De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1920 11 december pagina 1

11 december 1920 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

N°. 2368 Zaterdag 11 December A°. 1980 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND Onder Hoofdredactie van Prof. Dr. G. W. KERN K A MP Redacteuren: Prof. Dr. «. BRUGMANS, Mr. E. S. OROBIO DE CASTRO Jr., Dr. FREDERIK VAN EEDEN, Mr. J. A. VAN HAMEL en H. SALOMONSON UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF Prijs per No. f 0.25. Per half jaar f 6.25. Abonn. loopen per jaar Redactie en Administratie: Keizersgracht 333, Amsterdam Advertentiën f 0.75 per regel plus 10 cent dispositïekosten INHOUD : l De gewezen kroonprins, door Prof'. Dr. G. W. Kernkamp De groote mogendheden na den oorlog, door Prof. Dr. H. Brugmans Tijdgenooten: Op Creta, door Dr. W. G. C. Byvanck. 2 De motie van Ravesteyn in de Tweede kamer aangenomen, teekening van Jordaan De mclkvoorziening in Amsterdam,doorDr. I. H. J. Vos Buitenlandsch Overzicht, door Prof. Mr. J. C. van Oven.'?3. Spreekzaal Herinneringen aan Theo ^Molkenboer, door Dr. Frederik van Eeden ??5 Voor vrouwen, (red. Elis. M. Rogge) Brieven uit Italië, III door en met teekeningen van Rie Cramer Van Kinderen, door E. Tierie Hoogerzeil Vrouwenbelangen, door C. S. Groot Uit de Na tuur : Oude en doode boomen, door Jac. P. Thijsse 7. SchilderkunstkUoniek, door A. Plasschaert Boekbespreking, door Corn Veth Woningnood, teekening van George van Raemdonck Dram. Kroniek door Top Naeff 8. Op den Economischer! Uitkijk: Ziekteverzekering, door Jhr. Mr. H. Smissaert Portret-prijs Thérèse van Duyl Het sociaal-paedagogisch Instituut te Groningen, door Dr. H. J. F. W. Brugmans 10. Uit het kladschrift van Jantje RuizeRijmen ; Charivaria, door Charivarius Feuilleton : Een Revolutiedroom, door Ne! Koopmans Hl. Als Konstantijn in Grie kenland terugkomt, teekening van Joh. Braakensiek Schaakrubriek, red. Dr. A. G. Olland De Overmoedige twijfelaar, door C. F. van Dam, met teekeningen van B. van Vlijmen. g|Bijvoegsel : De Amsterdarnsche Hoogeschool van den humor, teekening van Joh. Braakensiek. DE GEWEZEN KROONPRINS Bij de Algemeene Beschouwingen «ver de begroeting van Binncnlandsche Zaken hebben de heeren van Ravesteyn en Schaper over het verblijf van den gewezen Duitschen ? kroonprins hier te lande gesproken. Heel veel wijzer zullen zij niet zijn geworden door de antwoorden, die de Minister op hunne vragen en opmerkin gen heeft gegeven. Alleen dit weten zij nu zeker, dat de Regeering het als haar plicht be schouwt, de kosten van de huisvesting te dragen. Groot zijn die kosten niet; voor de installeering is ?14500 betaald en toen de logeerkamer moest worden op geknapt, .omdat de gewezen kroonprinses te logeeren kwam, is daarvoor nog 6 a 700 gulden besteed. Maar de heeren Schaper en van Ravesteyn zijn van meening, dat wij daarvoor niet hadden behoeven te zorgen, en dat de familie Hohenzollern bemiddeld genoeg is om zelf de rekening van den behanger en stoffeerder te voldoen. Dit laatste zal niemand ontkennen ; de Minister heeft het ook niet gedaan. Maar volgens hem rust op ons de ver plichting, nu eenmaal de gewezen Duitsche kroonprins in ons land is gekomen, herbergzaamheid te betrach ten ; het woord gastvrijheid" wou hij maar liever niet gebruiken ; het schijnt ook minder bij de situatie te passen. Men moet aannemen, dat deze woor den de motieven, waardoor de Regeering zich laat leiden, niet volledig weer geven. Indien de gewezen kroonprins niet geïnterneerd ware, maar zich had kunnen vestigen, waar hij wilde, zou hij wel een onderdak hebben gevonden, ook zonder bemiddeling van een liuurcommissie, en bestond er voor onze Regeering geen enkele reden, de huur penningen en de kosten van inrichting voor hem te betalen. Maar die vrijheid van beweging is hem niet gelaten. Hem is een bepaald verblijf aangewezen, in een dorps pastorie op een eiland, minder lachend" dan Walcheren ; voor iemand van zijne levensgewoonten moet het verschil tusschen dit logies en een gevangenis niet heel groot zijn, ondanks de opge knapte logeerkamer en de nieuwe ta pijten en gordijnen, waarvoor bij de installatie al was gezorgd. De Regee ring ziet er nu blijkbaar tegen op, hem de kosten te laten dragen van de ver fraaiing der pastorie : tegenover een gewezen kroonprins is dat wat krenterig, en .bovendien : aan een gevan gene presenteer je toch niet de reke ning voor de inrichting van zijne ge vangenis ! Zoo zal men vermoedelijk de woorden van den Minister, dat op ons de ver plichting rust, herbergzaamheid te betrachten, moeten uitleggen. En in dien zin hebben wij er vrede mee. In dien liet verblijf van den gewezen kroonprins hier te lande ons geen andere lasten oplegde dan de financieele zorg voor zijne huisvesting, zou er onzentwege niet verder over behoeven ge praat te worden. Maar zoo ligt het geval niet. Onze Regeering heeft blijkbaar nog een ande re verplichting op zich genomen. En met mededeelingen daaromtrent is zij nooit gul geweest. In de eerste maanden na de vlucht van den gewezen kroonprins kon men nog meenen, dat hij als militair was geïnterneerd. Toen echter de overige geïnterneerden naar hun vaderland mochten terugkeeren en hij hier bleef, niet als vrij man, maar onder bewaking, bleek het, dat de gedragslijn onzer Regeering tegenover hem door redenen van internationale politiek werd be paald. Zij had of zelf de noodzakelijk heid ingezien, hem de vrijheid van be weging te ontnemen, of was gezwicht voor den aandrang der mogendheden van de Entente om zich met de zon; voor zijne bewaking te belasten. Een speciaal Nederlandse!) belang was het niet, hem te beletten te gaan. waarheen hij wilde. Integendeel, wij zouden hem het heilige kruis hebben nagegevcn, indien hij na den vrede over onze oostelijke grens was getrokken. En zoo de Duitsche lucht hem toen nou minder gezond had toegeschenen en hij er de voorkeur aan had gegeven een of ander landgoed in Utrecht of Gel derland te betrekken, niemand zou daar aanstoot aan hebben genomen, mits hij slechts niet op opvallende wijze van zijne aanwezigheid had doen blijken. Ter wille van onze goede verhouding met de mogendheden, die in zijne faits et gestes meer belang stellen dan wij, moet onze Regeering daar gelaten dan, of zij hiertoe uit zich zelf heeft besloten, dan wel of haar de wenschelijkheid daarvan langs diplomatieken weg onder de oogen is ge bracht de taak van cipier op zich hebben genomen. Van een cipier, die hem moet beletten naar Duitschland terug te keeren, zoo hij ooit lust daar toe mocht gevoelen. Tot zoover is alles begrijpelijk. Frank rijk en Engeland houden blijkbaar rekening met de mogelijkheid, dat de monarchie in Pruisen of wel de keizer lijke waardigheid in het Duitsche Rijk zal worden hersteld ; zoolang zij het kunnen, willen zij beletten, dat deze mogelijkheid tot werkelijkheid zal worden ; een terugkeer van den ge wezen kroonprins n^ar het land, waar hij thuis hoort, moeten zij beschouwen als een gebeurtenis, die de monarchale beweging daarginds kan aanwakke ren ; daarom zullen zij van onze Regeering de belofte hebben ge vraagd, dat deze hem den pas daartoe zal afsnijden. En indien men wil aannemen, dat onze Regeering hare gedragslijn heeft vastgesteld buiten eenigen invloed van de groote mogendheden, dan moet men veronderstellen, dat zij, ,.om niet in moeilijkheden te komen" -- het zijn de woorden, die minister Ruys gebruik te in zijn antwoord aan den heer Scha per, ter verklaring van de zorg, waar mede de Regeering waakzaam zou blijven" - eigener beweging zich met de bewaking heeft belast. Dit alles, schreven wii. is begrijpelijk ouk voor liLii, die ovuigeiiS hierom trent nog een en ander in het midden zouden willen brengen. Maar zelfs als men in dezen gedachten«ang wil treden, blijft het een raadsel, waarom het leven van den gewezen kroonprins moei worden verzuurd door hem op te sluiten op Wieringeii. Zijn eigen begeerte kan dit toch kwa lijk wezen ; zoo ja, men geve dit bekend: niemand zal bezwaar maken tegen de vervuiling van dien wensch, en tot onze Regeering zal niet langer hel ver wijl van onnoodige hardheid kunnen worden gericht. Onuoodig - want ook in een genoeglijker oord' kan gezorgd worden - zoo 'nel alleen daarom te doen is, en niet nin verscherping van de .straf dat de vogel in de kooi blijft. Zelfs beter, zou men zeggen, dan op Wieringen ; want een eiland biedt kansen ter ontsnapping, die elders Illlllllllllllllllllllllllllltlllltlllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllll''!!!!!!!! r MWW '' ''**?? r '" '??''*??* ' - '*ï-?' "-.''f-- '*«?? rfl ' *'" * ? '??', l j* ? ' OP CRETA l Een paar weken geleden, ineen ik, kwam het te spreken over Veni/elos en zijn nederlaag bij de verkiezingen in Griekenland, waarop volstrekt niet was gerekend. --- ., |a, zei er een, de Tarpejische rots ligt in de huurt van het Capitool." Men verzocht hem zulke banaliteiten, die niet eenmaal op Athene pasten, voor zich te houden. Hij, om zijn deftigheid uit den nood te redden, begon te orakelen over het tragische lot der mannen van deze tijden die den boog van hun ambitie veel wijder spanden dan hun kracht hun toeliet : op eenmaal knapt het koord en de held ligt voor den grond. Maar de Delphische wijsheid viel niet in den smaak. Het duel Tino-Venizelos is toch nog niet uit, merkte de een of ander op; en de cynicus van het gezelschap, of die er voor door wou gaan, nam daaruit aanleiding om zich bijzonder ingenomen te toonen met den huldigen gang van zaken die in golf op golf aldoor het nieuwe brengt en, om er ons goed van te doordringen, ons zelf dreigt te over stelpen ,,lk mag die ruwheid graag, zeide hij, men voelt dat er iets tegen je aankomt." Een die had zitten nadenken, antwoordde : Ach, al dat hoogwijze, tragische, massieve en sentimenteel-misanthropische dat men in onze gebeurtenissen kan zien, gaat eigenlijk mijn geest te. buiten. Wanneer ik voor een gecompliceerde stoommachine sta, raak ik verward, ik vind mezelf eerst weer terecht als ik aan James Watt denk die naar het op en neergaan ziet van het lipje van den ketel bij zijn moeder thuis. Ik houd niet van de groote machine, wel kijk ik graag door de oogen van den jongen. Hel kleine inenschelijke waarin iets groots is opgesloten, interesseeit mij. Laatst kreeg ik over de revolutie in Grieken land een boek in handen...." Toen men merkte dat hij wou gaan vertellen wat hij had gele/.en, vkidUten de meesten ; ik, die stuf zocht voor een artikel, bleef Uit teren. Het boek waarover hij het had, LdU's»;;'.*. (.ivuntni'i'n in de . U'^C/.H'/U' -i'c, bevat een episode uit Veni/elos' leven, of liever het raakt even aan het bestaan van den Griekschen staats man op een heel belangrijk tijdstip van /.ijn loophaan : daar waar hij, in September l'.Mti. van Athene scheidt om zijn eigen weg te kiezen en over Creta naar Saloniki gaat. Voortaan wordt het : Veni/.elos contra Tinu. Tot op dien tijd was er een groote onlv.1slistheid in de ontwikkeling der Grickschc /.aken. Engeland en Frankrijk die de ml vervulden van lumge beschermers, wilden en durfden niet ingrijpen in de hinncnlandschc betrekkingen van hel land, maar konden het daarom nog niet beter verdragen dat de (irieksche regeering en met name Koning Constantijn onder het dek van neutraliteit de Duitschers begunstigde, de tochten van hun dnikbooten bevorderde en de mogelijkheid openliet van een aanstaande oorlogsverklaring. Zich krachtig aan de /.ijde van Vcnizelos te scharen, dat kwam echter bij de Engelsche regeering niet op noch bij de Fransche. Men observeerde voorioonig de Griekschc wateren, blokkeerde de kusten om het toezicht te houden op het vervoer, maai hield zich aan de territoriale lijn. 1,'it zijn rustig geleerdenbestaan als tellov, van een college in Cambridge, had Lawson zijn diensten den lande aangeboden in den gnxiten oorlog die alle soorten van betrekkingen en ambten in zijn draaikolk meesleepte, l lij had wetenschappelijke reizen gemaakt in Grieken land en Klein-Azie, kende de volkstaal daar en de volksgebruiken en had een hart voor al wat uit den echten (iriekscheii volksgrond opsproot. Hat hij vnor den inlichtingsdienst als officier gedetacheerd werd bij de Hngclsche marine in de Aegeischc zee, getuigde dus van een goed onderscheidingsvermogen van de auto riteiten. Veel anders is er van hen niet te /eggen. Hel ging l.awson, /ooals het iedereen in Engchmd is gegaan, ook wanneer hij lot een van de hoogste en verantwoordelijkste be trekkingen wordt geroepen : men geeft hem /.ijn posl, dan moet hij zelf zich verder weten te ledden. Alen veronderstel! dat hij zijn plicht zal doen en /al handelen naar omstan digheden. Naar onhandigheden ! d,il is het- wachtu oord. Eenheid van plan voor ren groole, met kracht inge/.ette beweging er valt niet aan te denken. Onze marine-officier is daar op Creta gestalinneerd in de beschutte Soedabaai met zijn houten, en sloepen, en verricht zijn dagelijkschcn dienst van controle op de aan komende schepen met hun passagiers en hun vracht, van cnniróle ook op de inkomende posl en il e berichten uit den vreemde getele grafeerd ; hij houdt de bewegingen in 'l oog van verdachte individuen en beraamt de middelen om hen zonder veel misbaar van hel eiland te verwijderen ; hij oefent spionage en coutva-spionuge uil, en tegenover de pro paganda van Duitschcn kant, bevordert hij di verspreiding van kleine brochures in het \olksgrieksch om de Duitschers belachelijk Ie maken. l lij doet van alles, niet erg voornaam. l lij geneer! /;ch niet om in eigen persoon op 1e komen. De koffiehuizen /.ijn de broedplaatsen van de politiek Op de wegen die van het land naar de stad voeren rusten de landbouwers daar uit, vernemen het nieuws en brengen liet veruer rond. Lawson werd familiaar mei de herbergiers van de antiduitsche eat'é's, hij was er een graag gc/.icne verschijning. Al spoedig gevoelde hij zich opgewassen v oor de taak om het net dat door Huilsehe ontbreken, tenzij het maar men heeft nooit vernomen, dat dit het geval is door oorlogsvaartuigen nauw worde bewaakt. En als men vertrouwt op een onder eerewoord gegeven belofte maar waarom zouden dan de heer Kan of de burgemeester van Wieringen onzen gast" moeten vergezellen bij bezoeken aan Doorn of aan zijn tand arts? is die waarborg dan ook niet voldoende, zoo de gewezen kroonprins zijn domicilie overbracht naar een herbergzamer oord? Niet deze of soortgelijke opmerkingen echter hebben de heeren van Ravesteyn en Schaper, naast hunne kritiek op het besteden van 's lands pennigen voor kosten van huisvesting, tot den Mi nister gericht. Hen verontrustte vooral de zorg, dat de gewezen kroonprins verbindingen zou hebben aangeknoopt met monarchale kringen in Duitschland en dat ons land een broeinest zou worden voor de con tra-revolutie, die volgens hunne mee ning wordt voorbereid ; zij beriepen zich daarvoor op de mededeelingen van L)ic Frcilicit, een orgaan der onafhan kelijke socialisten, over de corresdentie van den jongen Wilhelm met zijne vrienden en geestverwanten in Duitschland ; zij kwamen er tegen op, dat hij door een eigen koerier de be trekkingen met hen kon onderhouden en wenschten, dat de strengste con trole zou worden uitgeoefend op de gemeenschap van den ex-kroonprins met de buitenwereld. Laai ons toch oppassen, zoo vermaande de heer Schaper, voor de rust van Nederland en van Europa. Minister Ruys heeft de heeren afge scheept met een antwoord, dat zijn ambtgenoot voor buitenlandsclie za ken hem niet zou kunnen verbeteren. Hij herhaalde, wat hij reeds vroeger, op schriftelijke vragen van den heer van Ravesteyn, had te kennen gegeven: aan de Regeering was niet de juistheid gebleken van de berichten over de gewraakte connecties van den gewezen kroonprins en zij vond daarom geen aanleiding de verlangde strenge con trole in te voeren. De familie Hohenzoilern had in de twee jaren, gedurende welke zij ten onzent vertoefde, steeds met de meest mogelijke kieschheid getracht ons volk en onze Regeering buiten moeilijkheden Ie houden, en hij was ervan overtuigd, dat zij ook in de toekomst niet anders zou handelen ; zoo niet, de Regeering zou weten haar plicht te doen. Intusscheii betrv.chtte zij reeds nu de waakzaamheid, die men van haar mocht i-ischen; geen ver standig mensch zou echter van haar willen vergen, dat zij de genomen maatregelen aan de groote klok hing. De minister begreep, dat zijn antwoord de heeren niet tevreden zou stellen ; maar 's lands belang ver bood hem meer ie zeggen. agenten over de eilanden der Xuid-Aegéischc zee was gespreid te verbreken en daarvoor in plaats den Engelschen invloed te stellen, .steunend op de Venizelisten en op een eigen plan. Want hij moet zichzelf welen te redden. l lij had lioveii zich den commandant van het Engelsche marinestalion. den Engelschen consul, den vice-admiraal in de (irieksche wateren, den Engelschen gezant, het minis terie van Buitenlandsclie zaken en ik weel niet wat al hoogere en hoogste machten meer. Zonder autorisatie vermocht hij geen voet voor den anderen te verzetten. Moest hij daar echter op wachten, zoo was de gelegen heid voorbij, en hoe meer autoriteiten hij in zijn plannen betrok, hoe meer aarzeling er zou we/en in de instantien, die hun wijsheid over zijn plannen oordeelend /ouden laten gaan. Nu was zijn werk, zooals hij het opvatte niet gering van omvang. Men weet hoe het eiUuid Cveta, lang gestrekt, als een zware slagboom in het zuiden de Aege'ische zee afsluit. Het Noorden van het eiland heeft zijn groote baaien en de voorname plaatsen, gaande van het Westen naar het Oosten liggen daarvan in de buurt. Het zijn Canea, Soeda, Retymo en Candia. Westelijk laat zich de invloed van het naburige Grieken land het sterkst gelden, Oostelijk in Candia heerscht nog voor een deel het oude Turksche element.Terwijl Canea en Soeda vooruitstre vend zijn en grootendeels Vcnh-elisüsch gezind. was Candia eerder een burcht van het conser vatisme: maar in Canea hield het (irieksche garnizoen de stad op de hand van Koning Constantijn. Wie van Creta iets zou willen maken, Creta, niet alleen met zijn havensteden, maar ook met zijn groote land- en hergbevolking -moest een niet onaanzienlijke macht kunnen vereenigen. Ik heb al ge/egd, er was niet veel eenheid van plannen bij de Entcnte-iMogendheden iti de eerste helft van het jaar l'.MG toen 's Lands belang zal vermoedelijk ook verbieden, een antwoord te geven op de vraag, die ons eigenlijk meer in teresseert dan de qtiaestie, welke de heeren van Ravesteyn en Schaper te berde hebben gebracht. Niet omdat wij het belang zouden willen ontkennen van het onderwerp, waarop zij de aan dacht vestigden ; maar omdat de vraag, hoe onze Regeering zou moeten hande len tegenover pogingen van den ge wezen kroonprins om een contra revolutie in Duitschland te bevorderen, voor ons ondergeschikt is aan deze vraag: met welk recht benemen wij hem zijne vrijheid? En indien, gelijk wij vermoeden, het antwoord zou moeten luiden : zonder eenig recht ; maar redenen van internationale politiek, waarover 's lands belang gebiedt te zwijgen, dwingen ons gebruik te maken van onze macht om hem onder bewaking te houden ; dan zouden wij toch nog de vraag willen stellen : welk belang kan een zoodanige vervulling van die ons op gelegde taak eischen, dat wij den schijn op ons laden niet alleen een maatregel van voorzorg te nemen, maar tevens een straf toe te dienen? K E DE GROOTE MOGENDHEDEN NA DEN OORLOG Eenige jaren geleden heeft de bekende Ztt'eedsche schrijver Rudolf Kjellén een boekje uilgegeven over de groote mogendheden van onzen tijd, dat gedurende den oorlog in Duitschland als Die Gros/machte derGegenwart" niet minder dan negentien drukken heeft beleefd. Dat was wel te begrijpen. Im mers bij alle objectiviteit, door den schrijver bij de uitbeelding der acht groote mogend heden in acht genomen, en bij alle kritiek. door hem op de Dnitsche instellingen uitge oefend, was het toch wel zeer duidelijk, aan welke zijde zijn sympathieën waren en welke groote mogendheid hij zich dacht als de lei dende macht der toekomst. Ook de/e voorstelling, die voor velen van de/en tijd een verheven ideaal was, is door den oorlog en de daarop gevolgde omwente ling weggevaagd. Liet groote en verhevene Duitschland van *óór 1914 is voor ons een afgesloten stuk geschiedenis geworden, in sommige opzichten haast een sage: Wilhelm I komt in de nis der volksherinnering te staan naast Karel den Groote en Frederik Barbarossa. De meer nuchter aangelegde mensch spreekt van den goeden ouden tijd, toen alles zooveel anders en beter was. Zoo is aan het boek van Kjellén de feitelijke ondergrond onttrokken, althans als schets van den tegenwoordigen tijd. Een omwerking was noodig, Zij is door den schrijver gegeven in het boekje, dat voor ons ligt: Die ros/.machte und die Weltkrise" (Leipzig en Berlijn 1021). YA'ij noemden den nieuwen druk een om werking. Hij is dat slechts ten deele en dat terecht. Want de beschrijving der acht groote mogendheden, die in de vroegere uitgaven is te vinden, is behouden, alleen hier en daar omgewerkt en bijgewerkt. Dat sprak van zelf, daar wat vroeger actualiteit was, thans his torie is geworden en juist daardoor zijn groote (H'teekenis heeft verkregen. Het pleit v.'oor den schrijver, dat daaraan betrekkelijk zoo weinig behoefde te worden gewijzigd. Hier en daar had het mes nog wel dieper in den Lawson naar de Soeda-baai werd gedirierd. In allen geval, hij wist er niet van: hij, die inderdaad niets had te zeggen, koester de zijn eigen voornemen en droomde zijn eigen droom. Hij dacht aan een eilanden-republiek van de Ageische Zee. Onder de overheerlijk door schijnende lucht van liet Zuiden, waar nog de echte afstammelingen van het zuiver Gricksche ras woonden, met hun taal, hun gewoonten, hun overleveringen, hun spelen en hun dansen, wilde hij een kleinen Paradijs staat vestigen met Veni/.eios als president. Hij zag aan de Soeda-baai de werven van een groote havenstad verrijzen en daarachter een ruim aangelegde stad met publieke tuinen : reeds bepaalde hij de plaats voor het Parle mentsgebouw en voor de residentie van de regee. ing. . . . Hij wist niet van Venizelos' droom, voor wiens verbeelding een grooter Griekenland stond, dat alle stammen en landen omvatte, waar eenmaal Griekenland gebied had ge voerd ; maar in zoover kwam hij toch het Venizelistisch streven tegemoet dat hij van zijn punt van uitgang het terrein vast vrij wou maken. En hoe te beginnen ! Hoe het eiland te zuiveren van de tegenwerking die overal werd ondervonden waar men de zaken flink wou aanvatten, omdat de geheele officieele admini stratie, de politie en de geheime Duitsche invloed zich tegen vernieuwing verzette. Een man als Lawson die van buiten kwam en frissche lucht wenschte in den gang der zaken. kon niet anders tegen zichzelf zeggen dan dat er een revolutie noodig was, en zeker, de Cretensers waren in den laatsten tijd te veel aan revoluties gewoon geworden om nog tegen zoo'n middel op te zien. Maar hoe zich daarover te verantwoorden ? 't Was toch niet mogelijk bij den Vice-Admiraal aan te komen om machtiging tol het maken van een revolutie 'i Laat ons handelen naar de omstandigheden, zeide de marine-officier. Aiisschien leiden de omstandigheden tot een revolutie, -- W. G. C. BYVANCK

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl