De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1920 16 oktober pagina 5

16 oktober 1920 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

16 Oef. '20. - No. 2260 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND Bijeenkomst van den internationalen Vrouwenraad te Kristiania (Slot) Heeft een onwettig kind recht op naam n erfenis van den vader? Natuurlijk" antwoordt Noord-Europa, Hongarije, Uruguay waar de wet bestaat. Maar welke aantrekkingskracht oefent dan nog op de vrouw 't wettig huwelijk uit, dat de staat toch wenscht vragen de anderen. De vrouw als persoon boet reeds een te groot deel van haar vrijheid in, in de meeste huwelijkswetgevingen; als nu zelfs alle voorrecht voor 't wettig kind vervalt, hoe lok je dan de vrouwen in wettig huwelijk? en als de zeden dat laten vallen zal dan niet bij alle reeds heerSchende Chaos ook de sexuele zijn volkomen Verwoesting aanrichten? Het radikale voorstel als geheel werd ver worpen. Van gansch andere orde bleken weer de resoluties die opkwamen tegen overdadige weelde, tegen buitensporigheden in kleeding en dans. Dat zij in dezen tijd, niet alleen attribuut zijn der z. g. hoogere klassen, be greep de vergadering volkomen. Maar hoe in te grijpen?, door de wet? men doorzag alge meen het uiterlijke, en dus het vergeefsche, van deze bestrijding. .Door innerlijke bescha ving en bewustwording dat zal het medi cijn dienen te zijn, echter spoediger genoemd dan heilbrengend toegepast. En al de neven vraagstukken, de wazige begrenzingen : wat is weelde? wat is buitensporig? wat te begin nen met de millioenen en millioenen arbeiders en arbeidsters die van 't vervaardigen van Weelde leven? Toch doet het goed dat deze Verzameling van vrouwen al thans ook deze orde van vraag stukken zag, zij het misschien meer met welwillende oogen dan met tot verandering ge neigde harten, waar het niet den naasten, maar simpel zich zelf en eigen omgeving betrof! De vele eenvoudigen niet te na gesproken, maar de I. V. R. als geheel draagt toch 't merkteeken der society", der representative" vrouwen sterker dan eenig ander internationale samenkomst voor ernstig werk, die ik ken. Wie weet, misschien ver andert langzaam aan dat merkteeken nu van de markiezin van Aberdeen en Temair, wier moederlijke goedheid toch gedragen wordt door houding, kleeding, versierselen van een koningin-uit-vroegertijd, waarbij het Noorsche konings paar maar een erg huiselijken indruk maakte.... vervangen werd als presidente door madame Chapounière-Chaix, de een voudigst denkbare oude vrouw met 't glad gestreken grijze haar, waaronder gelukkig de wakkere oogen sterkte en wilskracht schij nen aan te duiden. Dat geen der ook in den I. V. R. machtige Angel-Saxische landen, maar het neutrale Zwitserland de nieuwe presidente leverde, toont het ernstig streven naar evenwicht van invloed voor de aangeslo ten leden, geeft ook als symbool"?na den oorlog hoop op een al partijdige leiding, die het gezamenlijk huis voor al zijn kinderen tot een home" zal maken, waarin gewerkt worde met gespannen kracht, en gerust in veilige vriendschap. Over twee jaar ontvangt Holland den Uit voerenden Raad, een ongeveer 80-tal vrouwen, die de algemeene internat, samenkomst van 1925 (plaats nog niet vastgesteld) komen voorbereiden. Moge het voor hen goed ver blijven zijn in ons land. W. VAN ITALLIE VAN ellende, {n Castione kwam plotseling het be richt : Allen uitstappen" de eindelooze regen had de bergbeken sterk doen stijgen, het water spoelde over den spoorweg en een pijler gaf te vreezen. Twee electrische trams gingen op* gepropt en puilend, brachten de reizigers een station verder, kwamen terug en haalden het doorweekte restje. En in den stroomenden regen was het al avond vóór dm tijd. Maar de trein, die wachtte, was licht Vn warm en toen we eindelijk na twee uur wegstoomden, heel langzaam om den gevaarlijken weg, herademden we, vonden het wel een avontuurtje Toen bleek ook de spoordijk bij Ri^era^overstroomd en nu werd 't wanhopig. Want in het volslagen duister van een klein statten- j netje,was het een w.oest gedrang om de vracht- i auto's, die ons naar Taverna zouden brengen, raakten de menschen elkaar kwijt en hun bagage zoek, klonken er schelle, angstige stemmen. En kletste de regen ! De camions reden weg, de meeste volgepropt met staande passagiers. Eindelijk redde ook óns de auto bus van Splendide uit Lugano en reden we weg in den pikdonkeren nacht. Toen nieuw oponthoud. Op den doorweekten weg stond de retizen-camion vol koffers, daarvoor glommen de lichten van de andere wagens. De bergstroom bruiste over den weg, een ossewagen zou eerst gaan verkennen. De menschen wer-den angstig, een vrouwtje jammerde onop-: houdelijk : o marnma mia, o mado-onna ert een man bekruiste zich bij een felle bliksem straal. En naast en over den weg donderdehet razende water. Toen, eindelijk, kwam er een waggelig ossewagentje en het verkennend osje onder een glimmend zeiltje we konden dóór ! En laat in den avond reden wij de overige reizigers in Taverna op den trein ge zet Lugano binnen en vonden verkwikking en rust in een bad en een bed, Gezegend Lugano's Splendide ! In Milaan waait de roode vlag van vele fabrieken, van uit den trein zagen we die wapperende lapjes en opschriften als : W. Brieven uit Itali Met teekeningen van Ric Cramer l De reis De reis viel mee, was lang maar niet lastig en vol mooie momenten. Eerst was het de Rijn in den avond, glad en glanzend, vol spiege lende lichtjes en in Zwitserland waren het vooral, vóór de hooge bergen, de golvende velden met de appelaren zwaar van roode nichten. Maar na de St. Gothard begon de En de deinende gondel als zwarte silhouet tegen de lichte lucht Lenin" en een paar zakken zand van de guarda rona". Ook in Brescia, ook in Verona, overal een roode lap aan een staak, een paar arbeiderswachten op het dak, en wat soldaatjes, twee aan twee, als tegenwacht. Maar dat was ook alles wat we van de revolutie" merkten. En o, die aankomst in Venetië! Na die regen, na die verwarde herrie in Milaan, na die smeer boel van modderige straten en nog vuiler sta tions, déze zou, déze rust ! Toen we aankwamen glansde de maan bleekjes over het donkere water. Is er in hél de wereld wel n stad, die zoo ons hart gevangen houdt van 't allereerst begin? O de oneindige charme van die stilte, met nu en dan een lach, een lied ; van die grijze, stille gevels, met nu en dan een gouden licht ; van dat gladde, glim mende water dat zachtjes, zachtjes klotst tegen de kaden en de deinende gondel met de wrikkende roeiers als zwarte silhouetten tegen de lichte lucht ! Dit leek als iets, dat lang ge leden was gebeurd en dat wij herzagen met dieper vreugde dan de werkelijkheid kan ge ven in den verstilden spiegel van een droom. Musi;o Civico P o p p e n Hier zijn, in hun glazen huisje, mijn mario netten weer, het oude poppenspel van de Morosini's. O lieve lievelingen ! Hier is ze weer, dit fijne fransche dametje, preutsch in haar wijde guardinfante", met een mondje als een hartje en spitse, zijden schoentjes. En hier is de Capitano, de Spaansche hidaigo, belachelijk snoever, met zijn groote muil die open klapt en toe, en Pantalone, en de Moor, en Arlequino. Hier sluipt het witte masker, met het gele manteltje over de roode robron". Hier is Pulcinella, en zijn vrouw, de kleine, stoute Colombina piccola ma tutta pepe", ZINGENDE TREKVOGELS Redenaars als Tagore, die het vooral moeten hebben van gelijkenissen en tegenstellingen en dan ook nog hun beelden ontlcenen aan het natnurleven, moeten onvermijdelijk hun toehoorders af en toe onthalen op onjuiste voorstellingen. In den regel hindert dat niet zoo heel veel ; het betoog lijdt er meestal niet onder en het zou ook heusch niet de moeite waard zijn, om alle vergrijpen te signaleeren, die redenaars en kunstenaars en hun commantatoren plegen jegens de Natuurlijke Historie. )e zoudt er »ok dagwerk aan hebben. Maar wanneer een Oosterling met zonderling pres tige, een van hen, die dichter tot het hart der dingen heeten doorgedrongen te zijn dan de meesten onzer, zich schamper gaat uit laten over de geluiden der trekvogels, dan moesten wij hem toch eens even op een van onze onvergelijkelijke Octobermorgens in de Natuur brengen. Hij zei dan : de trekvogels schreeuwen, maar zij zingen niet." Misschien herinnert ge het u : het ging over den invloed van Westersche geleerdheid op Oostersche wijsheid. Die zaak zelf laten we rusten. Ik behoef alleen maar te vertellen hoe het mij Zondag 3 October gegaan is. Voor zonsopgang was het nog al nevelig, doch dat was geen hinderpaal voor een winterkoning, een heggemnsch en drie roodborstjes om er eens lustig op lus Ie zingen. De winterkoning en de heggenmuscli Maar Arlequino zwaait zijn stok die altijd weer een nieuwe ontrouw moest be rouwen ! Ze zijn zoo aardig l Ze hebben een hél klein zieltje maar dit zoo open, zoo eenvoudig-weg, geheel ; zoo zonder onze menschelijke gecompliceerdheid, onze wisselende mas kers ! Ze zijn doortrapte huichelaars, als hier die pronkende Capitano, maar niemand loopt erin ! Ze zijn teeder als dit malve-zijden vrouwtje en dan zijn ze n teederheid, als een bloem. En zoo Colombina glimlacht, een beetje ondeugend, tegen dien vreeselijken moor, dan is het omdat zij niet anders kan dan glimlachen, met heel haar stoute, bloote zieltje. Is de melancholie van haar die ik noem Costanza O Tchernicheva ! niet chter dan ónze melancholie die snel vergaat in uitbundigheid of boosheid om een niets? En dit koude, hooghartige, onaandoenlijke wezentje met de starende oogen - wie van ons durft zóó zijn leege hart te toonen? Zoo leven ze hier hun klein, besloten leven tje achter de glazen wanden en met den tijd zijn hun kleertjes verfrommeld en vervaald, hebben de gouden en zilveren borduursels hun glansen verloren. Maar Arlequino zwaait zijn stok en lacht met zijn zwarte gezicht en Costanza, de melancholieke, heft droef haar witte handje, en het felle masker sluipt in haar roode rokken onder het stijf-staand gele manteltje en de Capitano grijnst en ondeu gend, achter de bonte Arlequino gluurt de stoute, kleine Colombina.... Pietro Long En hier zien we de poppetjes aan 't dansen voor de nonnetjes van San Zaccharia. Het schilderij i> van Pietro Longhi, of van een imitatore". Het is de parloir van het kloos ter, achter tralies de nonnetjes in witte volen, gepoederd en gekapt, met parels, een bloempje hier of daar. Er vóór de gasten. Daar is de man met de marionetten, die de doedelzak blaast en een jongetje zwaait met zijn hoedje. Er zijn mooie dames (een heeft een roze-rood toilet) en cavaliers die praten en buigen. In een hoekje heeft er een, door de tralies heen, met een nonnetje een duidelijk apartje. Een senator laat zijn toga slepen. Een meisje, in een strak keursje, dringt tegen de tralies om een koekje. En er zijn er nog meer en er komen telkens nieuwe.... De nonnetjes van San Zaccharia hebben niet alle vreugden der wereld verloren. Zij spinnen haar intrigues van uit den getralieden parloir. De abdis noemt zich : Sua Eccelenza Reverendissima Donna . Ze be moeien zich met de nieuwste modes en bewuiven zich met een beschilderd waaiertje dat gén heiligenbeeltenis toont ! Er is een poortje in den hof, waar wel heimelijk een cavalier soms wacht. En in den carnaval gaan ze gemaskerd en gecostumeerd en komen op straat en wel op bals. . . . Pietro Longhi, hier, schildert dien bezoekdag, Zijn schilderijen zijn verhaaltjes, stukjes leven uit die bekoEISCHT STEEDS SIPKES'JANIS rende achttiende eeuw, een beetje kleintjes, een ietsje burgerlijk, maar zoo aardig toch om die verhaaltjes ! Hier dit morgenbezoek : Een dametje ligt in donzen kussens onder een roze sprei en het laken heeft kanten omplooisels. Een allerkleinst hondje ligt dicht aan haar hart. De abbéleest een brief, of een nieuw vers van Metastasio en de sigisbee, gepoederd en geparfumeerd, serveert de cho colade zooals 't een goede cavalier servant be taamt. En zelfs de man is er, om 't plaatje, hoewel hij eigenlijk er niet hoort en de aan dacht van 't vrouwtje zich vooral de sigisbee toewendt en de zoete rijmen van Metastasio. En allen drinken chocolade. En hier is nóg een verhaaltje de Neus hoorn. Hij is te kijk op de kermis tijdens 't carnavaJ; hij weegt 50.000 pond en eet dage lijks zestig pond hooi en 20 brooden ! En Pietro Longhi schildert hem, met een glan zend hooisprietseltje uit den vreemden bek. Op de estrade kijken er menschen, twee vrouwtjes met zwarte tricornes en de sluie rende zendado, de een heeft een gezichtje strak en wit als porcelein. Een cavalier kijkt, met vooral niet te veel belangstelling. En een bourgeoise met een mandje en een masker als een zwart, rond ouwèltje houdt een kindje aan de hand. Terwijl de eigenaar, een vreem deling, een soort verklaring geeft van 't vreemde beest en een dun zweepje zwaait. Buiten woelt en warrelt de Senza, de groote kermis. En Longhi schildert die, hij geeft de Mode-Silhouetten Teekening van Hermina IJzerdraat En0de Venetiaansche maskers (de bautta) charlatans en de Venetiaansche maskers (de bautta) die zijn als een versierde Dood. Op het Marcus-plein staan de kramen en in Merceria verdringen zich de vrouwtjes om den Fransche pop", die de allerlaatste mode uit Parijs laat zien voor heel het komende jaar (och, toch nog voor een jaar !) Op de estrade waar een kwakzalver een pas ge trokken tand laat zien (en de patiënt hangt flauw en witjes tegen de planken) begint een dolle klucht en hij zelf speelt de rol van Pantalone en zijn helper Brighella, de knecht. Er zijn gedresseerde kanarietjes die tot 30 tellen kunnen en een kanonnetje afschieten. En boven de hoofden, hoog, van de campa nile tot een paleisbalcon, glijden de ranke koorddansers of een danseresje, de wijde rokjes met strook aan strook gevuld, een waaiertje in de gestrekte handen. En er is een boekenkraam waar men zeldzame handschriften krij gen kan en dure exemplaren. Gasparo Gozzi, ach arme, rekt zijn schamele, gebogen figuur en betuurt verlangend een boek dat hij niet koopen kan. Voor de koekkramen is het een gedrang, en een jongetje, zijn knuistjes vol anijskoêk, vraagt mevrouw zijn moeder" of hij nu óók de neushoorn zien mag en de lieve leeuw, de damesleeuw". Op 't Canalegrande glijden gondels af en aan, op de trap pen, tusschen de meerpalen, dringen de men schen die komen en gaan. En 't is nog een haastig afscheid, een handkus Servitor suo een allerlaatst verhaal. . . . Een cava lier, galant, helpt een vrouwtje, gemaskerd en in kanten sluiers, bij het instappen en zij verdwijnen onder het tentje. Een witte, be ringde hand sluit de bescheiden gordijntjes, lachen klinkt op en versterft. En de gondel, geluidloos, verglijdt. . . . Een laag- en een hoogvlieger lllllllllllllllllllllllllltlllllHIIIIIIIIIIIIIIHIIIIIllllllllllllllllllllllllllllllllltl Dan gaan ook wij, en verglijden in deinen den gondel, onze oogen vol van vergane pracht, ons hart vol van verliefd herdenken ; verglijden, geluidloos, tusschen droom van grijze paleizen en weerspiegeling van dien droom. mmiiiiiiiiiii Miimiiiimiiiiiiiiiiiiiiimi Het kneutje, een zingende trekker Tcekenina van Jan van Oort voor Het V(>giijaor. kunnen nog inboorlingen geweest zijn, maar die roodborsten waren echte trekvogels, wie weet van hoever gekomen. Ze zongen lustig i1 n blij met parelende, vlugge toontjes en hooge uithalen, soms lierinnei'end .ian nachtegalenlied, dan weer aan lijsterzang, maar het was toch altijd de echte roodhorst-hymne, totdat een hunner in dartele vreugd, als in de Mei, niet groote getrouwheid en duidelijk heid den koohneesroep te hooren gaf. Intusschen zaten hoog in de boomen de spreeuwen te zingen, ook trekvogels, een gezelschap van ccnige honderden, die straks misschien de Noordzee zullen oversteken, om plaats te maken voor nieuwe scharen. Ze zingen het volle repertoire, het mooie mollige spreeuwengefluit, dat als een vuurpijl omhoog gaat, het lustige gebrabbel en haastige imitatie van zoo wat van alles wat andere vogels zingen. Den heelen morgen ontmoet ik in het duint roepen van spreeuwen, die zingend slieren over de doornboschjes met de gele bessen. Daar dansen ook tjuikend de vinken door de lucht en telkens komen er troepjes van vijf zes kneutjcs, vliegend met volle muziek. Soms roepen ze elkander gewoon aan (dat is dan het schreeuwen) maar al al spoedig heffen zij weer het kneuenlied aan met al zijn tierlantijntjes, gekraai en fanfares, waaronder er zijn, die je zoo in notenschrift kunt neerschrijven. Vele van die troepjes strijken neer in een herkenboschje en daar zingen de vogeltjes tusschen het gelend blad zoo vroolijk en uitvoerig als ooit. Het groote aantal van die diertjes is al een bewijs er voor, dat we hier niet te doen hebben met rondzwervende inboorlingen, maar met echte trekkers. Hetzelfde geldt voor de boomleeuwerikken. Die broeden in ons duin en nog al veel ook, maar toch niet zoo talrijk, dat er thans in iedere vallei een stuk of zes zouden zingen, zooals nu het geval was. Al heel in de verte, een halven kilometer weg, konden we ze hooren, hun liefelijk geluid ver vulde het herfstlandschap. Het lied van de boomlceiiwn'ik is haast onwerkelijk van welluidendheid. In hel eerst maakt hel ook den indruk van grooten eenvoud, maar als men probeert het te onthouden of op te schrijven dan blijkt er toch een groote verscheidenheid te bestaan in de langgerekte trillers, soms vast van toonhoogte, soms dalend, soms rijzend nu eens legato, dan weer staccato, meest /acht en rus'tig, maar toch ook weer ver door dringend en het oor vullend, 't Is nog al vreemd, dat veel wandelaars die boomleeu werik niet hooren, toch behoeft ge op mooie herfst- en winterdagen - ook avonden in ons duin slechts even rustig te luisteren en ge hoort het liefelijk geluid van de/.e trek vogels, die hier in najaar en voorjaar door reizen, sommige honden hier hun winterkwartier, andere komen er broeden. De gewone middelsoort geletterde mensch denkt bij trekvogels meestal alleen aan zwa luwen en ooievaars, aan bonte kraaien en ook nog wel aan de kraanvogels van Ibykus en ik kan mij begrijpen, dat hij niet zoo heel grif mijn zingende roodborstjes, kneutjes en boomle'euwerikken als gelijkwaardig met die andere reizigers wil aanvaarden. Wanneer wij nu nog een maand teruggaan, en de trekkers van September bekijken, dan komt er nog veel meer zang te hooren en als ge dien in zijn meest indrukwekkende vreemdheid wilt genieten ga dan naar een van onze afgelegen duin-uithoeken op de eilanden of naar een eenzame zandplaat in de Waddenzee, waar wind en water een paar broze helmheuveltjes hebben opgebouwd. Daar trekken omstreeks l September de zangertjes van woud en wei en dan zit zoo'n duintje vol met tjiftjafjes en fitisjes, roodstaartjes, tapuiten, tuinflnïtcrs, grasniusschen, rietzangers en zelfs een enkele nachtegaal en geen hunner, die niet bij goed we er af en toe een korter of langer liedje uitgalmt, al zijn ze daar aan zee ook in een wildvreemde omgeving. Het mooiste voorbeeld van trekvogels, die V e n e t i e, 25-9-'20. R i E C R A M E_R Gevaarlijk Speelgoed" Het is nog niet zoo heel lang geleden, dat in Duitschland het Kaiserliche Gesundheitsambt" met klem waarschuwde tegen het te spelen geven aan kinderen, van de bekende looden spldaatjes. Kleine kinderen hebben veelal de gewoonte alles dus ook hun speelgoed in den mond te steken, en lood is gevaarlijk! Maar ook de kleuren voor de bedekking aangewend zijn dikwijls van giftig gehalte. Eene oplossing hiervoor is, dit looden speelgoed te beschilderen met een onschadelijke olie- of lakverf, die onop losbaar is in water en in het speeksel en dus bij het in den mond nemen niet afgeeft. Maar ook dan nog is er het gevaar, daar door afbreken van een hoofd, een geweer of een arm op de brenkvlakte een gedeelte van het lood bloot komt te liggen. Ook voor ander speelgoed dan de looden soldaatjes geldt de waarschuwing voor het kleurengif, en mogen we wel eens een wakend oog over het speelgoed laten gaan. Het paardje, de sabel, de bromfluit van de kleine dreumes, en de pop 'waarmede onze kleine dochter speelt, dat alles is dikwijls op den keper beschouwd ongeschikt als kinderspeelgoed, vanwege het kleurengevaar. De blokkendoos, de legkaart, onze kleinen steken ze ongemerkt in den mond en krijgen papier naar binnen. Het tuig van 'n stokpaardje, het tulle van 'n poppenwiegje, zit daarop bevestigd door middel van kleine spijkertjes of punaises, de kinderen rukken dit onder het spelen eraf. en, het gevaar voor verwonding van de aldus in de kinderkamer verspreid wordende puntige voorwerpjcs is niet denkbeeldig. Nog onlangs moesten we ondervinden bij eene bekende familie, dat de moeder daarop opmerk zaam gemaakt door de benauwde bewegingen van baby uit een kinderkeeltje een groote... kopspijker te voorschijn bracht, en de kleine had toch enkel maar met 'n klein Teddybeertje zitten spelen. Doch men moet weten. dat bij verscheidene dezer beertjes, konijntjes, eskimo'tjes enz. als geliefd kinderspeelgoed gaarne in onze kinderkamer toegelaten, de oogen eenvoudig uit er-los-ingestoken ge verfde kopspijkers bestaan. En zoo zouden we kunnen wijzen op het gevaarlijke van de z. g. Sterrekijkers" met de gekleurde stukjes glas; poppen met steenen koppen; gekleurde en glazen knikkers etcetera. Doch ons doel is hier een wenk te geven. Een ieder zie verder in eigen omgeving eens rond. PAULINE Novo N?W A E s D o R p IIIIIIIIIIIIIIIIIII11 1IIII1II III l IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIH imlMlmMIIIIIMlMIIMflMIUIIIMIIIIIHIKIIlmlIllmlIlllimimlIIIIIIIIIIIIW i Bestelt ROZEH, PLAHTEN,\ {HEESTERS, ZADEH, recht-) streeks bij de I (KONINKLIJKE KWEEKERU* I nOERHElM" = voorheen B. RUYS l DEDEMSVAART iiiiiiiiiniiiiiiiiiii iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiililiiiumiiiniliiiiiiiili in hun winterkwartier (je kunt niet zeggen in den vreemde") zingen, wordt wel geleverd door de koperwieken. Van morgen (10 Oct.) heb ik ze alweer zien aankomen bij vele hon derden. We zullen ze den heelen winter weer zien rondstappen op de weilanden langs het bosch of op de gazons in de parken, altijd in troepen bij elkaar. In Maart worden ze al vroolijker en vroolijker en dan gaan ze met elkaar zitten zingen in de boomen, soms hon derden bij elkaar. Maar ze zingen heel zacht en liefelijk, zoodat de argelooze wandelaar ze licht voorbij loopt. Doch wie er op let, kan er weken lang van genieten, want het wordt wel half April of later nog, eer de laatste koperwieken zijn vertrokken naar hun broedgebied. Nu heb ik nog een menigte van de winter zangers niet genoemd, allemaal trekvogels, die ge heel onverwacht zelfs in November en December zult hooren. Natuurlijk schreeu wen" de trekvogels ook wel, en heel druk ook en het merkwaardigst is wel, dat de meeste van die schreeuwers nooit zingen, zelfs niet in het land hunner geboorte. Hier maak ik geen beeld van. JAC. l\ TIIIJSSE

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl