Historisch Archief 1877-1940
l
ff°. 2264
Zaterdag 13 November
A°. 1920
DE
AMSTERDAMMER
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
Onder Hoofdredactie van Prof. Dr. G. W. KERN K A MP
Red?icteuren: Prof. Dr. H. BRUGMANS, Mr. E. S. OROBIO DE CASTRO Jr., Dr. FREDERIK VAN EEDEN, Mr. J. A. VAN HAMEL en H. SALOMONSON
UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF
hijs per No. f 0.25. Per half jaar f 6,25. Abonn. loopen per jaar
Redactie en Administratie: Keizersgracht 333, Amsterdam
Advertentiën 10.75 per regel plus 10 cent dispositiekosten
INHOUD: 1. Dr. Abr. Kuyper, door Prof.
Dr. H. Visscher Tijdgenooten : Frzberger
111, door Dr. W. G. C. Byvanck 2. Sim(s)on
en Delila, tcekening van Jordaan Intern.
Tribune: De oude geest,door Dr.Ed.Stilgebaner
Buitenl. Overzicht, door Prof. Mr.J. C. van
Oven 3. Leekenspiegel Verzen Het
Roode Lampje : Signifische Gepeinzen, door
Dr. Fred. van Eeden. 5. Voor Vrouwen
(red. Elis M. Rogge) : De Rotterdamsche
school voor leeraressen in Kinderverzorging
en Opvoeding, door S. G. F. Meyboom ;
Kacheldag, door Jo van Wisch ; Najaar, door
P. A. E. Oosterhoff Uit de Natuur :
Van de Nieuwe Jachtwet, (slot), door
jac. P. Thijsse. 7. Johann Amos
Komensky, door Dr. N. J. Singels
Comenius en Wij, door Prof. Dr. N. van Wijk
9. Willem Levinus Penning Jr. 1840-1920
door Prof. Dr. J. Prinsen JLzn. Boekbe
spreking, door v. O. en Zeelander Felix
Salten, teekening van B. van Vlijmen Jr.
Bij Pisuisse's 121/2-jarig jubileum, door
Max Blokzijl 10. Nieuwe boeken van deze
Week 11. Op den Econ. Uitkijk, door Jhr.
Mr. H. Smissaert 12. Ruize-Rijm van
Charivarius ; Charivaria. Dingen, die gebeuren,
door Aorta?Uit het Kladschrift van Jantje.
Schaakrubriek, red.dr.A. G.Olland. - Het mooie
Weer, teekening van George van Raemdonck
13. Amsterdam's annexaties, teekening van
'Joh. Braakensiek. Muziek in de hoofdstad,
door H. J. den Hertog Feuilleton : Het
werkelijke leven, door Marie Schmitz.
Bijvoegsel: De Bijeenkomst van den Volken
bond te Genève, door Joh. Braakensiek.
Dr. A. KUYPER f
door dr. H. VISSCHER
Zoo is dan nu aan dezen grooten Neder
lander, die naar de heugenis van dit geslacht
een overheerschende rol in ons volksleven
vervuld heeft, het poëtisch woord verwer
kelijkt : De mensen komt voort als eene
bloem en wordt afgesneden, als eene schaduw
vlucht hij en bestaat niet."
Daarin is, wat ontroert. Niet aüeen omdat
de dood steeds aangrijpt door zijn ernst,
maar niet het minst omdat hij ons hier stelt
voor eene sombere tragiek.
Na zulk een langen lichtenden dag ging
zijne levenszon niet onder in een blauwazuur
der onbewolkte kim, maar als langzaam om
floerst door de nevelen van den komenden
nacht. Hij heeft gewerkt zoolang het dag was
en toen zijn dag reeds was ondergegaan, vond
de nacht hem nog arbeidend. Dit is tragisch,
dat de dood hem niet heeft ontmoet als een
held, die met hem worstelen kon. Ach, hoe
gaarne had ik hem zien heengaan op eene
wijze, die ons pijnlijker, scherper deed ge
voelen, dat wij hem verloren. Nu ontgleed hij
ons, allengskens, bijna onmerkbaar.
Dat hij een groot man was, blijkt reeds uit
de macht der sympathie en der antipathie,
door zijne verschijning opgewekt. Duizenden
hebben hem liefgehad, verheerlijkt als den
van God gegevene, om het woord, dat van
hem uitging, om de idealen, die hij wist voor
te tooveren, om de tinteling, die hij kon doen
gaan door de roerselen der ziel ; maar hij was
Ook door nogmaals duizenden gehaat, om de
beginselen, wier incarnatie hij was, om zijn
feilen kamp tegen den geest dezer eeuw, niet
het minst ook om de macht eener wondere
mm» HIIIIIIIIIIIIII iiiuiiiiiiiiiiiiiriiiiiiiiiiiiiiiiiiiiuuiiiiiiiiiiiii
genialiteit, waar door hij kon spelen met wie
te midden der middelmatigheid uitblonken.
Hij was grooter dan zij allen. Slechts zulke
tegenstanders konden hem waardeeren, dir
/elven genoegzaam hoog stonden om, ondanks
verschil in hetgeen den mensen liet diepst
ontroeren kan, met broeden blik te overzien
de beteekenic der geestelijke verscheidenheid
in het volksleven. Zulken konden aan de
grootheid van zijn genie den tol hunner
bewondering betalen.
Het is geen wonder, dat zij, die zich hem
geestelijk verwant voelden, zooveel in hem
droegen, want zij wisten, dat al was niets
menschelijks hem vreemd, hij toch onder alles
in zijn streven bewogen werd door de macht
der liefde voor zijne beginselen en voor het
volk, dat hem zijne trouw had Verpand. Het
mag waar zijn, dat hij als de meeste groote
mannen met zijn eerzucht ook zijne kleine
zijde had, maar van zijn levensstrijd durf ik
over het geheel met vrijmoedigheid zeggen :
,,zichzelven zocht hij niet". Hij stond voor
zijne beginselenen stak reeds daardoor gunstig
af tegenover velen, die in den politieken
weelstrijd om een prijs hebben geworsteld, dien
zij zonder hem nimmer /.ouden hebben ver
kregen en wier dankbaarheid zich uitte in
mokkend buigen, in heimelijken onwil en
kwalijk verholen conspiratiezucht. Maar het
Gereformeerde volk bleef hem liefhebben en
heeft Gode gedankt voor hetgeen in hem ge
schonken was.
Hij is nu heengegaan, hoewel hij onder ons
reeds niet meer was. Als een bindweefscl werkt
nog zijn naam op de partij, die hij leidde vele
jaren lang ; maar toch werd reeds diep gevoeld,
dat hij zelve er niet meer is. De mare van zijn
ontslapen zal in duizenden een diepen wee
moed wekken, omdat beseft wordt, hoe met
Dr. Kuyper eene glansperiode der
Antirevolutionaire staatspartij wegzinkt in de groeve
van het verleden.
Inderdaad, met Kuyper sluit in de geschie
denis van wat ik in breeden zin de Gerefor
meerde actie in ons volksleven noemen kan,
eene periode van opbloei. Hij was als haar
sociale exponent. Daarin ligt het geheim
zijner kracht. Alleen als Calvinist kon Knyper
die intense beteekenis voor ons volksleven
hebben. Zijn leven valt saam met de rege
neratie van het Calvinisme. Daarom kan
niemand hem opvolgen. Zelfs niet al was er
een, die hem nog in geniale kracht overtrof.
Een groot man behoeft niet slechts groote
gaven, maar ook de omstandigheden om ze
te openbaren. De adelaar heeft niet genoeg
aan zijne vlucht, om die ten toon te spreiden
behooren hem de diepten des hemels. Zoo ook
Jiier. Zonder het Calvinisme zou Kuyper. hooi t
eene ster van deze grootte zijn geweest. On
getwijfeld, in elke groep zou een man van
zijne gaven een man van beteekenis zijn kun
nen ; maar zulk eene algemeen inspireerende
functie in ons volksleven zou hij niet kunnen
hebben. Het centrale in de Kuyperfiguur is
de religie en de religie alleen. Om dat ne
groepeert zich al het andere.
Zeker, het trok de aandacht, dat hij met
het weltmannische", dat hem typeerde, zoo
scherp afstak tegenover het om zijn rigorisme,
kleinburgerlijke, voor buitenstaanders soms
bekrompene, beruchte Calvinisme. De booze
tong, door Jacobus genoemd het
onbedwinglijk kwaad, vol van doodelijk venijn", teekende
dit als de schaduw der hypocrisie. Toch was
deze verre van hem. Maar hij had behoefte
aan een breeden, veelkleurigen levenskring,
aan eene aesthetika des levens, waarin veel
past, dat uit ander oogpunt als ijdelheid kan
worden gebrandmerkt. Bij hem was het zijn
scheppende geest, die hem drong naar andere
spheeren. Holland", zoo zei hij mij eens,
is niet klein, maar klcinlich." Dat moest
hij wel zoo voelen, omdat hij het zijne ervan
had ervaren.
Doch zonder den geestelijken levensgrond
van het Calvinisme had hij de gereformeerde
'P**7^
Dr. ABRAHAM KUVPER
Naar een tefkening voor ..de Amsterdammer"
van George van Ruetndunk
levensziel zóó diep niet kunnen doorvorschen.
Wetenschappelijk streven vermag veel, maar
eene wereldbeschouwing rijpt slechts in de
crisis van het leven zelf. Zijn wetenschappelijke
arbeid heeft er toe meegewerkt. De lijdensweg
der om Gods wil zwervende gemeente was
hem in a Lasco's beeld voorbijgegaan, doch
liet geheim der martelaarskracht werd hem
eerst toen in volle klaarheid ontsluierd, toen
hij in Beesd het woord der verzoening vond"
en in Calvijn's Institutie de magistrale tee
kening eener wereldbeschouwing, die naar
haar wezen door hare religieuze diepte en
logische klaarheid aan zijne geestelijke be
hoeften voldoen kon. In het Calvinisme wordt
al het individueele en sociale, kurk en staat
en maatschappij en al het kosmische tevens
uit n centrum, uit God -/elven, belicht.
Het doorvoelt, om niet Calvijn te spreken, de
inwoning van Gods Heiligen Geest in al het
creatuurlijke, maar ook al- hét creatuurlijke
in zijne wezensverscheidenheid van God. Het
is streng en rein theïstisch en .juist daarom de
principieelstc expressie ;van $6, Christelijke
religie. :
Bijzondcrlijk komt dit uit in zijne
Christologische concepties e tl in zijne idee der
Kerk. Het logisch causale verschijnt hier in
religieus licht als verwerkelijking van Gods
eeuwig denken en het leven zelf in zijne veel
zijdigheid als normatief gebonden aan Hem,
die het vleesdigeworden Woord van God en
dus niet slechts waarachtig eeuwig God, maar
ook de ware mensen is. Zoo domineert hier
ecnerzijds Gods souvereine majesteit en ander
zijds gebondenheid aan zijn Woord. Daarom
hield Kuyper in de eeuw der moderne critiek,
ondanks alles wat de school van Kuenen
voortbracht, vast aan de Heilige Schriftuur
als het onfeilbaar Woord van God.
Meent niet, dat hij het Schriftprobleem niet
doorzag. Juist omdat hij het doorzag, onder
kende hij de moderne critiek als geboren uit
een geest, die wijsgeerig de antithese der
Christelijke religie was. De school van Kuenen
dreef geen objectief onderzoek, ook al v,alt
geen twijfel aan de goede trouw harer
coryphaeen. Daartegenover stond Kuyper, de
Calvinist, met eenChristocentrische conceptie,
die heel den kosmos en dus vooral de Schrift
beheerscht. De drang naar het organische
komt in Natuur en Schriftuur beide voor
het CaKinisme tot openbaring. Fu heel
Knyper's .strijd k'-rkelijk, politiek en sociaal
staat in dit toeken van het organische leven.
l lij was een lieros van dit levensbeginsel,
waardoor hij zic.'i i/edragen wist. Maar als
iedere groote van ons geslacht bleet' hij niet
slechts staan, zijn aangezicht gewend naar
liet verleden. Met dit levensbeginsel van
het historisch Calvinisme had hij nu den
blik gewend naar de toekomst. A!s man
van zijn tijd zag hij het moderne leven
door die geestestoorts verlicht. Zijn Cal
vinisme staat niet buiten den tijd, maar
midden in het leven. Hij zocht steeds de
aanpassing van het wezenlijk Christelijke aan
de behocitcn des tijds, opdat zij geestelijk
en zedelijk zouden worden vervuld. \Vie kan
het laken, dat hij daarbij wel euns misgetast
heeft? Maar in werkelijkheid was zijn streven
steeds eene worsteling om aanpassing van de
grondidëen van liet Calvinisme aan lieünoderne
leven. Vandaar zijne doorgaande waardeering
van al het grootsche en schoone der moderne
cultuur, maar ook zijne blijvende erkentenis,
dat zij /onder de zedelijke levenskracht van
het Kruis des Verre/enen den vrede niet
brengen kan. Fr was iets in hem, dat mij deed
denken aan Tertullianus, die der wijsbegeerte
gram was en (och zelve man van groote
wijsgeerig'.1 kracht.
Kuyper was leerling van Schollen. En was
niet Scholten niet Hegelschen deesetn
doorzuurd? In Kuyper was iets, dat aan Hegel
herinnerde. Hij zelve wilde van die verwant
schap niet welen. Met onwil wees hij het van
zich, als ik er van repte. En toch loopt er
door zijn gx'estesstrucümr een Hegeisclie ader.
Methodisch vooral valt dit op.
Hij is schepper van machtige composities,
opende diepe perspectieven,stelde alle probleem
in eigen licht. In theorie stelde hij exact onder
zoek hoog, maar practisch werd menige oplos
sing geboren uit den schoot eener wonderfijne
intuïtie. Aan oude vraagstukken verleende hij
zoo een nieuwen glimp, aan liet oude dogma
een nieuwen glans. Hij zag de dingen niet meer
in eng theologische grenzen, maar verlicht
door den horizon zijner alomvattende wereld
beschouwing.
Daarin is ongetwijfeld eene wondere be
koring, maar er zijn ook gevaren aan ver
bonden, waaraan zelfs Kuyper niet altijd is
ontkomen. Niet alles is geworden zooals Jn'j
het in den opzet had gegrepen en geconstru
eerd. Teleurstelling is ook hem niet bespaard
en hij heeft illusies gekoesterd, die in des
illusie verkeerd zijn en hem smarten des levens
hebben gebaard, die des te dieper vlijmden,
omdat zij van zijne dierbaarste
geestesgewrochtcn over hem werden gebracht.
Was Kuypi-r 'een: kenner der tjietischen?'1
Er zijn er, "die hem deze gave ontzegden, als
hij te gul was geweest met zijn vertrouwen.
Ik zou zeggen: ja en neen." Hij leefde in zijn
eigen wereld en zag de menschen in haar licht.
Hij leefde als in eene visie, verlicht door zijn
blijvend contact met de wereld der Heilige
Schrift. Als hij daarin de menschen zag, dan
kende hij ze en kon hij ze teekenen naar het
leven. Zoo verstond hij, als niemand anders,
wat er leefde in het gemoed der massa, der
Gereformeerden bovenal. Al schrijvend,"
hoorde ik hem eens zeggen zie ik ze voor mij."
Het was hem als sprak hij steeds voor die
duizenden stoere Calvinistische typen, op
wier aangezicht de vlam der energie haar
licht liet spelen op zijn woord. Hij vertolkte
wat er leeft in het Calvinistisch volk. Hij was
trotsch op zijne kleine luyden" en hij had
hen lief. En zij zwoeren bij zijne woorden,
hielden vast aan zijne adviezen, wier juistheid
misschien niet immer, maar toch meestal
proefondervindelijk bewezen werd.
Ik weet het. In veler oog was hij een paus.
Zij hebben niet opgehouden hem zóó te
karakteriseeren. Ten laatste waren er zelfs onder
zijne volgelingen, die meesmuilden over zijn
despotisch juk. Ik zal niet ontkennen, dat hij
soms liet sic volo, sic jubco" in toepassing
bracht. Maar geleden daarvan hebben slechts
zij, wier potenties omgekeerd evenredig waren
aan hunne positie1-*. Met het klimmen der
part'jmaclit kl"tn ook de invloed en met dien in
vloed wies de partij. Fn daarmede onUvaaktein
velen dedrang naar voordeel en eere. Juist daar
in onderscheidde zich Kuyper, dat liij wars was
van alle nepotisme. Zijne beste vrienden zelfs
scheen hij soms met opzet voorbij te gaan. Bij
Kuyper woog slechts partijbelang. Als een
goed veldheer rekende hij slechts met de zege
praal en niet met hen, die haar moesten be
halen. Is het wonder, dat de middelmatigheid
in stillen nijd soms een haat voedde tegen het
juk, vooral dan als de knallende zweep tot
gehoorzaamheid maande? Soms was er iets,
dat aan déconspiraties herinnerde, die eenmaal
Caesar vallen deden. Het is waar, niet altijd
is hij billijk geweest, maar het onbillijkst was
hij tegen hen, die hem het meest hebben
.gevleid en den moed misten om tegenover
hem waar te zijn, toen het tijd was.
Theoretisch, was Kuyper een
menschenkenner als weinigen, maar practisch was l1.ij
dit niet. Hij was te gevoelig voor lof en blaam
om vriend en vijand immer te onderscheiden
met klaarheid. En croot is het leed, hem daar
door meer dan eenmaal overkomen.
Zoo stond KtiVpcr als depcrsonificatiezijner
partij en dus i n voortdurend conflict met allen,
die buiten en binnen de partij z;ch tegen hem
stelden. De worsteling met zijne tegenstanders
in beginsel heeft hem steeds gesterkt. Uit zulk
een strijd keerde hij machtiger terug, omdat
zijne geestverwanten zich er door bevestigd ge
voelden in hunne aanhankelijkheid. Maar het
conflict niet wie hem omringden, was niet
steeds voor het partijleven zegenrijk. Naast
hem was er voor geen ander plaats. Fn dit
niet, zooals wel gezegd werd, om zijn verwaten
eer- en heerschzucht, maar om de redding van
de eenheid der partij, om het behoud der dis
cipline, onmisbaar voor de kracht tot slagen.
Hoc juist hij daarin zag, bewezen zijne laat
ste jaren, waarin langzaam de tucht losrafelde
en de teugels niet altijd zoo vast in zijne hand
waren. Er was een beginsel van ontbinding,
dat eene inzinking baarde, die de
Antirevolutionaire Staatspartij de hegemonie deed
inboeten, die zij op Protestantsch Christelijk
.terrein politiek hejeft gehad, zoolang Kuyper's
leiding effectief was. Zij had deze verkregen
door het organisatorisch genie van haar leider
en door de inspireerende kracht harer be
ginselen. Doch het feit, dat de verslapping
zijner hand onmiddellijk reageerde in eene
daling der partijkracht, toont meer dan iets
anders, hoe innig zij was saarngegroeid met
haar Leider en hoe onevenredig groot zijne'
beteekenis was voor haar leven. Gezond was
deze verhouding niet, maar verklaarbaar
alleen uit het geweldig overwicht zijner emi
nente persoonlijkheid.
Hoe gansch anders was hij dan Groen, de
edele aristocraat, de wijsgeer-historicus, die
het ChristenvoSk liefhad, en het terrein heeft
geëffend, waarop Kuyper kon ingaan. Groen
was een Christen, maar geen theoloog. Hij
zocht naar de volksziel, maar bleef een veld
heer, die niet steeds een leger had. Kuyper,
de Calvinist met belijndheid, kon het Gerefor
meerde volk uit zijne eenzame verstrooiing
samenbrengen en maakte het tot een volk, dat
zijne saamhoorigheid kende. De vaak bespotte
en om hare slaafschheid gesmade
Deputatenvergadering was zijn wapenschouw voor
den aanvang van den slag. Zij toonde een
dikwijls ontroerend beeld van sociaal voelen,
van een machtig eenheidsbesef, dat den wil
der enkelingen overmeesterde. Daar heerschte
geen slavernij, maar straalde de lichtglans
van het eene, aan allen gemeene geloof in het
politieke ideaal, dat de massa wenkte tot
den strijd. Daar waren geene slaven, maar de
vrijheidshelden van het Calvinisme, die zich
schaarden rondom hun veldheer. Van sla
vernij kwam eerst sprake, zoodra de
Deputatendag van een wapenschouw dreigde te
verTi/DGENQOf EN
l l l «^ r l . l l l , l
ERZBERGER
IK
Het derde gesprek met den Keizer had een
groot jaar later plaats.
Andere omstandigheden waren er toen, in
de Octobermaand van 1918. Het
parlementarisme, door Erzbergers actie tot een begin
van leven geroepen, werd bij den nood van
het vaderland werkelijk in het staatsleven
ingevoerd. Maar het einde was nabij van dat
staatsleven in zijn oude vormen.
Erzberger had zich niet onbetuigd gelaten
sinds hij het idee van een parlementaire
meerderheid in den Rijksdag, om vaste
richting te geven aan de politiek, tot ver
wezenlijking had gebracht. Zijn plan om
een vrede tot stand te brengen had hij voort
gezet. Het Vaticaan hield in het midden
van Augustus 1917 de oproeping tot de
strijdende volken voor een verzoening.
Erzberger was daarbij gekend.
Hij trachtte de Duitsche regeering tot een
bepaalde openbare verklaring te bewegen
over de toekomst van België. Daarop kwam
het aan in die zomermaand van 1917, volgens
zijn oordeel. Hij rekende stellig- op de ver
vulling. Nog altoos gold.jn zijn gedachte, zijn
woord: Verschaf mij' een onderhoud met
Lloyd George, en de vrede is in een paar
uren klaar.
Maar zijn verwachting werd bedrogen. Van
Duitsche zijde ondervond hij door de leger
leiding in alle opzichten tegenwerking. Wan
neer hij voordrachten wilde houden om het
publiek voor te lichten en voor te bereiden,
ontving hij het verbod om over de belang
rijkste punten te spreken; men onthield hem
de kennis van de gewichtigste stukken bij de
onderhandelingen met het Vaticaan, zoodaf
hij den-draad" verloor, en over Belgiëzweeg
men zoo stil en zoo lang, tot de tijd kwam
dat men niets meer had te zeggen.
Hij gevoelde zich uitgeschakeld; en toch
zoodra men hem noodig had, zoodra men het
niet kon stellen buiten zijn handigheid en
zijn geschiktheid om formules te vinden
voor samenwerking tusschen verscheiden par
tijen, riep men zijn hulp weder in.
Erzberger is betrokken geweest bij de onder
handelingen welke plaats vonden, toen
Von Hertling tegen het einde van 1917 tot
Rijkskanselier werd benoemd en bij de be
sprekingen, in dien tijd gevoerd, omtrent de
politiek te voeren tegenover de Bolsjewiki
in Rusland. En van Von Hertling moest hij
dadelijk bemerken dat het zijn plan was
hem in de kou te laten", en wat de Rus
sische politiek betreft, zag hij al spoedig in
hoe het dubbelzinnige gedrag van Duitschland
tot groote gevaren moest leiden. Hij ging zeer
pessimistisch denken.
Hij zag de dingen op een helling die naar
den afgrond moest voeren. In Berlijn werd
voortdurend een dubbel spel gespeeld.
Onder de omgeving van den Keizer en bij
den Keizer zelf was noch een vaste wil, noch
een klaar verantwoordelijkheidsgevoel
tevinden.
Erzberger haalt, bij gelegenheid van
Hertling's Kanselierschap en het beroepen van
Rijkodagsledcn in het ministerie, de volgende
woorden aan van Valentini. 's Keizers Kabi
netschef, tot een van zijn vertrouwden:
De hoofdzaak hij ai het gedoe is, dat wij
den Keizer in goed humeur houden; die heele
parlementariseering is toch niets anders dan
een vertooning voor enkele maanden; na
afloop van den oorlog komt alles weer terecht,
en de Keizer alleen zal dan precies zoo
regeeren als hij het voor richtig houdt.
I let is toch anders uitgekomen, merkt
Erzberger bij deze uitlating op.
Bij de bondgenootcn van Duitschland
heerschte overal ontstemming, omdat men
de houding der Duitsche regeering niet be
greep.
Het was niet alleen de . Ooste-nrijksche
Monarchie die aan een afzonderlijken vrede
begon te denken, ook Bulgarije verloor zim
goede gezindheid, en Erzberger vertelt ons
van Taiaat Pasha, den Turkschen grootvizier
die woedend als een stier"in Berlijn verschijnt.
Waar loopt de vredeszomer van 1917 op uit?
Het naspel is bij de Entente-inogcndheden
de vereeniging van alle commando's onder
Foch, en in Duitschland door Ludendorff
de voorbereiding tot den formjdabelen aanval
tegen Calais en Parijs van het begin 1918.
En het is het oude deuntje, opnieuw aan
geheven. De woorden waren anders, maar
het wijsje klonk hetzelfde. Werden de men
schen in 1917, bij den scherpen duikboot
oorlog, gepaaid met het refrein: binnen zes
maanden smeekt Engeland op zijn knieën
om genade, thans luidde het: Foch verbruikt
zijn reserves, hij houdt geen man meer over,
de vijand is in onze macht. De goede Michel
gaf zich over aan zijn droomen.
Erzberger was niet van zijn twijfel af te
brengen. Hintze, die Kühlmann ais staats
secretaris voor Buitenlandsche zaken op
volgde, moest hem in het midden van Juli
gerust stellen met zijn verklaring: Maar
ik heb me tot Ludendorff gewend met de zeer
preciese vraag of hij er zeker van was met
de tegenwoordige aanvalsmethode den vijand
volledig en beslissend te overwinnen? Hij heeft
toen een bepaald en klaar ja!" gesproken..
Maar dat klare verflauwde binnen de maand.
Reeds had Er/berger uit het hoofdkwartier
toen zeer ernstige tijding ontvangen. -Feu
vrede, heette het daarbij, zoo spoedig mogelijk
is niet langer meer een wensch in de lucht,
maar hij is de noodzakelijke, voorwaarde voor
ons verder bestaan. Wij hebben een nieuwe
regeering noodig, steunend op een aanzien
lijke meerderheid in de volksvertegenwoordi
ging, een regeering die niet zal worden uit
gelachen, maar die men zal vertrouwen,
wanneer zij bereid is tot vrij groote opoft'e
ringen, l leeft liet dan zin den oorlog zoolang
vol te honden, tot wij, uit gebrek aan men
schen en hulpmiddelen, op genade en ongenade
de wapens moeten neerleggen? Schoon
is hef voorzeker nicl veel te moeten opgeven,
maar het vooruitzicht is toch beter dan een
onvoorwaardelijke overga;;'.
De regeering in Duitschland kon niet en
dorst niet.
De Keizer maakte alleen de gevolgtrekking
dat men een geschikt tijdstip moest kiezen
orn niet den vijand in overleg te treden, de
Rijkskanselier won wachten totdat in het
Westen weder een overwinning was behaald,
hij had het steeds in den mond: nog een
beetje te wachten" een bemiddeling door
Holland werd gezocht, een propaganda in
Duitschland, voor den vrede, werd georgani
seerd. Men deed alsof men nog tijd had.
En Ludendorff drong aan: als men de
dingen nog eenigszins .in de hand wilde
houden, was er geen oogenblik meer te ver
liezen. Een plan echter had men niet.
Op dat moment greep Frzberger weder in.
Om de bemiddeling van Holland gaf hij
niet veel. Men had daar eindelijk genoeg
gekregen van Duitschland, was zijn be
vinding. Het zou beter zijn om terug te
keeren tot den voorslag van het Vaticaan
in Augustus 1917. Daarmee zou men Oosten
rijk, dat op het punt scheen af te vallen, bij
het verbond houden. Maar de hoofdzaak was
een nieuwe regeering te vormen, steunend op
de meerderheid van het Parlement, een
regeering van de meerderheid, met zuiver
omschreven beginsels en een zuiver omschre
ven doel.
Hij is het geweest, Frzberger, die een
programma opmaakte ter vereeniging van
Centrum, liberalen en sociaal-democraten.
Hij was het die in de onderhandelingen werd
betrokken tot vorming van een ministerie.
l lij was de noodigc man.
.,Hertling is te oud geworden", zeide de
Keizer en hield ziin indruk niet onder zich.
l lortling liad afgedaan.
:-!(> September l'HS had Frzberger het
programma gesteld, dadelijk is het door de
partijen aangenomen, l October had de
samenkomst plaats van de vier hoofden der
partijen niet den Kabinetschef van den Keizer.
De keus van zijn lieer voor Rijkskanselicr,
deelde hij nu'e, was t'evalien nn Prins Aiax
van Baden. Nu moest men echter niet gaan
denken dat de parlementaire meerderheid
zou gaan regeeren. Den Keizer mocht men
toch niet dwingen. En vooral, men mocht
hem toch niet aandoen dat een man als
Erzberger minister werd....
De omgeving van den Keizer was in niets
veranderd.
Maar de Keizer liet weten dat'hij Erzberger
gaarne als lid van het Kabinet zag, en ook
Ludendorff verlangde van hem het offer om
in het ministerie te treden. Zoo nam hij het
Staatssecretariaat, Buitenlandsche zaken, aan.
Andere machten beschikten echter reeds
over Duitschland. Prins Max van Baden had
eerst de regeering willen vormen en de ver
anderingen in de constitutie willen aan
brengen eer hij overging tot de vredes
onderhandelingen, maar Ludendorff liet hem
niet tot adem komen: ieder uur uitstel was
een verhoogd gevaar voor het vaderland.
5 October ging reeds de eerste nota aan Wilson
over zee, op militair .commando," gelijk
Frzberger het uitdrukt. Voortaan lag het lot
van Duitschland niet meer in handen der
eigen natie. Wij wisten," schrijft Erzberger,
dat men, zelfs in dit tijdstip, ons in de
hoogste kringen alleen voor goed genoeg
hield om de verantwoordelijkheid voor de
aanstaande ellende te dragen."
Is hij in die stemming tot het onderhoud
gegaan waartoe de Keizer zijn ministerie
noodigde in het slot Belleviie?
De Keizer hield er een aanspraak door zijn
nieuwen Kabinetschef opgesteld, en na zijn
algemeenc verklaring sprak hij enkele minuten
ieder der ministers afzonderlijk aan. In het
gesprek met Sclieidemann sprak hij over zijn
'lerinneringen aan Kassei, met Erzberger
sprak hij over den dood van zijn zoon. Over
politiek i/i die hoogst ernstige dagen g-een
woord!
Het was 21 October; met November kwam
voor Frzberger de tijd dat hij zich onaf
gebroken, bij wapenstilstand en vredesonder
handelingen, in dienst stelde van het vader
land en als dank den haat" inoogstte van
zijn landgenooten....
Wij nemen hier afscheid van deze proble
matische Natur."
W. G. C. BYVANCK