Historisch Archief 1877-1940
12
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
30 Oct. '20. No. 2262
DE SÉANCE
Daar zitten de zielige stakkers,
Verschillend in rang en in stand,
Ze voelen zich broeders en makkers,
Vereend door een spookigen band.
't Begint met het Largo van Handel,
Dat maakt ze wat meelig en mak,
Dan zijn ze goed gaar voor den zwendel,
En steek je ze zóó in je zak.
Het medium neemt ze in 't ootje;
Eerst werkt hij wat op d'r gemoed,
Dan schetst hij 't gezicht van je grootje,
Hij raadt het en soms raadt hij goed.
Hij raadt uit een kam of een kaartje
Of de doode dik, lang was, of kort,
Uit een mes of de schee van een schaartje,
Of hij veel aan muziek deed, of sport.
Ik voel zoo iets," kreunt hij, als water;
Zwom de doode veel? - Komt dat niet uit ?"
,,.,Neen!"" roept men. - Enfin,"zegt hij, later
Dan merk je wel wat het beduidt."
De neus van je nicht was gebogen."
Kaarsrecht!"" roept de neef, Benje
dwaas?""
Best," zegt hij, dan hè'k me bedrogen;
Dat komt zóó: ik zag d'r en /ace."
Het kind, dat dit schoentj' heeft gedragen...
Wat babbelde 't lief! Heel den dag!"
i,?Ons kind was doofstom,"" hoor ik klagen,
Toen verging mij de lust tot een lach.
Dan, plotseling, doet hij je schrikken,
Een Geest!!!.... 'k Kan'm duidelijk zien!!
Ik zie 'm met mijn geestlijke blikken
Daar!!! Stalles, rij 6, no. 10!!"
O, zie dat morbide verlangen,
Dat hunkren naar griezel en schrik!
Dien koortsigen blos op hun wangen,
Dien glazigen glans in den blik!
Ze zweven naar hemeische oorden
Op vleuglen van klank en van taal,
Van wondere, wazige woorden,
Als fluïdum", karma", astraal".
Naar Liefde, naar Schoonheid te streven,
Naar Kunst alles is hun te laf
Ze zijn niet tevreêmet het leven,
't Bestaan, zooals God het hun gaf.
Zóó smacht naar de zonne de zieke,
Hij haakt, en hij hoopt en gelooft
Zóó snakken zij naar het Mystieke,
Dat de zinnen bedwelmt en verdooft.
Rubini die wist ze te boeien!
't Was phenomenaal wat hij deed;
En hoe deed Tagore z' ontgloeien,
Zacht zingend, als Boeddha verkleed.
Ze hebben hun godsdienst verloren,
Hun ziel is verslaafd aan den soes
Bij Peters, Rubini, Tagore
Daar vinden ze rust in een roes.
CHARIVARIUS
lllllllllinilllllimilllllimlllllllimillllllllllllllllllimlllll inillllllHHIMI
CHARIVARIA
Report has reached us of a hen which
lays an egg on her master's bed every
morning, and then pecks his cheek to wake him
up at the proper time for breakfast.
Guess where this happens. In America ?
Right.
Zoo staat het in Punch, Wij wenschen dit
grapje pasklaar te maken voor de
Vaderlandsche pers, rubriek Onze lach-hoek",
,0nze moppentrommel", enz. Zie hier:
LACHEN ! LACHEN ! LACHEN !
UlT HET LAND DER ONBEGRENSDE MOGE
LIJKHEDEN.
De Nieuwe Wereld is nog altoos het land
waar de onbegrijpelijkste voorvallen plaats
grijpen, dingen, die ons in Europa, en in
zonderheid in ons Vaderland vaak schier
ongeloofelijk toeschijnen, en met recht kan
men van Amerika spreken als van het land
der onbegrensde mogelijkheden. De volgende
anecdote, die, wij behoeven het nauwelijks
te zeggen, geen ware gebeurtenis inhoudt,
geeft een aardige illustratie van het zooeven
door ons opgemerkte. Dit neerschrijvende is
het echter geenszins onze bedoeling iets ten
nadeele van ons Vaderland te zeggen.
Jansen zit in den trein tegenover Pietersen,
en de conversatie vlot maar niet al te best.
Na eenigen tijd over het weer gesproken te
zijn, werd dit gesprek stopgezet, maar
aangezien Jansen de stilte beslist uit wilde scha
kelen, sprak hij eensklaps:
Zeg, Pieterse!"
Wat is er," zei Pieterse, moet je geld
van me leenen ?" want hij kon soms beslist
eenig uit den hoek komen.
Neen. Maar heb je 't al gehoord ?"
Waar gaat het om ?"
Nou," antwoordde Jansen, 't gaat om
een kip. Zoo'n gewoon kippetje, hè, niet te
groot en niet te klein. Nou was er een heer,
die zoo'n kip had, en Iaat 't beest nou eiken
morgen een ei op z'n baas z'n bed leggen."
Dat bestaat niet," zegt Pieterse; een
kip leit niet eiken dag."
Daar gaat het niet om," zegt Jansen,
't gaat om er, dat ie 'm op z'n baas z'n
bed leit."
Nou, en verder?" zegt Pieterse.
Moet je hooren. Laat ie z'n baas dan met
z'n snavel tegen z'n wang pikken, om hem
wakker tej?maken, dat ie op tijd benee
zal zijn!"
't Klinkt haast ongeloofelijk!" kon Pieterse
niet nalaten uit te roepen. Maar je hoeft
niet te vragen, waar dat gebeurt. Met
recht niet. Nederland kan je natuurlijk wel
uitschakelen. Dat is in het land der onbe
grensde mogelijkheden. Dat is in Amerika."
Net hoor," zegt 'Jansen. ,,In Amerika;
met recht het land der onbegrensde mogelijk
heden. Anders kan zoo iets niet bestaan."
(Overname beleefd, doch dringend verzocht).
Gewoonlijk zijn wij gewillig genoeg, maar
het volgende, dat in een circulaire van Mr.
Westerwoudt voor v. Nierop en BaakeN.V.
van ons verlangd wordt, weigeren wij:,, In Uw
antwoord beleefd, doch dringend aan te
halen no. 1404."
Tienduizend bootwerkers zijn werk
loos geworden. Vele werklieden van de
groote kaakjesfabriek loopen leeg."
(N. R. U.).
Zijn werkloos" beteekent dit.
Ook het volgende is niet onsmakelijk be
doeld : Niet kan ontkend, dat in onzen tijd
de groote behoeften van het gezin met kin
deren zeer in aanmerking behooren te komen."
(Stand.)
Evenmin dit: Spreker bepleitte de uni
formiteit in het materiaal door de omnibus
maatschappijen gebruikt teneindehetmogelijk
te maken het materiaal dat voor zekere
plaatsen overbodig blijkt, naar andere lijnen
over te brengen." (Tel.)
En Carel Scharten vindt zelfs het volgende
appetijtlijk maar wij niet :
Hoevoorbeeldeloos zindelijk is het paard! Bij welk
ander beest is appetijtlijk, wat bij het paard
het naïeve opendoen is van zijn zwart
caoutchouc betirsje onder den staart, om door te
laten zijn goedronden aalmoes voor de
musschen ?" (De btoedkoralen doekspeld)
De vertaling klonk nu en dan vvat
boekerig, zoo hoorden wij b.v. het
woord ecmter" gebruiken, dat bij ons
2] alleen in de schrijftaal voorkomt."
(N. K. C.)
Bij ons zelfs daar niet.
On danse chez Bakker pendant Ie
diner." (Adv. Vad.)
Maar dan in godsnaam mond dicht bij het
kauwen!
?iiiiiiliilillliu minimum iiiiiiiiiijJiiiiiiiiijiiiiiiiijiiiiiiuiiii
DINGEN, DIE GEBEUREN
Arme Keetje
Dit is de ware en weinig sympathieke ge
schiedenis van Cornelia Stel-, die in een der
zijstraten van de Nassaukade woonde, die
iedere week op de markt langs de Westerstraat
met haar stalletje present was en die, nader
hand althans, in de Jordaan een twijfelachtige
reputatie genoot.
Arme Kee !"
Dat zei iedereen, die haar 's Maandags
achter haar stalletje zag zitten, waarop zij
de galanteriewaren had uitgestald.
Arme Keetje !"
Haar lenig figuurtje scheen zoo tenger ; er
lag zoo een teer blosje op haar wangen, haar
groote, grijze oogen, konden zoo klagend, zoo
meelijwekkend vragen, haar magere handjes
waren bleek en klein.
Op gure, herfstmorgens, op mistige winter
dagen kon zij er uitzien, alsof een ruk
wind haar weg zou vagen.
Arme Kee !
Iedereen bevoordeelde, begunstigde haar,
De vrouwen kochten aan haar kraampje
een nekspcldje vol kakelbonte steentjes, een
stelletje zijkammetjes, een halssnoer van
houten kralen ; de mannen namen een stukje
zeep, een scheerkwastje.
Iedereen kocht! Hoe kón 't
anders! Keetje vroeg met haar
vochtige, grijze oogen en de
eenvoudige zielen voelden me
delijden; die eenvoudige zielen,
die wisten, omdat de een het
den ander vertelde, dat
Keetje thuis een blinde moe
der had en elf broertjes en
zusjes, allen jonger dan zij.
Zij wisten, dat Kee opkwam
voor het gezin en zij waren
allen overtuigd van Keetje's
groote, bewonderenswaardige
opofferingsgezindheid, behalve
de leden van die groote, hon
gerige familie uit de breede
zijstraat, die zoo goed als
nooit iets zagen van de
geldstukjes, door de eenvoudige
zielen in het stalletje gedepo
neerd en besteed aan Keetje's
opschik en pleziertjes.
Zij woonde aan het eind van
die lange zijstraat, die stoot
tegen de Nassaukade, meer
dan een half uur loopen van
de Westerstraat vandaan.
Eiken marktdag moest zij
haar vracht van galanterie
prullen meezeulen in een paar
oude, rieten manden, te groot
om op het voorbalcon van een
bijwagen van de tram te mo
gen worden vervoerd.
Arme Kee !
De ingewijden wisten wel
anders. Wisten, dat Kee maar
eventjes liefjes lachte tegen een
goedigen buurknaap van
negentien. Als zij in den
vroegen Maandagmorgen haar
bovenlipje optrok en de
muizetandjes liet blinken, had
Koos den last al te pakken, 't
Koopvrouwtje trippelde naast
hem, wijsjes neuriënd uit
revue of operette of zachtjes
fluitend. Ergens in de
Marnixstraat nam zij de manden
over; scheepte zij goedigen
Koos af, kwam hijgend aan
haar stalletje, dat bereids door
den timmerman van de
Lindengracht was opgeslagen.
Wat was 't toch hard voor
dat teere meisje uit het groote
gezin om in hitte en stof, in kou
en regen er op uit te moeten.
Arme Keetje !
Meer dan n jonge kerel:
fabrieksarbeider en hand
werksman hadden haar voorgesteld, het
tochtige stalletje op de weekmarkt, 't
armoedige bovenwoninkje van driehoog-vóór
te verlaten, en de vrouw te worden van een
oppassend werkman.
Kee schudde het hoofd.
't Zou niet gaan ! Zij moest zorgen voor
moeder en de kinderen en van de jongemannen,
die 't goed met haar meenden, moest ze nét
zoo min wat hebben als van Pier van den
overkant, die dag aan dag werkte en spaarde
om Kee te krijgen. Zijn verdiensten vlotten,
heiaas, niet al te best en Keetje was jong en
levenslustig
Na een jaar ging Pier op een werkdagavond
in Zondagspak naar den overkant. Hij nam
Keetje's kleine, hleeke handen en vertelde
haar, toch even wel ontroerd, dat zij mi niet
meer hoefde te werken Hij zou voor haar en
't gezin zorgen.
Kijk," barstte hij los en hij toonde haar
een leeren tasch, stijf van bankpapicr. En ver
telde, dat op zijn tientje het hooge nummer
was gevallen. Wat een bof, Kee wat een
geluk ! !"
Keetje deed noch verrast noch uitbundig.
Zij nam haar bleeke handjes terug en met haar
warm, vibreerend stemmetje vertelde zij van
haar eigen omstandigheden, die niet hadden
toegelaten, dat zij op Pier wachtte. Zij ging
allang met een ander, die dik in de verdiensten
zat. Pier werd bedankt, maar 't zou niet gaan.
Pier verliet Amsterdam.
Hij ging ergens in de provincie werken en
vergat het tengere koopvrouwtje.
Anderhalf jaar kende het stailetje aan de
Westerstraat geen Keetje meer. Een dik
schommelwijfje verkocht de nekspeldjes met
kakelbonte steentjes, e geurzeep en de
papierleeren portemonuaietjes. Totdat plotseling
Keetje er weer zat. Keetje, ouder geworden
in die anderhalf jaar, valer van tint, nóg
smaller van postuur, en die het dubbele ver
kocht van vroeger.
Haar man, vertelde, zij met haar
zachtvibreerend, klagelijke stemmetje, had de
boel d'r door gelapt, /.ij moest weer werken,
ditmaal voor haar vent, op wien ze toch nog
UIT HET KLADSCHRIFT VAN JANTJE
iiiiMMiiiimiMiiiiiimiimiiiiimiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiimrKiii
J. H. DE BOIS, Kruisweg 68, HAARLEM l
Schilderijen - Prentkunst - Boeken over Kunst l
B L R N C H E.
CATALOGI OP AANVRAAQ
itiiiMuiicimmiiimit
dol was.
De marktbezoekeïs -.pi aken het Keetje na
en vertelden het elkander,
^ Maar in de stille straat, waar op een aardig,
knap bovenluiisje Keetje met haar man
hadden gewoond, vertelde men elkaar wel
anders. Daar gingen verhalen van ruzie en
kijftooneelen, als de man geen geld wilde
geven en Keetje 's nachts met vrinden en
vriendinnen d'r op uittrok om in lugubere
kroegjes, in danslmizen en mosselenkelders
te brassen, te hossen tot in den vroegen,
grauwen morgen.
Het eene brok huisraad na 't andere had
Keetje naar de Bank van Leening gesleept,
totdat de deurwaarder het overschot in beslag
nam.
Toen was de Jordaan in rep en roer gekomen.
De buren hadden Keetje gescholden. Op haar
Maandagschen tocht naar de Westerstraat
waren ze haar gevolgd en toen zij achter
het stalletje niet galanteriespnllen zat, schol
den ze nog. De haag van nieuwsgierigen groei
de en wie Keetje tevoren zoo graag en zoo
grif hadden begunstigd,mengden /iclv al gauw
in de kijfpartij en scholden mee.
Zóó een schande. Zij met 'r schijnheilig
tronie. D'r uit moest ze. Wég van de markt,
van hun weekmarkt. ..
Daar was geen plaats voor zoo'n wijl,
zoo'n dier, zoo'n slet,
Keetje liet den storm'over haar hoofd en
langs de tengere schoudertjes glijden. Den
geruiten omslagdoek trok ze wat strakker over
de buste, het fijne kopje gooide ze in den nek
en ze ging, allang getroost !
(ieen nood, wat! Zij zou d'v weg best vinden'.
Zij heeft dien gevonden. Hij leidde van de
M raat door het nachtcafénaar 't Ziekenhuis.
Arme Kee.
All R'l \
iiiiiiiiMHiiimiiiiiim
HEEREMGR/ICHT £14
ZIEKTE VERZEKERINGEN
MUMimiHIIIIM IIMIMIIIinillllMIIMIlM
DE LATE KANS
door KAR EL WA s en
Zijn leven was n jachtige plichtsbetrach
ting geworden, een dubbele gareelloop uit
hoofde zijner dubbele bestaansfunctie :
expediteur-duivel&toejager op een herrieachtig
fabriekskantoor en man van zijn voor 't huis
houden ongeschikte, jichtige en humeurige
vrouw. Hij bezat geen enkel soort zelfstandig
heid. Zijn gevoelsuitingen wekten lachlust op,
daar ze enkel het onbeheerschte van zijn zenu
wen verrieden. Zijn ergste driftuiting na een
onredelijk standje van den patroon, bestond
in een vermummelen van bastaardvloeken,
volgend op het kinderlijke rood-worden, dat
het grauw-stoppelige gezicht van den ruim
zestigjarige even allerdwaast verjongde. Zijn
uiterlijke verschijning typeerde onmiddellijk:
hij was klein van stuk en versjofeld-mager,
liep sloffig en toch met iets van haast en had
angstig-opgekromde schouders. Hij droeg
grove, ziellooze colbertkostuums, een
verknepen deukhoedje en vetleeren laarzen met
riempjes. Achter het stalen lorgnet knip
perden staag de bijziende oogen, soms schich
tig zijwaarts uitblikkend. Aldoor markeerde
hij het besef, slechts geduld te worden en
de angst eenmaal zoozeer te mishagen, dat
ontslag moest volgen. Toch had hij het in
zijn laatste betrekking achttien* jaar
volgehouden en hij hoopte zich te blijven handhaven
door onderdanigheid, ijlings opvolgen van
instructies en rusteloos vlijtbetoon. Want hij
wanhoopte er aan op zijn leeftijd iets anders
te zullen vinden en ontslag leek hem de som
bere plicht mee te brengen in het water te
loopen.
Bij zijn vrouw vond hij steun noch tegen
wicht. Hij had haar getrouwd in een fleuriger
tijd, toen hij nog beperkte idealen koesterde
en zijn sinds verloopen winkel dreef. Hun
huwelijk bleef kinderloos. In beiden scheen
iets innerlijk-dors te zijn, zoodat zicli uit hun
verhouding geen vrucht vermocht te zetten.
Dan was zij gaan sukkelen en trok zich hun
maatschappelijke!! achteruitgang aan. Ze
werd hem tot een last en een verwijt. Hij
moest zich al meer met het huishouden be
moeien. Het voeren eener zelfstandige huis
houding werd eindelijk- opgegeven en ze trok
ken van het eene goedkoope pension naar het
andere, daar de vrouw haar humeurigheid,
ook tegenover de kamerverhunrsters tentoon
spreidde. Hem werd al het eenigszins zwaardere
werk opgedragen, 's Morgens voor kantoor
tijd haalde hij bedden af, poetste schoenen
of zette messen aan, terwijl hij 'smiddags
vaak de aardappels had af te storten in de
voor enkele uren bijgehuurde keuken n de
bedden opmaakte, om 's avonds te worden
afgehaald voor de boodschappen. Zijn
vrouwliep dan t'e wachten met stijf-voorzichtigen
stap, altijd eender gekleed in haar beigen
mantel en met een onfleurigen hoed. Duurde
het lang, dan vond hij haar zoetzuren glim
lach weggetrokken en achter de brilleglazen
priemden valschig de misprijzende oogen.
Eenige straten ver schreed ze sprakeloos naast
hem voort tot de jichtpijn haar drong zijn
arm te nemen. Wie ze zoo" zag hield hen nim
mer voor man en vrouw, Ze leken een naast
elkaar weggedorde broer en zuster. (Sf
Het scheen wel of hij al verder verschrom
pelen moest. Ze doorleden materieele ont
bering, daar ze in den ergsteu duurtetijd met
een twaalfhonderd gulden moesten rondkomen.
Aan loonactie dorst hij nooit deel te nemen,
uit vrees als slachtoffer te worden uitgekozen.
Steeds moest hij voorschot op zijn salaris
nemen. Ku toch leerde deze levensuood hem
niet, dat hij recht had op beter bestaan,
waar hij met toewijding een dagtaak vervulde.
Hij kon nooit over zichzelf heen zien. Vaag
gaf hij toe geëxploiteerd te worden als een
opstandige bediende hem dit ronduit zeide,
doch het kreeg geen vastheid in zijn besef en
men liet hem voortvegeteeren. Onder zulke
omstandigheden viel zijn vijf-eu-twintigjarig
huwelijksfeest. Het gele briefje van de firma
moest dienen om schuld af te doen. Wat
kaartjes, bloemen en een taart van de collega's
leken de liéle feestvreugde te zullen uitmaken.
Tot tegen den avond zijn béter-gesitueerde
zwager overkwam, het zielige van den toe
stand doorvoelde en in een hotel de oudjes
liet dineeren met wijn. Wat de man den vol
genden dag naicvelijk op het kantoor vertelde.
#
* *
Hij was (wee en zestig, toen Met leven hem
een wonderlijke kans leek te bieden. Ken der
fabriekschefs vertrok met ruzie en richtte
een eigen bedrijf op in 't Zuiden des lands.
Deze man, om allerlei redenen in verdrukking
geweest en staag toeterend tegen de firma,
liet het voorkomen of hij uit weerwvaak goede
slechtbetaalde krachten wou weghalen om
aan dezulken rechtvaardigheid te doen. Hij
bood den expediteur eenige honderden per
jaar meer, spiegelde den zoo
typisch-onzelfstandige, zelfstandigheid voor en haalde hem
over zijn verdere levensdagen in het
Brabantsche achterplaatsje te slijten. De laatste maand
moeiden de patroons liem weinig meer. In
die dagen lag er soms een geluksglans over
zijn door 't leven verweerde gezicht. Toch
verloor hij zijn zenuwachtigeheid niet. Zonder
den chefpakker was nooit, zijn schamel huis
raad in den trein gekomen en aan 't station
bemorste hij broek en vest met inkt uit den
vulpeiihondcr, die 't kantoorpersoneel hem
gaf als afsclieidsgeschenk.
£ De nieuwe betrekking viel eerst mee. Aan
vankelijk moest hij reizen. Men liet hem de
afnemers der oude firma bezoeken om ze door
een gering onderhieden der tarieven te winnen.
Hij merkte niet, dat men zijn persoon weinig
achtte en slechts terwille van de lagere prijzen
proefopdrachten gaf. Hij werd wat vrijer en
flinker naar zijn besef, veroorloofde zich soms
een goed maal. eenige sigaren en nok wel een
portje. Natuurlijk merkte zijn vrouw dit en
trachtte het hem te vergallen. Doch hij dorst
schuchtere weerlegging van haar woorden aan.
Op reis moet je 't erwat van kunnen nemen".
zei hij dan. En: het gaat niet uit onze zak''.
Het laatste zachter.
Hij geloofde een tijdlang in déze zaak aLs
kracht te worden aangemerkt, want men
bevitte hem niet en betoonde geduldigheid. .
Toch genoot hij die luttele levensvreugde
niet onverdeeld en niet lang. Zijn vrouw ging
erger sukkelen, de jicht maakte haar vol
strekt onredelijk en dwong haar tot thuis
blijven. Hij moest haar alles nabrcngen. En
ook in de verhouding tot den nieuwen patroon
trad spoedig kentering in. Toen hij de relaties
had aangebracht kwam er een jong reiziger,
brutaal en knap van voorkomen, die zijn taak
overnam. Hij werd weer op de expeditie aan
gewezen. Ook moest hij factums uitschrijven.
Vanwege zijn knoeierig handschrift noopte
men hem typen te leeren, wat hem slecht
bleef afgaan en erg vermoeide. De oude jach
herbegon. Maar de aanmerkingen kwamen
scherper, venijniger en de oude methode van
onderdanige plichtsbetrachting faalde. Alen
eischte van hem nauwkeurigheid en energie.
die hij niet meer betooneu kon en liet spnedig
teleurstelling blijken. In een jonge zaak, die
uiterste inspanning behoefde, kouden geen
versleten krachten geduld worden. Hij miste
het weerstandsvermogen om zich te beroepen
op de hem gedane voorspiegelingen en binnen
het jaar reeds had hij ontslag. Toen eerst
doorvoelde hij, hoe hij zich deze laatste maal
had laten exploiteeren. . . . Hij was eerst
tuig- te trutsch om hulp te vragen. Een maand
hield hij het alleen vol, innerlijk-ontmnedigd
en toch zich overgevend aan vaag verwachten.
Hij schreef op allerlei annonces, doch be
kwam nooit antwoord, l lij bood zich schuchter
bij een paar zaken aan en werd telkens afge
scheept. Teneinde raad wendde hij zich tot
den zwager. Deze richtte zich tot de oude firma,
waar men hem /ei den man nooit ontslagen
te zullen hebben, al was hij vrijwel waardeloos
geweest en tot de nieuwe firma, waar men hem
een overdreven relaas deed van 's ma/is onge
schiktheid. Nergens bleek men geneigd hem
terug te nemen. En den zwager restte enkel
de hatelijkste aller hulpvei'leem'ugen : de
philantropie. Hij nam het tweetal de
pijnkreunende,ongemakkelijke vrouw en den totaal
verslagen man bij zich in. Voor den schijn
bezorgde hij hem wat ad.ministratiet' werk.
En de deemoedige toewijding, waarmede deze
laatste Icvensarhcid verricht werd bracht den
hartelijken man nog zekere voldoening, echter
niet zonder hem telkens weer pijnlijk te be
roeren. ...