De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1920 4 december pagina 5

4 december 1920 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

4 Dec. '20. No. 2267 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND Het feestlicht op! Er was eens een huis in een groote stad. In dat huis woonden een vader en moeder en vele kinderen. Alle huiselijke feesten werden er gevierd, eenvoudig, vroolijk, in oud-Hollandschen trant. Als het zoo om en bij St. Niclaas was, dan zag men er in de minst gebruikte kamer van die blauwe mangelbakjes. Ze waren opgestapeld met ja met wat, dat bleef een geheim, want de bultige inhoud was bedekt met blank-witte doeken. Geen der kinderen zou het gewaagd hebben, daaronder te gluren. Maar wél wisten ze, dat als die mangelbakjes verschenen, 't een cht feest zou worden. En ze gingen ook heel geheim zinnig doen en knutselden op hun kleine slaapkamers allerlei prulletjes, in hun oog groote geschenken, om vader en moeder mede te verrassen, en ze bedachten grappen en rijmden verzen om de broertjes en zusjes te plagen. Vader, de rnan van studie en wetenschap, scheen zich om St. Niclaas al heel weinig te bekommeren. Op zijn studeerkamer waren de wanden jbezet met hooge (kasten vol boeken die werden opgeslagen als geheugen of kennis faalden. Fel groene valletjes hingen strak boven hun kruinen. Elk boek had zijn vaste plaats.' |De kinderen kwamen niet vee! in die kamer. Ze moesten er altijd stil zijn. Eigenlijk kwamen ze er alleen als ze onder vier oogen bestraft moesten worden, of als moeder ze er met een boodschap heenzond. Dan zat Vader altijd aan zijn schrijftafel, de linkerhand steunde het hoofd, de lange Gouwenaar, waaruit de rook kringelend omhoog steeg, rustte met den kop veilig in het porceleinensleetje, de rechter hand bewoog zich schrijvend over het papier, of trilde er boven heen en weer, totdat de ge dachten genoeg geconcentreerd waren, om zonder fouten of doorhalingen, op liet witte vel te worden neergeschreven. l Maar zoo tegen St. Niclaas dan vonden de kinderen Vaders kamer ook al geheimzinnig. Als zij binnenkwamen dan zat Vader niet zoo rustig te schrijven, dan kreeg hij juist een boek, keek juist naar de kachel, stak juist zijn pijp aan, of rommelde in de bureau laden. Doen.... hij had immers geen tijd om voor 't feest iets te doen, zeide hij. De avond kwam. De kinderen werden opgeknapt. De haren kregen een extra borstel streek, 't Was alles anders dan gewoon, zoo bijzonder. En dan zaten oud en jong om de groote ovale tafel en de huisbel rinkelde, rinkelde, rinkelde. Die goede St. Niclaas! Wat al pakjes! Wat al plagerijen l i Als eindelijk laat op den avond de goede heiligman zijn taak heeft vervuld, als de bel zwijgt en allen met blijden lach verrukt de vele geschenken bezien, dan wordt er gevischt naar de gevers. De kinderen kunnen er niet klaar mede komen. Moeder ook niet. Ze heeft zelf ook allerlei waarvan zij de herkomst niet weet. Zou Vader toch tijd gehad hebben Werklijk ! O Vader wat een verrassing!.. jDe man, die de huiselijke gezinsfeesten zóó hoog hield, had ook tijd kunnen vinden voor het St.Niclaasfeest. De geschenken waren een voudig : een prachtwerkje gekocht op een boekverkooping, een houten speeltuigje, een zelf gemaakte teekening, een kamerornamen tje, kleine practische huishoudartikelen. Doch alles met geestige verzen, vroolijke plagerijen en aardige verpakking. En als de kinderen te bed waren gegaan en nog lagen na te praten over dien beerlijken avond, dan vroegen ze elkaar. Wat vind je nu het prettigste dat je hebt gekregen ? en dan zeiden ze : Ja eigenlijk Vaders pre sent, want dat had je nu heelemaal niet gedacht." j j f ' De verrassing, zij is de bloem van het St. Niclaasfeest. Het niet-gedachte, dat altijd gegeven wordt met de zuiverste, reinste ge voelens van liefde, van vriendschap, van waardeering, van dankbaarheid. > De verrassing, die nog blijde nawerkt jaren nadien, als er reeds een doffe sluier hangt over zoo menig verleden. De verrassing, die meer dan een gewoon geschenk de macht heeft om gelukkig te maken, niet dóór kostbaarheid van gave maar door de kracht van de daad. De verrassing, waarom het ook dit jaar gaat als Zondag avond 5 December de feestlichten branden in zoo menigen huiselijken kring, l Doof het feestlicht niet! De flikkering verwarmt. En warmte doet zoo verkwikkend aan. ELI s. M. ROGGE lllllllimilllimillllllllllHIIIIIIMItlimilllllllllllllllimilllimillllllllllllll Behoeft de vrouw minder voedsel dan de man ? Tot welke zonderlinge consequenties de miskenning van het logische beginsel van gelijk loon voor gelijken arbeid kan voeren, blijkt uit een artikel in het maandschrift Die Neue Generatie n, waarin Dr. M. Baerting schrijft over Das Erna'hrungsminimum f (ir Mann und F r a u. De zaak is van praktisch belang voor Duitschland, waar het bij de verdeeling der schrale voedselvoorraden spant; maar zij is toch ook van theoretisch belang voor Neder land, waar achterstelling van vrouwen bij mannen, van ongehuwden bij gehuwden zooal niet Bij de voedselverdeeling dan toch bij de toonregeling, waarlijk niet tot de uitzonde ringen behoort en waar het beginsel van gelijk loon voor gelijken arbeid mede onder tal van vormen wordt verzaakt. Met verontwaardiging protesteert Dr. Baerting in genoemd artikel tegen de in Puitschland door physiologen van naam ver kondigde stelling, dat het voedselverbruik van de vrouw tot dat van den man zich be hoort te verhouden als vier tot vijf: terwijl de rector van een Berlijnsch gymnasium, naar zij ons mededeelt, zelfs kortweg heeft ver klaard, dat de vrouw aan voedsel niet meer behoefde dan de helft van wat de rrtan noodig had. Dr. Baerting vreest, dat de echtgenoote van dezen geleerden egoïst den oorlog niet zal hebben overleefd, tenzij zij zich in hare keuken heimelijk heeft weten schadeloos te stellen voor wat haar in hare eetkamer onder het strenge oog van haren heer gemaal werd ont houden; en een algemeen gevaar acht zij het, dat die stelling, dat de vrouw minder voedsel behoeft dan de man, meer en meer veld wint. Zoo is nog voor kort door Dr. Kuczynski, directeur van een statistisch bureau, in een wetenschappelijk-statistisch blad aan de vrouw wel iets meer toegekend dan de Berlijnsche paedagoog haar wil gunnen, maar toch nog betoogd, dat de voedselbenoodigdheid van de vrouw tot die van den man zich ver houdt als 28 tot 50. Dr. Baerting maakt er den schrijver van dit stuk een verwijt van, dat deze in gebreke is gebleven zijn betoog te staven met cijfers en feiten; maar hoe zoude hij dat ook hebben kunnen doen? vraagt zij. Het minimum van benoodigd voedselgebruik is voor ieder individu ver schillend en wordt bepaald door de arbeids prestatie, niet door het geslacht. Door tri van proeven is vastgesteld, dat het voedingsverbruik van den man, al naar gelang van de soort van arbeid door hem verricht, schom melt tusschen 2500 tot 5000 kaloriën per dag, dus niet alleen niet constant is, maar een grooter verschil van uitersten aanwijst dan het door Dr. Kuczynski aangenomen verschil van voedingsverbruik tusschen man en vrouw in het algemeen. Nu is echter nooit nog proef ondervindelijk aangetoond, dat de vrouw als zoodanig minder voedsel behoeft en dat kan ook niet proefondervindelijk worden aange toond, omdat men in dezen niet kan gcneraliseeren: omdat de vrouw zoo goed als de man deelneemt aan den beroepsarbeid: omdat dus ook bij haar de voedingsbehoefte wordt be paald door den aard van haren arbeid. Nu wordt wel eens beweerd, dat de zwaarste soort van arbeid steeds den man ten deel valt; maar dat is toch slechts schijn, meent Dr. Baerting. Want niet alle mannen ver richten den zwaren arbeid van den grond werker, van den arbeider in de zware, metaal industrie; en er zijn soorten van vrouwenarbeid die tot de zwaarste soorten van arbeid kunnen worden gerekend, als bijvoorbeeld de arbeid van de waschvrouw; waarbij nog komt, dat vrouwen, die in ambt en beroep werkzaam zijn, vaak bovendien nog hare huishouding hebben te verzorgen, zoodat haar arbeidstijd in den regel veel langer is dan die van hare mannelijke collega's. Er zijn vrouwen, die nog voor het begin van haren officieel erkenden arbeidsdag, in de vroege morgenuren, eerst nog haar huis verzorgen, die daarmede door gaan nog lang na het sluitingsuur van werk plaats of fabriek; die ook nsg den Zondag over wasschen en naaien voor haar gezin, terwijl de man zijn rust neemt. Het krachtverbruik wordt niet enkel bepaald door de inspanning gedurende den arbeid maar ook door den duur van den arbeidstijd; en die duurt voor den man gemiddeld een tien, zooal niet een acht uur en voor vele vrouwen een zestien, een achttien uren daags. Daar komt nog bij, gaat Dr. Baerting voort, dat een groot aantal van mannen veel lichtere beroepen en ambten bekleedt dan een over eenkomstig aantal vrouwen. Zoo noemt zij het ambt van klerk, van schrijver als veel lichter dan dat der telefoniste; en toch zoude volgens de berekening van Dr. Kuczynski eene telefoniste met een veel kleiner voedingsquantum genoegen moeten nemen dan een kantoorbediende. Het is ook niet waar, beweert Dr. Baerting, dat de man steeds bereid is de zwaardere taak op zijne sterkere mannenschouders te laden en de lichtere over te laten aan de zwakkere, minder voedsel behoevende vrouw; zij zegt zelfs, dat in Duitschland,?ik zoude niet durven beweren, dat het in Holland ook zoo is, de man de zeer inspannende bediening van de telefoon toeschuift aan de vrouw om voor zich zelven op te eischen de veel lichtere bediening van de telegraaf. Voor zoo verre verdeeling van de voedselvoorraden al moet worden bepaald door het krachtverbruik bij den arbeid, dan wordt dat krachtverbruik zeker niet bepaald door het geslacht van de arbeidende kracht; tenzij men mocht willen aannemen, dat bij gelijkheid van arbeid het krachtverbruik bij de vrouw geringer is dan bij den man. Q u o d est demonstrandum, zooals wij vroeger bij onze sommen schreven. Men heeft ook wel willen beweren, dat de geringere behoefte aan voedsel voor de vrouw, gesteld dan dat die bestaat, reeds blijkt uit haren kleineren lichaamsbouw. Maar Dr. Baerting vraagt, of men hier niet oorzaak en gevolg verwart. Tacitus verhaalt, dat bij de oude Germanen de mannen en de vrouwen even groot waren, maar, schrijft zij, toen was de theorie van de kleinere voedselbehoefte van de vrouw ook nog niet uitgevonden. Latere cultuurperioden, waarin der vrouw minder werd toebedeeld dan den man, kunnen de thans gemiddelde ongelijkheid in lichaamslengte hebben veroorzaakt, of schoon het waar is, dat er nog altijd groote vrouwen en kleine mannen zijn. De bevoor rechting van den man bij de voedselverdeeling, besluit Dr. M. Baerting, mist daarom allen redelijken, allen wetenschappelijken grond en is niets anders dan eene van de vele uitingen van het streven om de vrouw achter te stellen bij de toonregeling, als ware haar arbeid minder zwaar, minder waardevol dan die van den man. Maar dit is niet meer dan een voor geven, dan ten voorwendsel. Want toen tijdens den oorlog de vrouw den arbeid van den man overnam tot bij den mijnarbeid, tot bij de zware metaalindustrie, werd haar, zelfs bij stukloon, minder betaald dan den mannelijken arbeider. En het summum is wel, dat toen na de revolutie in Duitschiand werkloozenuitkeeringen werden ingevoerd, de werklooze mannen meer kregen dan de werklooze vrouwen; zoodat, roept Dr. Baerting verontwaardigd uit, zelfs het niets doen b ij den man h o o g e r wordt aangeslagen dan b'tj de vrouw. Ons Nederlandsch distributie-stelsel heeft gelukkig geen onderscheid tusschen mannenen vrouwenrantsoenen gekend; maar daar aberraties van geest wel eens epidemisch zijn en overslaan van het eene land naar het andere, ' gelijk wij dat bijvoorbeeld zien gebeuren met het uit de oorlogvoerende landen overgewaaide streven naar kunstmatige gezinsversterking door achterstelling van ongehuwden bij gehuwden inzake loonregeling, kan het toch zijn nut hebben om de aandacht te vestigen op het streven naar achterstelling van vrou wen bij mannen inzake de voedselverdeeling, gelijk dat zich voordoet in een land alsDiiitschland, waar de nieuwe, pas aangenomen Grondwet toch heet te zijn gegrond op het beginsel van volkomen gelijkstelling van man en vrouw. W. A. N A B t: K. Mode-Silhouetten Teekening van Hermina IJzerdraat iimiiiiiiiiiiimitiiMiiHiiiiitiitiiiimiiiiitntnmmvmi :: VERHUIZEN :: MEUBELS BEWAREN E. J. VflN SCHflICK BOOTHSTRAflT UTRECHT iiiiiiiiiiiiiiiiiiliiiiiiiiiiiiiliiiiiiiiiiiiiiiuiiiiiiiiiliiiiiiliiiti MIMI 11 Minimum mm immuun lllllMIMMMIIlllflIII DE TROMMEL |Lezers van Het Vogeljaar" herinneren zich misschien, dat ik het in dat boek nog al dikwijls heb over de Trommel, de mooiste duinvallei van Nederland. Nu zijn er duinvalleien en duinvalleicn, vooral verschillend naar leeftijd en ligging en deze Trommel was dan de volmaakte slotvorm van het, Kennemerduin. Elk duin begint zijn loopbaan als een bergje kaal zand, bijeengehouden doo grassprietjes of zoo iets en kan het dan in den loop der tijden brengen tot lommerrijk woud en bloemrijke hellingen. Zoover nu ha<i die Trommel het in een paar duizend jaren gebracht. Er lagen een viertal boschjes in, het grootste zoo uitgestrekt, dat er ieder jaar drie of vier paren nachtegalen konden broeden. Dat was een berkenbosch met ondergroef van meidoorn en een rand van meidoorn, lijsterbes, vogelkers, Geldursche Roos, berberis en eglantiers. Nergens heb ik zulke eglantiers gezien, zelfs niet op Walcheren. Struiken van vier meter hoog en tien meter in omtrek 's zomers bedolven onder de bloemen, ?s winters blinkend van roode bottels, in het voorjaar een en al ooftgewas. Het tweede boschje was van hetzelfde type, maar iets kleiner, het derde, dat in "het laagst ge deelte lag bestond uit elzen en ging over in een 'struweel van kardinaalsmuts en het vierde was een parkachtig eikenbosch, laag van stam en breed getakt. Al die bosschen waren zeer oud en hadden een dikken bodem van milden humus waarin de .fijne boschkruiuen \\vlig tierden : aardbeitjcs, 'zcnegroen, 'salomonszegel, lelietjes van dalen, twee soorten van viooltjes, or chideeën en dan voor de nachtegalen natuur lijk ook een behoorlijke hoeveelheid koekoeks bloemen en brandnetels. En overal slingerden zich de kamperfoelie en de heggerank. Tusschen de boschjes lag de grond in flauwe plooien en was daar begroeid met kruipwilg en walstroo, allerlei grassen en zeggen en op sommige plaatsen speelden de parelmoer vlinders boven heele bedden van driekleurige viooltjes, afgewisseld met eereprijs en vleugeltjesbloem. Een helling was geheel dicht be dekt met duinroosjes .en rendiermos en daar waren ook duinroosjes bij, die roode bloemen hadden. Hoogerop lag weer wat eikenstriiweel met in zijn luwte een hecle partij van iiet kleine groene orchideetje Herminium en daarom dan weer een plek addertong met hier en daar /ijn verwant het maanvarentje, allemaal ware schatten voor den natuurvricnd. De tegenovergestelde helling was egaal be groeid met duindoorn, die, van verre gezien, den heuvel bekleedde als met een grove schapenvacht. Midden in de vallei hart men jaren geleden eens een aardappelveld aangelegd, maar het was sinds lang verlaten en weer in bezit geDat dacht zij nietjgj Nog juist op tijd Gij zijt allen zeker nog niet met uw St. Niclaas-geschenken gereed niet waar ? Den laatsten dag moet er nog heel wat worden ingekocht. Eerst dan laat zich de invloed van het St. Niclaasfeest ten volle gelden. Nog een pakje hierheen, nog een verrassing naar ginds, een open kinder- handje, dat ge eerst maar wilde voorbij zien.... Ja, zoo gaat het! Den laatsten dag, daarop komt het aan. . Wel wat laat ontvingen wij nog de boeken en platen die vóór ons liggen, doch.... nog juist op tijd. Een belangrijke uitgave is het boek : Honderd teekeningen van oude meesters" (W. L. & J. Brusse's Uitg. Maatsch. Rotterdam). Een werk dat de aan dacht verdient om de bijzonder verzorgde prent-reproducties, waarom het hier voor namelijk gaat. Het zijn er 10:) in getal. Ze zijn afkomstig uit het prentenkabinet der Rijks-Universiteit te Leiden, en uitgezocht en voorzien van een beschrijving door J. J. de Gelder, conservator der verzameling. (Prijs geb. / 7.50). De teekeningen der oude meesters, zoo meldt het voorbericht, wekken altijd weer onze bewondering. Wat hebben die vroegere kunstenaars al niet geweten en begrepen, en met welk een fijn gevoel en uitdrukkingskracht schreven al die bezielde handen hun gedachten en droomen van schoonheid, hun reisindrukken; hun aan schouwen der werkelijkheid neer! Zij bekeken de wereld anders dan wij en niettemin vin den wij zooveel van onszelf in die oude ver beeldingen terug. Eeuwige dingen weerspie gelen zich erin. Weinig belangstellenden zijn nog voldoende bekend met de groote teekeningen-verzamelingen in ons land, die dagelijks voor een ieder open staan. Dit boek moge tot meerdere kennis, beschouwing en waardeering der origineelen opwekken. Na een kort overzicht van de geschiedenis der Leidsche verzameling, volgen de beschrij vingen der gereproduceerde teekeningen en de afbeeldingen van de watermerken in het papier der teekeningen. De wijze waarop dit gedeelte behandeld is, de bijgevoegde noten met bronvermeldingen en bibliografische we tenswaardigheden, stempelen dit boek tot een zeer leerzame, studie-verhandeling. Het was aan bevoegde hand toevertrouwd en zal dus zeker bijdragen tot de ontwikkeling van den kunstzin. Daar liggen een Serie van 12 groote kletirplaten voor de kinderkamer. Teekeningen. van Sijtjc Aafjes. Uitg. J. T. Swartsenburg, Amsterdam, per stuk te krijgen a / 1.25. 't Zijn echte kinderplaten. Vlot en prettig geteekend, met tafreeltjes'die tot" het kind zullen spreken, die het begrijpt: Theevisite" De veemarkt." Jij bent de domste." Haar eerste roos." Maar ze wou hem niet," zijn wel 't best geslaagd. Onder de andere platen zijn enkele wat slap van uitdrukking en kleur. Rie Cramer gaf weer goed illustratie-werk. Haar lijnen zijn krachtig, toch gevoelvol. Wij voor ons stellen haar zwart-wit-werk boven haar kleurplaten. De illustraties in He t Druivejurkje een sprookje door P. J. Cohen de Vries (Uitg. W. de Haan Utrecht) missen geheel het zoetelijke, het te weeke, aan vele kind uitbeeldingen eigen. In eenvoud van compositie geven zij daarbij een mooie zwart-wit verdeeling van het teekenvlak. Het sprookje laat zich prettig lezen. In Het Prentenboek van G i] sbert Jan, prentjes van Rie Cramer, versjes van Benno Vos (Uitg. W. de Haan. Utrecht) is net illustratief gedeelte het meest aantrekkelijk. Welk een humor geeft het kinderbewegen in Bruiloft" welk een goede typeering in Winkeltje spelen." Daarnaast versjes in rijmelarij. Jammer! Hoe opfrisschend om in de serie van vier kleine kinderboekjcs (Uitg. v. Goor Zonen Gouda) eens sterke kleuren en gansch andere illustratie-bewerking te zien, dan wij gewoon lijk gewend zijn. Grcet Feuerstein teekende met kleurkrijt, heelijk-pittige, echt guitige diergevallen. Het vlak der bladzijde scheen haar nog te klein, 't Is origineel werk. D e Biggetje s en de Haan, De kikkers en de gans e n, De zeven kleine eendjes, De hazen en de K a b o ut e r t i e s, hebben alle hun humoristisch deel in een stukje leven. De vuurroode padde stoelen, de gele eenden, de groene weide, de rose biggetjes; alles heeft een woordje te zeggen in de compositie. En dan is er weder zoo'n mooie Zanguitgave (W. de Haan, Utrecht), thans ge titeld Oudt Nederlandse h e Min ne l i e d j e s, met pianobegeleiding van Willem Pijper en illustraties in kleuren van Rie Cramer. Naast de Noê'ls de France" en de Bergerettes" mede in dezelfde fijn verzorgde uitgave verschenen, is dit deeltje weer een heel fraai jonge-meisjes-geschenk. De eenvoudige toonzetting brengt de lie deren in het bereik van iedere jonge pianiste. E. M. R. De mooie duinvallei. Op den achtergrond de berg, egaal begroeid met duindoorn. nomen door allerlei planten, daaronder ook de Teunisbloem en een partijtje wilde hyacinthjes. Later is midden in dit akkertjc een drinkput gegraven en ook dat heeft weinig gedeerd, want het uitgegraven zand werd even bestoken met helm, die dadelijk goed aansloeg en de drinkput zelf werd lang zamerhand bevolkt met allerlei planten en dieren, die uit de lucht kwamen vallen. Ook droeg hij niet weinig er toe bij, om dit dal geliefd te maken bij de vogels.Alles met alles was die vallei een waar openlucht museum, een onuitputtelijke bron van studie en genot. Ge raadt de rest. Wanneer ge het Koninginne duin beklimt (verkeerdelijk vaak het Kopje genoemd) en van daar het Kennemerduin overziet, dan zult ge met schrik ontwaren, dat haast alle hellingen kale zandplekken vertoonen. Dat is een algemeen verschijnsel, het duin wordt droger, we weten niet precies, waardoor. Het Noordzeekanaal heeft waar schijnlijk schuld, ook de Waterleiding enmisschicn de Haarlemmermeer. Maar waar schijnlijk zit er nog meer achter, doch daar kan ik nu niet op ingaan. Vlak voor u echter, een beetje naar links ziet, ge een schelle zandstreep, die met Bovengenoemd verschijnsel niets te maken heeft. De bodem is daar abso'uut kaa1, het zand is er volmaakt een speelbal van den wind geworden. Het ge boomte op den voorgrond belet u verder naar links te kijken, maar ge rnoet u voorstellen, dat die schelle zandwnestijn zich nog een kilo meter of zoo zuidwaarts uitstrekt, met andere woorden, dat mijn mooie, schilderachtige, rijke vallei, de Trommel, niet anders meer is dan een naakte zandgleuf. De boschjes zijn er nog, maar het stuifzand dringt er van alle kanten naar binnen en met een paar jaar zijn ze dood. Dat komt allemaal, doordat men nog niet het rechte respect voor de duinen heeft en doordat men hun natuur niet kent. De Trom mel is jweggccxerceerd door 'de '?s leek zoo eenvoudig voor de militaire autori teiten, om dit aal, 'dat in het verlengde van de schictbanen lag, op te eischen voor oefen terrein. Het zou na afloop van den oorlog in zijn oorspronkelijke!! toestand aan de eige naars teruggegeven worden. Nooit is er licht vaardiger belofte gedaan, want dat is onmoge lijk, al zou je er een millioen gulden aan be steden. Het ergste is nog wel, dat de grond al dadelijk brak, zoodra de soldaatjcs er groeven en marcheerden en de wind, geholpen dooi den regen, maakte in zeer korten tijd den bodem ook geheel en al ongeschikt voor oefen terrein, zoodat we hier volkomen onnoodig en onnut een landschap van buitengewone schoonheid liebben moeten offeren. Nu ligt de zandzec daar als een afschrik wekkend voorbeeld en de golven bedreigen ook al langzamerhand het hooge bosch van Duin en Dal en den binnenduinrand. Wat hier gebeurd is, komt helaas ook nog op tal van andere plaatsen voor in het Hollandsch duin en zelfs maar al te dikwijls onder de leuze van het algemeen belang". Mij dunkt daarbij komt het toch in de allereerste plaats op aan: dat met zorg de balans aan winst en verlies wordt opgemaakt en vooral, dat men zich rekenschap geeft van de gevolgen en zich Iaat voorlichten door deskundigen, naar wier goeden raad dan geluisterd moet worden. Er is in de laatste vijf jaren heel wat bedorven in onze duinen van Sluis tot Rottum en dat helaas niet alleen door overijverige mobilisatiemannen, maar ook door allerlei menscfcen en corporaties, die niet behoefden te werken onder nooddwang. En toch hopen wij nog, dat de echte mooie duinen eenmaal het Nationaal Park mogen worden voor alle Nederlanders. J A c. P. T 11 i j s s i:j

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl