De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1920 6 november pagina 13

6 november 1920 – pagina 13

Dit is een ingescande tekst.

6 Nov. '20. No. 2263 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 13 DE TOBBEN-DE" MINISTER VAN FINANCIEN Teekening voor ,,De Amsterdammer" van Joh. Braakensiek HONGARIJE EN 'T KONINGSCHAP Teekening voor de Amsterdammer" van Jordaan Wij varen nog . . . .! Als de Kronen laag staan . . .! NUCHTERLING OP REIS II Noem ilc liefste, de mooiste naampjes op, die ge voor een vrouw kunt verzinnen en ge hebt nog te weinig gezegd van de Romeinsche vrouw. Ik zeg met opzet niet de Italiaansche, want de Milaneesche kunnen bij de Romeinsche niet halen. In Milaan, als kruispunt voorde groote buitenlandschespoorlijnen, als eigenlijke poort naar Italiëschuilt te veel vreemd bloed. Rome is een zuiver Italiaansche stad en de vrouwen zijn er van zuiverder ras. Nu is 't met Rome precies als met onze eigen goede Hofstad. Alles wat daar buiten woont heet: de provincie, en je ziet 't bij ons bij wijze van spreken aan haar neus als de vrouwen geen Haagschen zijn. In Rome tout comme chez nous". Een Romeinsche vrouw is een speciaal specimen. Al wat daar buiten is la provinciale". In de Romeinsche vrouw schuilt nog letf van de oude verfijnde cultuur en jiiet zelden vindt men in de musea van oude kunst in de ritralti 1) di matrone Romana" de trekken terug van de moderne modieuze Romeinsche dametjes. Klein, fijn en slank zijn ze, lenig in hare bewegingen, nooit haastig en toch nooit traag. Er zijn twee typen. Die met de groote donkert amandelvormige, verlangende, wat melancholieke oogen, het ovale gezicht, met de fijn gebogen neus en den wat grooten mond met hagelwitte tanden, vrouwen met een mat, donker ivoorkleurig teint. En er zijn die met kleine, guitige, zwarte, tintelende, geestige oogen, het neusje dat tevergeefs probeert een wipneusje te worden, met den altijd achenden mond en de bloedroode lippen, )) Portretten. «fiimiMMiiiiiiiimiiiiimiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiaiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii N A S J A DOOK NANDA SANDBERGEN Langzaam luidden de klokken - bim ham bim - bam, de kleine kerkklokken met e fijne hellere klanken en de grootere die diep als sterken ondergrond meetrillen in "én geheel. Al meer en meer klokken luid den, dt menschen kwamen uit de huizen, de kleurlenze levenlooze huizen en gingen allen in een zelfden tred, op de rythme van de klokkenklanken. ? Het was buitengewoon plechtig voor een vreem.de. onwillekeurig voelde je je een met de rnenschen, die langs je gingen, menschen van andere nationaliteit, andere gevoelen, allen voortgaande ter bedevaart. Voor hen een telkens voorkomende gebeurtenis in een land waar hetkgaan en bidden tot de dagelijksche gewoonten behoort, voor hen een sleur, onbe wust indruk makend op den vreemdeling, die al die bonte menigte nauwkeurig gadesloeg. Over de Stephanbrug en ook over de vele andere, kwamen de meest kleurige drachten de stad ,in. Hier was het, dat je de nationaliteit het meest voelde, hier onder je de Moldau en tegenover je de torenrijke stad en achter je gebergte. Hier zag je de frisch bonte doeken, gracieus om het hoofd geslagen, de kleurige kleedij als in een jubelend feestgaan en je trok mee. mee met de menschen, mee de kerk in. De schitterende kerk een stilte als je binnentrad, die je bijna den adem benam honderden menschen, allen geknield. Je gedachten dwaalden ver weg tot je tensJotteabsoluutin rust kwam en alleen voelde je een verlangen naar geluk, zoo'n intens geluk, dat je er van huiverde, omdat je weet dat het op aarde onbereikbaar is als mensen en je knieJde óók, je zelf overgevende aan den drang. De menschen gingen weer en je was een van de laatste om den bouwschoonheid te bewonde ren, de vele kostbaarheden, de reliëfs, de met 't wat breede gezicht, het gebronsde teint, waardoorheen op de wangen een kleurtje bloost. Heur haar is meestal zeer zwaar en golvend, met groote zorg gekapt, en gaat van het "warme kastanjebruin tot het diepe blauw-glanzende zwart. De blonden zijn zeldzaam en meestal met vreemd bloed vermengd. Sommige vrouwen verven het haar, omdat blond voor een groote schoonheid geldt, maar dat wordt toch meestal gedaan door een soort van dames, die tehuis hooren in een wereld, waarmee ik me natuurlijk liever niet bemoei. Wel zijn alle vrouwen hier gepoederd. Dat doen ze deels uit ijdelheid want een blanke huid is ook in dit zonnige land een begeerd bezit deels om practische redenen. De poeder werkt verkoe lend en beschermend op de huid, als de zon fel schijnt. Ik heb altijd gedacht, dat ik m'n vrouw en m'n dochters nog al netjes gekleed liet gaan, maar nu ik hier 's middags door de winkelstraten loop te flaneeren - ben ik maar blij dat ze rustig in 't Haagje zitten .... om hun kleedinr» bedoel ik. De Romeinsche vrouw weet vóór alles haar kleeding te dragen en trekt niet, zooals in Holland de dames doen. allerlei kakelbonte kleuren bij elkaar aan. De rokken zijn veel langer dan bij ons. De kleeding is hier beslist veel zediger. De rokken zijn minder angstwekkend nauw, weinig kuitenparade en nog minder blootehalzen-vertoon. De vrouwen loopen hier heel veel met hun mannen gearmd en ik heb hier een oneindig aantal heeren met hun dames zien winkelen met een geduld en een be langstelling, die de Hollandsche echtgenooten ze mogen benijden. Wij Hollandsche mannen vinden boodschappen doen met je vrouw" gewoonlijk een gruwel, maar de Italiaansche man, die altijd tijd heeft en blijkbaar nooit dringende zaken", die zich nooit druk maakt prachtige ruiten, alles wordend tot n onver getelijk beeld Zoo zag ik haar, de kleine Nasja, geknield voor een klein heiligenbeeld, eenige voor mij onverstaanbare woorden prevelend De toon trof mij diep. Bijzonder mooi was ze zoo bijzonder, dat ik bleef staan om haar aan te spreken. Gelukkig sprak ze een weinig Duitsch. Maar ze was zeer verlegen. Ik vroeg haar of ze eiken dag daar kwam, ze zei van bijna altijd. En of ze troost kreeg, doch ze schudde haar hoofd en of ze het niet prettig vond ondervraagd te worden. Ze liep weg van mij. Den volgenden dag bleef haar gezicht mij den gansenen dag bij en ook haar stem. Ik zwierf door de straten, hopende haar te zien, bijna zeker wetend het onmogelijke en 's avonds werd ik naar de kerk gedreven alleen uit verlangen naar ha-tr. Ik ging dadelijk door de menigte naar voren en ja, daar lag ze ge knield als den vorigen avond. Er lagen bloemen voor haar, die zeker een nffer moesten zijn vonr haar heilige. Na afloop van den dienst stond ze op, zon in gedachten, dat ze mij niet zag. Ik durfde haar niet aanspreken. Ik liep eenigen tijd achter haar, tot ze in de menigte uit mijn oug raakte. Ik voelde mij tot haar aangetrokken. Wat wilde ik eigenlijk? Den volgenden avond wachtte ik haar bij den uitgang en zag nu goed, dat ze ge schreid had, Ze zag mij ook en herkende mij. Ik sprak haar weer aan en vroeg of haar hei ligt' haar verdrietig had gemaakt en of ik haar verdriet niet deelen mocht. U is vreemdeling", haar stem klonk zangerig en haar oogen zeiden mij, dat ze iets vragen wilde, dat heel haar ziel in beroe ring bracht, hier is het adres van. ... kunt u vragen of hij beter is. Hij was ziek, toen ik hem voor 't laatst sprak, eiken dag bid ik voor hem, tweemaal ben ik naar dat adres gegaan, maar ze snauwen me af en zeggen, dat 2en volkskind niet naar een heer behoeft te vragen. Ik ben zoo bedroefd...." Ik beloofde haar te vragen en zou den vol genden dag haar wachten bij de kerk. Ze was nog steeds schuw. Maar zoo kinder lijk en vol liefde, dat ik alleen kon denken aan pas ontloken rozen en lentegeuren en alles wat heel snbliem is. Den volgenden morgen ging ik naar het en in 't midden van den dag midden op straat een discussie staat te houden van een half uur met een collega of vriend, vindt 't een aangename verpoosing om voor z'n vrouw een mooie japon' of voor zicli zelf een zijden overhemd uit te zoeken. De Romein is bekend, beter gezegd be roemd, om z'n kleeding.'Nergens heb ik zulke keurig gesneden colbert costuums en over jassen zien dragen. Alles getailleerd. De colberts lang en slechts met n knoop dicht. Maar dan ook dicht, mijne heeren; geen openhangende fladderende jasjes. En de plooi onberispelijk in de pantalon. Een Romein heeft altijd schoon schoeisel. Ofschoon 't in Rome als 't regent dadelijk even modderig is als bij ons in Rotterdam en 't kan hier regenen, dat de bellen van de steenen opspetten loopt een Romein nooit met vuile schoenen. Op vele straathoeken zijn altijd schoenpoetsers te vinden, die je laarzen bin nen 5 minuten doen glimmen als een spiegel, en iedereen maakt daar dan ook gebruik van, een dandy, een priester, een soldaat, ja zelfs de werkman, indien hij er een beetje behoorlijk schoeisel op nahoudt. Zoodat alles bijeen genomen, het Itali aansche echtpaar,' ik bedoel natuurlijk de menschen van zekere standing, er uitzien, om door een ringetje te halen. Maar hun huizen, en de Italiaansche keuken ? . . . Dat bewaar ik voor een volgend maal. N u c H T E R L i x o SPREEKZAAL De Nobelprijs voor Letterkundigen Ue heer G. van Hulzen meent blijkens zijn beschouwing in het nr. van 30 October over de jongste toekenning van den nohelprijs voor letterkunde dat door mij persoonlijke kritiek werd uitgeoefend op het feit dat dit maal de zestig-jarige Knut Hansum de uit verkorene was. Ik stel er prijs op, dit met nadruk te ont kennen. Ik schreef niet dat ditmaal, maar dat nok ditmaal weer scherpe kritiek op de be slissing van het Nobel-cumitézou vallen en releveerde daarbij verder hetgeen in vroeger jaren omtrent de beslissingen van het comit in soortgelijke gevallen opgemerkt was. Knut Hansun gun ik zijn eerbewijs van ganscher harte en mijn beschouwing in het Nr. van 2 October beoogde alleen er opnieuw op te wijzen dat het comitéhet testament van Nobel op een ietwat zonderlinge, althans moeilijk te begrijpen wijze, uitlegt. De vraag of een kunstenaar nog in staat is na zijn 60ste jaar een groot werk te scheppen, kan moeilijk gegeneraliseerd beantwoord wor den. Dit is zuiver individueel. Als zoodanig heb ik dan ook mijn oordeel ten aanzien van Knut Hansun vastgesteld en het is ietwat onvriendelijk van den heer van Hulzen mij daarbij cynisme in de schoenen te schuiven. De voorbeelden die hij aanhaalt, waren mij zeer zeker bekend, maar zij blijven uitzon deringen op den regel. En de heer Van Hulzen vergete niet, dat mijn betoog verder berustte op de letter van den wil van Nobel ! In het letterkundig bijvoegsel van de Haagse/te Post heeft de heer van Hulzen indertijd gewezen op de zorgen van een auteur in Nederland. Hij heeft zich daarbij aller minst aan overdrijving schuldig gemaakt en met hem ben ik het eens, dat een Nobelprijs in onze letterkundige wereld financieel een waar buitenkansje zou zijn. Wij hebben inderdaad auteurs, die er recht op kunnen laten gelden. Tenslotte stem ik volgaarne in met het idee van den heer van Hulzen een Neder:: VERHUIZEN :: MEUBELS BEWflREN E. J VflN 5CHRICK BOOTHSTRflRT UTRECHT landschen Nobelprijs in het leven te roepen. Wanneer dan de heer Van Hulzen de eerste uitverkorene zal zijn, dan zal ik hem, al is het na zijn 60ste jaar, den prijs evenmin misgunnen als ik het nu Knut Hansun heb gedaan. | o n A N K o N' i v<! Inhoud November-tijdschriften Groot Nederland: Carry van Bruggen. Het Huisje aan de Sloot. - Brandt van Doorne, Angst. j. Winkler Prins, Nagelaten Verzen. CyrieT Buysse. Zooals het was. A. Bosschart, Terugkeer. -- M. E. Klinkhamervan Hoytema. Uitgestooten. Frans Coenen, Studiën van de Tachtiger Beweging. Lite ratuur. De ids: Arthur van Schendel, Der Liefde Bloesems. - Verzen van Fanny Salomons, L. Ali Cohen, A. J. Mussche en Johan Huyts. Dr. J. Huizinga. Kenaissancestudiën. Dr. N. 'van Wijk, De Tsjechoslovaaksche Republiek. - Mr. F'. C. .)". A. Boeles, Het bronzen tijdperk in Gelderland en Fries land. W. M. F. Mansvelt, Otto Zwier van Haren geen vo >rlooper van Multatuli. Dr. (j. Heijmans, Wilhelm \Vtmdt. - Buiten). Overzicht. Bibliographie. iiliiiliiiiiiiiiiiiiiiiiliiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiuiiiiiiiifiiiiiiiiiiiiiiiiiiiifiiiiiiiiiiniiiinniiiiiiiiiiiii tiiiiiiiiiiiiiiniiitiiMifiiifimiiiitiitn adres. Ik werd met veel omhaal ontvangen, ze zagen mij aan voor iemand, die kamers wilde huren en lieten mij niet aan 't woord komen, voordat ik al de goede hoedanigheden van het huis had vernomen - tot ik eindelijk kon vragen naar * * * En toen hoorde ik, dat hij gestorven was in een ziekenhuis, alleen in een vreemd land, aan een besmettelijke, daar heerschende ziekte. Ik stond als verslagen. Niets zag ik dan Nasja's onschuldig gezichtje. Ik vroeg nog het adres van het ziekenhuis en ging daar naar tcie. Hij wa> gestorven. Zonder groet of iets. Niemand wist van een vriendin. Het kerkhof was buiten de stad, daar waar de wijnbergen beginnen. 't Graf was drie dagen oud, zou nog te herkennen zijn door een beambte. Toen ging ik naar Nasja. Ze stond nu op te wachten, haar gezichtje haJ ik niet zo i glanzend nog gezien. Ze leek nu heel anders, veel mooier nog. Wij wandelden een eind samen voort. Ze vroeg dringend : ,,W'eet u iets? Hebt u hem gesproken? Is hij beter?".... ,,Nasja." zei ik, ,,ik weet iets, maar kan niets zeggen vo'ir m irgen. Ku;i je m >rgeit'jjhte;iJ ni.'t me meegaan?" ,,Ja," zei ze hoopvol. ,,Kom dan buiten de poort, daar waarde wijnbjrgen beginnen." ,,Ja," zei ze, nogmaals hoopvol. Nasja, ben je morgen dan vrij." ,,Ja", zei ze blij, het snivJ me door m'n ziel. Ik kon niets zeggen nu, niet verstoren die vreugde, morgen zou vroeg genoeg zijn.. Ik nam haar heide handen, drukte ze krach tig en zei ,,Nasja, tot nvirgen." Ik keek haar lang aan, lang en ernstig, als om te zien haar kracht voor morgen. De volgende morgen kwam. Langzaam luidden de klokken - bim bam bim - bam. De kleine kerkklokken en de grootere. Een blauwige waas hing over heel de stad, huiverig trok ik m'n mantel toe, maar nauwe lijks voorbij de brug of de zon brak door en opnieuw overviel mij de bewondering voor het zoo geweldige grootsche uiterlijk van deze stad, nu gezien van af de hoogte, de stad, die dan hoog, dan laag, verrassingsvol haar wegen slingert en daardoor die bijzondere ligging heeft. Zoo langs de Moldau geloopen, van af de Stephansbrug stond ik telkens stil, alsof ik niet genoeg bewonderen kun - de klokken luidden steeds, het klonk nu alleen veraf, meer was het een nagalm, die stervend tegen het gebergte sloeg en dof klonk, dof-dreunend. Eindelijk was ik op de afgesproken plaats gekomen, te vroeg, doch Nasja was er al. Ze zag er buitengewoon verzorgd uit, had een fijnen doek om, mooier gekleurd en haar ge zichtje vooral gaf aan 't geheel dat blije, dat juichende. We gingen langs een klein restaurant. Ik noodigde haar uit binnen te gaan. Ze deed het, geheel een afwachtende houding aanne mend, zich aan mij toevertrouwend. Na een poosje vroeg ik haar, hoe lang ze haar vriend kende. Een week" antwoordde ze. De uit drukking van haar gezichtje was ingelukkig en een blijheid sprak uit haar oogen. Dat is niet lang," antwoordde ik prozaïsch. Ze wachtte even nut antwoorden, toen zei ze langzaam, neen niet lang, maar voor ons was het heel lang." ,,En werd je vriend ziek." Ju, hij was erg vermoeid en wou altijd rusten. We zouden gaan naar zijn geboorte land en altijd zoo gelukkig zijn, als nu hier veel gelukkiger nog, zei hij Maar den volgenden dag kwam hij niet meer bij me, en begreep ik, dat hij zoo vermoeid was, dat hij rusten wou, rusten - O mocht ik toch bij hem komen, hem verzorgen, hem liefde geven. Nu bid ik eiken dag voor hem. Dat is al, wat ik doen kan." Nasja, kon je begrijpen, wat er in mij om ging, hoe zou ik spreken, hoe vernietigen, dat geluk, die liefde. Nasja, dat ik juist moest spreken - moest zeggen je.... O Nasja, ver geef me, als ik je uit je kostbaren droom ruk, als ik je móet laten zien de werkelijkheid. We waren beiden stil. Haar gezichtje was n glans van verlangen. Nasja", zei ik eindelijk, laten we oploopen, dan zal ik je iets van je vriend ver tellen." In het kort vertelde ik haar alles. Dat ik gegaan was naar het opgegeven adres, dat ik hoorde, dat hij erg ziek was gebracht naar een ziekenhuis, dat ik was gegaan naar dat zieken huis en.... ^| A. i 4iüS.is. J i Nasja, Nasja", riep ik uit, hoe zal ik het ie zeggen," ik keek haar aan Nasja, je vriend is dood." Dood," herhaalde ze werktuigelijk en ze schudde van neen. Ja, Nasja, geloof me toch, hij ligt hier vlak bij begraven, we gaan nu naar hem toe". Ze schudde weer van neen. Ze liep met me mee en zoo kwamen we aan het kerkhof. Geen woord werd tusscheu ons gesproken. Ik ging naar een beambte en vroeg naar het graf. Hij wees ons den weg en daar stonden we. Een graf te midden van honderden graven. Onhervindbaar, niet n teeken. Geen bloem, geen bord, geen plechtigheid, geen liefde Armoede, Kille armoede, tusschen die honderden slecht onderhouden graven der menschen, die geen pronkgraven, noch beelden kunnen bekostigen. Ik kreeg een onbehagelijk gevoel Wat zochten we daar?.... Ik keek naar Nasja.... Ze stond erbij, of niets haar aanging. Ze trok haar doek steviger toe, alsof ze het koud had. en -?ze liep naar den uitgang. Ik volgde haar. ... Ze liep hoe langer hoe sneller..., telkens omkijkend, eindelijk holde ze weg Eerst ging ik haar na, maar gaf het spoedig op Ik was verbazend onprettig gestemd, liep naar de stad terug ?-?en zei tot mezelf, dat de heele geschiedenis mij eigenlijk niet aanging. Eenige dagen lang was ik niet in de ge legenheid naar de kerk te gaan. Wel dacht ik voortdurend aan Nasja. Ik was overtuigd, dat ze me niet geloofd had en ik was er blij om. Misschien was het beter zoo, ze was nog zoo teer en jong. Bidden en gelooven zouden haar wel be schermen. Toch ging ik weer naar de kerk, naar het oude plekje en ja, daar lag Nasja weer geknield voor haar heilige, met de bloemen, die ze getrouw meebracht. Ze zag er rustig uit, vredig, haar bidden was dringerder Ik zag ook, dat ze de bloemen n voor n kuste. Toen ze opstond en wegging, was haar gang veerkrachtig. Ze zag mij.... Ze keek me aan verwijtend zóó, dat ik die oogen nooit zal vergeten. NANDA SANDPERQEN

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl