De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1920 16 oktober pagina 11

16 oktober 1920 – pagina 11

Dit is een ingescande tekst.

16 Oc<. 20. No. 2260 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 11 LLOYD GEORGE EN IERLAND Teekemng voor De Amsterdammer" van Joh. Braakensleh Wilhelm tot Lloyd George: Kan ik je soms plelzler doen met mij a gepantserde vuist? Dat ding ligt toch bij mij te verroesten." llllllllllllinillllMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIlllHllillllllllllllllllllllllllllllllIIllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllIIIIIMIIIIHII HET RONDJE DOOR CHARLES VAN IERSEL Een midda», terwijl de regen stroomde, :hadden wij hem gekocht van een jongen, die blij erom glunderde voor twee kwartjes. Hij was een heel klein hondje, nauwelijks zes weken oud misschien, hij was zwart-enwit gevlekt; met witte pootj?s en een groote spat, als een inktmop op zijn neus. Hij had een foxje kunnen zijn, doch was een eenvoudig straathondje maar, waarvan wij wel de her komst raden, doch nimmer weten kunnen. Voorzichtig droegen wij hem mee naar huis. Nat van den regen bibberde hij als een ver kleumd kindje, koud in den arm van de vrouw, die hem droeg. Thuis stopten wij hem lekker warmpjes in een mandje. Nu was het hondje in ons huis gekomen en zijne kleine geschiedenis begonnen. Hij werd ziek en mager, ons kleine hondje; hij «puwde en slobberde geen melk, als andere kleine hondjes doen, en vreemd vocht ont liep zijnen kleinen neus. Onder de warme ?dekentjes trilden zijne pootjes. Wij geraakten in een moeilijk parket, en wisten geen raad. Gretig anderer oordeel te mogen hooren, lokten wij behanger en timmerman, die werk ten in ons huis, bakker, slager en melkboer, die belden aan onze deur, en eene menigte andere lieden in het kamertje, waar ziek en als be vende van koorts ons kleine hondje lag. En hoorden velerlei vaktermen en vele uit drukkingen, waarvoor een idioticon ons zeer dienstig zou zijn geweest, doch werden geen steek wijzer. In arren moede, wachtten wij af. Want zooals er goden zijn, die besturen der menschen lot, zoo zal er ook wel een god zijn, die bestiert der honden leven, dachten wij tierusteml. Op een morgen vernamen wij echter eenlge staccato klankjes, en verheugd toesnellende, zagen wij het hondje, als een kleine boot, dia moeizaam de baren klieft, waggelen door het hem tot tijdelijk verblijf aangewezen vertrekje. ??Da capo! riepen wij blij. En waarlijk herhaalde ons hondje zijne kortheftige, nog piepende blaf j es. Dankbaar voor zijn herstel, caresseerden wij hem als een kostelijke schat. Hij was ons lief, en gaf ons vele kleine vreugden in de grijze zorge lijkheid van het leven. Wij voelden iets voor hem, als voor een kind, dat men zijn eerste stapjes heeft zien wa^en. Trouw beloerden wij alle zijne beweginkjes. Er was ook een poes in huis. Een heel lieve poes, van wie wij ook altijd veel gehouden hadden, doch welke liefde door al te groote zorgen voor het nieuwe hondje misschien een beetje in verdrukking was geraakt. Doch hierom zou de poes ons niet mogen toornen : hadden wij eenmaal niet haar, zwervelingc, die zij was geweest, tot ons genomen, gelijk wij het hondje deden? Wat er precies in die poezeziel omging wisten ' wij niet, doch hare aandoeningen zullen wel gelijk geweest zijn aan die, welke der menschen hart bewegen. Er was echter geene reden tot ongerustheid over de verhouding dier twee, want al duwde de poes wel haren kop tegen onze beenen en zag ons aan met stü-droef verwijt en mauwde soms klaaglijk om onzer zijds vergetene liefkoozingen, zij ging toch heel lief met haar kameraadje om. Eerst had zij hem een poosje aangezien nieuwsgierig en verwonderd met groote, groene oogen, en ons vragend aangekeken, doch spnedig deelden de beide dieren vreedzaam hun mandje. Op een middag betrapte ik hen onver wacht. In het kamertje waggelde bet al aardig vetjes wordende hondje, wiens snuitje spit ser van vorm reeds werd, rond op korte, plom pe pootjes, en sloeg speelsch ze uit naar de poes, die op een kleedje neven hem zat als filozofiesch bestudeerende zijn noodelooze, dartele graaien in de leége ruimte om hen heen. Doch toen blijkbaar het hondje te dicht haar naderde, kromp de kat eensklaps ineen,en week met schuwe oogen onder den divan achtej haar. Het hondje wilde haar er volgen, doch met een blik had de kat gemeten reeds de hoogte van haar wijkplaats, waar het log en onhandig waggelende hondje haar onder den lagen rustbank niet naderen kon en boos zag zij van daar naar zijn vergeefsche pogen. Hiermee niet tevreden nu hij zoo daadwer kelijk buiten gevecht was gesteld, bleef de kat turen naar het beestje met boosaardigen blik. En eensklaps toen hij, hoewel haar niet bereikende, toch wér te dicht haar naderde, haalde zij valsch, van uit haar veilige schuil, haar klauw uit, en sloeg fel wreed hare scherpe nagels over zijn neus. Verschrikt en piepende jankend, vluchtte het diertje heen. Ver ontwaardigd jaagde ik de kat op van uit haar veilige wijkplaats, en troostende het hondje met zachte streelingen en zoete woordjes, was ik boos dien ganschen dag op onze poes, die ik tot den avond niet meer zag terug. Toen wij dien avond na den eten dronken onze thee, hoorden wij eensklaps gerucht bij het hek van den voortuin en werd er luid ruchtig gebeld. Verwonderd zagen wij op, doch spoedig kwam een vreemde man, gemakkelijk binnen dringende langs de verschrikte meid, in de serre, dragende onze poes, wier rood besmeurde bek droop van bloed. Van uit den dakgoot was zij neergevallen op haar neus.... Wij wieschen haar, zoo goed wij konden en legden voorzichtig haar in heur bedje,dat wij dichtbij ons voor haar spreid den. Doch de man beduidde ons, dat alle moeite vergeefsch zou zijn, daar een kat, die valt op haar neus, onherroepelijk sterven moet. Het stemde ons treurig het arme dier zoo te zien lijden, zonder een klacht te kunnen uiten met de door bloed als verstikte keel, en zonder dat wij bij machte waren iets te doen om hare pijnen te verlichten. Bereidwaardig stelde de brenger ons voor haar te worgen met een enkelen kneep en kopomdraai van zijn hand, doch hem iets stoppende in die dorstige hand geleidden wij zachtkens hem uit ons huis.... Toen wij terugkwamen, rekte krampachtig zich de kat in doodstrekking uit, en slakende De voorsprong, die O*ZE rijwielen door hun bouw, constructie, kwaliteit en eigenschappen hebben ver kregen, is thans grooter dan ooit te voren De motieven, die tot de keuze van een FONGERS leiden, zijn derhalve thans nog sterker dan voorheen. DefironingerRiiviBlBntaliriiliiFOIGEIS een akelig schor krijschenden kreet, gaf zij den geest Alle schuld recht sichauf Erde," peinsdeik, en zonder veel medelijden dacht ik aan den dood van mijn poes, die was gevallen op haar neus. Nieuwe bezorgdheid wekte ook het hondje, dat zijn voedsel weer weigerde en vermagerde als daarvoor. Ook begon het te trillen en te spuwen op nieuw. Eenzaam lag het nu in zijn kamertje, waar wij telkens naar hem kwamen zien, en troos tende hem streelden. Deernis vervulde ons met zijn kleine, zielige hondenbestaan, waar hij zoo kort nog maar in het leven ouders ontberen moest, ziekte Jeed en onrecht verdroeg.... Hij werd steeds magerder, en stiller, begon hij minder te beven nu, en met zijne kleine, kwij nende, als doovende oogjes ons droef aan ziende, was het als ging hij zachtjes aan, allengs meer en meer van ons heen. En op een morgen bij hem binnentredende, was hij gestorven, vonden wij alleen zijn roerlooze, magere lijkje liggen. Eene ontroering welde in ons op, en het was als voer zacht eene zucht langs ons heen. Was het zijn zieltje, dat opvoer naarden hondenhemel toe? Zijne kleine hondenkinderziel was hier te eenzaam geweest. Heeft hij geleden door dat droeve gemis en die zijne kleine ziel te groote eenzaamheid, of zijn boosaardigheid en trouwe loosheid hem overmachtig geweest? Wij zullen het nimmer weten.... den betrokkene: Wat is er van uw dienst?" En als dan de bezoeker bescheidenlijk zegt dat hij den chef van de afdeeling wenscht te spre ken, klinkt de tweede onverbiddelijke vraag: Wat wenscht u hem te zeggen?" En dan moet zonder pardon het hooge woord er eerst uit tegen den bode. De bode weet mér dan de minister. Hij is de alweter op de afdeeling, en wee diengene, die waagt te tornen aan deze al wetende wijsheid, hij wordt zon der genade met een of ander smoesje" terug gewezen. Het is gemakkelijker voor een Amerikaan om bij Wilson te worden toegelaten, dan voor een gewonen Hollandschen stedeling bij een der hoofden van de afdeelingen aan de departementen. Nadat ik aan den hoogsten ambtenaar alias den bode eerlijk had opge biecht, waar ik voor kwam, heb ik nog een hél kwartier moeten antichambreeren in voorgenoemd wachtkamertje, en daar ik dien morgen vél besognes had te doen, was 't weldra een zweetkamertje voor me. Eindelijk werd 't me te kras en heb ik mijn eigen ambte lijke waardigheid durven stellen tegenover die van den bode, mijnerzijds sterk aangedikt met een paar zilverlingen. En o wonder! Deze ge wichtigste man in het ministerie stapte plot seling voor mij van zijn verheven troon af, haastte zich naar de deur, waarachter ik ten spoedigste wenschte te verdwijnen, diende me met luider stemme aan : Mr. Nuchterling, komt voor ". De deur gaapte wijd, hij hield den rug gebogen terwijl ik hem voorbij trad en deze hooge ambtenaar was plotseling op cameleonachtige wijze veranderd in een onderdanigen dienaar, die mij, toen ik de be wuste deur weer uitkwam nog eens toeboog en me hardop de verzekering gaf van zijn dienst bare onderdanigheid. Toen trad een jongeling op hem toe en opeens strekte hij zijn rug, spande hij de borst, mat den jeugdigen mensch van het hoofd tot de voeten en vroeg zooals 't den hoogsten ambtenaar betaamt: Wat wenscht U?" NUCHTERLINO nu n i minimi ?iitmiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiii CORRESPONDENTIE Marcel v. d. Velde te A. Uw volledig adres is niet in ons bezit. Wil dit opgeven a. u. b. mmmiimimmti HOFSTAD EN HOFSTEDELINOEN Het moest eigenlijk gewoonte zijn, dat de mannen af en toe eens van baantje verwissel den ; dan was er geen gevaar meer, dat ze zich blindstaarden op hun eigen vak. Want dat is nu overmijdelijk het geval. Ze gaan op 't laatst de zaak vél te eenzijdig bekijken. Hoor maar eens hoe mannen onder elkaar over hun eigen vak praten. Twee doktoren heb ben 't altijd over een interessant geval, twee militairen mopperen altijd over den dienst, twee handelslui weten elkaar steeds te vertellen hoeveel er met dit en hoeveel er met dat te verdienen valt. Twee ambtenaren hebben 't immer over hun superieuren, en op de mi nisteries is er altijd iets, dat de tegenwoordige minister niet half zoo goed wist of deed als zijn voorganger. In ieder vak zijn er dingen, die je op 't laatst zelf niet meer ziet, vandaar het werkwoord blindstaren. Ik heb meer dan dertig jaar op een der mi nisteries gezeten, ik kende vrij wel alle ambte naren en beambten persoonlijk, maar pas sedert ik gepensionneerd ben en dus alleen als leek op de departementen kom,wét ik wie daar eigen lijk de hoogste en gewichtigste ambtenaar is. Natuurlijk de minister," zegt de lezer. Heb ik in mijn eenvoud ook altijd gedacht, maar dat is niet zoo. De hoogste ambtenaar is daar .... de bode van de afdeeling, want zonder hem gebeurt er niets. Hij is als een cipier van een gevangenis. Er kan geen mensch in of uit, of hij moet 't weten. Hij ontvangt ze in zijn keurig, zij 't ook eenvoudig wachtsalet. Aan hem moeten verzoekers, aanvragers, zij die wat te klagen hebben, hun identiteit bewijzen. En dat niet alleen ! Op een toon, die geen verzwijgen of tegenspraak toelaat, vraagt hij Inhoud van de October-Tïjdschriften De Nieuwe Gids : Henri van Booven, Bij vreemde menschen. Jac. van Looy, Nieuwste bijlagen. D. v. Lennep, De Wilsheroiek bij Stendhal. Hel. Swarth, Droomen, Hein Boeken, Laalste wil. Hoe kwam de nacht over de zee. A. G. van Hamel, Verzen. J. L. Walch, Maria Magdalena tot Jezus. Willem Kloos, Litteraire kro niek. Maurits Wagenvoort, Buitenl. Over zicht. H, de Boer, De renaissance van het poëtisch drama. H. Middendorp, Jeanne Kloos. Reyneke van Stuwe, Jan j. Zeldenthuis, Bibiiographie. Vragen des Tijds : Mr. M. W. F. Treub, Bolsjewisatie en Socialisatie. Mr. A. de Graaf, De Kinderrechter in Nederland. Jan Vrijheid, Jan Salie leeft nog. Mr. A. v. d. Koppel Jr., Hervorming van ons straf stelsel voor volwassenen, F. van der Laan, Handelsonderwijs. Mr. E. van Raalte, Binnenl. Overzicht. Onze Eeuw : Prof. dr A. J. de Sopper, Vertrouwen. Felix Rutten.DeDijkbreuk. Jan de Vries, Ibsen en Heijermans. J. D. van der Waals Jr., Beschouwingen over de leer der elementen. Jac. E. van der Waals, Verzen. Mr. J. G. van Oven, Aanteekeningen op de \\ ereldgebeurtenissen. Leestafel. Wetenschappelijke Bladen : De geschiedenis van Essad Hasja. De beclrijfsraden in Duitschland. Onderaardsche rivieren en beken. Primitieve levenswijze in Aziatisch Turkije. Bijkomstige voedingstoffeu. Napoleon l en de smokkelaars. Guy de Maupassant. Iets over Stendhall. Het verschijnsel der Symbiose bij Bacteriën. Het rassenvraagstuk in Algerië. A. M. A. (Amsterdanisclie Missie Actie) TENTOONSTELLING VAN DL ROOMSCIIE WERELDZENT.ING Tanimbareesch dorp. Missionaris met jeugdige leerlingen. Roomsch Amsterdam maakt feestelijke propaganda voor de Missie : predikingen in verschillende kerken, lezingen, opvoeringen van een missiespel en tentoonstelling. De hierbij gereproduceerde foto's zijn van deze tentoonstelling welke tot 21 October in het Paleis voor Volksvlijt wordt gehouden. OnmiddelHjk na binnenkomst in de groote tentoonstellingszaal loopt men rechtstreeks toe op het door architect Batenburg gebouw de Tanimbareesch Dorp. De mis sionarissen van het H. Hart van Tilburg, die het missiegebied derTanitnbareilanden(N.O.Indië) bedienen, hebben de gegevens voor dezen bouw verstrekt en verzekeren dat het hier tentoongestelde dorp tot in onderdeden nauwkeurig aan het werkelijke gelijk is. Op de eerste foto zien wij den missionaris onderwijs geven aan Tanimbareesche jonge lingen ; zij zitten vóór het kerkje, dat meer malen aan het begin eener missie-nederzetting geen grooter grondoppervlak heeft dan dertig of veertig vierkante meters, Het leven biedt dan voor de missionarissen weinig comfort, zij moeten zich op allerlei wijze behelpen en zelf flink de handen uit de mouwen steken om een dak boven hun hoofd te krijgen. De derde foto toont een Tanimbareesche vrouw aan het weeftoestel ; voortbrengselen harer weefgetouwen zijn elders op de ten toonstelling aanwezig. Ruim 50 missionarissen, uit alle deelen der wereld, hebben de stands opgebouwd en Stand van de Nederlandsche Paters Redemptoristen versierd met de door hen meegebrachte bij zonderheden uit verre landen : slangcnhuiden, opgezette dieren, buitengewone steenen, voort brengselen van den grond, handwerk van inboorlingen, en meer. ledere stand, en er zijn er 16, is een klein museum vol belangrijke zaken, zooals de tweede foto, van den stand der Paters Redemp toristen, doet zien. Er zijn stands met artikelen uit China, Afrika (noord en west) ; Amerika, Oceanie, Curac.ao en Suriname ; Ned. en Eng. Indië; vooral Chineesch werk (Paters Lazaristen) op verschillende plaatsen in de zaal exposeerd, is bewonderenswaardig. Een groep missionarissen, in de zaal bijeen, is een schilderachtig gezicht; er zijn daar witte paters, capucijners, Jezuïten enz. ; de Tanimbareesch dorp. Links: Vrouw aan het weeftoestel. Rechts: 'n Kleine zwarte leert loopen met behulp van bamboestokken. witteTpaters in wit flanel met roode fez, de capucijners in zware bruine pij, weer anderen in zwart priesterkleed, met gekleurde ceintuurs, velen zwaar gebaard, verbrand door tropi sche zon. Onwillekurig denkt men bij het zien dier zwaargebouwde priesters aan Ekkehard's vcchtmonniken, en men zou zich niet ver bazen als /ij straks op struische paarden ver trokken. De priesters toonen u gaarne hun schatten en weten daarvan en van hun werk aardige dingen te vertellen, daardoor den verkeerden indruk versterkend dien men op deze [ten toonstelling krijgt : dat het werk van een missionaris altijd interessant en prettig is. Bij het zien van al deze verzamelingen en foto's van verre missiegebieden en het rustig gedoe hunner eigenaars betreurt men onwil lekeurig nooit roeping te hebben gevoeld zich aan missiewerk te wijden. De geheele opzet is belangstelling voor het missiewerk te kweeken, welke belangstelling zich in hoofdzaak mag uiten door het geven van geld. Om de belangstelling in die richting te leiden is een schaar van jonge en iets oudere dames aanwezig, die U, in ruil vooreen klein of groot bedrag, thee, bloemen, sigaretten of litteratuur verschaffen. Ook voor niet-Katholieken is een bezoek de moeite waard. C. F. V A N D A M

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl