De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1920 18 december pagina 7

18 december 1920 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

18 Dec. '20. No. 2269 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND DE SCHOOL DER WIJSHEID Geen enkele besliste stap tot opbouw van de toekomst, geen enkele daad die duurzaam is, dringt thans nog door tot de groote open bare meening. Alles wat waarlijk uitgesproken constitueerend voor de toekomst is, ontstaat steeds onderaaFdsch, in kleine kringen, zwij gend : en alle donder en rum 1?jan de openlijk zichtbare alledaagsche waereld, ont hult van dag tot dag meer en meer zijne wezenloosheid. Steeds duidelijker wordt het onderscheid tusschen de schijnbare en werkelijke leiders der waereld" (naar een, reeds lang voor den oorlog, door van Eeden ge bezigde uitdrukking) Wanneer wij hier in -dezen zin het werkelijke" Duitschland onderscheiden van het ,,schijnbare", dan doen wij dat niet om het stille en verborgene openbaar te maken, maar om voor deze andere waerelden krachten te winnen, en het groote moeras der open baarheid droog te leggen. Natuurlijk zullen wij daarbij aan de verschijnselen, die op treden met de pretentie niet tot deze uit gebreide en luide waereld der openoarv.vize.i;oosheid te behoife1!, een strengen maatstaf moeten aanleggen. De/.e c'sch is mei nadruk geneld vJO'>ïGraaf H(..'mann Keys;rlm<? di.: eeds sedert jaren dier zijn geschriften ..Geilig-; de>- WeU'' en andere ais phf/osoof bekend is. Na een wereld reis publiceerde hij zijn Reisdagboek van een philosoof" (Otto Reichl. Darmstadt). Dat is een boek met het motto De kortste weg tot zichzelf voert de geheeie aarde om", een boek waarin hij blijkbaar zijn Proteusnatuur bekent. Het is vol van herinneringen en vergelijkende beschouwingen over Indië, China, Japan, Amerika. Het is een werk van verfijnde na-cultuur, maar ook niet meer. Het gaat juist niet aan, alle bontheid van deze aarde zoo rustig naast elkander te zien als in een warenhuis. Nochtans zou dit boek, dat reeds een zeer sterken invloed krijgt, dit eene voor Duitschland kunnen bewerken : het zou het oude,stoffige, slechts zoo langzaam stervende Duitschland een beetje cosmopolitisch kunnen u'i Lichten. In zijn lezingen over Oostersch en Westersch denken" heeft hij gepoogd de ervaringen van zijn wereldreis vruchtbaar te maken door aan tétoonen wat net avondland van het morgenland te jeeren heeft. Want de po gingen der moderne theosophen en andere geesteS'Wetenschappelijken, houdt hij, met recht, voor totaal mislukte synthesen. De diepe begaafdheid van het Oosten voor metaphysica, het scheppend samenvatten dat in het Westen slechts voor de bevoorrechte geesten, in het Oosten zeef algenieen is, de meerdere macht over de buitenwaereld tegen over onze afhankelijkheid, dat alles zijn woor den die met de Westersche critisch-wetenschappelijke denkwijze saamgevoegd moesten worden. In zijn klein geschrift Duitschiands ware politieke zending" (bij Reichl) zegt hij den Duitschers treffende woorden. Hij waarschuwt voor het imperialisme ajs een, tptaal pn-Duttsche zaak, een noodlottig mis verstand. Juist nu Duitschland's uiter lijke grootheid gebroken is, is zijn toekomst, uit het oogpunt der geheeie menschheid, rijk. De Duitschers zijn geen heerschersvolk, maar een burgervolk par excellence, jn hoogen zin. Het militaristisch monarchistisch masker is verdwenen, maar het nieuwe is innerlijk reedg gevormd. Alles wat niet tot vernieu wing dient, komt thans aan het bolsjewisme ten goede. Ontstond er niet uit dr-e verzw^>kking ter rechter tijd iets nieuws, dan zou Europa zonder twijfel den dood ingaan. Het gevaar is groot dat K. deze inzichten weer verspeelt, omóat hij toch uit dit nieuwe een soort volkerenzending van Duitschland tjacht op te stellen. Maa.r (iet is zeer de vraag pf het Dliitsche wezen over te dragen is buiten zijn eigen gebied. Duitschland is nu toch nmaal de droomer met alle daaraan ver bonden droomzwaarheid en moet daarom als ge droomer in zichzelf worden beschouwd, jnplaatq va,n naar bulten te treden. Bmiieri is .het een waar wonderland, van buitenaf chter een onbeholpen, miserabele geste. Keyserling heeft nu uit zijn leerstellingen de prfictlsche consequentie aanvaard, waar hij oproept tqt de stichting van een School der \ivijshejd", in een kleine, zuiver propagandis tisch bedoelde brochure Was nat tut, was Ich will" (Reichl).. De Westersche mensch heid zinkt volgens hem onophoudelijk van den cosmos in den chaos terug; de cultuur dreigt begraven te worden. Een nieuwe synthese van geest en ziel is noodzakelijk, deze zal aanvankelijk slechts bij weinigen beginnen, maar op deze enkelingen komt het aan. De oude autoriteitsgedachte helpt echter niet meer, maar de critische beschouwing mag niet losgelaten worden. Ieder hooger zijn moet van gelijkwaardig verstaan en weten doordrongen zijn. Daarom kan het heil thans niet meer van een nieuw geloof komen, maar de voltooiing vordert heden philosophie, geen religie. Deze philosophie moet echter door een bepaalde wetenschap.door een geeste lijke sport, wederom tot wijsheid worden, in den reeds genoemden Oosterschen zin. Als in den tijd van de groote Grieksche wijsgeeren, kan slechts beter bewustzijn van -den onder gang redden. Nu zijn echter onze grootste denkers nauwelijks wijzen" geweest, en onze wijzen, als Goethe, geen philosophen. Slechts hij die zichzelf geheel verstaat kan tot het hoogste bewustzijn komen, dat boven alle intellectualiteit ligt. Wijs zijn" is hoogste menschelijkheid, vleeschgeworden universali teit, wijsheid is volgens het begrip voor ieder een toegankelijk. Het is een bijgeloof dat het hoogste slechts voor weinigen toegankelijk is, het wezenlijke van den wijze is zijn bestaan, niet zijn doen, en de eisch is den wijze als model te nemen. Slechts de concentreering van den geest kan het ondergaande Europa nog redden. Daarom is een school der bewust heid noodzakelijk, waar de weg gewezen wordt, uit den geest het leven te vormen, een school der wijsheid die het derde nieuwe is naast kerk en universiteit, waar het mogelijke tot werkelijkheid omgeschapen wordt. Met deze school kan de staat zich niet bemoeien, maar een kleine onafhankelijke kring. Zoo ongeveer stelt K. zich zijn ideaal voor. Intusschen is deze school nu reeds ook economisch verzekerd. Onder de leiding van Graaf Keyserling en de zakelijke leiding van Graaf Kuno Hardenberg, is men begonnen zich tot begunstigers, leerlingen en tot de kleinere Gemeinschaft der geistig Verbundenen" te wenden. Het verzonden, hoogst gebrekkige, prospectus wekt den indruk alsof het alleen om de Keyserlingsche geesteswereld, niet om universeele wijsheid gaat, en de in de pers ondervonden belangstelling van eenige zeer twijfelachtige persoonlijkheden en stemt tot nadenken Hierdoor kan wellicht alles mislukken. Ook mag niet over het hoofd worden gezien, dat dit alles slechts programma, slechts zoeken, maar geen ver vulling js; deze laatste hangt niet af van het zuiverste willen of buitengewone begaafd heid, maar van de machten boven iedere menschelijke willekeur. ERICH G u T K i N D iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitimiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiii Tentoonstelling, vaii Oude en Nieu\ye Boekkunst te Amsterdam De tentoonstelling van oude en nieuwe boekkunst in de Nederlanden, door de Vereeniging Joan Blaeu in October te 's Gravenhage ge houden, wordt thans herhaald in het stedelijk Museum te Amsterdam; jl. Zaterdag is zij geopend. Genoemde vereeniging beoogt, be halve prentkunst, ook door de aesthetische verzorging van het boek hier te lande en met name door eigen uitgaven den weg voor te bereiden naar een beter algemeen boek-uiterlijk dan tot dusverre nog maar al te veel het geval is. De naam boekkunst" aan deze tentoonstelling gegeven acht ik niet geJu.Hklg \ aan het woord, verbind, ik gen, er\ger begrip da,n aan, rietgeen déVereenigïng laat zien en het is, dunkt me, terecht, dat het voorwoord van den catalogus het doel der tentoonstel ling omschrijft als een overzicht te gever) ya,n de ontwikkeling van he{ bqek- uiterlijk" in ons land, van c\eu vro.eg-sten tijd to.t op heden. Daardoor isgerechtvaardigd,dat kopergravures, ex-librissen in onderscheide technieken, boek band en schutbladeren vertoond worden, die ik stellig niet acht te behooren tot het begrip boekkunst. Boekkunst is, naar mijn wijze van zien, de kunst in de typografie., zooals die beoefend kan worden, door den zetter aan de k^st on door een drukker aan cje pers. Boekkunst wordt gekenmerkt door Huize l, ZOMERDI1K BUSSINK PariljoenVondelparUe!.2uid4ieOen7!i95 Restaurant a fa carte Lunch, Aflernoon-tea, Diners enSoupers Dagelijks muziek door het Huis-orkest minimin min minimin niiiiinn initiiiiinininiiiin de verhoudingen en de kleur van het afgedrukte zetsel. Een typografisch product, dat gezet is met een boekletter, stylistisch in harmonie met den inhoud van den tekst, waarvan de zetwijs regelmatig, de wit- en margeverdeeling logisch, de verhoudingen wel getroffen, de kleur en inkt en papier onderling goed harmonieeren, zulk een werk kan, hoewel er hoegenaamd geen versiering aan is te zien, blijk geven aesthetisch welverzorgd te zijn ; zulk een boek kan een uiting zijn van werke lijke boekkunst en het is bijkans immer, dat afbeeldingen, zelfs lijncliché's en houtsnede, aan het aspect van zulk een pagina afbreuk doen. Boekkunst kan gevonden worden in elk aesthetisch goedverzorgd typografisch product, hetzij een boek, een catalogus, of een reclame-kaartje. Strakheid, toondiepte en eenvoud zijn haar algemeene kenmerken. Het rationalisme, dat ik jaren geleden aan prees in mijn voordracht Logica in boekdruk, m het museum-Plantijn te Antwerpen uitge sproken, blijkt, terecht, ook nu nog ruimte te geven tot allerlei individueele verschillen met behoud van het beginsel. Leesbaarheid heeft Veldheer eens geschreven, is zeker een der eerste eischen die aan drukwerk gesteld dienen te worden, maar 't kan tevens zóó wezen, dat het werk er belangwekkend of vervelend, mooi of slecht door is. De moderne beweging tot een beter boekaspect is uitgegaan van William Morris (overl. 1896). Hij ging terug tot het boek, omstreeks 1480 in Italiëgedrukt, toen het drukkerij-wezen nog niet verloren had zijn logisch verband met de laat middeleeuwsche handschriften. Ontdaan van de overdrijving die aan zijn streven niet te miskennen viel, is eerst in Duitschland, later in andere landen, het moderne aesthetische boek in zijn goede uitingen weer gemaakt tot een thing of beauty," dat, het behoeft nauwelijks gezegd te worden is a joy for ever." Heel veel van hetgeen de tentoonstelling biedt is, zooals gezegd, boekaesthetica. .Zij viel mij daarom eenigszins tegen. Versierde handschriften (1399?1458), drukken met geteekende initialen (1480?1499) blokboeken en kaarten in de retrospectieve afdeeling, hoe schoon en goed ze op zichzelf zijn, acht ik hier minder op hun plaats. Daarentegen is de afdeeling het boek in de negentiende en twintigste eeuw in opzet heel wat beter en voldoet mij daarom meer. Maar hoe dit zij, het neemt niet weg, dat deze tentoonstelling toch mijn warme in stemming heeft en dat ik hoop, dat in de eerste plaats zetters, drukkers, chefs en druk. kerij-.leiders deze expositie zullen bezoeken : er is voor typo's hier heel veel te zien, dat voor hen nuttig en belangrijk is en kan leiden tot het vormen voor een individueelen smaaak hij hen, die onze boeken en drukwerken maken. J. W. ENSCHED IIIIIIIIIIIHIIIIIIIII liimiiiitiiiniiiiii iitiiiiiiimni .miiimimm Tentoonstelling; van Schilderijen en Teekeningen door Ernst Leijden, op zijn atelier, gebouw De GeelvimM" A m ster da tri BURGEMEESTER CONTRA MINISTER Teekening voor de Amsterdammer" van Jordaan Tenslotte geeft de Burgemeester van Amsterdam den Minister de verzekering, dat alles in 't werk gesteld zal worden, om te verkrijgen dat de melkprijsverhooging niet gehandhaafd zal blijven." tiininmniniiimmtmnniniHininmnimiiimmimnni iiimimmiii 11 blijkbaar uit vroegeren tijd, al vult hij deze doeken zelden geheel en mis ik te veel dat gene wat de voorstelling tot een eenheid bindt. In de belangrijkste zijner Urker schilderijen heeft de schilder een synthese willen geven van zijne visie van dit eiland en zijn bewoners. Maar is het bijeenbrengen van eene verzameling Urksche atributen op n doek een synthese ? En moet zulk een samen vatting in kleur, lijn, verdeeling, opvatting geen elementen van schoonheid bevatten? Is dit werk, met zijn moderne allures, ook mooi ? Onlangs zag ik in den kunsthandel een weinig bekend schilderijtje van Mauve, cen timeters groot. Langs een duinweg trok een wit paard een oud boertje in zijn leege kar naar huis. Verweg boven de duinen klaarde de lucht na den regen op. In de karresporen stond nog water. Hier was in een klein bestek, waarlijk onbewust de synthese gegeven van een stuk Hollandsch landschap. En men voelde vooral de, tot het einde toe onverzwakte, geestesspanning, waar uit dit schilderijtje geboren was. Een sterk ingeleefde visie was hier inderdaad ver werkelijkt. In het werk van Ernst Leijden heb ik vooral die innige concentratie van den geest gemist, die mij een eerste voorwaarde lijkt voor het bereiken van wat hij zich voorstelt. H. II Ik ben een takje in den stroom verloren, Ik ben een brandend bosch, een stille bloem, Ik nam en gaf, en ik ben uitverkoren Want leven is vergaan tot Godes roem. Ik ben een mosje in den rijken bongerd En strooi mijn bouwstof stervend over d'aard En rottend ben ik rijk in 't milde geven En weet mijn leven waar al 't leven ligt vergaard. O droom, wat waart ge schoon, 't was Gods gedachte, Die korte wijl in mij zich vormen schiep Nu buig 'k het hoofd en ligt mijn ziel te wachten Zoo stil alsof die ziel aan Godes harte sliep. III De Hemel iiiiiiiiillllltimiiiiiiiiiiimiiiti Gedichten I Van deze tentoonstelling ben ik terug gekeerd met wat men gemengde gevoelens noemt. Heb ik het wel, dan heeft de schilder een keuze uit zijn werken naar een aantal buitenlandsche exposities gestuurd en omvat deze tentoonstelling een overschot. In zekeren zin doet mij dat genoegen. Heel veel verheu^ends toch geeft, naar mijn smaak, Ernst Leijden hier niet; met name niet in die doeken en waterverven waarom het eigenlijk te doen is, herinneringen aan Urk, des schilders laatste werkterrein. Gewaardeerd heb ik hem in een tweetal naakten, vooral om coloristische kwaliteiten en een coloristisch wel overwogen compositie. Goede hoe danigheden van denzelfden aard :vond ik terug in groote stillevens met " bloemen, Hoe zou ik n zijn uit de dichte drommen, Ontelbr'en in getal, in niet te stuiten ren, Geboren al vergaan, Gods schimmen, Hoe zou ik n zijn als ik allen ben. Hoe zou ik neerzien op mijn stille bloemen En op mijn hoornen, die maar spraak'loos zijn Waar hun stilstaan een woord is van mijn harte En hun verdeelding deel is van mijn zijn. Ik ben dat alles, droomen van mijn droomen, Er. macht'loos is mijn ziel in eenzaamheid Maar zingt zich uit in ?t lied van zee en stroomen In al wat was en is en voortschiet door den tijd. Daar zijn de vormen van het licht doorschenen Fin is gedachte van haar kleed ontdaan Daar stijgt het leven uit zijn aardsche beelden En is de Schaduw tot zich ingegaan. Daar vloeit al wat verscheiden was in eenen En kent zichzelf en kent zich in eik-een Daar heeft ons hart de grenzen overschreden En paart zich.goed aan kwaad en groot aan * klein. Waar geen verscheidenheid meer is, daar is geen scheiding De hooge zon heeft alle schaduwen verzengd Dat is God zelf, het eeuwig lichtend Wezen Dat zich een Lichaam schept en zich een Schepping denkt. J o u. C. P. A L B E R T s iiiiliu minimum l nmn m nnn KUNSTHANDEL JACK NIEKEHK v/h Chef Goupil & Co. 23 & 25a Lange Houtstr.' s-Gravenhage MEESTERWERKEN VAN DE 17e EEbWSCHE, HAAGSCHE EN FRAHSCHE SCHOOL minimi niminnm innnlin m mini i m nniiiin niniii mm... miinnliiiiiimnniiiininnnnniiii iiiiiinnn .11111 i m mm 11 i mi m mum mmiimmm imiii i iiiiimi u HFRMAN TEIRLINCK, De Nieuwe Uilen spiegel, Mij. voor goede en goedkoope lectuur. Amst. z. j. LODE MONTEYNE, Charles de Cnster, de mensch en de kunstenaar. Gust Janssens, Antwerpen, 1917. Het was een gewaagd stuk van Têirlinck, na Charles de Costcr's Légende d'Ulen spiegel et de Lamme Goedzak, eeue nieuwe incarnatie van den scharlaken Thyl" te willen beproeven. La légende is rasechte Vlaamsche kunst van de hoogste superioriteit, al schreef de Coster in het Fransch, al had hij misschien zoo hij inderdaad de zoon is van den grafelijken bisschop Mercy d'Argenteau geen droppel Vlaamsch bloed in de aderen. Tijl is de zoon van den zwoegenden werker Klaas, die steeds jong en onsterfelijk gaat langs de wegen de wereld door, lachend en spottend. Tijl de geest van Vlaanderen, Nele het hart, Lamme de maag. . Tijl en Nele beiden onsterfelijk, zegevierend in den strijd voor vrijheid en recht, in ontembare levens kracht en onwrikbaar vertrouwen zich banend door bloed en martelaarschap den weg naar een schoone toekomst. De lach van Uilen spiegel schalt en klatert helder en luid. Hij klinkt overmoedig, koen-uitdagend, spottend of schalks. Soms wordt hij tot uitbundig geschater van luidruchtige jolijt.... Meest is het de superieure lach van een, die zichzelven doorgrondt, zijn bestemming bevroedt en beseft de onvernietigbaarheid van zijn wezen. Uilenspiegel is Vlaanderens geest, het zelfbewuste vernuft, de stoere wil, de ijzeren durf die ombeukt eiken hinderpaal en brijzelt eiken kluister...," Tijl is de verpersoonlijking van het hooger Vlaamsch bewustzijn, zooals het sluimert, onvermoed soms, in de verborgenheid van ons innigst zjjn. Hij is de sterke uiting onzer fierheid, de incarnatie van onzen moed, welke slechts steunt op eigen kracht. In hem gloeit de haat jegens de machtigen, die het lijf kastijdden, omdat ze het niet vermochten de ziel te knech ten. Met Vlaamsche taaiheid zwoegt hij om het knellende juk 1e vergruizelen. Doch ook van onze minder verheven men schelijkheid is Tijl het beeld.... Hij is zinnelijk, luidruchtig op het ruwe af. De geest heeft zijn toewijding, doch ook het lijf is hem lief! Hij paart de sluwheid van den Vlaamschen boer aan de ridderMjkheid van den edelman. Zoo symboliseert hij on/.e deugden en ondeugden, al het verhevene, dat in ons gemoed verdoken ligt onder het triviale van ons alledaagsch oppervlak." Zoo heeft Lode Monteyne in een boekje waarover ik straks nog even iets zal zeggen de beteekenis van Ti;l voor Vlaanderen uitstekend geteekend. En dienzelfden Tijl heeft Têirlinck willen uitbeelden. Is deze kunstenaar, dien ik tot de allcrbesten reken, welke in een Nederlandsch idioom geschreven hebben, wiens Serjanszoon mij persoonlijk dierbaar is als aan vroegere geslachten en ook nu nog aan velen de Camera, altijd weer nieuw en aangrijpend in zijn schrijnenden humor, is deze Têirlinck wel de man om een Uilenspiegel te schrijven, een werk waarvoor bovenal noodig is een onwankelbaar geloof in de schitterende toekomst van zijn volk, een vast mannelijk vertrouwen in den adel van den mensch? In de Leemen Torens, die nog steeds onafgebouwd daar staan in De Gids, en die toch zulke prachtbrokken Vlaamsche kunst be vatten, schrijft Van de Woestijne aan Têir linck, dat deze buiten al wat het leven hunner helden beweegt, blijft, omdat gij niet dan een toeschouwend cynieker wilt wezen, o harte lijke vriend die ge zij t. ..." (Gids, Mei 1917, 234). Wat Karel daar in de pose van hun rijk beeldende briefwisseling zoo terloops neerschrijft, is toch wel de innige waarheid, die mede verklaart, dat deze nieuwe Uilen spiegel slechts ten deele is geslaagd. Wie in Serjanszoon zijn opperste persoon lijkheid deed leven, kan geen Tijl schrijven. Serjanszoon is de nieuwe Don Quichotte, die dadenloos al maar zoetelijk koutend en vriendelijk mijmerend voortdrijft op zijn vernuftigen woordenpraal, hoog boven het malsche leven der werkelijkheid, die, kinder lijk verliefd op zijn eigen idee, zijn leven ver speelt in droomgeluk en die, als wat het ware geluk scheen, onherroepelijk voorbij gevlo ten is, er in aandoenlijk wanhopigen zwaai naar teruggrijpt in de ijdele leegheid, altijd te laat. Die Don Quichotterie is Têirlinck, als après tont voor heel de dolende menschheid, wel in het bijzonder het symbool van den geest van het oude Vlaanderen. En in zijn voornaam kunstenaarsschap, in zijn wel bewust Europeërschap, hoog boven al de kleinheden van zijn ras, r-taart hij dat alles aan met een goedmoedigen, vergoelijkenden lach, genietend van het vermakelijk tooneel van 's werelds dwaasheid, niet met een hooghartig dédain, in tegendeel gemoedelijk mee opgaande in de leute en den ernst van 'het menschelijke bedrijf, als een toeschouwer in zijn loge ge nietend van het kostelijk «pel. Een toeschouwer die er wei plezier in vindt zich te mengen onder de figuranten op het tooneel en midden in het gewoel het leven, dat een spel is, mee te spelen. Want deze scepticus heeft het leven toch lief met bran dende passie ; met al zijn zinnen geniet hij mede de leutige dwaasheid, de malsche wellust van den zinnenroes. Doch een groot, hoog, heilig geestelijk ideaal ligt voor hem in dit spel niet. Als Tijl zijn intocht houdt in Brussel, als de schoone vrouwen van de lage stad, met hun zwaar Spaansch haar en hare fonke lende strasskammen hem toelachen en de ver baasde vreemdelingen schreeuwen : Uilen spiegel, wie is dat ? Wie is hij, de Rooie?" dan antwoordt Teirlink : Uilenspiegel, de lust, de drang, de vlam, het sap, het ge weldige leven, wie moest liet nog weten als men hem zag?" Dat branderige en verschroeien de van een bandelooze passie voel ik te veel door heel het boek om ooit te kunnen gelooven aan een zuiver nobel ideaal. Tijl is voor Têirlinck niet de edele fiere geest, bij alle dwaasheid en ruwheid,in ernst en trouw gepaard aan Nele, het hart. Bij dezen Tijl is de harmonische bezonkenheid die voor een hoog levensideaal van heel de menschheid noodig is, ondenkbaar. Ik neem dit Têirlinck allerminst kwalijk ; ik kan mij zijn levens houding te goed indenken en verklaren ; ik zeg het slechts om te doen uitschijnen" zeggen de Vlamen, dat bij een dergelijke levenshouding het scheppen van een Tijl als een mooi gaaf geheel een onmogelijkheid wordt. Al dat geïdealiseer van een schoone Vlaam sche toekomst doet dan ook ratnrnelig en rommelig aan ; het is onecht fraseeren: Geen monument van overweldigers en dwingelanden: Geen babeltoren van misverstanden en vooroordeelen ! Een gonzende en werkzame biecnkorf moet het worden, waar klare wetenschap de cellen bouwt op mate van het recht, en waar het rein instinkt van menschen te zijn alom den zoeten geur wekt van den honing ! Daarboven hcerscht de vrouw aangebeden, almachtig, koninginne in 't glorieus bereiden van haar moederschap !" Vooral die opper heerschappij van de vrouw in dien ideaal staat van zuivere instinkten, hoe iroet ik mij die denken in den geest van een auteur die behalve Nelleke al de vrouwen van zijn boek, moeder of geen moeder, als minder waardig tuig schildert? De laatste hoofdstukken van dezen nieuwen Uilenspiegel zijn dan ook verreweg het slapst en het holst. Dit alles neemt niet weg, dat er in dit boek schitterende brokken zijn, breed en forsch geschilderd leven, teer zielsbewegen. Bij zonder komt naar voren het boek van Peetje Avesoete, het ontwaken van de edele jonge zinnenlust in de vrije natuur, de zoete eenvoud van spel en dans, waarin opgloeit de branding der passie. Hoe overweldigend is de struische eerlijkheid waarmee zoo'n Vlaam zonder zich om eenige conventie te bekommeren, de zuivere menschennatuur in het malle leven sappig en kleurrijk uitbeeldt; welk een innig heid in het voelen van den band, die de mensch heid, het ras over de eeuwen heen verbindt in het lied : Wanneer ik, gelijk hedenavond, de klokker. luiden hoor, en vervullen de lucht met al dat zinderend zilver, dan worden niet alleen al mijne zondagen in mijn binnenste ge wekt, dan zijn het niet alleen Bonpapa, Broederlam, en Peetje Avesoete en Meester Ranke die opstaan in mijn vleesch, uit 't wijd geluid van mijn kinderjaren. Maar verder zoekt mijn sidderend gedacht. Het siddert en zoekt en peilt al over de wieg, waar ik naar mijn tutje lag te grabbelen. Het w'pt van schakel tot schakel en ontketent het verleden van mijn ras. In gansch mijn wezen ontwaakt iets als een gehoorzaamheid en een gebed, veel schooner dan het wekkend lied der klokken Ge hebt gelijk Zoster: het is zeer moeilijk om te vertellen". Trots alle bezwaren en. weifelingen die ons bekruipen; als we het geheel overzien en ver gelijken met La légende, blijft dit toch wel weer een prachtboek van Têirlinck, dat we telkens weer willekeurig kunnen opslaan ergens om opnieuw geboeid te zijn door zeer persoonlijke schoonheid in de détails. Wat een heerlijke rijke typen die Pijke Zeven, Hoormidas, Zoster de Moriaan en vooral Nelleke in haar trouw en toewijding, in haar hooge reine liefde altijd zorgend en troostend, wachtend rustig haar tijd tot al die looze, walmende vuren van wilde oerkrachtige lijfspassie zullen zijn uitgebrand. Het boekje van Lode Monteyne is voor treffelijk en zeer sympathiek werk, dat ge tuigt van diepe kennis en breed opgezet onderzoek, dat hoog en vrij staat boven al de lagere passies, die het volk van ZuidNederland thans in gistende beroering brengen. Met kritisch inzicht, met liefde en zorg is het moeilijke, treurige en toch zoo rijke leven van Charles de Coster geschreven. In groote eerbiedige verheerlijking en- toch eerlijk en met een koel onderscheidings vermogen is het werk overzien, zijn de in vloeden nagespoord, waaronder het geworden is. Hoe meesterlijk is in enkele pagina's (91 94) De Coster's verhouding tot de FranschBelgische letteren van zijn tijd geteekend, hoe zorgvuldig onderzocht zijn al de draden die loopen van kinderprent en volksboek, van den Reinaert en Rabelais, van Marnix en Shakespeare, van Broer Cornelis en Altmeyer, van Schiller en Goethe, van Motley en Quinet, van Belgische cultuur en wancultuur tot de machtige conceptie van de Légende d'Ulenspiegel vooral, als met zorg gelegde geleidingen, die tenslotte den genialen vonk der inspiratie als een schitterend licht doen stralen. Ik mis hier de ruimte om van dit alles uitvoerig rekenschap te geven. Moge ieder, voor wien La Légende d'Ulenspiegel, in het Fransch of in zijn zoo mooien Vlaamschen vorm.waarbij men aan geen vertaling denkt, en de Légendes flamandes kostelijke dingen in zijn leven zijn, dit boekje lezen ; hij zal er zijn bezit beter door leeren kennen en waar deeren. J. PRINSEN J. L z.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl