De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1920 20 november pagina 7

20 november 1920 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

20 Nov. '20. No. 2265 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND CARL SPITTELER BEKROOND Ik ken de heeren van de Stockholmsche Academie niet, maar er moet toch wel een zeekere sympathie bestaan tusschen hen en mij. Het jaar waarin ik Tagore leerde kennen en bewonderen, was ook het jaar waarop hem den prijs werd toegekend en op denzelfden datum dat mijn vertaling van de Gitanjali in het Hollandsen verscheen stond ook het nieuwtje van zijn bekrooning in de bladen. Ik had er heusch geen werksaam aandeel in, maar het was zeer naar mijn genoegen. Eevenzeer was ik ingenoomen met de keuze van Romain Rolland, en ziedaar! m: wordt er weer een Dichter bekroond, die veel te weinig bekend is naar mijn meening en wien men het van harte moet gunnen. Wanneer men name lijk deeze onderscheiding beschouwt als een eerbetoon voor een groot schrijver, en niet zooals Nobel het wel oorspronkelijk bedoelde, als steun voor een arme maar veel beloovende jonge artiest. De leezers van de Amsterdammer zullen zich herinneren dat ik reeds jaren gelee den inj dit __ [weekblad Spitteler heb geCarl Spitteler preezen als den grootsten Dichter van onzen tijd die Duitsch schrijft. Ook in de Inter nationale tribune van dit bad verscheen iets van zijn hand, met zijn portret dat wij hier nogmaals reproduceeren. Mijn artikel ver scheen later in mijn zesde bundel studies. Toen ik in 1907 in Berlijn was schreef ik een Duitsch opstel over Spitteler, maar kon het niet in een voornaam tijdschrift geplaatst krijgen. Niemand kende Spitteler, en mijn lof scheen de Berlijnsche ,,gendelettrie" niet te behagen. Ik|vergeleek Spitteler toen bij een eenzame palmboom op een digt-bewassen eiland. Zoolang men op het eiland is, ziet men hem niet, door al het digte struikgewas om hem heen, maar als men aankomt oi wegvaart datj ziet men eerst hoe ver de schoone palmenkroon nog uitsteekt booven al het minderwaar dig struweel. En juist deezen zoomer kon ik uit voering geeven aan mijn lang voorgenoomen beede-vaart naar den ouden grooten Zwitser. Zoodra de oorlog voorbij was wilde ik hem bezoeken, en ik ben recht blij dat ik den 75jarigen de hand heb gedrukt en mijn hulde en groet als Hol lander heb gebracht Toen ik hem de gelijkenis varïden palmboom vertelde klapte hij zachtjes in de handen als een verheugd kind, en hij be vestigde, wat hij mij reeds geschreeven had, dat mijn waardéering hem meer plezier deed dan een ridder-orde. Wij hebben toen ook, heel even, oover den Nobelprijs gesprooken. Hij had er maar een vage kennis van, en vroeg zijn vrouw om zijn geheugen te hulp te koomen. Wat was dat ook weer? Zooiets als een prijs?" vroeg hij, alsof het. hem in 't geheel niet raakte. Dit was geen teeken van seniel verlies van geheugen. Zijn geest was helder en scherp als van een jongen man, en hij was fier op zijn ouderdom. Geen enkel Zwitsersch Dichter is zoo oud geworden als ik" zei hij. En ieder weet hoe hij tijdens den oorlog oover den Duitschen aanval op Belgiëgesprooken heeft, met forsche, kalme waardigheid, daarmee alle sympathie der opgewonden Duitschers ver liezend. In mijn artikel kan men nadere bizonderheden leezen oover den Dichter en zijn werk. De,,OSympischer Frühling" en Prometheusen Epimetheus" behooren tot de schoonste klassieke werken in de Duitsche literatuur. De prachtige taal is rustig en gedragen door diepe wijsgeerige gedachten. Wat het groote gedicht oover Anangkèzegt is van ongehoorde vrijheid en stoutmoedigheid, dieper dan de ideeën der Duitsche systeem-filosofen. En de teegen-oover stelling van Prometheus en Epimetheus raakt het allergewigtigste probleem der menschelijke natuur. Wij zijn allen of Promethiden óf Epimethiden, en de fijne ironie en scherpe geest van Spitteler stelt het contrast in helder licht. Hoe gaarne zou ik aan Spitteler's werk een meer uitvoerige studie wijden maar ik moet het uitstellen tot de eigen productie mij vrij laat. Men weet dat Spitteler met een Hollandsche vrouw getrouwd is, en groote belangstelling heeft voor ons land en onze literatuur. We kunnen ons verheugen om het eerbewijs dat den ouden te lang miskenden Dichter ten deel is gevallen. F R E D E R i K VAN EEDEN 1111 III MIN Illlllllni Hlllllllllllllllllll Illllllllllll JAPANSCHE VERZEN bewerkt door W. H. DE Roos Een van de beide oudste Japansche ge schiedwerken, n.l. de Nihongi (Japan's Annalen), in den aanvang van de achtste eeuw gepubliceerd, verhaalt ons in verzen en proza de belangwekkende liefdesgeschiedenis van den God ya-chi-hoko. Ya-chi-hoko Achtduizend Speren", is een der namen van Oho kuni nushi, de Heer van het Groote Land, een belangrijke figuur onder de goden van den echt nationalen Japanschen godsdienst, het Shinto, (Pad der Goden). De bènaming,;,Shintd kreeg hij pas later ter onderscheiding van de leer van den Buddha, die Butsodo (Pad van den Buddha) genoemd werd. Oho-kuni-nushi werd, nadat het Buddhisme via China in het Rijk der Rijzende Zon was doorgedrongen, vereenzelvigd met de Indische godheid Mahakala, in China onder den naam Daikoku (groote Zwarte) vereerd. Het Sinico-Japansch aequivalent voor Ohokuni is eveneens Daikoku ; ten gevolge van deze naamsovereenkomst werden beide god delijke figuren in Japan met elkander in verband gebracht, eigenschappen van den een aan den ander toegeschreven en omge keerd. Ongetwijfeld heeft deze toevallige omstandigheid bijgedragen tot de snel ge wonnen populariteit van den uit het Westen ingevoerden Mahakala, thans geheel verjapanscht tot de figuur van den geluksgod Daikoku, met n Shintoistische n Buddhistische elementen in zijn karakter. Zoo kan Daikoku gelden als een goed voorbeeld van de innige vermenging van vreemde en eigene gedachten, de sterke eigening van vreemde cultuur-waarden, die in Japan overigens geen zeldzaam verschijnsel is. Doch volgen wij nu, in den tijd, toen er van Indischen noch Chineeschen invloed op Japansche zeden en geloof sprake was, den god der oudheid ya-chi-hoko op zijn tocht naar Koshi, waar hij de geliefde zocht. De Nihongi vermeldt : Toen deze God yachi-hoko, met de be doeling de princes van Nuna-kaha te huwen, zich naar het noordelijk land Koshi begaf, bereikte hij het huis van Nuna-kaha-hime ; de princes, en hij zong: Ik, Ya-chi-hoko, de verheven God. der achtmaal duizend speren, zocht in geheel het rijk, dat acht eilanden telt, een vrouw voor mij vergeefs. Toen hoorde ik : er zou zijn in Koshi, 't noordelijk land, het ver-verwijderd land, een meisje, wijs en schoon. Zoo sta 'k dan hier, voor haar verblijf en werf er, smeekend om haar min. Hoe lang al duurt die wreede wacht, nu voor haar deur ik ga en keer. Nog heb ik niet mijn zwaard ontgord, nog hult de sluier mijn gelaat. Ik wend mij tot de planken deur en ruk en duw, en duw en ruk Wee ! dat zij die gesloten houdt ! Riep eerst de nuye, die nog hoop mij schonk, duidend van 't groen gebergte uit den nacht, nu krijscht ontstellend al de goudfazant, Hoor hem ! den kwelgeest in 't ontwakend veld i Daar kraait de vogel van den hof, de haan. Hoe haatlijk zijn die vogelstemmen mij; Ik wilde wel, dat ik'hen dooden kon, dwingen tot zwijgen. Gij, hemelbode, snelgewiekt, doe kond toekomstigen geslachten, dit gebeuren! Ter toelichting van dit lied diene, dat het in den ouden tijd, zooals thans nog bij meerdere volksstammen op Formosa o.a., gewoonte was, dat de man zijn geliefde of zijn jonge vrouw des nachts in haar huis bezocht. Bij het aan breken van den nieuwen dag, hier aangekon digd door den roep van de goudfazanten en het gekraai der hanen, moest de minnaar het huis der liefste verlaten. De teleurgestelde minnaar stelt in de oude Japansche, evenals in de Chineesche gedichten meer dan eens de vogels, die den nieuwen dag uitroepen, er voor verantwoordelijk, dat zij hem de hoop op een liefdesnacht ontstelen. De nuye" is een nachtvogel uit de fabel wereld. De beteekenis der beide laatste regels van het archaisch minnelied, die letterlijk vertaald luiden : O ! snelvliegende bode, die aan den hemel loopt, ook de vertelling van deze zaak!" Iaat aan duidelijkheid veel te wenschen over. Volgens den beroemden kenner der oudere Japansche literatuur, Motowori Norinaga zouden zij beteekenen : moge dit gezang als n bode toekomstige tijdperken bereiken en voor hen de herinnering aan deze gebeurtenis bewaren. Een ander bekend commentator, Moribe, is de meening toegedaan, dat deze verzen aan het gedicht werden toegevoegd door de van regeeringswege aangestelde zangers, die in lateren tijd de oude liederen ter begeleiding van oude dansen zongen. Toen nu de God met dit lied getuigd had van zijn groot verlangen, zong Nunakahahime, zonder de deur van haar verblijf te openen, den volgenden zang : Gij, hoog-verheven God der achtmaal duizend speren, weer uit uw hart den twijfel, die vernielt! Wat ben ik anders dan een wispelturig meisje, Nu eens gedwee, willig als hangend kruid, Dan weer gelijkt haar hart, den dartlen, snellen vogel, die zijn verblijf houdt op het zandig strand. Thans heeft het, bij geval, Veel van een regen-fluiter; doch weldra zal het weer een lieve vogel zijn. Daarom, verheven God der achtmaal duizend speren, Spil aan den twijfel nog uw leven niet! Gij, hemelbode, snel gewiekt, doe kond toekomstigen geslachten dit gebeuren ! Het laatste woord der princes van Koshi op het aanzoek van den god vinden wij in den tweeden zang van Nuna-kaha-hime -. Wanneer de zon achter den berg gezonken en raven-zwart de nacht is, zal ik komen. Gij zult mij naad'ren, als het morgenrood, Glimlachend, met uw blijde, stralende oogen En uwe armen, als de bast van taku, zoo blank en lichtend, zult gij innig, teeder, vleie-om mijn boezem, die als sneeuw, zoo blank, en teeder is. Teeder - omstrengeld zullen we elkander koozend, onze blanke armen als donzen peluw leggen onder 't hoofd en dij aan dij, dicht bij elkander, rusten. Spreek mij van uw verlangen nu niet meer, O, Groote God der achtmaal duizend speren, Wanneer de zon achter den berg gezonken, en ravenzwart de nacht is, zal ik komen. Gij, hemelbode, snelgewiekt, doe kond toekomstigen geslachten, dit gebeuren. De Nihongi besluit het relaas van dit god delijk liefdesavontuur, zooals de meerderheid van de amoureuze verhalen in later tijd, tot tevredenheid van het meerendeel der lezers. Alleen wordt het hier onomwonden in enkele woorden neergeschreven. Daarom pleegden zij dezen nacht den bij slaap niet, doch in den nacht van den daaropvolgenden dag, pleegden zij doorluchtiglijk den bijslaap met elkander. Een korte toelichting op een detail van de vertaling van het laatste lied is hier gewenscht. Het origineel zegt namelijk, dat de princes te voorschijn zou komen, wanneer de nacht zwart als de nuba-vrucht zou zijn. Wij meen den goed te doen met deze, voor ons niets zeggende vergelijking, in de vertaling door een andere, in het westen gebruikelijke, te vervangen. Evenmin konden wij de nadere beschrijving der armen wit als koorden, uit papier-moer bei-bast (papier moerbijboom taku) gemaakt" in de vertaling overnemen. Ten slotte zij de aandacht nog gevestigd op het primitief karakter van deze arcljaischc gedichten, die met hun eenvoudige, frissche beeld-vergelijkingen, in hun naieve zinnelijk heid, in vorm en gedachte, zoo sterk ver schillen van de latere Japansche poëzie. Wel opvallend is het contrast tusschen de ,,naga-uta het lange lied" uit het Shinto stisch tijdperk, als poëzie van een primi tief volk kenschetsend, en de vijfregelige, tot een totaal van n en dertig lettergrepen saamgeprangde uta", het korte lied, dat niet meer geeft dan een vaak verwonderlijk rake impressie, een fijn-benaderde stemming, waar in de dichter dweept met het maanlicht, met de sneeuw, met het bloesemend geboomte, of het herfstig geblaarte en waarin hij, onder den invloed van het Buddhisme de kortheid van het leven, het ijdele van alle aardsche vreugd en smart bepeinst, Een ander maal moge een proeve van vertaling van enkelen onder deze latere producten 'bewijzen, hoe snel de leer van den Buddha geheel andere gevoelens wakker riep in de zie! van den Japanschen dichter. iiiiiiiimiiii iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii imiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiliiiiiiiiiiiiii iimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiii K. V. HET NEDERLANDSCH TOONEEL Elektra, door S o f o k l e s. Het Nederlandsen Tooneel floreert. Thans is daar, wat lang ontbrak : de bezieling. En als van den eersten avond af heeft het publiek contact gevoeld, een ongekende volte op alle rangen in den stadsschouwburg. Tusschen een publiek trekken en een publiek boeien ligt juist het verschil waarop het aankomt. Binnen twee maanden stond een sterk reper toire overeind, waarvoor Royaards het geluk had te kunnen putten uit het omvangrijk en be proefd archief der N.V. Het Tooneel, zoodat het opnieuw instudeeren van verschillende uiteenloopende werken een vervolmaking kon zijn, welke nochtans minder tijd opslokte dan het opzetten van een repertoire zonder deze bron en bazis zou hebben gedaan. Dat voor deze vertooningen, die als alle goede kunst niet verouderen kunnen, de toeloop zoo groot is, bewijst, dat er onder de toeschouwers velen zijn, die, evenals het herlezen van een be duidend boek, ook het meer dan eenmaal zien van een doorwerkte tooneelvertooning als winst beschouwen. Hetgeen daarbij in het bijzonder verheugt is de gemeenlijk uitver kochte zaal bij de zoogenaamd populaire" voorstellingen, waar ons volk den schoonsten Shakespeare-droom mede-droomt voor onge veer den prijs van een tram-retourtje. Dit is de rechte weg naar een gezonde volkskunst, een stellig niet minder doeltreffende oplossing dan in speciale, toch altijd ietwat kunst matig .gekweekte volksvoorstellingen" ge vonden kan worden. Niet bepaald een volksvoorstelling, want daarvoor waren de gereduceerde prijzen nog te hoog en het volk" te gedecolleteerd, doch wel een, door een bloeiend Volksinstituut on dernomen en binnen het bereik van duizenden gebrachte opvoering van misschien het mach tigst tooneelwerk dat de wereld bezit, was oorzaak, dat intusschen de eerste groote première niet in Amsterdam maar in den Haag plaats vinden moest. Een cursus over het Grieksch drama door Dr. Brakman voor de leden der Haagsche Volk?:;r>;'. cfsi\"it gegeven, leidde tot deze grootsche ondernei,.''it; tooneelkunst, edelsmeedkunst aller kunden, waarin ik geloof, ook al blijkt de juiste verhou ding waarin zij bij de opvoering van een drama tot elkaar moeten staan moeilijk te vinden en zegevierend over een stof welke een goede vierhonderd jaar vóór Christus door een dichter voor de eeuwigheid werd vastgelegd. Men heeft begrepen, dat om hier een waardig resultaat te bereiken onze eerste kunstenaars de handen inén zouden moeten slaan. Dr. Boutens werd bereid gevonden den Griekschen tekst opnieuw in Nederlandsche verzen om te dichten, Dr. Diepenbrock nam de mu zikale compositie op zich, Dr. Royaards de dramatische, Frits Lensvelt en Nell Bronger de dramatisch-picturale. Tegen de uitdrukking tooneel-opvoering" heeft o.a. Frank van der Goes indertijd be zwaar gemaakt, vertooning" kwam ervoor in de plaats, doch waaraan kan men zich in het geval Elektra" beter houden dat aan het oude begrip? Deze vertooning is in den volsten zin een op-voering, een in het licht heffing van aanwezige waarden. Een andere onderschei ding, het woord : tragedie", dat mij in ver band met dit Sofokles-werk nooit bevredigde aangezien hier de zege van rechtvaardige handen" aan treuren"j| tegengestelde j ge voelens wekt, werd door den vertaler tot drama" verlicht. En hier raken we al dadelijk aan de kardinale vraag wat ons, hedendaagsche en, laat ons hopen, weinig bloeddorstige toe schouwers zoo nabijbrengt tot een manifes tatie van gevoelens, die wij met onze beschaving" niet overeen kunnen brengen, waardóór dit drinklied van de wraak als een plechtig Te Deum in ons nadreunt? Het is, dat wij door Sofokles' logisch betoog de wraak niet slechts gevoelen als een edel motief, maar dat ze ons, zoodra het, gelijk hier, om de instincten gaat, nog een eerlijke beslechting en de goddelijke verzoening toeschijnt. Een zede, van bijna benijdbare verlichting in een tijd dat oorlogen noch gewonnen, noch ver loren kunnen worden, en overspel voort woekert, wijl het ridderlijk duel verviel. Wreeder dan het oogenblik, dat verslaat, is het loerend uitstel, de wrok, die het edelst bloed vergiftigt Haal mij uit deze nooden", smeekt Elektra, en leer met mij inzien dat in schande leven de eêlgeboornen schande brengt" ; innerlijke schande, bedoelt Klytdimestra blijft haar gerechte straf alleszins waard niet alleen, haar dood is een noodzake lijke uit-den-weg-ruiming van het lagere, om het hoogere (de ziel van Elektra) uit zijn kluisters te verlossen. Aldus kunnen wij Elektra's daad zien in haar edelst licht, want niet om een monster te verdelgen, maar om haar dooden vader (Agamemnon) niet te verzaken" zet zij haar broeder Orestes tot den moedermoord aan. Dit is het onvergelijkelijk sterke in dit werk, dat wij, in weerwil onzer christelijke beginselen, den gansenen avond op de hand zijn van een vrouw die niet verge ven kan, in ons hart een dubbelen moord aan hitsen, en in de zegepraal der wraak gevoelen : de absolutie. Zonder aan den wil der goden in letterlijken zin te hechten, dwingt ons de overweldigende natuur" haar religieuse kern te beamen als een deel van ons modern-zelf. De angel van den haat blijft, nadat ze gesto ken heeft, in het ontzield lichaam achter, de aarde telt een mensch minder, doch het ge slacht, de stad, het menschdom is verlost van geplaatst, maar links van den massalen voor hof, slechts werd aangeduid door een zware bronzen deur. Daarmee verviel een moord binnenshuis is op het tooneel, wanneer de kamer waar het gebeurt behoorlijk wordt aangeduid, een vuurproef voor de zenuwen de sensatie, en bleef de rustige stemming, waar in het spel was opgezet, onaangetast. Om de twee feitelijke moorden is het in de laatste plaats te doen en ik heb niet kunnen begrijpen waarom de componist aan de voltrekking van het vonnis zooveel relief heeft willen geven door de kreten van het eerste slachtoffer in de muziek aan te zetten door fluittonen, welke ons het bloed in de aderen deden stollen. Bij de monteering was, voor een deel, gebroken met de traditie, die het plechtig pepluni. onvermijdelijk voorschreef. Deze, vooral in de figuratie, marquante fraaie figuurtjes schenen in hun glinsterende smalle windselen zoo uit de sarkophaag gestapt, en gaven een denkbeeld van den fijnen kunstzin in het ovcr-oud Mykenai. Ontwerp-decor van Frits Lensvelt, voor Elektra" zij, die haar knot. Agamemnon, Koning van Mykenai, wel!-e de Grieken aanvoerde in den Trojaanschen oorlog, offerde om de door hem ontstemde goc ' Artemis te verteederen in het belang der Griek'fh.fi vloot, zijn dochter Iphigeneia en verscheurde 1 'or deze daad den band tusschen hem en zij'1 gemalin Klytaimestra, haar moeder. Deze, i ''(gestaan door haar minnaar Aigisthos doodde her.l hij zijn terugkeer in het paleis te Mykenai. Waarom, ook Dr. Brakman gaat van dit standpunt uit, aan Klytaimestra deze nc verzachtende omstandigheid te onthouden door, met de bevooroordeelde Elektra, het ingrijpend moederleed, waarop zij zich in haar ondergang beroept, een voorwendsel" te noemen? Sofokles heeft haar op dezen grondslag tot een mensch gemaakt, een min derwaardig mensch, hetgeen nog altijd ge ringer is dan een monster", wijl deze ab stractie haar eigen grootheid in zich draagt. Bovendien toont dit werk in zijn forsche trek ken reeds zooveel phychologische schakeering dat de gamma zwart-rood-wit niet toereikt. de booze gedachte, die erger is dan de bloedzuiverende daad. O stad, o rampbezocht geslacht Nu slinkt, nu slinkt. Over u weg 't Aldagclijksche noodlot. Men kan de opvoering van een Grieksch drama, Universiteitswerk voor spelers en toe schouwers, uit zooveel hoeken bezien, dat ik mij to> een zal bepalen. Voor menigeen zal de vraag <r>f ze zuiver Grieksch was overwegen. Voor mij, LI'"- ,,pour l'amour du Grec" helaas niemand omheinde, terwijl mij in het algemeen de uiterlijke stii waarbij hier in hoogste instantie het verguld Mykeensch masker dienst zou kunnen doen, ooi'c minder belangrijk voorkomt dan de innerlijke atmosfeer, waarin menschelijke aandoeningen vV.'n alle tijden zich zoo volledig mogelijk kunnen ,'iitspreken; en bovendien staat en valt voor r,'?ij Elektra" met de hoofdrol. Beslissend voor de atmosfeer was dat het paleis van Agamemnon, met zijn ^ruwelgangen en vertrekken, niet in het front was Voor het koor kwam mij deze kleedij intus schen minder gelukkig voor, daar deze drie gratiëen, optredend voor een Rei van vijf tien aanzienlijke Mykeensche vrouwen en ver tegenwoordigend de geheele stad, het volk, dat achter Elektra staat, den achtergrond niet voldoende vulden, ook in verhouding tot Elektra, een muisgrauw tanagrabeeldje en Klytaimestra in breed geplooid zwart met goud. In ruimer vallend gewaad zouden zij, den ganschen grond op haar post, de idee van, als het ware een rots van goedheid te zijn die Elektra telkens opvangt, sterker heb ben belichaamd en de drie vertolksters, die zich overigens bewonderenswaardig hielden, het minder zwaar hebben gehad. Het zeggen van deze reien, hoofdzakelijk door mevrouw Royaards, op de welige melodieën die zich door de versregels heenslingeren, leek mij bijzonder knap en in veel opzichten geslaagd. De stem, die door het sterk omlaag drukken de partij vraagt een alt iets onwezenlijks, als van een geestenkoor verkregen had, gaf, vooral wijding aan de schoone wijsheid, o.a. in de rei : Ben ik geen verstandloos ziener," en aan de slotregels ; in onmiddellijk verband met Elektra's aardsch lot bleef het moederlijk gevoel wat abstract. Bij elke groote schepping van Magda Janssens en hoe veelzijdig is dit talent ! zijn wij geneigd aan te nemen, dat zij er eigen lijk" de middelen niet voor heeft. Doch het ecne middel bij uitnemendheid : de vlam, heeft ze, en daarbij eenftoewijding, een takt zich aan een rol aan te*passen, het groote te benaderen langs andere wegen dan de haren, die al haar werk beteekenend maakt. Een tragedienne, in de lijn van Mevrouw Beersmans, kan zij misschien niet worden, maar wat zij als Elektra heeft gegeven, was iets zeer schoons: de noblesse van den haat, en de ontroe ring van de wraak.Niet de dionysos-vreugde dat het volbracht is, gaf ze, maar d"e heilige aandoe ning der verlossing, en ze had oogenblikken het primitief gebaar van smart waarmee ze zich de oogen dekte bij het bericht dat Orestes zou gestorven zijn, en het in deze houding langzaam-aan weder luisteren naar de bijzonderheden van zijn dood, waartoe alleen een tooneelspeelster, wier geheele wezen in transe verkeert, in staat is. Over de Klytaimestra van mevrouw de Vries valt niet te twisten, de vraag is, wie haar zou kunnen vervangen? Ook Marie Hamel, als Chrysothemis was nog niet opgewassen tegen haar taak, een sprookfiguurtje, dat geen tegenwicht bood. Gansch geen lieflijk aanschijn" toonde Gobau als de teruggekeerde Orestes en zijn spel was nauwelijks spel te noemen, en nochtans, wanneer ik zeggen moest wie mij naar de leer", het meest bevredigd heeft, dan was dit deze vreemde houten figuur, met zijn beklemmend strak maskeren de verbijster de oogen, als van een mensch die voor hel eerst in het daglicht treedt en zijn doelwit ziet. Wij zagen hem, al bij zijn eerste optreden den moord, waartoe hij bestemd was, aan. Op andere wijze, door klare dictie, ietwat te middeleeuwsche mildheid, en rustig over wicht, trof van Gasteren, als de opvoeder. Door warm, sonore geluid, l.ouise Kooiman. En als een ontstellende figuur van zinnelijke wreedheid, half barbaarsch en half verfijnd, kwam Aigisthos (Rooyaards) van de reis. Sterk trof het onderscheid tusschen de beide moordenaars, Orestes, den uitverkoren wreeker, Aigisthos, handlanger der vrouw. Een voor stelling, waarbij al wat licht bekoort, elk dankbaar effect, en gelijk gezegd, ook het door Hofmannsthal en Strausz uitgeputte kippenvel-motief uitgesloten was, en die alleen door edelen ernst kon boeien, en geboeid heeft. Wat het voor een taak ge weest is dezen tekst waarnaast de Vondelvertaling van Elektra kinderspul" lijkt zóó te ontvouwen, dat geen versregel onont dekt blijft, en de macht van het levend woord zegeviert over de taal die in de boeken ligt, laat zich niet benaderen. Meer dan het noodlot-op-stelten, dat het passief tweede-plans-paar, Klytaimestra en Aigisthos, m. i. ten onrechte op den voor grond plaatst, bleek uit dit fijn ontledend spel de diepgang van een leven vóór onze jaartelling, de ziel van Elektra, handelend onder de verheven natuurwet, die wil dat het wormstekige afvalt, opdat de gezonde vrucht gedeien kan. Vergeleken bij Oedipus" is Elektra" een modern drama. Wanneer in het, vooral uiterlijk nog soms heterogeen tooneelbeeld, voor dit classiek modernisme den al-verbindenden vorm gevonden wordt, zal de waarde dezer opvoering zijn, dat haar zwaartepunt niet ligt in een noodlotstragedie, maar in de vrome kracht van een door smart gerijpt, zichzelf bevrijdend menschenkind. T o i' N A u I-T

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl