De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1920 2 oktober pagina 8

2 oktober 1920 – pagina 8

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 2 Oct. '20. No. 2258 EEN ERNSTIGE BESCHULDIGING TEGEN DE REGEERDERS VAN AMSTERDAM (Slot) De door Louvois aangegeven reisweg luidde van Parijs over Clermont, Amiens, Abbeville, Montreuil, Calais en Grevelingen naar Duin kerken, terwijl ten slotte de brief aan de la Neufville Lieutenant du Roi a Dunquerque" de mededeeling bevatte, dat het de bedoeling des Konirrgs was om de stukken, die Hol na zijn terugkeer uit Nederland zou medebrengen, met een bijzonderen koerier naar Parijs door te zenden. Het antwoord van daar moest weder aan Hol worden medegegeven, voor wiens onderdak goed gezorgd diende te worden, zonder dat iemand hem kon onder vragen. Hol was echter van den aangegeven weg afgeweken en naar Sas van Gent getrokken, had aan den Commandeur, Majoor Adriaan de Lion den brief getoond en was spoedig daarop gevangen genomen. Na de ondervraging van den Ten April 1689 scheen men in den Haag den gevangene te vergeten en was er eene aanmaning van de Staten Generaal noodig, eerde Raad van State het onderzoek voortzette ; dit laatste college werd n.l. zóó in beslag genomen door de voor bereiding voor den oorlog met Frankrijk, dat er geen tijd scheen over te schieten om zich met Hol te bemoeien. Den 27en Januari 1690 werd hij eindelijk weer voor den Raad gebracht en bij dit ver hoor volhardde hij bij zijn vorige verklaringen en voegde er bij, dat een verbond tusschen de heeren, die hem hadden afgezonden en den Koning van Frankrijk vast stond, dat noch de Koning noch Louvois hem anders zouden geloofd, noch hem 100 Pistolen zouden gegeven hebben. De koning wilde zoo veel troepen zenden als er noodig waren en zou met een klein leger van Hoei naar den kant van Breda oprukken en met het hoofdleger over Rijnberk in de Nederlanden vallen. Inmiddels was de geschiedenis ook ter oore gekomen van de Amsterdanische regeering. De burgemeesters, op wie zulk een zware be schuldiging rustte, waren Johannes Hudde, Heer van Waveren, Cornelis Geelvinck, Heer van Castricum, Mr. Nicolaas VVitsen en Jan Ap"pelman. Het spreekt van zelf, dat deze meer van de zaak wenschten te weten ; vandaar dat eerst genoemde burgemeester in briefwisseling trad met zijn neef Johan Dedel in den Haag, ten einde volledig te worden ingelicht over deze geschiedenis, die hun goeden naam zoo zeer in opspraak bracht. Dedel voldeed zooveel mogelijk aan den wensch van zijn oom eit kon den 5en Februari berichten, dat Hol eindelijk twee dagen te voren bekend had Appelman ten onrechte te hebben beschuldigd en den brief aan den Gouverneur van Rijnberk zelf te hebben geschreven. Bij dit verhoor en ook den 7en Februari deelde de schoenmaker mede, dat hij den brief had toegelakt met een knoop van zijn mouw. Ook de missive aan Louvois had hij zelf geschreven in de herberg de Roscam te Zanten. Een zucht van verlichting zal den burge meesters wel ontsnapt zijn toen ten langen leste en zonder dat van de hulp van de pijnbank gebruik gemaakt was, Hol erkende slechts leugens te hebben opgedischt. Langs ambtelijken weg werden'lnin echter zijne bekentenis sen niet medegedeeld; vrienden en bekenden in den Haag moesten daartoe in den arm worden genomen. Eerst later zouden zij de zware beschuldigingen in vollen omvang vernemen. Het publiek begon zich thans ook met het vermeende landverraad te bemoeien, hetgeen o.a. bleek uit het verschijnen van eeuige pamfletten, als : Missive ven de Parnas, behelzende eenige consideraticn over de confes sie van Jan Hul", Legende van Amsterdam aan den dagh gekoumen door de eigene bclijdenisse van Jan Hoi' en Postwagcn-praetjen tussen een Hagenaer, Amsterdammer Bencficiant, schipper en Frans Koopman", enz. De lasteraar van de burgemeesters vulde onderwijl zijn bekentenis met allerlei bij zonderheden aan. Zoo vertelde hij dat de brief aan den Koning eveneens met een afdruk van zijn mouwknoop was gecacheteerd, dat men te Versailles dan ook, door vergelijking met andere zegels, dadelijk bemerkt had, dat de brief niet met het juiste cachet verzegeld was, dat zijn eerste bekentenissen versiert en onwaeragtigh" waren, hij door niemand gezonden was en niemand van deze zaak wist dan hij alleen. Te Philippine en te Sluis had men hem opgedrongen, dat hij zijn lastgever zou bekend maken, waarop hij burgemeester Appelman genoemd had, omdat hij de/.en ge sproken had bij het overhandigen van den aanbevelingsbrief van den Heer van Wer kendam. Hij had het voornemen gehad zijn zuster te Horst bij Wesel te gaan bezoeken en toen was het onzalige plan bij hem opge komen, om eens te zien of den Koning en sijne Ministers wel zoo wijs waren als sij vermaert sijn ende off de Fransse wel gaen ge noeg waren." Onbedacht en lichtvaardig had hij zijn daad gepleegd, terugkomende had hij de brieven willen wegwerpen, doch dit telkens in dronkenschap nagelaten en toen de waar heid niet durven zeggen. Ook den 21 en Februari hield hij eerst zijn laatst gegeven verklaringen vol, doch toen hij in den pijnkelder gebracht werd en de beul hem van zijn schoeisel ontdeed, alsof men aanstal ten maakte om hem te pijnigen, kwam hij weder met een ander verhaal voor den dag, n.l. dat hij werkelijk ten huize van burge meester Appelman geweest was, waar nog twee onbekende heeren tegenwoordig waren, en hij naar den Gouverneur van Rijnberk ge zonden was met een meinoritjen." Met behulp hiervan had hij een brief samengesteld, die hij aan den Gouverneur had overhandigd. Het memoritjen" moest hij verbranden. Ook deelde hij mede, dat de brief van den Koning reeds ten huize van Appelman gereed lag; hij volhardde bij hetgeen hij gezegd had om trent dien Gouverneur en Louvois, dat deze laatste hem persoonlijk de brieven, bij zijne arrestatie gevonden, had ter hand gesteld in diens woning te Parijs, waarheen hij in een gesloten karos was gebracht en dat hij den brief van Louvois aan Appelman zou hebben bezorgd, indien men hem niet had gevangen genomen. Toen men hem wees op zijn vele tegenstrij dige verhalen, bekende hij zijne verklaringen, te Philippine, Sluis en voor Haar Edel Mogenden gedaan, te hebben herroepen uit vrees dat men hem toch niet zou gelooven, aangezien hij geen enkel bewijs had. Thans echter bleef hij bij zijne eerste bekentenissen en noemde die van den 3en en Ten Februari onwaar. De eerst geuite beschuldiging rustte dus opnieuw op de vier regeerende burgemeesters en in een brief aan Johannes Hudde werd dan ook medegedeeld, dat in de vergadering van Gedeputeerden eenige leden, o.a. Putmans van Delft en Nijveld van Rotterdam, zich niet ontzien hadden injurieuse discoursen" te houden tegen de Heeren van Amsterdam. De Raad van State wist thans niet meer waar hij zich aan te houden had en verklaarde zich den 24en Februari niet competent om de zaak verder te onderzoeken. Als een gevolg daarvan ontvingen de Staten Generaal drie dagen later van dat college een schrijven, meldende dat de gearresteerde verscheidene malen was gehoord en eenige personen en omstandigheden had genoemd, daarvan de waarheyt bij den gemelden Raadt niet konde werden onderzocht," omdat hij meende daartoe niet bevoegd te zijn. Daarom was besloten alle stukken aan de Staten-Generaal te zenden met het voorstel om competente rechters te benoemen voor een verder onderzoek. De Hoog Mogende Heeren staken de hoofden bij elkaar en beslisten, dat de geheele ver zameling papieren en verhooren naar de Sta ten van Holland en West-Friesland zou wor den gezonden. Aldus werd den 8en Maart besloten. De Secrete Resolutiëu van Groot Mogenden melden op 22 Maart 16'JO de ontvangst van vorenbedoelde stukken. Na voorlezing waren de heeren van de Ridderschap en nagenoeg alle andere leden van oordeel, dat de zaak behoorde in handen van het Hof van Holland. De Amsterdamsche Gedeputeerden meenden daar entegen, dat hun stad ten hoogste benadeeld zou worden, indien op zulke losse, op niets steunende beschuldigingen de regenten voor het Hof van Holland kouden worden gedaagd. Zij verzochten tevens om de missive van Hoog Mogenden en de bekentenissen, ten einde die aan de Amsterdanische regeering te kunnen tonnen, doch zulks werd hun geweigerd, als zijnde een groot secreet." De vergadering scheidde dien dag, zonder dat er ecu besluit genomen was; dit werd tot naader delibe ratie" uitgesteld. De Afgevaardigden van de Amstelstad rap porteerden een en ander aan de regeering hunner stad en in de Vroedschapsvergadering van den ITen April werd het rapport in handen gesteld van Mr. Joan Corver, Mr. Jacob Boreel, Mr. Nicolaas Opmecr, Mr. Gerard Bors van Waveren en de regeerende Burge meesters om, na onderzoek, de Vroedschap van raad te dienen. Deze raad, reeds den vol genden dag gegeven, was : dat aan Gede puteerden en Ridderschap verzocht zou wor den op de beschuldiging niet in te gaan, doch aan den Raad van State moest worden opgedragen tien lasteraar met alle vigem" te straffen, tot spiegel ende afschrik van alle diergelijke booswichten." ; immers ging Huize l. ZOMEIDIK BUS1K PavilioenVondelparkJel.Zuid41906n7li95 Restaurant a la carte Lunch,Afternoon-tea,DinersenSoupers Dagelijks muziek door het Huis-orkest PRIJSOPDRIJVING Teekening voor de Amsterdammer" van Georgt van Raemdonck het, volgens hun oordeel, niet aan iemand met eenige criminele recherche ende procedtitiren" te bezwaren, zonder dat er iets ten laste van de verdachte of beschuldigde personen was gevonden, vooral omdat er uit zulk een zaak allicht nadeel ontstond voor den goeden naam en faam van de betrokkenen, zij het ook zonder grond. Al had de Raad van State zich niet com petent verklaard, toch was het onderzoek voort gezet en had Hol den l en April, weder ,,buyten pijn en torture gehoord," bekend aan den Gouverneur van Rijnberk te hebben mede gedeeld, dat Holland door Frankrijk verraden was: hij had dit voor zeker op het Amster danische Stadhuis gehoord. Thans verklaarde hij, dat hij zulks had gezegd zonder er bij na te denken. Wel had hij op zijn reis naar Frank rijk niet veel geld gehad, doch veel uitgegeven, omdat zijne lastgevers gezegd hadden, dat hij geen gebrek behoefde te lijden. De Gouver neurvan Rijnberk had daartoe dan ook aan den Generaal Sourdis te Nuyts een brief geschre ven en deze weder aan de andere Gouverneurs, waardoor hij steeds volop reisgeld had gekre gen. De Koning was zeer tevreden geweest met den brief, terwijl Louvois hem niets anders had gelast, dan zijn lastgevers te groeten en hun te zeggen, dat hij hen spoedig hoopte te zien. Toen zijne ondervragers hem voorhielden dat hij eindelijk de volle waarheid moest spre ken, antwoordde hij zich te houden aan zijn vorige verklaringen, in 't bijzonder aan die van den 27en Januari 1690. Nu werd het den Heeren wat al te erg en besloten deze eindelijk over te gaan tot het, in wcrkelijkeu zin, aanzetten van de duimschroeven en den 3en April werd hem, thans onder de torture", afgevraagd of hij bij zijn vorige bekentenis bleef. Op nieuw wijzigde hij zijn relaas en deelde mede nooit door iemand tot eenig secreet desseyn" afgezonden te zijn. Niemand dan hij was schuldig en mocht hij ouder de pijni ging dood blijven, dan riep hij God tot getuige dat hij niemand in het land kende, die ann eenig verraad schuldig was. Toen men hem van de pijnbank deed op staan, volhardde hij bij zijn bekentenis, even als bij het verhoor drie dagen later afgenomen, waarbij hij nogmaals getuigde niemand over deze zaak te hebben geraadpleegd, dat' hij alles verzonnen had en alsnog den dood dacr op wilde sterven" dat zijn verklaring van den 3en April volkomen naar waarheid was. Toen hem zijn nieuwe bekentenis van woord tot woord was voorgelezen, bleef hij daarbij. Voorzien van de resolutie van hun Vroedschap van den l Ben April, togen de Afgevaardigden van Amsterdam den dag daarna opnieuw ter vergadering van de Staten van Holland en ge tuigden daar ten krachtigste van hun afschuw van onbehoorlijke briefwisseling met den vijand, doch zeiden tevens zich be zwaard te gevoelen om toe te stemmen in een crimineele procedure, zonder dat er eenige apparente precedente informatiën of preuveii ten laste van de verdagte of beschuldigde persoonen werden gevonden of geëxhiheert". Er had reeds lang tegen Hol geprocedeerd kunnen zijn. Indien men zooy.ee! waarde hechtte aan eenig schrijven of voorgeven van den vijand, dau opende men immers de deur om de eerlijkste Regenten en die den vijant het meest in het oog loopeii, op gelijke wijze crimineel te maken." De Heeren van de Ridderschap bleven bij hunne opvatting, dat de zaak voor liet Hof van Holland moest worden gebracht, doch andere leden meenden geen staat op de be kentenissen van Hol te kunnen maken, zagen hem aan voor een schelm en vagebond en verklaarden bijna eenstemmig, dat het niet oorbaar was zoo de Regenten van Amsterdam werden geealangeert of in eenige criminele procedure betrokken." Enkliuizen was het volkomen eens met de Amsierdamsdie Ge deputeerden, dat Hol als een spion of cahnnniateur" door den Raad van State moest worden gestraft. Met het straffen werd echter geen voortgang gemaakt, zoodat men te Amsterdam zeer verwonderd was over de langzame wijze van handelen van genoemden Raad. l kalde uitte daarover dau ook den Ten Mei yjjne verwon dering aan Dedel, er bij voegende, dal de geschiedenis door paskwillen" reecis door geheel Europa was bekend geraakt. Op den Economlschen Uitkijk N o o d z a k e l ij k e voorzichtigheid." Omtrent de nieuwe Arbeidswet, die aan het eind dezer maand zal in werking treden, heeft minister Aalberse omstreeks het midden der vorige maand een merkwaardige ver klaring afgelegd en wel iu ecne mededeeling in het Ccnlnim, waarin hij betoogde dat hij voor de metaal-industrie ecu overgangs bepaling op weg naar de 45-urige werkweek bepaald noodig achtte. Die verklaring van minister Aalberse vind ik daarom zoo merk waardig, omdat zij in den gnmd der zaak volkomen juist is, maar wel beschouwd tevens inhoudt een veroordeeling van heel het stelsel der wet! Ik had, zoo ongeveer betoogde Z.F.xc., heel graag dadelijk ook voor deze industrie de 4f:-urige werkweek ingevoerd en was dat dan ook van plan, maar ik kreeg daarna nieuwe gegevens" en leerde feiten en cijfers" kennen, die ik niet kan uegligeeren". Men moet uu eenmaal rekening houden met de buiteiilaudsche, in casu vooral de Duitsehe en Belgische concurrentie ten aanzien niet alleen van den arbeidsduur maar ook van de loonen. Die zijn in Duitschland f 0.10 per uur minder dan hier en men werkt ginds 4H uur. Ook zien wij hier vee! scherper toe op de naleving v,m sociale wetten dau h.v. in Belgiëgeschiedt. Onze groote bedrijven in de metaal-industrie staan'dus gehandicapt tegenover de buitenlanusehe, met wie zij hier te lande of elders moeten concurrcercn. Mag onze nijverheid uu worden overvleugeld eil verdrongen, moet er hier minder werk komen, wellicht werkloosheid V Duitsehe ijzer-con structies worden hier nu reeds zoo goedkoop geleverd. Ook spelen de kolenprijzeii hier ecu beteekenisvolle rol. Allerlei' redenen manen tot noodzakelijke voorzichtigheid". Wegens de loopeude contracten is er thans ten onzent nog werk aan den winkel, maar over een of anderhalf jaar zou er gebrek aan werk komen en hier eu daar allicht wel licht algeheele stilstand. Hield ik daarmee geen rekening, mij zou later verweten worden de werkgelegenheid te hebben verminderd. Ik zal dus een overgangstermijn instellen; ik zal cijfers publiceeren die zullen doen zien dat er inderdaad ernstige reden bestaat" voor zulk een maatregel. Trouwens, Schaper in zijn ontwerp-Arbeidswet gaf oorspronkelijk een overgangstijd van tieïi jaar, later r/Vr; twee jaar zou nog 10 en twee iaar iioj» o, (lur gewerkt mogen worden voordat men on de 8 neerkwam. ... Deze laatste overweging met haar lichtelijk politiekeii bijsmaak laat ik voor wat zij is. Maar het hier door den Minister geleverd betoog is werkelijk merkwaardig en ook merkwaardig-juist. Wij zijn niet verwend door vele zulke practische en op het hart van de zaak afgaande redeneeringen van dezen Minister noch ook van zijn voorgangers; hij en zij hadden altijd veel meer oog'voor de rechtstreeksere arbeiders-bescherm in g dan voor de vraag of onze nijverheid in haar mede dinging met liet buitenland wel dergelijke lasten kon dragen en of niet door het opleg gen van die lasten de ucrkgclci'cnhcid /on Nog hooger?! De Stadhouder, die in Engeland was, had ook reeds van de zaak gehoord, waarom de stadsregeering het noodig oordeelde haren pensionaris Hop het Kanaal over te zenden, met de noodige inlichtingen voor Willem 111, opdat deze geen verkeerd denk beeld van de betrouwbaarheid van de Am sterdanische burgemeesters zou krijgen. Dit was te meer uoodia;, daar er sedert kort een geschil was gerezen tusschen den Stadhouder en de Amstelstad. Gelukkig betuigde Zijne Majes teit, dat hij aan de beschuldigingen geen geloof sloeg en van het contrarie te wezen gepersnadeert." Toch meende de Koning het niet wel apparent was, dat den voor noemde Jan Huil alleen uyt sig selven de correspondentie, bij hem ondernomen, zoude hebbeu geformeerd." Het scheen dan ook vreemd, dat Louvois op een door Hol geschreven brief zou zijn in gegaan, want toen men tijdens een verhoor den gevangene pen en papier had gegeven eu gelast te schrijven, bracht hij het niet verder dau tot een echten schoenlappers brief, die moeilijk kon doorgaan voor de mis sive van een burgemeester. Wat er van zij, de zaak bleef hangende en eerst den l Hen Juli kou Deciel zijn oom melden, dat de raadpensionaris Heiusius in het laatst van Juni namens l loog Mogeuden aan den Raad van State de vraag had voorgelegd, waarom de zaak Hol niet werd afgedaan. De Raad voerde als verontschuldiging aan, dat er te veel leden afwezig waren. Eerst op den 31en December 109C volgde de sententie, geconcipieert bij de advocaten, daeromtrent gecoiisulteert op ordre van de Raad van State'', waarbij Hul werd veroor deeld gebragt te worden ter plaetse, daer men gewoon is de executie van criminele ^.ustitie te doen, ende aldacr met de strop om de hals niet roeden wel streiigelijk gegeesselt eu ge brandmerkt te worden, bant hem voorts ten eeuwigen dage uyt den Lande, sonder daerinnc uyt wederom te mogen komen en verklaert alle .sijne goederen gecuiifisqueert ten be hoeve van de Hooge uverigheid." l>e ver banning zou eer.-1 ingaan, nadat hij 15 jaar in liet tuchthuis had gezeten. Daar men bang was voor ongeregeldheden werd het vonnis in 's Hertogenbosch voltrok ken en Hol daarna overgevoerd naar het Rasphuys" te Rotterdam, om aldaar zijn straf uit te zitten. De schoenmaker behoefde echter niet te worden gebannen, zooals wij zullen zien. In de Amsterdamsche Courant van 26 Februari 1692 komt n.l. het volgende bericht voor uit Rotterdam van den 24en : De soo bekende en befaamde Jan Hol, nadat van 't Hof streiigelijk gegeesselt en hier in 't Rasphuys was gecoufineert, heeft op den 21 dezer een der psiendcrs. die gewoon zijn de geconfineerden eeten Te brengen, met een Vuurtest of confoir soodanig met twee slagen op 't Hoofd getroffen, dat hij dood ter aerden is gevallen, dog staet nu loon na werk te ont vangen." Hij had deze daad gepleegd de wijl hij hem geen eeten bragt, omdat hij zijn werk niet afgedaen had, maer het aeu anderen gaf." Hij werd daarop ter dood veroordeeld. Vóór hij gevonnist werd, schijnt hij echter nogmaals de geschiedenis van de briefwisse ling met den Fransclien koning te hebben aangeroerd; op den dag van de executie, den 28en Februari 1692, moest hij n.l. voor Baljuw en Schepenen verschijnen en aan eerstgenoem de mededecleu wat hij tegen den kraukenbezoeker Willem Jansz Steerling en den cipier Jan Stoffelsz over de Amsterdamsche bur gemeesters had gezegd. Niet met een leugen de eeuwigheid willende ingaan, had hij toen geantwoord : dat het verraad of de corres pondentie met Frankrijk een werk was geweest van zijn eigen inventie en niemand van de regenten van Amsterdam of anderen dezer Lande daar ooit in getrompeert" hadden. Des middags omstreeks twaalf uur werd hij naar de gerechtsplaats gevoerd, eerst aen een Pael doot gewurgt, en alsdoen met een IJser Coufoor 2 mael hart op zijn Hooft ge slagen ; zijn Lichaem is dese naemiddag op 't Galge-Veld gebragt, eu daer op een Rad gestelt." De lasteraar en moordenaar had eindelijk loon naar werk" gekregen. FR. DE W ITT H U B E R T S verminderen, waardoor dan de arbeiders wel zeer fraaie wetten zonden hebben, maar wel licht geen of althans minder werk.... Nu zegge men toch waarlijk niet, dat dit slechts theoretische bedenksels zijn van lieden. die arbeidsbescherming willen tegenhouden. V. ant de geschiedenis on/er vadci'lamlsche nijverheid levert maar al te veel \oorbeelden op van industrieën, die onder een stelsel van te ver gedreven overheidsbemoeiing zijn te gronde gegaan, liet is dos een uiterst prac tische overweging, wanneer men bedenkt dat bij het opletten van m'emve Jaste» moet worden rekening gehouden met de draagkracht der nijverheid. Dit ziet minister Aalberse dan ook thuns zeer wel in voor wat betreft den toestand op 't oogenblik van onze metaal-m'iverheid. En het spreekt toch ook wel vanzelf, dal de lasten te zwaar kunnen zijn, vooral voor een export-nijverheid. Op de wereldmarkt immers gaat de goedkoopste aanbieding met den order strijken en bij de felle mededinging daar heeft men veelal met kleine winst-marges te doen. Wanneer ilan vooi ecu tak van nijverheid in eenig land de voortbreiigingskosteii door de wetgeving van dat land worden verhoogd, dan kan die nijverheidstak in een toestand geraken, waardoor de mede dinging op de wereldmarkt voor haar /waar der, wellicht (e zuaar. dus onmogelijk wordt. Ik wees er vroeger in deze rubriek reeds op, dat in ons kleine land met de uitteraard be perkte binnenlandsclK' beluchte een nijverheids-la!' alleen dan zijn vleugels breed'kan uitslaan, wanneer de uitvoer van het product kan worden ter hand genomen. Zoodat dan ook al on/e groote industrieën in uitvoer haar bcstaaiis-mogcliikhcid vinden. Woult Jie mogelijkheid docii Uc- welgi-veis maati cgelcii aigc.Micdcn, dan moeien /ij ineenschrompelen tot slechts voorde eigen.kleine markt werkende ondernemingen. Ik \ raag, mij af ("f liever ik be twijfel in hooge mate) of on/c metaalnijverheid niet alleen voor den beperkten duur van den overgangsmaatregel, doch in de toekomst, blij vend tegen de buitenlamlsclie mededinging zal opgewassen zijn n hier in ons e'gen land en op de markt daarbuiten, onder het stelsel dezer wet. De bestendige lezer" van deze rubriek weet, welke in hoofdzaak mijn bezwaren tegen die wet zijn. Nog steeds is hè' in mijn oogen ecu verbijsterende dwaasheid, de arbeidende bevolking van een land bij de wet te dwingen tot geringere voortbrenging op liet oogenblik zelf, dat heel de wereld (ook ons land) sterk verarmd te voorschijn treedt uit het tijdperk van kapitaalsvernietiging gedurende den oorlog, na welk tijdperk slechts arbeid en nog eens arbeid en nog wee!' arbeid ons als eenig redmiddel kunnen opheffen uit de in zinking, waarin wij zijn weggezakt. In mijn oogen is hij de schriftelijke en mondelinge verdediging van deze arbeidswet door on/e Regeering te werk gegaan met ecu bijna misdadige licht vaardigheid en licht/innigheid en heeft zij met niet meer dan optimistische onderstellingen en ongegronde verwachtingen zich heeiige/.et over de einstige waarschu wingen, die legen haar voornemen zich lieten hooren. Alles wat tegen zijn denkbeeld werd aangevoerd, hoe raak en juist het ook was, werd door den Minister Weggcoraat of met een breed gebaar weggezwaaid. 'l'lians eerst, nu hij voor de uiUuering staat, komt over hem yoo iets als een besef van ,,noodzakelijke voorzichtigheid". Tliiin>, zijn nieuwe gege vens" (l edoeld is zeker: voor hem nieuwe gegevens!) te zijner kennis gebracht. Hij heeft nu ..cijlei's en leitcu" "iulci de oogen gekre gen, naaiden hij heelt ingezien, wel heeft moeten inzien (want hij kon ze niet uegligeeren"): wat ik aanvankelijk wilde en meende dat kou, dat kan toch waarlijk niet en dat mag ik dus ook niet meer willen. Ja, zo i gaat het, wanneer men een achturen-wet iu elkaar zet eu niet vooraf door gezette studie van de te verwachten gevolgen weet waar men heen gaat. Wanneer deze wet ten volle in werking zal zijn getreden, dan zullen, vrees ik, nog wel meer nieuwe gegevens" te zijner en te onzer kennis komen en dau zullen wij cijfers en feiten leeren kennen, die zich, met de brutale kracht, nu eenmaal aan cijfers en feiten eigen, niet laten uegligeeren, maar die dan slechts zullen strekken tot beschaming, niet tot verbetering, omdat dan termkeer op den ingeslagen weg zal uitgesloten zijn. Wij zijn met deze wet haantje de voorste" geweest. Andere landen moeten nog volgen. Intusschen gaan wij alvast onze voortbrenging beperken. Bij ons zal het ernst zijn, want (zooals de Minister terecht zei) onze arbeids inspectie ziet zeer scherp toe op de naleving van wetten als deze. In meer dan n ander land wordt met zulke wetten de hand gelicht en wordt de wettelijke 8-ureu-dag uitgebreid... Zoo zijn wij dau gehandicapt" uit het oog punt der concurrentie (de woorden zijn van den Minister). En dat zal geen overgangs maatregel goed maken, niet voor de metaal nijverheid en voor andere takken ook niet. Maar wat is het vooruitzicht van een nijver heidstak, die tegenover de mededinging ge handicapt" is? En waar blijft bij dit alles, waarhij het geldt de voortbrcngings-kracht van het industrieele Nederlanden de welvaart, die daardo".r moet worden gekweekt, waar blijft hij dit alles de noodzakelijke voorzklilighcid"? S MISS A E R T L

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl