De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1920 30 oktober pagina 12

30 oktober 1920 – pagina 12

Dit is een ingescande tekst.

12 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 30 Oct. '20. No. 2262 DE SÉANCE Daar zitten de zielige stakkers, Verschillend in rang en in stand, Ze voelen zich broeders en makkers, Vereend door een spookigen band. 't Begint met het Largo van Handel, Dat maakt ze wat meelig en mak, Dan zijn ze goed gaar voor den zwendel, En steek je ze zóó in je zak. Het medium neemt ze in 't ootje; Eerst werkt hij wat op d'r gemoed, Dan schetst hij 't gezicht van je grootje, Hij raadt het en soms raadt hij goed. Hij raadt uit een kam of een kaartje Of de doode dik, lang was, of kort, Uit een mes of de schee van een schaartje, Of hij veel aan muziek deed, of sport. Ik voel zoo iets," kreunt hij, als water; Zwom de doode veel? - Komt dat niet uit ?" ,,.,Neen!"" roept men. - Enfin,"zegt hij, later Dan merk je wel wat het beduidt." De neus van je nicht was gebogen." Kaarsrecht!"" roept de neef, Benje dwaas?"" Best," zegt hij, dan hè'k me bedrogen; Dat komt zóó: ik zag d'r en /ace." Het kind, dat dit schoentj' heeft gedragen... Wat babbelde 't lief! Heel den dag!" i,?Ons kind was doofstom,"" hoor ik klagen, Toen verging mij de lust tot een lach. Dan, plotseling, doet hij je schrikken, Een Geest!!!.... 'k Kan'm duidelijk zien!! Ik zie 'm met mijn geestlijke blikken Daar!!! Stalles, rij 6, no. 10!!" O, zie dat morbide verlangen, Dat hunkren naar griezel en schrik! Dien koortsigen blos op hun wangen, Dien glazigen glans in den blik! Ze zweven naar hemeische oorden Op vleuglen van klank en van taal, Van wondere, wazige woorden, Als fluïdum", karma", astraal". Naar Liefde, naar Schoonheid te streven, Naar Kunst alles is hun te laf Ze zijn niet tevreêmet het leven, 't Bestaan, zooals God het hun gaf. Zóó smacht naar de zonne de zieke, Hij haakt, en hij hoopt en gelooft Zóó snakken zij naar het Mystieke, Dat de zinnen bedwelmt en verdooft. Rubini die wist ze te boeien! 't Was phenomenaal wat hij deed; En hoe deed Tagore z' ontgloeien, Zacht zingend, als Boeddha verkleed. Ze hebben hun godsdienst verloren, Hun ziel is verslaafd aan den soes Bij Peters, Rubini, Tagore Daar vinden ze rust in een roes. CHARIVARIUS lllllllllinilllllimilllllimlllllllimillllllllllllllllllimlllll inillllllHHIMI CHARIVARIA Report has reached us of a hen which lays an egg on her master's bed every morning, and then pecks his cheek to wake him up at the proper time for breakfast. Guess where this happens. In America ? Right. Zoo staat het in Punch, Wij wenschen dit grapje pasklaar te maken voor de Vaderlandsche pers, rubriek Onze lach-hoek", ,0nze moppentrommel", enz. Zie hier: LACHEN ! LACHEN ! LACHEN ! UlT HET LAND DER ONBEGRENSDE MOGE LIJKHEDEN. De Nieuwe Wereld is nog altoos het land waar de onbegrijpelijkste voorvallen plaats grijpen, dingen, die ons in Europa, en in zonderheid in ons Vaderland vaak schier ongeloofelijk toeschijnen, en met recht kan men van Amerika spreken als van het land der onbegrensde mogelijkheden. De volgende anecdote, die, wij behoeven het nauwelijks te zeggen, geen ware gebeurtenis inhoudt, geeft een aardige illustratie van het zooeven door ons opgemerkte. Dit neerschrijvende is het echter geenszins onze bedoeling iets ten nadeele van ons Vaderland te zeggen. Jansen zit in den trein tegenover Pietersen, en de conversatie vlot maar niet al te best. Na eenigen tijd over het weer gesproken te zijn, werd dit gesprek stopgezet, maar aangezien Jansen de stilte beslist uit wilde scha kelen, sprak hij eensklaps: Zeg, Pieterse!" Wat is er," zei Pieterse, moet je geld van me leenen ?" want hij kon soms beslist eenig uit den hoek komen. Neen. Maar heb je 't al gehoord ?" Waar gaat het om ?" Nou," antwoordde Jansen, 't gaat om een kip. Zoo'n gewoon kippetje, hè, niet te groot en niet te klein. Nou was er een heer, die zoo'n kip had, en Iaat 't beest nou eiken morgen een ei op z'n baas z'n bed leggen." Dat bestaat niet," zegt Pieterse; een kip leit niet eiken dag." Daar gaat het niet om," zegt Jansen, 't gaat om er, dat ie 'm op z'n baas z'n bed leit." Nou, en verder?" zegt Pieterse. Moet je hooren. Laat ie z'n baas dan met z'n snavel tegen z'n wang pikken, om hem wakker tej?maken, dat ie op tijd benee zal zijn!" 't Klinkt haast ongeloofelijk!" kon Pieterse niet nalaten uit te roepen. Maar je hoeft niet te vragen, waar dat gebeurt. Met recht niet. Nederland kan je natuurlijk wel uitschakelen. Dat is in het land der onbe grensde mogelijkheden. Dat is in Amerika." Net hoor," zegt 'Jansen. ,,In Amerika; met recht het land der onbegrensde mogelijk heden. Anders kan zoo iets niet bestaan." (Overname beleefd, doch dringend verzocht). Gewoonlijk zijn wij gewillig genoeg, maar het volgende, dat in een circulaire van Mr. Westerwoudt voor v. Nierop en BaakeN.V. van ons verlangd wordt, weigeren wij:,, In Uw antwoord beleefd, doch dringend aan te halen no. 1404." Tienduizend bootwerkers zijn werk loos geworden. Vele werklieden van de groote kaakjesfabriek loopen leeg." (N. R. U.). Zijn werkloos" beteekent dit. Ook het volgende is niet onsmakelijk be doeld : Niet kan ontkend, dat in onzen tijd de groote behoeften van het gezin met kin deren zeer in aanmerking behooren te komen." (Stand.) Evenmin dit: Spreker bepleitte de uni formiteit in het materiaal door de omnibus maatschappijen gebruikt teneindehetmogelijk te maken het materiaal dat voor zekere plaatsen overbodig blijkt, naar andere lijnen over te brengen." (Tel.) En Carel Scharten vindt zelfs het volgende appetijtlijk maar wij niet : Hoevoorbeeldeloos zindelijk is het paard! Bij welk ander beest is appetijtlijk, wat bij het paard het naïeve opendoen is van zijn zwart caoutchouc betirsje onder den staart, om door te laten zijn goedronden aalmoes voor de musschen ?" (De btoedkoralen doekspeld) De vertaling klonk nu en dan vvat boekerig, zoo hoorden wij b.v. het woord ecmter" gebruiken, dat bij ons 2] alleen in de schrijftaal voorkomt." (N. K. C.) Bij ons zelfs daar niet. On danse chez Bakker pendant Ie diner." (Adv. Vad.) Maar dan in godsnaam mond dicht bij het kauwen! ?iiiiiiliilillliu minimum iiiiiiiiiijJiiiiiiiiijiiiiiiiijiiiiiiuiiii DINGEN, DIE GEBEUREN Arme Keetje Dit is de ware en weinig sympathieke ge schiedenis van Cornelia Stel-, die in een der zijstraten van de Nassaukade woonde, die iedere week op de markt langs de Westerstraat met haar stalletje present was en die, nader hand althans, in de Jordaan een twijfelachtige reputatie genoot. Arme Kee !" Dat zei iedereen, die haar 's Maandags achter haar stalletje zag zitten, waarop zij de galanteriewaren had uitgestald. Arme Keetje !" Haar lenig figuurtje scheen zoo tenger ; er lag zoo een teer blosje op haar wangen, haar groote, grijze oogen, konden zoo klagend, zoo meelijwekkend vragen, haar magere handjes waren bleek en klein. Op gure, herfstmorgens, op mistige winter dagen kon zij er uitzien, alsof een ruk wind haar weg zou vagen. Arme Kee ! Iedereen bevoordeelde, begunstigde haar, De vrouwen kochten aan haar kraampje een nekspcldje vol kakelbonte steentjes, een stelletje zijkammetjes, een halssnoer van houten kralen ; de mannen namen een stukje zeep, een scheerkwastje. Iedereen kocht! Hoe kón 't anders! Keetje vroeg met haar vochtige, grijze oogen en de eenvoudige zielen voelden me delijden; die eenvoudige zielen, die wisten, omdat de een het den ander vertelde, dat Keetje thuis een blinde moe der had en elf broertjes en zusjes, allen jonger dan zij. Zij wisten, dat Kee opkwam voor het gezin en zij waren allen overtuigd van Keetje's groote, bewonderenswaardige opofferingsgezindheid, behalve de leden van die groote, hon gerige familie uit de breede zijstraat, die zoo goed als nooit iets zagen van de geldstukjes, door de eenvoudige zielen in het stalletje gedepo neerd en besteed aan Keetje's opschik en pleziertjes. Zij woonde aan het eind van die lange zijstraat, die stoot tegen de Nassaukade, meer dan een half uur loopen van de Westerstraat vandaan. Eiken marktdag moest zij haar vracht van galanterie prullen meezeulen in een paar oude, rieten manden, te groot om op het voorbalcon van een bijwagen van de tram te mo gen worden vervoerd. Arme Kee ! De ingewijden wisten wel anders. Wisten, dat Kee maar eventjes liefjes lachte tegen een goedigen buurknaap van negentien. Als zij in den vroegen Maandagmorgen haar bovenlipje optrok en de muizetandjes liet blinken, had Koos den last al te pakken, 't Koopvrouwtje trippelde naast hem, wijsjes neuriënd uit revue of operette of zachtjes fluitend. Ergens in de Marnixstraat nam zij de manden over; scheepte zij goedigen Koos af, kwam hijgend aan haar stalletje, dat bereids door den timmerman van de Lindengracht was opgeslagen. Wat was 't toch hard voor dat teere meisje uit het groote gezin om in hitte en stof, in kou en regen er op uit te moeten. Arme Keetje ! Meer dan n jonge kerel: fabrieksarbeider en hand werksman hadden haar voorgesteld, het tochtige stalletje op de weekmarkt, 't armoedige bovenwoninkje van driehoog-vóór te verlaten, en de vrouw te worden van een oppassend werkman. Kee schudde het hoofd. 't Zou niet gaan ! Zij moest zorgen voor moeder en de kinderen en van de jongemannen, die 't goed met haar meenden, moest ze nét zoo min wat hebben als van Pier van den overkant, die dag aan dag werkte en spaarde om Kee te krijgen. Zijn verdiensten vlotten, heiaas, niet al te best en Keetje was jong en levenslustig Na een jaar ging Pier op een werkdagavond in Zondagspak naar den overkant. Hij nam Keetje's kleine, hleeke handen en vertelde haar, toch even wel ontroerd, dat zij mi niet meer hoefde te werken Hij zou voor haar en 't gezin zorgen. Kijk," barstte hij los en hij toonde haar een leeren tasch, stijf van bankpapicr. En ver telde, dat op zijn tientje het hooge nummer was gevallen. Wat een bof, Kee wat een geluk ! !" Keetje deed noch verrast noch uitbundig. Zij nam haar bleeke handjes terug en met haar warm, vibreerend stemmetje vertelde zij van haar eigen omstandigheden, die niet hadden toegelaten, dat zij op Pier wachtte. Zij ging allang met een ander, die dik in de verdiensten zat. Pier werd bedankt, maar 't zou niet gaan. Pier verliet Amsterdam. Hij ging ergens in de provincie werken en vergat het tengere koopvrouwtje. Anderhalf jaar kende het stailetje aan de Westerstraat geen Keetje meer. Een dik schommelwijfje verkocht de nekspeldjes met kakelbonte steentjes, e geurzeep en de papierleeren portemonuaietjes. Totdat plotseling Keetje er weer zat. Keetje, ouder geworden in die anderhalf jaar, valer van tint, nóg smaller van postuur, en die het dubbele ver kocht van vroeger. Haar man, vertelde, zij met haar zachtvibreerend, klagelijke stemmetje, had de boel d'r door gelapt, /.ij moest weer werken, ditmaal voor haar vent, op wien ze toch nog UIT HET KLADSCHRIFT VAN JANTJE iiiiMMiiiimiMiiiiiimiimiiiiimiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiimrKiii J. H. DE BOIS, Kruisweg 68, HAARLEM l Schilderijen - Prentkunst - Boeken over Kunst l B L R N C H E. CATALOGI OP AANVRAAQ itiiiMuiicimmiiimit dol was. De marktbezoekeïs -.pi aken het Keetje na en vertelden het elkander, ^ Maar in de stille straat, waar op een aardig, knap bovenluiisje Keetje met haar man hadden gewoond, vertelde men elkaar wel anders. Daar gingen verhalen van ruzie en kijftooneelen, als de man geen geld wilde geven en Keetje 's nachts met vrinden en vriendinnen d'r op uittrok om in lugubere kroegjes, in danslmizen en mosselenkelders te brassen, te hossen tot in den vroegen, grauwen morgen. Het eene brok huisraad na 't andere had Keetje naar de Bank van Leening gesleept, totdat de deurwaarder het overschot in beslag nam. Toen was de Jordaan in rep en roer gekomen. De buren hadden Keetje gescholden. Op haar Maandagschen tocht naar de Westerstraat waren ze haar gevolgd en toen zij achter het stalletje niet galanteriespnllen zat, schol den ze nog. De haag van nieuwsgierigen groei de en wie Keetje tevoren zoo graag en zoo grif hadden begunstigd,mengden /iclv al gauw in de kijfpartij en scholden mee. Zóó een schande. Zij met 'r schijnheilig tronie. D'r uit moest ze. Wég van de markt, van hun weekmarkt. .. Daar was geen plaats voor zoo'n wijl, zoo'n dier, zoo'n slet, Keetje liet den storm'over haar hoofd en langs de tengere schoudertjes glijden. Den geruiten omslagdoek trok ze wat strakker over de buste, het fijne kopje gooide ze in den nek en ze ging, allang getroost ! (ieen nood, wat! Zij zou d'v weg best vinden'. Zij heeft dien gevonden. Hij leidde van de M raat door het nachtcafénaar 't Ziekenhuis. Arme Kee. All R'l \ iiiiiiiiMHiiimiiiiiim HEEREMGR/ICHT £14 ZIEKTE VERZEKERINGEN MUMimiHIIIIM IIMIMIIIinillllMIIMIlM DE LATE KANS door KAR EL WA s en Zijn leven was n jachtige plichtsbetrach ting geworden, een dubbele gareelloop uit hoofde zijner dubbele bestaansfunctie : expediteur-duivel&toejager op een herrieachtig fabriekskantoor en man van zijn voor 't huis houden ongeschikte, jichtige en humeurige vrouw. Hij bezat geen enkel soort zelfstandig heid. Zijn gevoelsuitingen wekten lachlust op, daar ze enkel het onbeheerschte van zijn zenu wen verrieden. Zijn ergste driftuiting na een onredelijk standje van den patroon, bestond in een vermummelen van bastaardvloeken, volgend op het kinderlijke rood-worden, dat het grauw-stoppelige gezicht van den ruim zestigjarige even allerdwaast verjongde. Zijn uiterlijke verschijning typeerde onmiddellijk: hij was klein van stuk en versjofeld-mager, liep sloffig en toch met iets van haast en had angstig-opgekromde schouders. Hij droeg grove, ziellooze colbertkostuums, een verknepen deukhoedje en vetleeren laarzen met riempjes. Achter het stalen lorgnet knip perden staag de bijziende oogen, soms schich tig zijwaarts uitblikkend. Aldoor markeerde hij het besef, slechts geduld te worden en de angst eenmaal zoozeer te mishagen, dat ontslag moest volgen. Toch had hij het in zijn laatste betrekking achttien* jaar volgehouden en hij hoopte zich te blijven handhaven door onderdanigheid, ijlings opvolgen van instructies en rusteloos vlijtbetoon. Want hij wanhoopte er aan op zijn leeftijd iets anders te zullen vinden en ontslag leek hem de som bere plicht mee te brengen in het water te loopen. Bij zijn vrouw vond hij steun noch tegen wicht. Hij had haar getrouwd in een fleuriger tijd, toen hij nog beperkte idealen koesterde en zijn sinds verloopen winkel dreef. Hun huwelijk bleef kinderloos. In beiden scheen iets innerlijk-dors te zijn, zoodat zicli uit hun verhouding geen vrucht vermocht te zetten. Dan was zij gaan sukkelen en trok zich hun maatschappelijke!! achteruitgang aan. Ze werd hem tot een last en een verwijt. Hij moest zich al meer met het huishouden be moeien. Het voeren eener zelfstandige huis houding werd eindelijk- opgegeven en ze trok ken van het eene goedkoope pension naar het andere, daar de vrouw haar humeurigheid, ook tegenover de kamerverhunrsters tentoon spreidde. Hem werd al het eenigszins zwaardere werk opgedragen, 's Morgens voor kantoor tijd haalde hij bedden af, poetste schoenen of zette messen aan, terwijl hij 'smiddags vaak de aardappels had af te storten in de voor enkele uren bijgehuurde keuken n de bedden opmaakte, om 's avonds te worden afgehaald voor de boodschappen. Zijn vrouwliep dan t'e wachten met stijf-voorzichtigen stap, altijd eender gekleed in haar beigen mantel en met een onfleurigen hoed. Duurde het lang, dan vond hij haar zoetzuren glim lach weggetrokken en achter de brilleglazen priemden valschig de misprijzende oogen. Eenige straten ver schreed ze sprakeloos naast hem voort tot de jichtpijn haar drong zijn arm te nemen. Wie ze zoo" zag hield hen nim mer voor man en vrouw, Ze leken een naast elkaar weggedorde broer en zuster. (Sf Het scheen wel of hij al verder verschrom pelen moest. Ze doorleden materieele ont bering, daar ze in den ergsteu duurtetijd met een twaalfhonderd gulden moesten rondkomen. Aan loonactie dorst hij nooit deel te nemen, uit vrees als slachtoffer te worden uitgekozen. Steeds moest hij voorschot op zijn salaris nemen. Ku toch leerde deze levensuood hem niet, dat hij recht had op beter bestaan, waar hij met toewijding een dagtaak vervulde. Hij kon nooit over zichzelf heen zien. Vaag gaf hij toe geëxploiteerd te worden als een opstandige bediende hem dit ronduit zeide, doch het kreeg geen vastheid in zijn besef en men liet hem voortvegeteeren. Onder zulke omstandigheden viel zijn vijf-eu-twintigjarig huwelijksfeest. Het gele briefje van de firma moest dienen om schuld af te doen. Wat kaartjes, bloemen en een taart van de collega's leken de liéle feestvreugde te zullen uitmaken. Tot tegen den avond zijn béter-gesitueerde zwager overkwam, het zielige van den toe stand doorvoelde en in een hotel de oudjes liet dineeren met wijn. Wat de man den vol genden dag naicvelijk op het kantoor vertelde. # * * Hij was (wee en zestig, toen Met leven hem een wonderlijke kans leek te bieden. Ken der fabriekschefs vertrok met ruzie en richtte een eigen bedrijf op in 't Zuiden des lands. Deze man, om allerlei redenen in verdrukking geweest en staag toeterend tegen de firma, liet het voorkomen of hij uit weerwvaak goede slechtbetaalde krachten wou weghalen om aan dezulken rechtvaardigheid te doen. Hij bood den expediteur eenige honderden per jaar meer, spiegelde den zoo typisch-onzelfstandige, zelfstandigheid voor en haalde hem over zijn verdere levensdagen in het Brabantsche achterplaatsje te slijten. De laatste maand moeiden de patroons liem weinig meer. In die dagen lag er soms een geluksglans over zijn door 't leven verweerde gezicht. Toch verloor hij zijn zenuwachtigeheid niet. Zonder den chefpakker was nooit, zijn schamel huis raad in den trein gekomen en aan 't station bemorste hij broek en vest met inkt uit den vulpeiihondcr, die 't kantoorpersoneel hem gaf als afsclieidsgeschenk. £ De nieuwe betrekking viel eerst mee. Aan vankelijk moest hij reizen. Men liet hem de afnemers der oude firma bezoeken om ze door een gering onderhieden der tarieven te winnen. Hij merkte niet, dat men zijn persoon weinig achtte en slechts terwille van de lagere prijzen proefopdrachten gaf. Hij werd wat vrijer en flinker naar zijn besef, veroorloofde zich soms een goed maal. eenige sigaren en nok wel een portje. Natuurlijk merkte zijn vrouw dit en trachtte het hem te vergallen. Doch hij dorst schuchtere weerlegging van haar woorden aan. Op reis moet je 't erwat van kunnen nemen". zei hij dan. En: het gaat niet uit onze zak''. Het laatste zachter. Hij geloofde een tijdlang in déze zaak aLs kracht te worden aangemerkt, want men bevitte hem niet en betoonde geduldigheid. . Toch genoot hij die luttele levensvreugde niet onverdeeld en niet lang. Zijn vrouw ging erger sukkelen, de jicht maakte haar vol strekt onredelijk en dwong haar tot thuis blijven. Hij moest haar alles nabrcngen. En ook in de verhouding tot den nieuwen patroon trad spoedig kentering in. Toen hij de relaties had aangebracht kwam er een jong reiziger, brutaal en knap van voorkomen, die zijn taak overnam. Hij werd weer op de expeditie aan gewezen. Ook moest hij factums uitschrijven. Vanwege zijn knoeierig handschrift noopte men hem typen te leeren, wat hem slecht bleef afgaan en erg vermoeide. De oude jach herbegon. Maar de aanmerkingen kwamen scherper, venijniger en de oude methode van onderdanige plichtsbetrachting faalde. Alen eischte van hem nauwkeurigheid en energie. die hij niet meer betooneu kon en liet spnedig teleurstelling blijken. In een jonge zaak, die uiterste inspanning behoefde, kouden geen versleten krachten geduld worden. Hij miste het weerstandsvermogen om zich te beroepen op de hem gedane voorspiegelingen en binnen het jaar reeds had hij ontslag. Toen eerst doorvoelde hij, hoe hij zich deze laatste maal had laten exploiteeren. . . . Hij was eerst tuig- te trutsch om hulp te vragen. Een maand hield hij het alleen vol, innerlijk-ontmnedigd en toch zich overgevend aan vaag verwachten. Hij schreef op allerlei annonces, doch be kwam nooit antwoord, l lij bood zich schuchter bij een paar zaken aan en werd telkens afge scheept. Teneinde raad wendde hij zich tot den zwager. Deze richtte zich tot de oude firma, waar men hem /ei den man nooit ontslagen te zullen hebben, al was hij vrijwel waardeloos geweest en tot de nieuwe firma, waar men hem een overdreven relaas deed van 's ma/is onge schiktheid. Nergens bleek men geneigd hem terug te nemen. En den zwager restte enkel de hatelijkste aller hulpvei'leem'ugen : de philantropie. Hij nam het tweetal de pijnkreunende,ongemakkelijke vrouw en den totaal verslagen man bij zich in. Voor den schijn bezorgde hij hem wat ad.ministratiet' werk. En de deemoedige toewijding, waarmede deze laatste Icvensarhcid verricht werd bracht den hartelijken man nog zekere voldoening, echter niet zonder hem telkens weer pijnlijk te be roeren. ...

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl