Historisch Archief 1877-1940
4 Dec. '20. No. 2267
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
Het feestlicht op!
Er was eens een huis in een groote stad.
In dat huis woonden een vader en moeder
en vele kinderen. Alle huiselijke feesten werden
er gevierd, eenvoudig, vroolijk, in
oud-Hollandschen trant. Als het zoo om en bij St.
Niclaas was, dan zag men er in de minst
gebruikte kamer van die blauwe
mangelbakjes. Ze waren opgestapeld met ja met wat,
dat bleef een geheim, want de bultige inhoud
was bedekt met blank-witte doeken. Geen der
kinderen zou het gewaagd hebben, daaronder
te gluren. Maar wél wisten ze, dat als die
mangelbakjes verschenen, 't een cht feest
zou worden. En ze gingen ook heel geheim
zinnig doen en knutselden op hun kleine
slaapkamers allerlei prulletjes, in hun oog
groote geschenken, om vader en moeder mede
te verrassen, en ze bedachten grappen en
rijmden verzen om de broertjes en zusjes te
plagen.
Vader, de rnan van studie en wetenschap,
scheen zich om St. Niclaas al heel weinig te
bekommeren. Op zijn studeerkamer waren
de wanden jbezet met hooge (kasten vol boeken
die werden opgeslagen als geheugen of kennis
faalden. Fel groene valletjes hingen strak
boven hun kruinen. Elk boek had zijn vaste
plaats.'
|De kinderen kwamen niet vee! in die kamer.
Ze moesten er altijd stil zijn. Eigenlijk kwamen
ze er alleen als ze onder vier oogen bestraft
moesten worden, of als moeder ze er met een
boodschap heenzond. Dan zat Vader altijd
aan zijn schrijftafel, de linkerhand steunde
het hoofd, de lange Gouwenaar, waaruit de
rook kringelend omhoog steeg, rustte met den
kop veilig in het porceleinensleetje, de rechter
hand bewoog zich schrijvend over het papier, of
trilde er boven heen en weer, totdat de ge
dachten genoeg geconcentreerd waren, om
zonder fouten of doorhalingen, op liet witte
vel te worden neergeschreven.
l Maar zoo tegen St. Niclaas dan vonden de
kinderen Vaders kamer ook al geheimzinnig.
Als zij binnenkwamen dan zat Vader niet
zoo rustig te schrijven, dan kreeg hij juist
een boek, keek juist naar de kachel, stak
juist zijn pijp aan, of rommelde in de bureau
laden. Doen.... hij had immers geen tijd
om voor 't feest iets te doen, zeide hij.
De avond kwam. De kinderen werden
opgeknapt. De haren kregen een extra borstel
streek, 't Was alles anders dan gewoon, zoo
bijzonder. En dan zaten oud en jong om de
groote ovale tafel en de huisbel rinkelde,
rinkelde, rinkelde. Die goede St. Niclaas!
Wat al pakjes! Wat al plagerijen l
i Als eindelijk laat op den avond de goede
heiligman zijn taak heeft vervuld, als de
bel zwijgt en allen met blijden lach verrukt
de vele geschenken bezien, dan wordt er
gevischt naar de gevers. De kinderen kunnen
er niet klaar mede komen. Moeder ook
niet. Ze heeft zelf ook allerlei waarvan zij de
herkomst niet weet.
Zou Vader toch tijd gehad hebben
Werklijk ! O Vader wat een verrassing!..
jDe man, die de huiselijke gezinsfeesten zóó
hoog hield, had ook tijd kunnen vinden voor
het St.Niclaasfeest. De geschenken waren een
voudig : een prachtwerkje gekocht op een
boekverkooping, een houten speeltuigje, een
zelf gemaakte teekening, een kamerornamen
tje, kleine practische huishoudartikelen. Doch
alles met geestige verzen, vroolijke plagerijen
en aardige verpakking.
En als de kinderen te bed waren gegaan
en nog lagen na te praten over dien beerlijken
avond, dan vroegen ze elkaar. Wat vind
je nu het prettigste dat je hebt gekregen ?
en dan zeiden ze : Ja eigenlijk Vaders pre
sent, want dat had je nu heelemaal niet
gedacht." j j
f '
De verrassing, zij is de bloem van het St.
Niclaasfeest. Het niet-gedachte, dat altijd
gegeven wordt met de zuiverste, reinste ge
voelens van liefde, van vriendschap, van
waardeering, van dankbaarheid.
> De verrassing, die nog blijde nawerkt jaren
nadien, als er reeds een doffe sluier hangt
over zoo menig verleden.
De verrassing, die meer dan een gewoon
geschenk de macht heeft om gelukkig te maken,
niet dóór kostbaarheid van gave maar door
de kracht van de daad.
De verrassing, waarom het ook dit jaar
gaat als Zondag avond 5 December de
feestlichten branden in zoo menigen huiselijken
kring, l
Doof het feestlicht niet! De flikkering
verwarmt. En warmte doet zoo verkwikkend
aan.
ELI s. M. ROGGE
lllllllimilllimillllllllllHIIIIIIMItlimilllllllllllllllimilllimillllllllllllll
Behoeft de vrouw minder voedsel
dan de man ?
Tot welke zonderlinge consequenties de
miskenning van het logische beginsel van
gelijk loon voor gelijken arbeid kan voeren,
blijkt uit een artikel in het maandschrift
Die Neue Generatie n, waarin Dr.
M. Baerting schrijft over Das
Erna'hrungsminimum f (ir Mann und
F r a u. De zaak is van praktisch belang voor
Duitschland, waar het bij de verdeeling der
schrale voedselvoorraden spant; maar zij is
toch ook van theoretisch belang voor Neder
land, waar achterstelling van vrouwen bij
mannen, van ongehuwden bij gehuwden zooal
niet Bij de voedselverdeeling dan toch bij
de toonregeling, waarlijk niet tot de uitzonde
ringen behoort en waar het beginsel van
gelijk loon voor gelijken arbeid mede onder tal
van vormen wordt verzaakt.
Met verontwaardiging protesteert Dr.
Baerting in genoemd artikel tegen de in
Puitschland door physiologen van naam ver
kondigde stelling, dat het voedselverbruik
van de vrouw tot dat van den man zich be
hoort te verhouden als vier tot vijf: terwijl
de rector van een Berlijnsch gymnasium, naar
zij ons mededeelt, zelfs kortweg heeft ver
klaard, dat de vrouw aan voedsel niet meer
behoefde dan de helft van wat de rrtan noodig
had. Dr. Baerting vreest, dat de echtgenoote
van dezen geleerden egoïst den oorlog niet
zal hebben overleefd, tenzij zij zich in hare
keuken heimelijk heeft weten schadeloos te
stellen voor wat haar in hare eetkamer onder
het strenge oog van haren heer gemaal werd ont
houden; en een algemeen gevaar acht zij het,
dat die stelling, dat de vrouw minder voedsel
behoeft dan de man, meer en meer veld wint.
Zoo is nog voor kort door Dr. Kuczynski,
directeur van een statistisch bureau, in een
wetenschappelijk-statistisch blad aan de vrouw
wel iets meer toegekend dan de Berlijnsche
paedagoog haar wil gunnen, maar toch nog
betoogd, dat de voedselbenoodigdheid van
de vrouw tot die van den man zich ver
houdt als 28 tot 50. Dr. Baerting maakt er
den schrijver van dit stuk een verwijt van,
dat deze in gebreke is gebleven zijn betoog
te staven met cijfers en feiten; maar hoe
zoude hij dat ook hebben kunnen doen?
vraagt zij. Het minimum van benoodigd
voedselgebruik is voor ieder individu ver
schillend en wordt bepaald door de arbeids
prestatie, niet door het geslacht. Door tri
van proeven is vastgesteld, dat het
voedingsverbruik van den man, al naar gelang van
de soort van arbeid door hem verricht, schom
melt tusschen 2500 tot 5000 kaloriën per dag,
dus niet alleen niet constant is, maar een
grooter verschil van uitersten aanwijst dan
het door Dr. Kuczynski aangenomen verschil
van voedingsverbruik tusschen man en vrouw
in het algemeen. Nu is echter nooit nog proef
ondervindelijk aangetoond, dat de vrouw als
zoodanig minder voedsel behoeft en dat kan
ook niet proefondervindelijk worden aange
toond, omdat men in dezen niet kan
gcneraliseeren: omdat de vrouw zoo goed als de man
deelneemt aan den beroepsarbeid: omdat dus
ook bij haar de voedingsbehoefte wordt be
paald door den aard van haren arbeid. Nu
wordt wel eens beweerd, dat de zwaarste
soort van arbeid steeds den man ten deel
valt; maar dat is toch slechts schijn, meent
Dr. Baerting. Want niet alle mannen ver
richten den zwaren arbeid van den grond
werker, van den arbeider in de zware, metaal
industrie; en er zijn soorten van vrouwenarbeid
die tot de zwaarste soorten van arbeid kunnen
worden gerekend, als bijvoorbeeld de arbeid
van de waschvrouw; waarbij nog komt, dat
vrouwen, die in ambt en beroep werkzaam
zijn, vaak bovendien nog hare huishouding
hebben te verzorgen, zoodat haar arbeidstijd
in den regel veel langer is dan die van hare
mannelijke collega's. Er zijn vrouwen, die nog
voor het begin van haren officieel erkenden
arbeidsdag, in de vroege morgenuren, eerst
nog haar huis verzorgen, die daarmede door
gaan nog lang na het sluitingsuur van werk
plaats of fabriek; die ook nsg den Zondag
over wasschen en naaien voor haar gezin,
terwijl de man zijn rust neemt. Het
krachtverbruik wordt niet enkel bepaald door de
inspanning gedurende den arbeid maar ook
door den duur van den arbeidstijd; en die
duurt voor den man gemiddeld een tien, zooal
niet een acht uur en voor vele vrouwen een
zestien, een achttien uren daags.
Daar komt nog bij, gaat Dr. Baerting voort,
dat een groot aantal van mannen veel lichtere
beroepen en ambten bekleedt dan een over
eenkomstig aantal vrouwen. Zoo noemt zij
het ambt van klerk, van schrijver als veel
lichter dan dat der telefoniste; en toch zoude
volgens de berekening van Dr. Kuczynski
eene telefoniste met een veel kleiner
voedingsquantum genoegen moeten nemen dan een
kantoorbediende. Het is ook niet waar,
beweert Dr. Baerting, dat de man steeds
bereid is de zwaardere taak op zijne sterkere
mannenschouders te laden en de lichtere over
te laten aan de zwakkere, minder voedsel
behoevende vrouw; zij zegt zelfs, dat in
Duitschland,?ik zoude niet durven beweren,
dat het in Holland ook zoo is, de man
de zeer inspannende bediening van de telefoon
toeschuift aan de vrouw om voor zich zelven
op te eischen de veel lichtere bediening van
de telegraaf. Voor zoo verre verdeeling van
de voedselvoorraden al moet worden bepaald
door het krachtverbruik bij den arbeid, dan
wordt dat krachtverbruik zeker niet bepaald
door het geslacht van de arbeidende kracht;
tenzij men mocht willen aannemen, dat bij
gelijkheid van arbeid het krachtverbruik bij
de vrouw geringer is dan bij den man. Q u o d
est demonstrandum, zooals wij
vroeger bij onze sommen schreven.
Men heeft ook wel willen beweren, dat de
geringere behoefte aan voedsel voor de vrouw,
gesteld dan dat die bestaat, reeds
blijkt uit haren kleineren lichaamsbouw.
Maar Dr. Baerting vraagt, of men hier niet
oorzaak en gevolg verwart. Tacitus verhaalt,
dat bij de oude Germanen de mannen
en de vrouwen even groot waren, maar,
schrijft zij, toen was de theorie van de kleinere
voedselbehoefte van de vrouw ook nog niet
uitgevonden. Latere cultuurperioden, waarin
der vrouw minder werd toebedeeld dan den
man, kunnen de thans gemiddelde ongelijkheid
in lichaamslengte hebben veroorzaakt, of
schoon het waar is, dat er nog altijd groote
vrouwen en kleine mannen zijn. De bevoor
rechting van den man bij de voedselverdeeling,
besluit Dr. M. Baerting, mist daarom allen
redelijken, allen wetenschappelijken grond en
is niets anders dan eene van de vele uitingen
van het streven om de vrouw achter te stellen
bij de toonregeling, als ware haar arbeid
minder zwaar, minder waardevol dan die van
den man. Maar dit is niet meer dan een voor
geven, dan ten voorwendsel. Want toen
tijdens den oorlog de vrouw den arbeid van
den man overnam tot bij den mijnarbeid, tot
bij de zware metaalindustrie, werd haar,
zelfs bij stukloon, minder betaald dan den
mannelijken arbeider. En het summum is
wel, dat toen na de revolutie in Duitschiand
werkloozenuitkeeringen werden ingevoerd,
de werklooze mannen meer kregen dan de
werklooze vrouwen; zoodat, roept Dr. Baerting
verontwaardigd uit, zelfs het niets
doen b ij den man h o o g e r wordt
aangeslagen dan b'tj de vrouw.
Ons Nederlandsch distributie-stelsel heeft
gelukkig geen onderscheid tusschen
mannenen vrouwenrantsoenen gekend; maar daar
aberraties van geest wel eens epidemisch zijn
en overslaan van het eene land naar het andere,
' gelijk wij dat bijvoorbeeld zien gebeuren met
het uit de oorlogvoerende landen overgewaaide
streven naar kunstmatige gezinsversterking
door achterstelling van ongehuwden bij
gehuwden inzake loonregeling, kan het toch
zijn nut hebben om de aandacht te vestigen
op het streven naar achterstelling van vrou
wen bij mannen inzake de voedselverdeeling,
gelijk dat zich voordoet in een land
alsDiiitschland, waar de nieuwe, pas aangenomen
Grondwet toch heet te zijn gegrond op het
beginsel van volkomen gelijkstelling van
man en vrouw.
W. A. N A B t: K.
Mode-Silhouetten
Teekening van Hermina IJzerdraat
iimiiiiiiiiiiimitiiMiiHiiiiitiitiiiimiiiiitntnmmvmi
:: VERHUIZEN ::
MEUBELS BEWAREN
E. J. VflN SCHflICK
BOOTHSTRAflT UTRECHT
iiiiiiiiiiiiiiiiiiliiiiiiiiiiiiiliiiiiiiiiiiiiiiuiiiiiiiiiliiiiiiliiiti MIMI 11 Minimum mm immuun
lllllMIMMMIIlllflIII
DE TROMMEL
|Lezers van Het Vogeljaar" herinneren
zich misschien, dat ik het in dat boek nog al
dikwijls heb over de Trommel, de mooiste
duinvallei van Nederland. Nu zijn er
duinvalleien en duinvalleicn, vooral verschillend
naar leeftijd en ligging en deze Trommel
was dan de volmaakte slotvorm van het,
Kennemerduin. Elk duin begint zijn loopbaan
als een bergje kaal zand, bijeengehouden doo
grassprietjes of zoo iets en kan het dan in
den loop der tijden brengen tot lommerrijk
woud en bloemrijke hellingen. Zoover nu ha<i
die Trommel het in een paar duizend jaren
gebracht. Er lagen een viertal boschjes in,
het grootste zoo uitgestrekt, dat er ieder jaar
drie of vier paren nachtegalen konden broeden.
Dat was een berkenbosch met ondergroef
van meidoorn en een rand van meidoorn,
lijsterbes, vogelkers, Geldursche Roos,
berberis en eglantiers. Nergens heb ik zulke
eglantiers gezien, zelfs niet op Walcheren.
Struiken van vier meter hoog en tien meter in
omtrek 's zomers bedolven onder de bloemen,
?s winters blinkend van roode bottels, in het
voorjaar een en al ooftgewas. Het tweede
boschje was van hetzelfde type, maar iets
kleiner, het derde, dat in "het laagst ge
deelte lag bestond uit elzen en ging over
in een 'struweel van kardinaalsmuts en
het vierde was een parkachtig eikenbosch,
laag van stam en breed getakt. Al die
bosschen waren zeer oud en hadden een
dikken bodem van milden humus waarin
de .fijne boschkruiuen \\vlig tierden :
aardbeitjcs, 'zcnegroen, 'salomonszegel, lelietjes
van dalen, twee soorten van viooltjes, or
chideeën en dan voor de nachtegalen natuur
lijk ook een behoorlijke hoeveelheid koekoeks
bloemen en brandnetels. En overal slingerden
zich de kamperfoelie en de heggerank.
Tusschen de boschjes lag de grond in flauwe
plooien en was daar begroeid met kruipwilg
en walstroo, allerlei grassen en zeggen en op
sommige plaatsen speelden de parelmoer
vlinders boven heele bedden van driekleurige
viooltjes, afgewisseld met eereprijs en
vleugeltjesbloem. Een helling was geheel dicht be
dekt met duinroosjes .en rendiermos en daar
waren ook duinroosjes bij, die roode bloemen
hadden. Hoogerop lag weer wat eikenstriiweel
met in zijn luwte een hecle partij van iiet
kleine groene orchideetje Herminium en
daarom dan weer een plek addertong met
hier en daar /ijn verwant het maanvarentje,
allemaal ware schatten voor den natuurvricnd.
De tegenovergestelde helling was egaal be
groeid met duindoorn, die, van verre gezien,
den heuvel bekleedde als met een grove
schapenvacht.
Midden in de vallei hart men jaren geleden
eens een aardappelveld aangelegd, maar het
was sinds lang verlaten en weer in bezit
geDat dacht zij nietjgj
Nog juist op tijd
Gij zijt allen zeker nog niet met uw St.
Niclaas-geschenken gereed niet waar ? Den
laatsten dag moet er nog heel wat worden
ingekocht. Eerst dan laat zich de invloed van
het St. Niclaasfeest ten volle gelden. Nog een
pakje hierheen, nog een verrassing naar ginds,
een open kinder- handje, dat ge eerst maar
wilde voorbij zien.... Ja, zoo gaat het! Den
laatsten dag, daarop komt het aan.
. Wel wat laat ontvingen wij nog de boeken
en platen die vóór ons liggen, doch.... nog
juist op tijd.
Een belangrijke uitgave is het boek :
Honderd teekeningen van oude
meesters" (W. L. & J. Brusse's Uitg.
Maatsch. Rotterdam). Een werk dat de aan
dacht verdient om de bijzonder verzorgde
prent-reproducties, waarom het hier voor
namelijk gaat. Het zijn er 10:) in getal. Ze
zijn afkomstig uit het prentenkabinet der
Rijks-Universiteit te Leiden, en uitgezocht en
voorzien van een beschrijving door J. J. de
Gelder, conservator der verzameling. (Prijs
geb. / 7.50). De teekeningen der oude
meesters, zoo meldt het voorbericht, wekken
altijd weer onze bewondering. Wat hebben
die vroegere kunstenaars al niet geweten en
begrepen, en met welk een fijn gevoel en
uitdrukkingskracht schreven al die bezielde
handen hun gedachten en droomen van
schoonheid, hun reisindrukken; hun aan
schouwen der werkelijkheid neer! Zij bekeken
de wereld anders dan wij en niettemin vin
den wij zooveel van onszelf in die oude ver
beeldingen terug. Eeuwige dingen weerspie
gelen zich erin.
Weinig belangstellenden zijn nog voldoende
bekend met de groote
teekeningen-verzamelingen in ons land, die dagelijks voor een
ieder open staan. Dit boek moge tot meerdere
kennis, beschouwing en waardeering der
origineelen opwekken.
Na een kort overzicht van de geschiedenis
der Leidsche verzameling, volgen de beschrij
vingen der gereproduceerde teekeningen en
de afbeeldingen van de watermerken in het
papier der teekeningen. De wijze waarop dit
gedeelte behandeld is, de bijgevoegde noten
met bronvermeldingen en bibliografische we
tenswaardigheden, stempelen dit boek tot een
zeer leerzame, studie-verhandeling. Het was
aan bevoegde hand toevertrouwd en zal dus
zeker bijdragen tot de ontwikkeling van den
kunstzin.
Daar liggen een Serie van 12 groote
kletirplaten voor de kinderkamer. Teekeningen.
van Sijtjc Aafjes. Uitg. J. T. Swartsenburg,
Amsterdam, per stuk te krijgen a / 1.25.
't Zijn echte kinderplaten. Vlot en prettig
geteekend, met tafreeltjes'die tot" het kind
zullen spreken, die het begrijpt: Theevisite"
De veemarkt." Jij bent de domste." Haar
eerste roos." Maar ze wou hem niet," zijn
wel 't best geslaagd. Onder de andere platen
zijn enkele wat slap van uitdrukking en kleur.
Rie Cramer gaf weer goed illustratie-werk.
Haar lijnen zijn krachtig, toch gevoelvol.
Wij voor ons stellen haar zwart-wit-werk
boven haar kleurplaten. De illustraties in He t
Druivejurkje een sprookje door P. J.
Cohen de Vries (Uitg. W. de Haan Utrecht)
missen geheel het zoetelijke, het te
weeke, aan vele kind uitbeeldingen eigen.
In eenvoud van compositie geven zij daarbij
een mooie zwart-wit verdeeling van het
teekenvlak. Het sprookje laat zich prettig lezen.
In Het Prentenboek van G i] sbert
Jan, prentjes van Rie Cramer, versjes van
Benno Vos (Uitg. W. de Haan. Utrecht) is net
illustratief gedeelte het meest aantrekkelijk.
Welk een humor geeft het kinderbewegen in
Bruiloft" welk een goede typeering in
Winkeltje spelen." Daarnaast versjes in
rijmelarij. Jammer!
Hoe opfrisschend om in de serie van vier
kleine kinderboekjcs (Uitg. v. Goor Zonen
Gouda) eens sterke kleuren en gansch andere
illustratie-bewerking te zien, dan wij gewoon
lijk gewend zijn. Grcet Feuerstein teekende
met kleurkrijt, heelijk-pittige, echt guitige
diergevallen. Het vlak der bladzijde scheen
haar nog te klein, 't Is origineel werk. D e
Biggetje s en de Haan, De kikkers
en de gans e n, De zeven kleine
eendjes, De hazen en de K a b o
ut e r t i e s, hebben alle hun humoristisch deel
in een stukje leven. De vuurroode padde
stoelen, de gele eenden, de groene weide, de
rose biggetjes; alles heeft een woordje te zeggen
in de compositie.
En dan is er weder zoo'n mooie
Zanguitgave (W. de Haan, Utrecht), thans ge
titeld Oudt Nederlandse h e Min
ne l i e d j e s, met pianobegeleiding van
Willem Pijper en illustraties in kleuren van
Rie Cramer. Naast de Noê'ls de France"
en de Bergerettes" mede in dezelfde fijn
verzorgde uitgave verschenen, is dit deeltje
weer een heel fraai jonge-meisjes-geschenk.
De eenvoudige toonzetting brengt de lie
deren in het bereik van iedere jonge pianiste.
E. M. R.
De mooie duinvallei. Op den achtergrond de berg, egaal begroeid met duindoorn.
nomen door allerlei planten, daaronder ook
de Teunisbloem en een partijtje wilde
hyacinthjes. Later is midden in dit akkertjc een
drinkput gegraven en ook dat heeft weinig
gedeerd, want het uitgegraven zand werd
even bestoken met helm, die dadelijk goed
aansloeg en de drinkput zelf werd lang
zamerhand bevolkt met allerlei planten en
dieren, die uit de lucht kwamen vallen.
Ook droeg hij niet weinig er toe bij, om dit
dal geliefd te maken bij de vogels.Alles met
alles was die vallei een waar openlucht
museum, een onuitputtelijke bron van studie
en genot.
Ge raadt de rest. Wanneer ge het Koninginne
duin beklimt (verkeerdelijk vaak het Kopje
genoemd) en van daar het Kennemerduin
overziet, dan zult ge met schrik ontwaren,
dat haast alle hellingen kale zandplekken
vertoonen. Dat is een algemeen verschijnsel,
het duin wordt droger, we weten niet precies,
waardoor. Het Noordzeekanaal heeft waar
schijnlijk schuld, ook de Waterleiding
enmisschicn de Haarlemmermeer. Maar waar
schijnlijk zit er nog meer achter, doch daar
kan ik nu niet op ingaan. Vlak voor u echter,
een beetje naar links ziet, ge een schelle
zandstreep, die met Bovengenoemd verschijnsel
niets te maken heeft. De bodem is daar
abso'uut kaa1, het zand is er volmaakt een
speelbal van den wind geworden. Het ge
boomte op den voorgrond belet u verder naar
links te kijken, maar ge rnoet u voorstellen,
dat die schelle zandwnestijn zich nog een kilo
meter of zoo zuidwaarts uitstrekt, met andere
woorden, dat mijn mooie, schilderachtige,
rijke vallei, de Trommel, niet anders meer
is dan een naakte zandgleuf. De boschjes
zijn er nog, maar het stuifzand dringt er
van alle kanten naar binnen en met een paar
jaar zijn ze dood.
Dat komt allemaal, doordat men nog niet
het rechte respect voor de duinen heeft en
doordat men hun natuur niet kent. De Trom
mel is jweggccxerceerd door 'de '?s
leek zoo eenvoudig voor de militaire autori
teiten, om dit aal, 'dat in het verlengde van
de schictbanen lag, op te eischen voor oefen
terrein. Het zou na afloop van den oorlog
in zijn oorspronkelijke!! toestand aan de eige
naars teruggegeven worden. Nooit is er licht
vaardiger belofte gedaan, want dat is onmoge
lijk, al zou je er een millioen gulden aan be
steden. Het ergste is nog wel, dat de grond al
dadelijk brak, zoodra de soldaatjcs er groeven
en marcheerden en de wind, geholpen dooi
den regen, maakte in zeer korten tijd den
bodem ook geheel en al ongeschikt voor oefen
terrein, zoodat we hier volkomen onnoodig
en onnut een landschap van buitengewone
schoonheid liebben moeten offeren.
Nu ligt de zandzec daar als een afschrik
wekkend voorbeeld en de golven bedreigen
ook al langzamerhand het hooge bosch van
Duin en Dal en den binnenduinrand. Wat
hier gebeurd is, komt helaas ook nog op tal
van andere plaatsen voor in het Hollandsch
duin en zelfs maar al te dikwijls onder de leuze
van het algemeen belang". Mij dunkt daarbij
komt het toch in de allereerste plaats op
aan: dat met zorg de balans aan winst en
verlies wordt opgemaakt en vooral, dat men
zich rekenschap geeft van de gevolgen en zich
Iaat voorlichten door deskundigen, naar wier
goeden raad dan geluisterd moet worden.
Er is in de laatste vijf jaren heel wat bedorven
in onze duinen van Sluis tot Rottum en dat
helaas niet alleen door overijverige
mobilisatiemannen, maar ook door allerlei menscfcen en
corporaties, die niet behoefden te werken
onder nooddwang.
En toch hopen wij nog, dat de echte mooie
duinen eenmaal het Nationaal Park mogen
worden voor alle Nederlanders.
J A c. P. T 11 i j s s i:j