Historisch Archief 1877-1940
25 Dec. '20. No. 2270
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
HEILIGE NACHT
Brief aan m ij n zoon
van ANDREAS LATZKO
(Oorspronkelijke bijdrage voor de Amster
dammer". Alle rechten voorbehouden)
Voor de zeventiende maal, m'n jongen,
.spiegelen zich in je oogen de heldere
kaarsenvlammetjes van den Lichf'boom, zooals jij
zelf, toen je een klein ventje was, den kerstboom
doopte, en onder je geschenken op de tafel
glanst je eerste sigarettenkoker.
In een weemoedige aarzeling heb ik hem
neergelegd ik besefte nu pas, wat mijn
oude stumperige zwemmeester, aan wiens
gordel ik ns met uit angst saamgeknepen
handen hing, gevoeld moet hebben, toen ik
me, nadat ik hem zijn kunst had afgekeken,
onder zijn kwelgeesten schaarde.
Zóó gaat het iederen vader. Denk niet, dat
ik 't jou kwalijk neem, m'n jongen, dat je nu
langzamerhand alleen hebt leeren zwemmen.
Alleen je moet me nog toestaan, dezen
brief naast je eersten sigarettenkoker te leggen ;
beschouw hem als een laatsten groet. Niet dat
ik sentimenteel ben ; mijn lot is zoo oud als
de wereld, en wie z'n zonen (of z'n volk)
een goede gids was, zette zich op den grenspaal
van het beloofde land om de verder-ijlenden
slechts met den blik te volgen ; hij drong het
jonge bloed den gang van zijn oude leden
niet op.
Vrij zal je den zwaren weg gaan, zonder je
vader aan je zijde, geen menschenkind meer,
maar zelf een mensen; een paar enkelen lief,
den meesten onverschillig en ook menigeen's
medeminnaar. Ik zeg medeminnaar, maar ver
telde ik je al wat minnen is?
Precies tien jaar is 't geleden, dat jij op
dezen dag een klein misdrijf beging, weet je
't nog, m'n jongen?
Terwijl je moeder en ik de stad in waren
om de laatste inkoopen te doen, was jij stil
letjes in de kamer geslopen om, door nieuws
gierigheid gedreven al van te voren je
cadeatix te bekijken. Misschien heb je ook wel
van de lekkernijen gesnoept, maar dat weet
Nedorl. Munt
Hollands beate 1O cent
ik niet, want ze waren niet geteld, en toch heeft
je moeder 's avonds onder de uitdeeling dade
lijk begrepen, dat je jezelf en ons van de vreugd
der verrassing beroofd had. Je deed je best wel
om precies als anders naar binnen te stormen,
zette met de uiterste inspanning een verwon
derd gezicht, maar in je oogen lazen wij je
verlegenheid, je slechte geweten, omdat je
ons de verrassing, die wij je hadden willen
bereiden, moest schuldig blijven..
Aan dezen sedert lang vergeten en vergeven
avond wil ik je herinneren, m'n jongen, nu
ik je met dezen eersten sigarettenkoker als
't ware het insigne van je mannelijke waardig
heid overhandig begrijp je waarom?
Luister: ergens op de wereld springt van
daag, evenals bij ons, een deur open, een stra
lend meisjesgezichtje buigt zich over poppen
en poppenkleertjes en in de teederheid, waar
mee die wassen kopjes aan dat kloppend
kinderhartje worden gedrukt, kiemt reeds het
geluk, dat jou eens beschoren zal worden.
Naast poppenwagen en poppenkamer groeit
heden reeds een vrouw pp, die jou eens ont
moeten zal en die zich in den heiligen nacht
van haar leven aan jou zal geven ; vergeet
dat niet, m'n jongen !
O, ik weet het, ik verlang veel van je en het
is niet iets alledaags wat ik van je verlang,
maar geloof me, m'n jongen, meisjes groeien
op als dennen in het woud; hun kracht zui
gend uit de moeder-aarde, breiden ze hunne
takken van jaar op jaar uit en slechts nu en
dan, in luwe voorjaarsnachten, doortrilt
hen de verwachting, van zich eens met sterren
en zilverdraden getooid, in vreugde te zullen
geven aan een man, die hen zal mogen plun
deren. Weet je nog, hoe zwaar het je viel,
den verraste, den dankbare te moeten spelen?
Weet je nog, hoe treurig die avond voor ons
allen werd, doordat jou schaamte zich als
een sluier over onze feestvreugde spreidde?
Mijn jeugd was niet als de jouwe, m'n zoon,
en ik hoop, en geloof, dat de jouwe meer be
looft. In mijn tijd wisten wij jonge mannen
niet beter of het was vrouwenarbeid, om ge
durende de weken voor het Kerstfeest tot
laat in den nacht heimelijk over een
borduurwerkje gebogen te zitten ; een enkele kleine
jongen maakte een houtsnijwerkje voor
ons mannen waren een gevulde beurs en een
gang door de winkels n dag voor het Kerst
feest voldoende. Ons heeft niemand gewaar
schuwd voor de treurige schaamte van den
UIT EENADAüBOEK
(met teekwingen voor de Amsterdammer"
ran Gtorge van Raemdonck)
Kerstavond
Hotel E d o u a r d VII
Vanavond heb ik het dan eindelijk gewaagd
mijn oude dagboek open te slaan. Ik heb er
een heel langen tijd in zitten lezen bij het vuur
van de leeskamer, waar nu, op kerstavond,
natuurlijk bijna niemand is.
De oude Engelsche meneer, die me telkens
deed schrikken met het geritsel van de groote
bladen van zijn Times, is daareven hoestend
weggesloft, en er is nu geen ander geluid meer
dan dat van een taxi, nu en dan, buiten.
De lectuur van mijn dagboek heeft me nog
onrustiger gemaakt dan ik al was ; wat kunnen
wij menschen toch snel vergeten.... de dingen
die ik hier in dit boek zoo uit mijn hart schijn
overgegoten te hebben.... ik herinner ze mij
nauwelijks, en dan nog zoo anecdotisch, alsof
het de ervaringen van iemand anders betrof.
En wanneer ik me nu te schrijven zette voor
mijn dagboek, na een hiaat van een halt'jaar
bijna zou het wel ergens toe dienen ....
Zal ik dan niet over een jaar, twee jaar mis
schien, in dit boek zitten Ie/en zooals nu?
Zullen dan ook alle dingen die ik nu zon
'willen opschrijven, zoo uit mijn hart, mij zoo
ver en vreemd en onbekend schijnen als het
verhaal dat een goede vriend je doet na een
lange scheiding ?
Ik weet niet of ik schrijven zal op dezen
vreemden kerstavond, en t och voel ik, dat alleen
schrijven in mijn oude vertrouwde dagboek,
dat zooveel van mij weet, mij een beetje ver
luchting kan geven van de akelige gedachte die
me niet heeft losgelaten op die eerste drie
dagen van mijn huwelijksreis.
Annie ligt boven te slapen ; het arme kind
is niet gewend aan reizen en restaurants, en
ze is naar haar kamer gegaan met mijn
belofte dat we morgen, eersten kerstdag, de
dindon de noël zullen gaan eten in een heel mooi
restaurant. En ik ben naar de leeskamer ge
gaan met mijn dagboek, mijn oude dagboek
dat zoo heel veel meer van mijn leven af
weet dan zij..
Ik had het feitelijk niet moeten doen. Het
is me net alsof we haar met zijn beiden be
driegen, mijn dagboek en ik, twee beproefde
samenzweerders uit een reeks avontuurlijke
jaren een misdadiger en zijn zwijgende
en geheimzinnig-karakterlooze secretaris.
In mijn engagementstijd heb ik er wel eens
over gedacht me van hem te ontdoen, van dien
uitgestreken correcten getuige in zijn
bruinleeren band, die alles van mij weet, en die het
me terugvertelt met een sang-froid, in alle
détails, dat mij doet duizelen van zijn cynisme.
Maar ik heb het niet gekund we zijn
nu eenmaal voor altijd aan mekaar gebonden,
en ik heb het zelfs bestaan om hem mee te
nemen op mijn huwelijksreis, den verrader,
in een hoek van mijn eigen suit-case, waarvan
ik het sleutelt je in mijn zak heb....
Neen, het was niet mijn bedoeling om in
mijn dagboek te gaan zitten lezen. Ik had
alleen wat willen schrijven, zooals ik dat altijd
deed in de oogenblikken dat ik behoefte had
mij eens heelemaal uit te spreken voor een
trouwen vrind, die geduldig luisteren kan.
Maar vanavond zijn de rollen omgedraaid
en hij is mij gaan vertellen. Hij heeft mij ver
teld van al die andere keeren dat ik bij hem ge
komen ben met mijn nooden en zorgen.... en
mi is het me of hij zegt: zie je nou wel.. . .
zie je non wel dat alles voorbijgaat en wordt
uitgewist..,, zelfs dit.... zelfs dit wat je
me nu vertellen wilt...."
Nu ben ik heel bedroefd, want ik heb geen
enkelen vrind meer.... zelfs niet mijn dagboek
dat altijd geduldig was, en mij nu verwijten
maakt.... En meer nog.... dat mij zoo baiif,
maakt voor de toekomst van ons huwelijk.
dat pas drie dagen oud is. En dat terwijl ik
toch werkelijk zoo heel veel van Annie hond. ,
Het is allemaal gekomen door den bont mant ei.
Annie's bontmantel.
Het is een gedachten-associatie die er ge
weest is, dat weet ik nu heel zeker, vanaf het
eerste oogenblik dat ik hem haar gegeven heb.
Misschien is het aanvankelijk een leelijke onbe
wuste reminiscentie geweest aan dien anderen
bontmantel, dien, waarvan mijn dagboek me
nu heeft zitten vertellen.
Het is heel erg, en zeer wreed dat iedere
precedent de bron van kwellende reminis
centies moet zijn.
De mijne laten me geen rust vanaf het
oogenblik dat Annie recht heeft op heel mijn
verdere leven.
En de leeskamer van het hotel, die bij/onder
geriefelijk is, zie ik op dezen vreemden kvrst
avond vol spoken....
Kort voor ons trouwen heb ik Annie den
bontmantel gegeven. December is een kond
seizoen om op reis te gaan, en ze had er geen.
In onzen bruidstijd, voor veertien dagen be
doel ik, heeft ze hem vier keer aangehad. Ik
weet nog hoe heerlijk ze het vond dat men
haar in de winkels Mevrouw noemde ; jonge
meisjes in Holland hebben meestal geen bont
mantels.
Ik vond het ook aardig als de menschen Me
vrouw zeiden tegen mijn meisje in haar bont
mantel ; nu Annie mijn vrouw is en de por
tier Madame zegt, doet me dat even pijnlijk
aan. Ik weet waarom en nu weet ik ook
waarom ik het prettig vond in onzen bruidstijd;
het dagboek heeft het me vanavond verteld.
op een harde manier.
KER STM IS 1920
Teekening voor de Amsterdammer" van George van Raemdonck .
rijkbedeelde, die zelf met leege handen moet
staan. Niemand legde naast onzen sigaretten
koker een brief als deze. Wij zagen slechts de
hoornen, die op de hoeken der straten tot plun
dering lokten, en ook jou voet, m'n jongen, ik
weet het, zal dien weg, die tot goedkoop weten
leidt, willen gaan.
Denk daarom, zoo dikwijls je trots op je
rnan-zijn een sigaret uit dezen koker neemt,
aan dien eenigen droevigen kerstavond uit je
jeugd. Denk erom, dat iederen nacht duizend
deuren opengaan en meisjes, slank en rein, als
dennen op den bergrug, zalig in het geloof aan
de heiligheid van het oogenblik, haar rijkdom
zullen geven aan mannen, die zelf arm zijn
doortiun weten. Want liefhebben, m'n jongen,
dat moet je van me aannemen, beteekent zich
sieren, beteekent zich rijker maken en tooien
en vermooien. De ingewijden zullen jehoonen,
maar draag bij de kwelling van je nieuwsgierig
heid, den koorts van je begeerte, iedere overwin
ning op jezelf rustig mee naar huis, tot je
eindelijk, omstraald met den glans van je ont
houding, trots de deur zult kunnen openen en
twee dennen, die hun reinheid en schoonheid
bewaarden voor denzelfden nacht, hunne
blanke armen zullen omstrengelen.
Dan zal het licht van de heilige vlam, die
in blijde offering zichzelf verteren zal om
warmte en nieuw geluk in je huis te baren,
ook den heiligen nacht van jou liefde doen stra
len, en bij dit aardsche menschenfeest zal het
hemelsche lied: Stille nacht, heilige nacht"
weerklinken.
lllllllllllllllllliliililiiiini n nu HUI i iiiin
Demi-Saisons f 55.
SMIT & C0., P. C. Hooftstraat 66
Hun Kerstfeest
Het is nu twee jaar geleden, precies twee jaar,
dat ik op een winteravond, kort vóór Kerstmis,
naar Londen reisde.
Er reisden, zoo kort na den wapenstilstand,
nog weinig menschen, en in mijn coup
was alleen maar een jong meisje in een bont
mantel.
Dat wil zeggen, /e zag er uit als een
jongmeisje, maar toen ze haar handschoenen uit
deed, zag ik dat ze getrouwd was.
We waren twee alleenreizende menschen
in een kouden trein, die vrijwel leeg was en
waarschijnlijk dachten we allebei aan warme
huizen waar de kerstboom versierd werd en
onder het gejuich van de kinderen de
mist1'toe werd opgehangen, aan phnvnuddinr u
brandende punch, en al die soort 'ngen ,aar
je uit reactie in een koude t ren né,p een
mistigen avond juist denken .;,!<.?.
Daardoor maakten we gemakkelijker ken
nis dan dat onder andere omstandigheden wel
licht gebeurd zou zijn, en daardoor overschat
ten we wellicht eikaars gezelschap en belang
rijkheid.
Want toen de trein, laai, Vlissingen binnen
reed, vonden we het allebei /eer natuurlijk
dat n kruier ons beider bagage nam en we
samen aan boord gingen soupeeren.
Bij dergelijke kennismakingen op reis raakt
men spoedig op een gevaarlijken voet van
schijn-intimiteit. Want men ziet elkaar en
zichzelf bewegen in een wisselend decor van
vreemde dingen, waartegen de vertrouwelijk
heid met elkander warm en prettig uitkomt.
Zoo zal h"t dan ook wel gekomen /.ijn, dat,
toen we na liet souper een cigaret liepen te
rooken over het half-verlichte prometiadedek,
zij mij vertelde, dat haar huwelijk niet geluk
kig was en dat haar man haar verveelde.
Kr \vas bijna niemand einders aan boord.
Toen de stoomflnit ons aan het schrikken
bracht en de machines begonnen te dreunen,
leunden wij naast elkander over de railing
en keken naar de lichten in de mistige haven.
De kade glom treurig ouder een paar
booglainpen, en, in de hopelooze verlatenheid van
dit afscheid aan het vaderland, stak ik mijn
arm door de h.n e. en de kraag van haar war
men bon t ma n 11-1 \vi lmu> een lanivm verboden
kus.,..
On/e oveilochl \\.is ren van dn' \nlledige
idyllen, waartoe ecu paar ecn/anic menschen
zich, en elkander, ru-Mendighekl gedurende haai
korten duur kunnen suggereci'cn.
Op de groote leege stoomboot, weg van
alle kusten, en met slechts \uvmde gezichten
om ons heen, was het alsof ook alle banden en
verbintenissen die een vrije liet'dekeuze in
den weg staan, \er\allen waren.
De mistige Decembernacht was daarenboven
als een veilig gordijn dat ons van alles afsloot
wat wil gaarne vergeten wilden, en wanneer
de boot vergaan was, had zij twee onvoor
waardelijk gelukkige menschen en een warmen
bontmantel meegenomen in de vergetelheid
die ze beiden zochten.
Maar het internationaal verkeei levert stren
gel e waarboigen dan Oii welke het romantisch
gemoed verlangt, en den morgen daarna voerde
een comfortabele trein ons naar Londen.
Wij waren ook mi weer alleen en zaten
zwijgend, ondanks den vroegen morgen nog
in een roes, bij elkaar.
Wanneer ik mij ons afscheid herinner, is
daaraan onafscheidelijk verbonden de her
innering van haar warmen bontmantel, want
die symboliseerde misschien de intimiteit
van ons korte samenzijn en de warmte van
onze toen toch waarlijk zeer menschelijke
gevoelens.
Ik ontmoette haar enkele avonden later in
een restaurant ; wij groetten elkander op een
vormelijke wijze en het was me op dat oogen
blik of de bontmantel, dien ik zoo goed kende,
door een vreemde dame gedragen werd.
Want wij waren allebei met onze eigen ken
nissen, en de banden met de wereld om ons
heen, ieder onze eigen wereld, hielden ons
weer vast....
Toen Annie en ik, nu drie dagen geleden,
op onze huwelijksreis gingen droeg zij den
nieuwen bontmantel.
Ze zag er snoezig uit, een beetje bleek, na de
emoties van den dag, een beetje verschrikt
nog van de uitbundige afscheidsomhelzingen
van haar moeder, maar zoo teeder en kinder
lijk kwam haar gezichtje uit den bontmantel,
dat ik mij telkens met vreugde en trots her
haalde dat zij nu mijn vrouw was....
Wij zouden de'n Parijschen trein nemen tot
Brussel en naast de onze, waren twee gereser
veerde plaatsen voor twee dikke meneeren, die
tegelijk met ons binnenkwamen.
Toen de dikke heeren nog even uitstapten
om couranten te koopen, smeekte Annie mij
vooral door niets te laten merken dat we op
on/e huwelijksreis gingen, en dat gaf aanlei
ding tot een reeks plagerijen gedurende de
eerste minuten van den tocht.
Toen stopten wij de conversatie. Annie nam
een boek waarin ze geen bladzij omsloeg en
ik keek naar buiten en werd philosofisch.
Ik word altijd philosofisch van de stijgende
en dalende lijnen der telegraafdraden,' want
ze zijn in hun doelloos dalen en stijgen uiterst
geschikt om de menschelijke vrnchteloo/.e
gedachte te dragen.
Op dat moment is de obsessie begonnen, en
/e werd verwekt door den bontmantel. Ik kon
liaar niet kwijtraken en ik gevoelde haar als
reu beleediging aan mijn vrouw en als een
verraad jegens haar gepleegd.
Telkens moest ik naar Annie kijken en dan
sloeg ze haar oogleden naar mij op en glim
lachte uit den kraag van haar bontmantel.
l let was of de dreun van den trein mijn ge
dachten snel terug wilde voeren over onzen
korten engagemeiitstijd heen, en of plotseling
tiisschen haar en mij een muur rees van
spookgestalten die /ij niet zien kon, maar die mij
van haar scheidde : koud, vreemd en onver
biddelijk
Wat was dit moment in den gang van ons
voortgaand leven.... wat was deze realiteit
in de reeks van alle nog onzichtbare reali
teiten die volgen zouden?
En opeens was het mij alsof hier, naast ons,
twee eikander nimmer geheel naderende
inenschen, alleen haar bontmantel een be
stendige werkelijkheid was.... haar bont
mantel die immers bestemd was meer mee
te maken nog dan dit episodisch moment van
ons juist begonnen huwelijk.... haar bont
mantel dien /.e nog dragen zon het volgend jaar,
een beetje gemoderniseerd, maar dan toch
ook nog de laren daarna, want het was een
sterke mantel., . . en wij menschen zijn zwak
... .Zij zou wellicht, eens alleen reizen in dien
bontmantel.... naar Londen misschien....
en wie weet, de wereld blijft immers altijd vol
van die vrijbuiters, die, wanneer ze een aar
dig vrouwtje zien in een bontmantel, die
dan niet bedenken dat er een man is geweest
die zielsvee! van dat vrouwtje houdt en die
haar dien bontmantel gegeven heeft om haai
pleizier te doen en om trots op haar te
mogen zijn....
l let was nu schemer geworden : de beide dik
ke meneeren snorkten over hun
krantenbladen.
, En plotseling, ik kon niet anders, boog ik
mij naar Annie en fluisterde : Zul je nie nooit
, . . .nooit , bedriegen ..,.?"
Haar schaterlach wekte de dikke meneeren,
en ik keek verlegen en beteuterd.... ze had
ni'j immers niet kunnen begijpen?
De trein rammelde verder en ik zonk terug
in mijn hoekje en in mijn akelige gedachten
waarmee ik alleen was.
Telkens kwam die verlammende vrees bij
me op dat er een oogenblik zou kunnen komen
waarin Annie had opgehouden mij lief te
hebben, waarop een van die
Gedurende de reis heb ik mij viermaal niet
kunnen weerhouden haar hand te grijpen
en aan te zien op een hongerig-smeekende
manier....
Gedurende de twee dagen in Brussel is het
mijn obsessie gebleven, wanneer wij langs de
boulevards gingen en ik mijn arm door de
hare stak en ik den war men bont mantel voelde...
En nu, nu de kerstnacht vol spoken is, heb
ik dan in mijn jenzaamheid jou genomen,
mijn dagboek, oude vriend en medeplichtige,
om je mijn leed te zeggen. Maar je hebt me
van al het oude verhaald dat verdwenen is
.... en ik wil die troost niet, want ze zon
beduiden dat ook dit verdwijnen zou, wat nu
is.... mijn groote geluk.
Er is een blok verzakt in den haarden door
de glazen deur kan ik zien dat de lichten in
de hal uitgedraaid zijn.
ik durf niet naar mijn vrouw te gaan, want
ik heb haar bedrogen.... met de spoken, die
in den kerstnacht zijn opgestaan.
En in mijn schoot ligt de cynische zwijgende
getuige die mij zegt dat ook deze sentimen
taliteit, bespottelijk voor een wereldwijs man,
wel weer verslijten zal....
Eerste Kerstdag.
De kerstklokken hebben ons gewekt, en
buiten gaan arrebelletjes over de sneeuw :
feestelijk staat liet zonlichi op de witte daken
Waar zullen wij heengaan....? Wij zijn
jong en de wereld is vrij en open.
Ik heb gebiecht, en, door mijn half-geopende
oogen, zie ik het dagboek beteuterd op den
grond liggen.... het heeft gisteravond zijn
laatste cynische triomfen gevierd, en dit is zijn
afscheidsbrief.
De Kerstnacht heeft de spoken verjaagd
en nu is de vrede gekomen.
Heel anders dan ik gedacht had en veel een
voudiger....
Annie heeft mij stil aangehoord. ... ik weel
zelf niet hoevele uren lang. . . . En toen heelt
ze haar arm om mij heen geslagen en ge/egd. .
neen, oude vriend, wat ze gezegd heeft dat ver
tel ik je niet.... dat is voor mij en niet meer
voor ons samen....
Want jij bent maar verleden, en wij beiden
zijn de toekomst.. ..
Kom, de kerstklokken luiden en wij gaan
uit in de blijde witte wereld.
En mijn vrouw zal haar bontmantel aan
doen, en ik zal mijn arm stevig door de hare
steken opdat ik goed de warmte zal voelen ....
en opdat, zooals Annie ook gezegd heeft, ik
niet zal uitglijden op den gladden weg dien wij
/uilen gaan....
Ui