Historisch Archief 1877-1940
: Oer. '20. No. 2258
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
DE NOBELPRIJS VOOR LITTE
RATUUR
Uit Kopenhagen komt hetjbericht, als
een zeer groote verrassing in de internationale
litteraire kringen , dat de Nobelprijs voor
litteratuur dit jaar is toegekend aan den
Noorschen schrijver Knud Hamsun van wien
wordt getuigd, dat hij al wat menschelijk in
denmenschis, "in zijn boeken heeft geopenbaard.
Het lijdt geen twijfel of ook ditmaal zal
op de toekenning van den prijs scherpe kri
tiek door de buitenlandsche letterkundige
pers worden uitgeoefend. Wel zal men tege
lijkertijd hulde brengen aan den Noor en de
groote beteekenis van zijn werk erkennen,
maar het feit dat tot driemaal achtereen een
Noor met dezen prijs werd gehuldigd, zal heel
wat pennen in beroering brengen. En het is dit
feit niet alleen, dat tot kritiek zal prikkelen.
Knud Hamsun vierde den 4den Augustus
1.1. zijn zestigsten verjaardag. Hij staat dus in
den avond van zijn leven en het is,
menschelijkerwijs gesproken, niet te verwachten dat
van "zijn hand nog belangrijke werken het
licht zullen zien die, wat hun cultureele be
teekenis betreft, zullen staan boven het werk
waarmede hij reeds de wereld verrijkte.
Bovendien zijn de levensomstandigheden
van den Noorschen dichter thans van dien
aard, dat mocht hij nog drang tot scheppen
hebben, hij dit doen kan zonder door
financieele zorgen gekweld te worden. Wij
releveeren deze omstandigheden uitdrukkelijk
omdat het toch de wil van Nobel was dasz
aus dem gesammten Einnahmen des zu
diesem Zwecke hergegebenen Kapitals fünf
gleich grosze Preise (ieder pi.m.200.000 kronen)
gebildet werden und dasz der Preis demjenigen
zuzuerkennen sei der im letzvergangmen
Jahre die hervorragendste literarische Leistung
in ideeller Hinsichtaufzuweisen natte, um ihn
in Stand zu setzen, unabhiingig von
Nahrangssorgen sich seiner kunstlerischcn Thatigkeit
zu widmen."
Wij hebben eenige zinssneden hierin
gespatieerd. Het moet worden toegegeven dat
door het voorwaardelijk stellen van een Leis
tung in ideeller Hinsicht" de wilsbeschikking
uitermate vaag is geworden, maar in ieder
geval is het toch duidelijk, dat het niet de
bedoeling van Nobel is geweest van den
litterairen prijs een soort pensioenfonds te
maken voor ouden van dagen. Het was wel
degelijk zijn wil het geld productief te maken
in zooverre, dat het geschonken zou worden
aan schrijvers in de volle kracht van hun leven
die iets grootsch hadden geschept en geld
noodig hadden om mér te kunnen geven.
De Zweedsche Academie schijnt de bedoe
lingen van Nobel anders uit te leggen. Het
zou zeker niet de eerste maal zijn, dat haar
beslissing met hoofdschudden in de letter
kundige kringen wordt ontvangen en dat het
comitédoor de internationale pers op de
vingers wordt getikt.
In 1910 werd de Nobelprijs voor letterkunde
toegekend aan Paul Heyse, den Dnitschen
novellist en men zal zich wellicht nog herinne
ren, hoe toen, zelfs in de Duitsche Pers, eene
storm van verontwaardiging opging dat een
prijs, bedoeld om kunstenaars het scheppen
van kunstwerken mogelijk te maken onder
zorgen-vrijéomstandigheden, werd toegekend
aan een aristocraat-kunstenaar op hoogen
leeftijd, wien altijd alles was meegeloopen, die
aan het hof van Beieren leefde, wien nog kort
te voren den Schillerprijs was toegekend, die
eereburger van zijn woonplaats was en die
ten slotte zijn leven van scheppend kunste
naar bereids had afgesloten. Ieder jaar haast
kan men wel zeggen, werd de uitspraak van
de Zweedsche academie bestreden met dezelfde
argumenten als die welke in 1910 werden aan
gevoerd, toen Paul Heyse de uitverkorene
was. Trouwens, de eerste maal dat de prijs
werd toegekend, toonde men zich al ontevre
den, toen hij werd toegewezen aan Sully
Prud'homme, waarbij men toch nog de over
weging kon laten gelden, dat Frankrijk
Nobel's tweede vaderland was.
Dat na Werner von Heidenstamm en
Gjellerup, Hamsun de derde Noor is, aan wien
de prijs in drie opeenvolgende jaren waarin
hij werd toegekend, te beurt viel, mag ver
wondering baren. Het is een omstandigheid
welke men uitteraard zal combineeren met
andere min of meer zonderlinge factoren
welke men van invloed heeft geacht op de
beslissingen van de Zweedsche Academie.
Want Hamsun heeft den prijs niet noodig om
unabhangig von Nahrungssorgen" zich aan
zijn scheppenden arbeid te kunnen wijden en
hij heeft hem, hoe verheven zijn volledig
oeuvre ook is, niet verdiend omdat hij im
letztvergangenen Jahre die hervorragendste
literarische Leistung" leverde. De kritiek zal
ook ongetwijfeld nu wederom deze argumenten
gebruiken bij een beoordeeling van deze
jongste beslissing. Het wordt wel hoog tijd,
dat het Nobel-comitéduidelijk en
eens-vooral te kennen geeft op welke wijze het meent,
dat de wilsbeschikking van wijlen Nobel
dient te worden opgevat.
Moge dan al naar veler opvatting, bij de
toekenning van den prijs aan Hamsun
fac? toren hebben gegolden, die niet te rechtvaar
digen zijn, een blijde omstandigheid is in
ieder geval, dat deze hooge onderscheiding,
den Noor te beurt gevallen, opnieuw de aan
dacht van geheel de intellectueele wereld
vestigt op zijn werk, dat een schat van schoon
heid houdt omsloten, die een vreugde en
troost kan zijn voor ieder sterveling onder
welke vlag hij ook leeft.
De meeste van zijn werken zijn in het Ne
derlandsen verschenen. De Scandinavische
bibliotheek" onder redactie van prof. dr. H.
Logeman, gaf als zesde deel van haar serie
uit Dwepers" van Knud Hamsun.
Met zijn roman Honger" maakte hij vooral
naam bij het Nederlandsche publiek. Het boek
later tot roman omgewerkt, verscheen in
1888, toen hij 28 jaar oud was, als novelle,
waarmede zijn naam in de Scandinavische
landen gemaakt was. Het boek is een soort
autobiografie. Hamsun was in zijn
Sturmund-Drang-tijd een avonturier, een zwerver,
door de wereld en op het geestelijk domein.
Hij leerde het leven kennen in al zijn lagen,
hij was schoenmaker, scheepsjongen, sjouwer
en nog veel meer en ... minder qua aanzien ,
en in zijn kunstenaarsgemoed werd elke indruk
vastgelegd uit die feJ-bewogen zwerversjaren.
Hij leerde personen kennen, niet uit be
paalde en beperkte kringen van de samen
leving, maar uit alle lagen en zoo leerde hij
kennen den Mcnsch, in zijn zwakheid en groot
heid en hulpbehoevendheid. Hij stamde van
geen litteraire school, want het Leven was
zijn school en hij zal geen leider zijn voor
een bent van jongeren, v/a n t de jongeren in
het Noorden met een enkele uitzondering,
betalen geen schoolgeld meer in zieleleed, in
vertwijfeling en ontbering, zooals hun leer
meester heeft gedaan.
Den 4den Augustus 1.1. werd in de Scan
dinavische landen Knud Hamsun's zestigste
verjaardag luisterrijk gevierd. In de bladen en
periodieken verschenen uitgebreide artikelen
over den grooten schrijver, die met een twaalf
tal romans en ettelijke gedichtenbundels de
Noorsche litteratuur heeft verrijkt. "
Hans Bethge schreef over hem bij gelegen
heid van dien feestdag: Knud Hamsun ist
seit Ibsen tot ist, der seelisch differenzierteste
unter den norwegischen Dichtern. Er ist
der Sanger einer groszen melancholische!! Me
lodie. Er ist ein Meister schwerrnütiger
Visionen, ein Offenbarer alles Menschlichen ein
Verkünder der eUeimnisse, die in uns Won
nen. So tief in das seltsam pochende
Herzblut der Menschheit hineingehorcht wie er,
haben nicht viele der heutigen Dichter. Und
wer verfügte ber cine so beredte Sprache,
das Erlauschte zu verkünden, wie er?"
Knud Hamsun heeft zich kunnen houden
buiten de geestelijke overspanning van den
tijd. Hij bleef zich-zelf en bleef waarachtig
in zijn kunst. Hij geeft het leven-van-den-dag
zooals het is, maar zijn menschen plaatst hij
tegenover de groote geheimen van het Leven
en den Dood. Hij werd, na zijn zwervers
bestaan, een dichter der sterren en stegen, een
realist, maar met een realisme dat het
ideilisme in zich sluit als het lichaam de ziel.
Bij de lectuur van zijn boeken, maakt het
hart van den lezer notities van rijken inhoud.
J o n A N K N i N G
BOEKBESPREKING
p. f r. E. J. B. JANSEN, Jeanne d'Are.
Oeschiedvervalsching I. Leiden, Uit
geversmaatschappij Futura", z. j. 8°.
DEZ. Galileo Oaliïei.
Geschiedvervalsching II. Leiden, Uitgeversmaatschap
pij Futura". z. j. 8".
Eenigen tijd geleden hebben wij het derde
deeltje aangekondigd van de bovenstaande
serie (No. 2244). Sedert werden ons ook het
eerste en het tweede deeltje toegezonden.
Met een kort woord willen wij ook daarop
de aandacht vestigen.
Ook thans moeten wij beginnen met de op
merking, dat de titel van de geheele serie ons
onjuist of althans wat al te scherp geformu
leerd voorkomt. Immers het gaat hier in den
regel niet om eigenlijke geschiedvcrvalsching,
maar om verschil van geschicdbeschouwing.
Dat de Katholieke geschiedbeschouwing in
menig opzicht een andere is en ook een andere
moet zijn dan die van orthodoxe en vrijzin
nige Protestanten, om van volstrekte vrijden
kers niet te spreken, ligt voor de hand. Maar
evenzeer spreekt het van zelf, dat die Katho
lieke beschouwing in andere kringen niet
steeds op haar waarde is geschat. En boven
dien kan worden opgemerkt, dat die gering
schatting zeer dikwijls ook tot verkeerd oor
deel en zelfs tot onjuist en partijdig onder
zoek heeft geleid.
Dat een wetenschappelijk geloovig Katho
liek anders oordeelt over Jeanne d'Arc en haar
optreden en over Qalilei en zijn veroordeeling
dan in andere kringen regel is, spreekt van
zelf. Voor het wetenschappelijk onderzoek
behoeft dat evenwel niet veel bezwaar op te
leveren. Men behoeft waarlijk geen Katholiek
te zijn om de al te simplistische en vooral ratio
nalistische verklaring, die een man als Anatole
France van de verschijning en het optreden
van de Maagd van Orleans maakt, te verwer
pen. Omgekeerd behoeft men ook niet de ge
schiedenis van Jeanne d'Arc in haar geheel
in het licht der eeuwigheid te bezien ; het
spreekt van zelf, dat de maagd onmiddellijk na
haar verschijning aan het koninklijk hof te
Chinon een politieke factor van beteekenis
moest worden. Maar daaruit volgt natuurlijk
volstrekt niet, dat zij een politieke figuur
in den gewonen zin is geworden en nog veel
minder, dat zij zelf zich door staatkundige
belangen, beginselen en overwegingen liet
leiden. In dat opzicht is de geloovige opvat
ting stellig dichter bij de waarheid dan de
rationalistische. Immers hoe rnen ook over de
realiteit van Jeannes verschijningen mag
denken, dat zij zelf daaraan heeft geloofd,
dat zij zelf van de goddelijkheid van haar zen
ding met vromen zin overtuigd was,sta it vast.
Dat is in dezen tie hoofdzaak ; wat daarbuiten
of liever daarboven ligt, is geen object, van
historisch onderzoek, maar van godsdienstige
bevinding, wil men, van theologische be
schouwing.
Er zijn natuurlijk in de geschiedenis van
Jeanne d'Arc heel wat meer betwiste bijzon
derheden, die reeds meermalen onderwerp
van discussie waren. Maar geen van die alle
behoort eigenlijk tot het gebied der
geschiedvervalschingen. Wel is er vervalscht in de
documenten, maar die vervalsching is reeds
van ouden datum en is bovendien reeds lang
achterhaald. Dat de bekende herroeping door
de maagd van haar ketterijen op het kerkhof
van St. Ouen een valsch stuk was in dezen
zin, dat aan Jeanne, voordat zij teekende,
een geheel verkeerde voorstelling ervan werd
gegeven, dat staat wel vast ; bij het proces
van rehabilitatie is dat ten duidelijkste ge
bleken. Zoo is er meer in deze geschiedenis.
Maar in het algemeen is er van vervalsching
geen sprake. Wij beschikken bovendien voor
het korte leven van de maagd over zooveel
uitnemende documenten, dat historisch zelfs
over bijzondere punten geen twijfel behoeft
te bestaan. Dat juist is ook het bijzondere
in dit merkwaardige leven, dat de mystiek
er onmiddellijk grenst aan de goed gecon
stateerde historische feiten.
Evenmin is van eigenlijke
geschiedvervalsching sprake in de zaak van Oaliïei. Ook hier
wijkt het oordeel van den geloovigen
KathoTeektnlng voor de Amsterdammer" van Jordaan
SATURNUS REDIVIVUS
De gemeente Amsterdam eet haar eigen kinderen op
liek af van dat van den andersdenkende.
Maar daarop komt het ten slotte zelfs in deze
zaak bij het historisch onderzoek niet aan.
Immers dit staat vast, dat Galilei in zijn tijd
en bij zijn werk onderworpen was aan het
hooge ge/.ag der Kerk, zoodra hij zich op het
gebied der theologie, want op dat der Schrift
verklaring ging begeven. Dat gezag is door den
geleerde zelf nimmer betwist en kon ook niet
door hem worden betwist zonder dat hij in
ernstig conflict kwam met alle gestelde mach
ten van zijn tijd. Ook Galilei stond op het
standpunt der Kerk, dat zij het hoogste ge/.ag
heeft in zaken van godsdienst en zedelijkheid.
Maar hij was in tegenstelling van hef heilig
officie van meening, dat hij op dat gebied niet
te kort schoot. In den grond was dat eigenlijk
geen principieel, maar een gradueel, eigenlijk
dus een zakelijk verschil.
Dat blijkt duidelijk uit de wijze, waarop
zijn proces is gevoerd en waarop de geleerde
zelf is behandeld. De legende van een
vunzigen, vochtigen kerker, waarin Galilei zou
'hebben gesmacht, in thans wel voor goed ter
zijde geschoven. Wij weten, dat Galilei op
de aangenaamste wijze logeerde in de villa
van een van zijn Romeinsche vrienden. Dat
spreekt eigenlijk bij een zoo aanzienlijk man
van zelf ; Gaiilei had bovendien vrienden
onder de hoogste geestelijkheid, zelfs onder
de Pausen van zijn tijd. Men kan dus wel na
gaan, dat hij met fluweelen handschoenen is
aangevat. Dat het ten slotte tot een
veroordeelend vonnis is gekomen, was grootendeels
aan Galilei's vasthoudende halsstarrigheid
te wijten. Dat blijkt duidelijk uit het verschil
van de houding der Kerk tegenover
Copernicus en die tegenover Galilei. Copernieus, die
voor het eerst het stelsel van Ptolemaeus,
waaraan de Kerk nog vasthield, omdat ieder
een het deed, aanviel en omverstiet, bleef
ongemoeid, omdat hij het resultaat van zijn
onderzoek niet als een onomstootelijkc waar
heid, maar als een wetenschappelijke hypo
these aanbeval. Galilei ging verder en stelde
IIIIIIIEIII Illlllllll
N. V. HET ROTTERDAMSCH TOONEEL :
Julius Caesar.
Met de hem eigen verfijnde ironie, waar
achter we ditmaal in het bijzonder het bloe
dend hart zoeken van den dichter, die een
herhaling van het verheven schouwspel"
aan den lijve mede-leed, wijst Karel van de
Woestijne in een voor Cor van der Lugt
Melsert geschreven opstel op het nut" van
een Julius Caesar-reprise in onzen
antimajesteitelijken tijd, en met smartelijke ge
latenheid vergelijkt hij het staatsburgerlijk
ambt naar de opvattingen van toen en thans.
Uit zijn schoon betoog springt het woord naar
voren,dat boven den naam van Julius Caesar"
en boven dien van Marcus Brutus", welke
voor velen de voorkeur geniet, Shakespeare's
meesterstuk als titel zou hebben gepast :
Het Gemcenebest". De Staat, niet gelijk hij is,
maar zooals hij door de, geen hoogeren god
erkennende vereering der Romeinsche burgerij,
van den hoogste tot den laagste, werd gehei
ligd, is de held van dit treurspel, de kracht en
ook de zwakheid van het drama ligt in het
onpersoonlijke van de domineercnde drama
tische persoonlijkheid.
In onze verbeelding staat Julius Caesar"
in de rij der Shakcspeare-spelen geheel afzon
derlijk ; met Coriolanus" en Antonius en
Cleopatra" aan de Romeinsche historie en
Plutarchus ontleend, om de figuur van Brutus
na aan Hamlet" verwant, overheerscht hier de
abstractie : het begrip vaderlandsliefde, in den
edelsten, door een dichter hoogverheven zin.
Alle met namen genoemden, Caesar en Brutus,
niet minder dan de verwarrende stoet van sena
toren, volkstribunen, en dienaren zijn ano
nymi",ze maken deel uit van deze ne bindende
gedachte, en het algemeen menschelijke in dit
werk is aan geen mensch gebonden. Met deze
CRÊMEoeBEflUT
DE CMRMB/=\
erkenning vervalt de grief, dat Shakespeare
ons den grooten Caesar vooral in négligétoont,
gezien door de oogen van den democraat, die
terwille van het doel : de bevrijding der ge
meenschap, zijn menschelijke hoedanighe
den moest uitspelen tegenover het geïdeali
seerd beeld van den geboren imperator, gelijk
zich dit in het ontvankelijk hart der menigte
gevestigd had. Hoe weinig Shakespeare eraan
gelegen was de historische persoonlijkheid
van Caesar hoog te houden, blijkt uit
dengeheelen opzet der figuur. Ik bedoel niet de
gewraakte bijgeloovigheid", welke hem tot
Calpurnia, de onvruchtbare, doet zeggen :
Kies u een plaats recht in .Antonius weg",
omdat het oude volksgeloof voorspelt dat de
aanraking in den heiligen wedloop een vrouw
van haren vloek vermag te bevrijden. Ik stel mij
voor, dat hij die eerste woorden licht, als een
weemoedige scherts daarheen geworpen zal
hebben, en ook in het bevel tot offeren" in
II, is meer conventie dan vrome begeerte zich
op mogelijke voorteekenen" te verlaten, ter
wijl de waarzegger, trots Calpurnia's droom
en alle onheilspelling van dien morgen, nau
welijks vat op hem heeft. Evenmin vragen wij
in Caesar op het tooneel den schitterenden
veldheer te erkennen, noch vermindert hij in
onze oogen door lichamelijke, door Cassius
uitgemeten gebreken. Doch wat bevreemdt is
dat een man als Caesar, zoodra hij den mond
opent, zich zou uiten, in afbrekenden zin,
over een persoon zijner omgeving, en het zou
ons zelfs liever zijn geweest wanneer Shakes
peare e kwade karakteristiek van Cassius
aan Calpurnia's tong - vrouwen staan nu
eenmaal in dien reuk van achterklap had
toevertrouwd ; een critische beschouwing welke
dan door den bezonken, aan eiken kleinen
hartstocht lang ontwassen man, met een enkel
onwillig handgebaar beaamd had kunnen
worden, ten bewijs dat ook hij voor zijn vrien
den niet blind was. Doch het is of Shakespeare,
in klare zakelijkheid de eeuwige worsteling
tusschen het autocratisch en het demo
cratisch element boekend, van Pompeus,
over Caesar, Brutus-Antonius en den jongen
Caesar(Octavius) den lateren keizerAugustinus,
onaandoenlijk is geweest voor het, om n
bepaalden heerscher stralend aureool, en het
komt er voor mijn gevoelen niets op aan of
zijn Caesar dramatisch gesproken een
ontijdigen dood sterft, terwijl mij de verschijning
van den lijfelijkcn Caesar-geest ??de her
innering aan n uitstekend man, die de
Hamlet-romantiek van het begin tot het einde als
een onafwendbaar natuurverschijnsel
beheerscht - - in dit werk misplaatst voorkomt.
Van het beste, het intuïtief-verbeterende,
in van der Lugt's regie vond ik dan ook dat
hij dien geest het optreden had belet, en slechts
door de stem en het even bollend tentzeil aan
Shakespeare's voorschrift had voldaan. Niet
de geest van Julius Caesar blijft leven over
het vierde en vijfde bedrijf schrijven we
ooit een, in n persoon gevallen macht zooveel
nawerkende kracht toe? maar het begrip
is onsterfelijk, en het is de geest van den
jongen Octavius, Julius Caesar's aangenomen
zoon en geestelijken erfgenaam, het nieuwe
Caesarisnte, dat opkomt, en zijn glans en
schaduw vooruit werpt. Hoewel in de drama
tische persoons-opgave deze Octavius on
middellijk op Caesar volgt en wij daaruit
moeten afleiden dat ook Shakespeare hem
voor de idee van zijn werk van hoog belang
heeft gehouden, bleef hij evenals Fnrtinbras
de voortzetting van llamlet's vader als
vervulling van " den weifelenden Brutus
te lang op den achtergrond. Doch hoe
herkennen wij den Caesar" al in zijn eerste
antwoord aan .Antonius in V, waar hij op
diens vraag : Waarom mij tot dit uiterste
gedwarsboomd?" eenvoudig antwoordt: ,,lk
dwarsboom niet, maar ik verlang het zoo."
Dit kloekmoedig tot zich-zelf beperkt be
scheid sluit onmiddellijk aan op het meest
kenschetsend woord door Caesar-zelf gesproken
in II, waar hij weigert een reden op te geven,
welke dien dag zijn afwezigheid in den Senaat
verklaart. De reden is mijn wil, ik wil niet
komen, voorwaar dit woord bevredige den
Senaat." Dit is de
vastberadenheid-in-zichzelf, die door de menigte in haar zwakke
oogenblikken wordt gezocht en ten troon geheven
tot ze weer op krachten is en in den despoot"
verguist wat zij in den heerscher", in den
enkeling die de teugels greep toen de massa
onmachtig bleek, verheerlijkt heeft. De Cae
sar blijft zichzelf getrouw, hij heeft de macht,
en die macht groeit met hem, maar het onbe
trouwbaar menschenbeeld om hem heen
wisselt met den stroom van vóór en tegen
spoed, de menigte met haar instinct, dat verder
reikt dan zijn overzichtelijkheid, houdt het
evenwicht, dat wil zeggen het voordeel aan
den belasten kant. Dit is het onvergetelijk
prachtige in dit Shakespeare drama, dat we
deze oerkracht in al haar grillig geweld
aan den gang zien als de natuur zelve, rus
teloos verheffend, rusteloos neerhalend, van
den morgen tot den avond bereid voor den
grooten hoop te bevechten wat toch altijd maar
voor den zieh-onderscheidenden enkeling is
weggelegd. Weerzinwekkend in haar redelooze
labiliteit, doch grootsch als de zee, die in de
wreedheid aan een oogenbltk het duizend
jarig werk onzer handen wegslaat woelt het
volk van Rome om hel lijk van den ver
slagen ongelijke", om het gestoelte v ? den
nieuwen, dood-geboren geest", lui wat ons
vervult is eerbied, omdat dit schouwspel eeu
wig en onverwocstelijk is.
Toen Cor van der Lugt Melsert zijn, in een
beperkt genre van tooneelwerk geëerden re
gisseursnaam verbond aan dien van het
Rotterdamsch Tooneel" was dit een verloving,
die deels verwonderde, deels ? - omdat aan deze
verbintenis den weelderigen Rotterdamschen
Schouwburg vastzat - met nieuwe hoop
vervulde, lui de aangekondigde openings
voorstelling onder zijn leiding, met niet meer
of minder dan Julius Caesar, sloot zieh daarbij
aan, in zoover dat wij van deze eerste proeve
geen openbaring verwacht ten maar op goede
gronden geloofden in een respectabel stuk ar
beid. En zoo is liet ook geweest.
Van de, voor een leek niet te benaderen
eischcn, die het stel! zulk een monumentaal
werk in een van persoonlijke visie getuigenden
vorm te zeilen en in dien vorm tot leven te
brengen, bleek vervuld : dat wij - afgezien
van de altijd gereede verbeelding die ons het
elassiek beeld ook classiek, dat wil zeggen in
strenge evenwichtigheid en voldongen rust
voor dogen stelt - - het schema kouden aan
vaarden', terwijl op de hoogepunten de han
deling voor ons heeft geleefd. Dat leven kwam
uit het volk, uit de domme-kraeht ; het in
tellectueel deel der vertooning faalde, en over
geen der hoofdfiguren, met uitzondering van
Casea ( Jules Verstraeten) heeft de illusie
gezegevierd : dit ;ijn Julius Caesar, Brutus,
Antonius. . . . Doch de gemeenschap bestond,
en uit haar rumoerigheid sprak, hier en daar,
met klem,de stem van liet oogeublik. We /agen,
als een besmetting, de plotselinge gedachte
om zieh heen grijpen, de vlottende conclusieën
glijden over het verhit gelaat van den eenen
burger op den anderen, wij zagen de beslis
sende momenten in e trekken der menigte
voorbereid, en voelden het geweld der opge
zweepte natuurdriften waartegen geen cultuur
bestand is. lui, geluk of opzet, de beste kunst
ontstaat misschien uil wat we toeval noemen,
liet zwaartepunt daar bevredigde, hielp heen
over veel teleurstelling elders. I let moet voor
den leidereen ervaring zijn geweest den
aesthetischen eisch van Shakespeare's werk te
leeren kennen en te ondervinden hoe beproefde
bedoelingen effect missen zoodra er aan de
innerlijke of uiterlijke installatie een kleinig
heid hapert. De omstandigheid dat thans
Amsterdam zijn schijnwerpers" heeft, en
Rotterdam nog niet, maakte de geheele in
deeling van het vóórtooncel met inbegrip
der pikdonkere orehestruimte, waaruit we
zelfs lulius Caesar, gelijk Lazarus zagen opdui
ken,'tol een pijnlijk hors d'oeuvre. Ikt over
leven en dood beslissende element der be
lichting was in deze voorstelling volstrekt ver
waarloosd ; het tooneel der sainenzwecring
de nieuwe theorie van het zonnestelsel, hoe
wel zij nog niet ten volle vaststond, voor als
een vaststaand feit, waaruit hij verdere
conclusiën trok ten opzichte van de
schriftuurplaatsen, waar van de beweging der zon
wordt gesproken. Bovendien nam hij tegen
over de Kerk een zeer uitdagende houding
aan, zoodat zij zich wel met den waarlijk
niet bescheiden geleerde moest gaan bemoeien.
Daarop is de eerste veroordeeling van 1616
gevolgd, waaraan Galilei zich onderwierp.
Toen hij daarna voortging zijn denkbeelden,
maar in bedekten vorm, uiteen te zetten,
werd hij opnieuw voor het heilig officie ge
daagd ; in 1033 werd hij opnieuw veroordeeld.
Hij zwoer toen zijn dwalingen af en onder
wierp zich. Het beroemde woord : E pur
se muove" is nimmer door Galilei gesproken.
Dat alles en no£ veel meer wordt door de
stukken bewezen. Daarover kan men allerlei
in het boekje van P. Jansen vinden. Als men
het maar-wil zoeken, wat niet steeds gemak
kelijk is. Want in den vorm is deze schrijver
geen meester. P. Jansen geeft, ook in zijn
boekje over Jeanne d' Are, zeer veel littera
tuur en zeer veel citaten ; maar een goed ge
bouwd betoog kan hij blijkbaar moeilijk in
elkander zetten. Niettemin zijn deze boekjes
nuttig juist om de vele stof, die zij bevatten
en waarnaar zij verwijzen. Maar aan den
algemeenen titel voldoen zij niet; er is hier
geen sprake van treffende voorbeelden van
aangetoonde geschied vervalsching.
H. B R u c; M A N s
in Brutus' tuin van een spookachtige vaag
heid, het machtig gesprek tusschen Cassius
en Brutus in IV, waarbij het gelaat moet ge
tuigen van wat voor de massa onpeilbaar,woedt
in de ziel van den enkeling, machteloos....
l leeft de regisseur invloed gehad op de spelers
der hoofdrollen? Op Brutus, die de poëzie
van het werk is? Op Cassius : het intellect?
Tegenover een opgewonden Brutus, (van
Dalsum) banaal ook in zijn opvatting der
forum-rede, en van den eenvoud, die de
innigheid van dit gemoed als het ware ver
ontschuldigen wil, onbegrijpelijk ver, stond
een Cassius (Vervoorn) wien alle karakte
ristiek ontbrak, niettegenstaande Julius Cae
sar zelf immers van dezen schralen Cassius,
die veel leest en veel waarneemt," het
intrigeerend beeld in duidelijk trekken ook voor
den vertolker, geteekend heeft. Naast deze
beiden won La Roche, die in het vol ornaat
zijner tooneelgaven, als Antonius het spreekge
stoelte beklom, het pleit ook in artistieken zin.
Verbluffend in zijn gemoedelijkheid ; we be
grepen door hem dat die gevreesde menigte
op den keeper beschouwd een verzameling
groote kinderen is, en dat men slechts een
handige Koeadonis behoeft te zijn.... Een
figuur van gansch andere orde dan wij ons een
Marcus Antonius, - Romein, geboren op het
land, getogen naast den troon voorstellen,
doch boeiend en vol leven op persoonlijke wijze.
De Caesars liggen ook op het toonecl niet
voor het opscheppen. Om aan deze korte,
onvervulde en onvervulbare rol eenigermate
liet relief te gever, dat de illusie niet ver
stoort, moet van het uiterlijk en van de inner
lijke houding van den vertolker een fluïdium
uitgaan, dat ons ontvankelijk maakt. Herman
Schwab was als een reliquie, verfijnd en van
den weemoed der vergankelijkheid doortrok
ken. Als zoodanig gaf hij aan de vertooning
een zwakke voornaamheid. Maar zóó dicht op
den rand.... een Caesar voor Shaw. En we
vermoeden dat Shakespeare's temperament
vol oog, schoon z'n hart aan Brutus, niet aan
Caesar hing, den tweeënvijftigjarige, op het
toppunt van zijn roem, toch minder aftands
heeft gezien.
Tor N AL' r
iGedeponetrd HandBlsmerk
Dit merk op Uwe
rookartikelen garan
deert U kwaliteit
VOOR ENQROS:
JAN AARNOÜTSE
DEN HAAG