rechtop in haar
hoekje zitten en keek door het geopende
venster naar buiten. Zwart en doodsch vloeide
de Tiber onder de ijzeren brug door, opge
schrikte paarden holden over de weiden, een
vlucht vogels volgde op eenigen afstand den
voortsnellenden trein.
Ze reden liet station van Rome binnen,
stapten uit zonder een enkel woord te wisselen.
Doch toen ze naast elkander in het rijtuig
zaten, dat hen huiswaarts bracht, vleide ze
zich dicht tegen haar echtgenoot aan en fluis
terde hem rillend, verliefd toe :
,,lirio, verwarm me dan toch eens. Zie ie
dan niet, hoe verkleumd ik ben?"
En hij sloot haar in zijn armen en hij kuste
en streelde haar en sprak met haar over hun
zóó droef verleden, over het leven dat hen
ns zooveel schoons beloofd had en, misschien
wél door hun eigen schuld, die belofte niet had
gehouden.
De gevel van Santa Maria Maggiore blik
kerde in het gouden zonnelicht. Ze waren
nu spoedig in hun eigen huis en hunne woning
leek hen thans een warm, gezellig nestje, dat
hen wachtte.
Onrustig, gejaagd liep Erio het slaapvertrek
op en neer, als bevreesd zijne innerlijke ge
voelens te uiten, doch Santina schoof zacht
haar arm onder den zijne en leidde hem naar
het venster.
De stad lag nog in diepe rust, de zon wierp
een purperen gloed op de omliggende daken.
Het was Zondag; de klokken riepen de
geloovigen ter kerke en in Santina's ooren sche
nen die vroome klanken in een te vloeien met
de verleidelijke der Tarantella. De zachte
lucht deed aan de lente denken, het klokgelui
werd sterker en plantte zich thans voort
van kerk tot kerk, als opwekkende
tot een nieuwe Paschen, eene nieuwe op
standing !
Erio sloot het venster, hielp zijn vrouw bij
het afleggen van haar reismantel en hoed, dan,
onverwacht, drukte hij haar een gloeienden
kus op het frissche kindergezicht.
Het venster was gesloten, maar zij konden
nog het galmen der klokken, hooren, dat door
drong tot in het vertrek en nieuwe paschen
inluidde in hun beider hart.
FRANCESCQ SAPORI