De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1920 13 november pagina 13

13 november 1920 – pagina 13

Dit is een ingescande tekst.

13 Nov. '20. No. 2264 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 13 AMSTERDAM'S ANNEXATIES Teekening voor De Amsterdammer" van Joh. Braakensiek Isaac van den Dam: ,,Hé, Tellegen, heb je nog geen tel(le)gen genoeg ?" iiiiiiiiiiiiiiminnMiiiiinmniMimiiniimnminiiminiiiiiniiiiiiHiiiitimim iiitmmiimi Dank zij het gelukkig initiatief der N. V. Het Concertgebouw" wordt bij de l Suste verjaring van Beethoven's geboortedag te Amsterdam en in Den Haag aan' een buiten gewoon belangrijk bestanddeel van zijn le venswerk, de kamermuziek, ruimschoots aan dacht geschonken. En deze cyclus van con certen blijkt voortreffelijk voorbereid : de onderscheiden perioden in de scheppingswerkzaamheid van den meester op program na program vertegenwoordigd, de keuze uit den overvloed van werken met veel beleid vast gesteld, de uitvoering toevertrouwd aan kun stenaars en ensembles van naam, uitbinnenen buitenland, het programma-boek geredi geerd op een wijze, waarop misschien een paar gegronde aanmerkingen te maken zijn, maar die toch over 't algemeen zeer dient te worden geprezen ! Ik heb slechts enkele der Concerten tot dusver kunnen bijwonen : den sonate avond van Willem Andriessen en Louis Zimmermann en de kwartet-uitvoeringen van het Rosé- ensemble en de Hagenaars. Andriessen en Zimmermann samen moesten we mér op het podium der Kleine Zaal zien. Zij zouden dan geraken tot een volmaaktheid van samenspel, die men nu nog niet verlangen mag. Nu reeds waren er momenten van op merkelijke eenheid. De samenwerking van zoo innig-muzikale instrumentalisten als deze twee moet wel van het allereerste samengaan af iets zeer boeiends opleveren. Er was hél veel verrukkelijks in hun spe', en hun in elk iiiiiiiiiiiliiiiiiiiiiiiiiiitiiiitiiimiiiiiiiii iiiiiniiii iiiiiiiiiiiiiiiiiii minimi iiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiit IMIIIII umi IIHIIII vroege morgenuur tot aan den avond, al de lange trage uren door. Kom ik er dan nooit uitV" dacht hij ver drietig, terwijl hij zich dieper in zijn jas schurkte om den wind die met plotselinge hevigheid rond een straathoek gierde, vreet 't dan zoo in me, dat het 't laatste beetje goeds nog opvreet?" Maar weer dacht hij aan zijn wonderlijk-stille avonduren in de lamplichtbeslotenheid, wanneer zijn zie! kon uitwieken over alle grenzen heen en sterker dan zooeven doorschoot hem de vreugde. Tegen de almeer aansluipende grauwheid van den avond in trachtte hij deze innerlijke lichtheid vast te houden. Wel woelde daaronder als een donkere dreiging dit denken : Een paar uren, een snip per, een kruimelke. . .. wat is dat naast het zware brok van den dag V Wat is de bleeke schijn van die twee, drie uren naast de lange donkere werkelijkheid V Maar hij wilde doof zijn voor dien immer manenden roep, hij wilde dezen vleug van lichten moed niet laten glip pen voor de donkere vertwijfeling van zooveel dagen en nachten. In zijn kamer stonden de dingen al vergrauwd in avond. Toch sloot hij den laatsten valen dagschijn nog niet buiten om als de eindelijke diep-verlangde vertroosting het lamplicht over de dingen te doen uitschijnen. Uitziend over het armelijk verschiet van nat geregende daken onder iichtloos hemeigrijat hij zijn boterhammen, de plichtmatig af gepaste en dronk ziin thee, die ongekookt ditmaal doch lauw boven ren halfdood lichtje stond. Dan riep hij op het al donkere gangetje boven aan de trap en wachtte tot de talmige dikke juffrouw onder een traag-zeurend bab beltje, dat geen antwoord scheen te verlangen, het eetgerei had weggeruimd. Toen sloot hij de gordijnen, langzaam en zorgvuldig, hield den afgestreken lucifer boven de gaslamp, zag hoe met een plof het licht van onder de roud-papieren kap uitstroomde en de kamer vulde. Een glimlach omgleed zijn mondhoeken toen hij aan de tafel schoof en voor zich, midden in de lichtuitstrooming het boek opensloeg. Hij vouwde de smalle witte handen eromheen en boog het hoofd erover. Om hem stond, als een huis. de stilte. Hij las overgegeven, verzonken in zijn lec tuur. Soms was er in de kamerrust het kortknappende geknetter van het houtwerk of het kraken \an zijn neten stoel en gestadig ging over hem het ruischend gesuize! van het gas, doch het raakte zijn bewustzijn niet, dat ver boven dit alles uitgestegen \\a-, Over hem koepelde de groote dag, bleek blauw en zonnig en een goudige najaar-damp walmde tusschen de boumen van de rocrlooze lanen, waarin geen windzucht zong. eruchtloos gingen zijn voeten over de groene weekheid van grastapijten, loom-hellend naar wijde witte waterbekkens. Hij snoof den kruidig-prikkelendeu geur van vochtige aarde en dorrend loof. En hij zette zich aan den rand van het bassin, waarin het water uitlei in klare effenheid, waarover geen windademing een rimpeltje trok. Maar een goudgeel blad kwam in schokkende dwarreling neergevaren tot hpt tiacTpn bh'pr on do pft>n-<7roenc <oippcHET WERKELIJKE LEVEN DOOR MARIE SCHM1TZ Hij stapte de natgeregende steenen bordestreden af vóór het hooge grijze kantoorge bouw, dat eigenlijk een oud patriciërshuis was. Gevel, gangen en trappen droegen nog het merk van de ingetogen weelde, den statigen praal der voorouders, maar de weidsche kamera waren door piéttitlooze handen ge schonden en een zeer modern business-gerucht vervulde de hooge ruimten, die van ver leden stilte spraken. Maar nu lag achter hem alles in zwijgen, want vandaag was hij de laatste die huiswaarts ging. Hij zette zijn kraag op. want er viel een fijne motregen en van de druipende herfstboomen keilde de wind, die met stuivende rukken langs de smalle gracht gevaren kwam, groote droppen omlaag. Een grijze schemer begon al te vallen, verder weg in het donkere gracht water spiegelde zich in dooreenglijdende kringels en strepen het gele licht van een al aangestoken lantaarn. Naarmate hij de buitenstad naderde, boden de straten almeer den troosteloozen aanblik van een stad in najaarsregen in het uur tus schen licht en donker. De winkels, meest kleine nerinkjes, waren nog niet verlicht en de simpele burgerwoningen, tot ziellooze cliché's aaneengerijd, stonden naakt en schamel in den natten nadag. Een huiver overliep hem en hij moest zich met al zijn krachten schoren om zijn innerlijk niet in deze vale troosteloosheid te voelen wegzinken. Hij moest den weerzin verduwen, die hem bekroop wanneer hij dacht aan zijn kaal kamertje met het afgeloopen zeil en her gebloemd behang, met de gekookte thee op het lichtje en de afgepaste boterhammen met worst en koek. Maar hij dacht aan zijn boeken, hij dacht aan de zoete innigheid van het lamp licht over ziin tafel, en de vreugde schoot in hem op. Maar weer strekte dat andere de glibberigkoude glijdende voelarmen naar hem uit, dat andere dat hem had heel den langen dag, het vale minderwaardige gehate bestaan. Weer hoorde hij om zich heen den pedempt-kletterenden roffel der schrijfmachines, het geslif van voeten over den hout-granieten vloer, het gerucht van stemmen, luide en gedempte, die over en door elkander gingen, het geklater van geldstukken op de marmerplaten voor de loketten. En hij zag het 's zomers groeniggedempte, 's winters nuchter-naakte licht dat van de gracht af door de hooge ramen binnenvloeide. En hij voelde den dompen druk, -Hp Hrtffp rlpnrpcsip Hip nipt afüpt van hpt ling. Als kwam plotseling een teeder trillend leven over de blinkende klaarte gevaren, wiek ten rimplende kringen in al sneller deining uit, tot zij flauwden en in ijlte vervloeiden. En hij staarde naar het goud-gele blad op de roerlooze groene doorschijnendheid als naar een brozen droom van schoonheid. Een luider knetteren van het hout kraakte door de stilte. Een schok voer hem tusschen de schouderbladen, hij zag op. Aanvankelijk staarden zijn oogen in de leegte, dan zag hij plotseling in den rooden schijn van de lamp de gele en bruine bloemen op het grijze be hang. Hij hoorde den tik van het kleine houten klokje en turend naar de wijzerplaat zag hij, dat het al half tien was. In halve bewustheid voelde hij de moeheid van den langen werkdag, maar zijn oogen gingen alweer omlaag naar het boek. Nog niet !" dacht hij, hartstochte lijk zich klampend aan het ene begeerde, nog een enkel uur!'' Maar hij voelde hoe diep onder alles een vale moedeloosheid hem al beloerde ; als een hoon sneed door zijn den ken de vraag : ,,En dan?" En hij kon het visi oen niet weren, het grauwe, dat al klaarstond : de korte nachtvergetelheid en dan de lange trage schrikkelijke dag. Maar nog wist hij haa>tig neer te drukken wat als een nieuwe wanhoop dreigde, weer vouwde hij de. handen rond het boek en la:-. En voor hem uit lijnden de lange rechte lanen, eenzaam en plechtig. Maar achter de ijlte van de laatste stammen zag hij de oranje viamming gloeien van de lucht in avondbrand. Als een belofte lokte het hem, vreugde en verwachting doorsidderden zijn hart. En het leek of, naarmate hij naderde, de gloeiende schijn zich verdiepte, een vurig rood, een zwaar :-affraan-geel. een diep-smeulcnd purper kwa men opvlammen en uitvloeien over het vloei end koperrood. Sneller gingen zijn voeten en ziin adem, zijn wijde i.njgcn gulzig dronken de heerlijkheid die hij naderde. Tot plotseling het geboomte zich voor hem opende en daar voor hem lag, als een glanzend-stille droom, de groote vijver, spiegelend in de kleuren van den hemelhrand de trotsche rijzing van het kasteel. Roerloos stond hij en aanschouwde de weidsche heerlijkheid die daar voor hem open lag. Achter het kasteel glooiden de diepgroene grasgazons zachtkens weg tot waar de droom*ti!ie populieren een muur van tluweelig-donkere schaduw bouwden. Over het trillende, glansheldere vijvervlak dreven de purperen, oranje en groene reflexen van den hemel. Maar een zingend leven kwam deze roer]o"Ze schoonheid dourvloeien, een leven dat als o)i te ademen -eheen uit de ruischende nooiiien en .-truiken, uit de donker wordende aarde, uit de steenen droom, die het kasteel was. Het was een stille vage muziek als van violen en hoog-klare stemmen, naderend van ver. zwellend a's een windsuizing die door bla deren nadert. Hij luisterde, zoete melodieën begonnen in hem uit te zingen. Al nader kwam het en hij richtte den blik naar den overkant, waar de al schemerige nissen der lanen boog den. En plots zag hij deze schemering gevuld met de vlottende lichtheid van blank-luchtipe opzicht meesterlijke voordracht van het Ada gio in de Sonate A. gr. t. Op. 30, No. 1. zal ik me bij voorkeur blijven herinneren. Het Haagsche Strijkkwartet" vindt in deze concerten-reeks een bijzonder zware con currentie. Maar men heeft goed gedaan met het naast de meer beroemde ensembles een plaats te geven. Ik heb het met genoegen en waaraeering gehoord ; de Groote Fuga Op. 133, waarmee Beethoven ontegenzeggelijk de grens der verklankingsmogelijkheden van het strijkkwartet heeft overschreden, brachten de Hagenaars althans met pittigen durf en kloek «Man uit. Arnold Roséen de zijnen, gedurende vele jaren in onzen kring zér gemist, brachten kunst van den allereersten rang. Samenspel, beantwoordende aan de hoogste technische eisenen, en van een uiterst zeldzame gevoelig heid. Welk een schitterend violist is de leider, maar hoe voortreffelijk ook secondeert Paul Fischer; wat weet hij zijn beteekenisvolle trekjes met fijnen smaak op den voorgrond te brengen, en met wat voornamen toon! Anton Rusitzka voorts doet bijzonder mooie dingen als altist, en Friedrich Buxbaum's cello-spel, op zichzelf reeds zér hoogstaand, is bepaald een wonder van aanpassingsver mogen. In de groote zaal van het Gebouw, op de .abonnementsconcerten, heeft allereerst een hernieuwd optreden van Arnold Schönberg de aandacht getrokken. Veel afwisseling is er niet in wat hij na een veeljarige componisten carrière te bieden heeft. Verklarte Nacht" und kein Ende ! Ik hoorde het knappe stuk nu voor den derden keer, en vond het ditmaal rijkelijk lang. Ik geloof niet, dat het bij her haalde uitvoering wint. Overigens : ik begrijp ?er niets van, dat Schönberg, die duidelijk genoeg getoond heeft, met muziek van een dergelijke makelij sinds lang geen vrede meer te hebben, toch nog telkens weer met dit stuk voor den dag komt. Het opus der Fünf Orchesterstücke" kre gen we nu in zijn geheel, en ik kan er alleen dit van zeggen, dat ik het zelfs niet interes sant," maar eenvoudig foei-leelijk vind. En dat het naar mijn inzien een schande is, voor der gelijk gedoe de artisticiteit der orkestleden en hun nobele .instrumenten te misbruiken. Ik blijf nog steeds aannemen, dat deze muziekmakerij van Schönberg geen boerenbcdrog is, maar 't is op 't kantje ! Na de pauze op denzelfden avond : de Vierde van Mahler. Ah, welk een contrast ! Ik heb van deze uitvoering, die door Dopper met veel verve en in den echten Mahler-geest geleid werd, zér genoten, al liet mij Birgit Engell's zang in het finale ook volkomen koud. Bepaald hinderlijk vond ik haar coquetteeren met het timbre harer lagere tonen. Op een ander concert gaf deze zangeres een zeer aannemelijke uitvoering der bekende ariauitMozart's II re pastore." Ziedaar haar emplooi ! Mahler kan zij niet zingen ; getuige de geduchte tegenvaller, dien zij ons bereidde met Wo die schonen Trompeten blasen" en Ich atmet' einen linden Duft." Wer hat dies Liedlein erdacht?", och ja, dat ging nog.. .. Dit was een concert van Dopper, waarvan me i n de eerste plaats een uitmuntende, vvarmmuzikalc, den bouw duidelijk uitbeeldende vertolking van Strauss' veel te weinig gespeeld Toondicht Also sprach Zarathustra" bijblijft. Een nieuw stuk van den dirigent van dezen middag, Adagio mesto", sloeg niet in , en het zal denkelijk nooit inslaan, want, zoo ergens, dan past hier de kwalificatie mesto", wee moedig", neen : treurig," Bovendien ver moeit dit, gelijk ieder ander, complex van korte variaties in grooten getale. Het stuk is zeldzaam knap van bewerking en instrumentatorisch is het al hél bijzonder. Er zijn ver rassend-niéuwe tinten in, vooral hoogst op merkelijke grijzen." Van deze compositie Detni-Saisons f 85. SMIT & C0., P. C. Hooftstraat 66 iimmiiiiiiiMimi gewaden, niet het vlug en gratievol gebaren spel van ranke en fijne meisjesfiguren, met het statig-harmonieus bewegen van hooge vrouwengestalten. Het wijde diep-groene open rond het kasteel, langs de boorden van den kleur-kaatsenden vijver vulde zich met dit plots aanvlottende leven. Maar terwijl hij in ontroerde bewonde ring dit vlottend gaan en komen een muziek van beweging bestaarde, zijn oogen indronken de praal der wijde zijden gewaden, der vlinderluchtige kleedjes, de schoonheid dier edelgedragen hoofden, met hun sierlijke lijn van haarwrong en door haarband tezamen gehouden krullen, was daar eensklaps in dit luchtiglicht beweeg de drom van donkerder schoonheid : edelen in hoofschen zwier en pralende kracht naast de blanke teederhcid der vrouwen. Hij zag de korte fhiweelen bui zen met zijden lint en kanten lubben, de de gens met hun glans-uitslaande gevesten, de hooggekapte rijlaarzen en de rijke allongepruiken onder de bevederde groote hoeden. En hij zag den lach die over de gelaten ging, de hlinking en lokking der oogen, hij zag haat flitsen in een blik, en donkere dreiging, en hij ?zag de smachting in diepe vrouwenoogen. En hoe een donkere mannenarm zich boog om smalle meisjesschouders en twee gingen lang zaam, verloren in de schemering der lanen. En durend ontstroomde hem, zachter en luider, de muziek als uit ongeziene bron. Toen hij het hoofd ophief stond de kamer als een wezenloos ding om hem heen. De leege stoelen, het blinkend-bruine bazar-kastje met zijn pronk van wit-met-gouden beeldjes en groote rose schelp, stonden doelloos tegen den hebloemden wand geschaard. Er leek een ijle leegte te hangen in de schemerroode hoeken, onder het vage plafond. Het kleine houten klokje telde met opdringende regel maat de snelle seconden af, maar noch dit, noch het stage suizen van het gas vermochten de stilte aan te randen. Hij zag om zich heen als zocht hij. Er leek hem iets op onnaspeurlijke wijze veranderd, neen het kwam hem voor dat er iets gebeurd was, dat van alle dingen plotseling het aan zien gewijzigd had. Half twaalf!', zegde hij zich toen zijn oogen langs het klokje geglipt waren, doch schoon hij wist dat dit beduidde het onherroepelijk einde van den avond en het weer naderen van het nog slechts door weinige vergetelheidsuren weggehouden gehate, zegde dit hem niets. En diep in zich speurend naar de hem immer nu beloerendej en besluipende wanhoop, vond hij deze niet. Dieper leunde hij in zijn stoel terug en schoof het hoek een eind van zich af. Bewust voelde hij hoe de knmerwanden rond hem stonden en hij gaf zich over aan de ruischelende stilte. Maar wat doorzong die stilte met een wezen lijker stem? Het was de ijle muziek van violen en hoog-klare stemmen, het was de windruisching in de popels, het was de diepe toon van mannenstemmen en mannenlach. Zijn oogleden zakten, hij glimlachte. Boven het roodbruine kasteel was de lucht klaar groen geworden, gelige reflexen trilden op het vijvervlak, l.'it de onen vensters en deuren van het zal Dopper, dunkt me, geen plezier beleven." Maar met die bedoeling schreef hij ze ook niet. Wél zal het stuk, naar ik vertrouw, bij iedere nieuwe, door artistiek willen-begrijpen gedragen uitvoering vermeerderde waardee ring vinden Mijn korte aanteekeningen van dezen keer besluit ik met de vermelding van een ten deele door mij bijgewoond Zondagmiddagconcert in de Ronde Luthersche Kerk, waar ik het A Cappella Koor Bel Canto" onder leiding van Alphons Vranken Sweelinck en Palestrina hoorde zingen : mooi in stijl, zeer beschaafd en met verblijdend-juist klankbegrip. Vranken, die een sterken koor-dirigenten-aanleg bezit en bovendien veel goed over koorleiding heeft nagedacht, doet met de scholing van dilettan ten in dezen voornamen stijl uitmuntend werk. H. J. DEN HERTOG IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIlllllltllüllllMlllllllllllllllllllllllllltlllMIIII Inhoud van de Nov.-Tijdschriften Elsevier's Maandschrift: J. Knoeff, Het Etswerk van Corn. Bega. Joh. Tielrooy, Qeorges Sabbagh. Max Eisler.Oud-Weenen. Dr. Raimond van Marie, Kunstlievende vorsten uit Italië's verleden. kHélène Swarth, Verzen. Ernest Claes, Pastoor Munte. P. H. Ritter Jr., De ijlende reis. Ernst Oroenevelt, Het Vreemde. Bep van der Harst, Bedevaart. J. J. van Geuns, De ivoren fluit. Kroniek. H. R., D. Th. J. en C. V., Boekbespreking.?Tentoon stellingen. Nederland: J. B. Meerkerk, E. J. Potgieter. Jan J. Zeldenthuis, Langs de oude wegen. Anton van der Stok, Soos-kletsers. ? A. B. van 'Tienhoven, Het afscheid van de Lange.?Louis Reyers, Opstanding. Proza. Boekaankondiging. Edward B. Koster en Wouter Hulstyn, Verzen. Onze Eeuw: Balthazer Verhagen, De Bacchanten. Mr. Oerbert Scholten, Recht. Prof. dr. J. Lindeboom, Thomas More en zijn Otopia. Mr. P. Otten, Pan. Mr. J, C. van Oven, Aanteekeningen op [de Wereldgebeurtenissen. De West-Indische Gids: Jhr. L. C. van Panhuys, Luchtvaart in Guyana. Dr. H. D. Benjamins^ De grenzen van Suriname. Mr- R. Bijlsma, De karteering van Suriname ten tijde van Gouv. van Aersen van Sommelsdijck. Jhr. L. C. van Panhuys, Een man van de Daad. Boekbespreking. Vragen van den dag: Dr. Jansen, Luther's Huwelijk en huiselijk leven. H. W. Heuvel, De ruïne der kapel van Vragender en haar omgeving. Dr. H. C. Rogge, De Verj ngung". van E. Steinach. Ds. K. Vos, In memoriam I. J. de Bussy. M. D. J. van Doorninck, Gedroomd gesprek. Johannes Reddingius, Over Jacob Winkler Prins Mid dentijd. 'C. Ewings-Mazel,*Het geneeskundig onderzoek voor het huwelijk. Constant van Wessem, Napoleon over Waterloo. Vragen des Tijds: Mr. C. W. Star Busmann, Het ontwerp-zeerecht. Mr. A. v. d. Kop pel Jr., Hervorming van ons strafstelsel voor volwassenen. C. P. van der Sluys, De rechtstoestand*der ambtenaren. F. J. van der Molen, Het dreigend tekort aan onder wijzers. Mr. E. van Raalte, Binnenl. Overzicht. Nederl. Munt Hollands beste 1O cent sigaar lllllllllllllllIlmlIIIMIIIIIIIIIIIIIIIMIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIINIIIII kasteel stroomden golven muziek naar buiten, lichten ontbranden in de ruime zalen. Tusschen de velen ging hij, langzaam op den ca dans der muziek, als gedragen door de licht heid van een droom. Hij hoorde den diepen klank van zijn lach, hij voelde de stille statig heid van zijn gang, het warme glanzen van zijn oogen. Hij voelde zich door het leven omslui ten in een onverbrekelijk verband. Langzaam bewegend als een die gaat in droom, stond hij op. Hij sloot het boek en legde het weg, hij schoof zijn stoel tegen de tafel, ruimde wat slingerende kranten en wond het klokje op, als iederen avond. Dan draaide hij het gas uit, schoof de gordijnen open en staarde langen.tijd naar het donkere sterlooze stuk nachthemel. Om zijn lippen zweefde de bestendige glimlach en de glans in zijn oogen doofde niet. In de rust van het bed, toen-de slaap hem al omvangen kwam, in die flits-korte opflikkering van helderheid tusschen wake en slaap, wist hij : Nu heb ik het werkelijke leven gevon den, voor altijd. De vale dag, die niet tot lichtheid stijgen wilde, vloeide traag door de hooge kantoorramen binnen, legde hier en daar een bleeken glimmer op het houtvernis of het metaal van een copiêermachine. Dieper in het vertrek brandde al een wit-omkapt gaslicht. Er ging stadig het rellend gerettel van schrijfmachines, waarin soms even een vlaag van driftige stem men opstreek ; aan een der loketten telde een bediende met moeitelooze radheid veel klin kende rijksdaalders op het marmer uit en een breedgeschouderde buikige chef gaf een luid ruchtige schrobbeering aan een schuchter bediendetje om een begaan verzuim. Over zijn boeken gebogen, rustig werkend, hoorde hij heel dit leven rond zich heen zieden. Maar hij voelde hoe het hem onberoerd liet, als had eenzaamheid een beschuttenden kring rond hem getrokken. Even lichtte hij het ge zicht op, zag de dingen en menschen van alle dagen in het glanslooze licht; het bleef zijn geest ver en onwezenlijk. Hij hoorde het la waaiig gebulder van den chef en het hakkeligbang gepraat van het bediendetje als ware het een verhaal uit een boek. Dieper boog hij zich over zijn boeken, boog hij zich over zijn eigen ziel. Geluk vloeide in hem uit, zooals in den morgen het licht uit vloeit over de aarde. Er was geen vulgair rumoer van een zielloos leven, er waren geen leelijke en banale dingen in den glansloozen dag, dit a)!es was niet dan een schemerige en leege schijn. Maar hier, in hemzelf waren du rend, hij wist het, schoonheid en geluk, die het eenige, het werkelijke leven waren. Gedeponeerd Handelsmerk Oit merk op Uwe rookartikelen garan deert U kwaliteit. VOOR ENQROS: JAN AARNOUTSE UI A A n

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl