De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1921 1 januari pagina 12

1 januari 1921 – pagina 12

Dit is een ingescande tekst.

?/-? DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND l Jan. '21. No. 2271 RU/ZE-RIJMEN NIEUW JAARSWENSCH Vergunt m'u, noble lezers-schaar, En aanverwante lieden, Bi] d' aanvang van het nieuwe jaar Mijn heilwensen aan te bieden. Dat is voor mij een heel getob, Want .'k ben niet politiek, Maar wat 'k vergeet, dat vind je op De plaat van Braakensiek. Ik wensch het onderwijzerscorps Een beetje meer salaris, Omdat het eeuwige gemor, Voor 't kind een groot gevaar is. 't Is voor den schrijver sans Ie sou, Die rijks-subsidie vraagt, Dat ik een vrome bede doe, Dat hij ten slotte slaagt; Voor alle burgers van den staat Hoop ik op prijsverlaging ; En 'k wensch geen stervling eenig kwaad, Maar toch, een treinvertraging, Die wensch ik toe de wraak is zoet Aan de Directie zelf, 'Als die den trein gebruiken moet, Zoo'n uur of tien of elf. En als ontwaap'ning hier geschiedt Door nieuwe legerwetten, Dat men dan d' officieren niet , Te naakt op straat moog' zetten. Ik wensch wie wenscht niet met mij mee, Het leven is zoo kort Dat onze zilte Zuiderzee Een drupje droger wordt. Van Limburg Stirum was wat rood Dat hoor 'k tenminste zeggen Dus 'k hoop dat Fock?zijn roep is groot 't Wat kalmer aan zal leggen. Waar Wibaut en Miranda straks De stakingskwestie wacht, Wensch ik hun, dat zij niet te laks Hun plicht doen, en met kracht. Moog 't volgend jaar 't gezond verstand 's Raads kletsbacil verdelgen ! Dat wensch 'k ter eer van 't vaderland Aan « Burgemeester Tellegen. Den goeden Amsterdammers hoe Geduldig zij ook zijn Hun wensch ik iets behoorlijks toe Op 't Middendamterrein. Ook hoop ik dat in 't volgend jaar Geen staking moog' 't verhinderen! De woningnood, al was 't ook maar 'n Beetje, mag vermindren. Mijn laatsten wensch wijd ik aan mij. O, schrijvers in de krant, Maakt gij m' ook 't volgend jaar weer blij, En schrijft in d'ouden trant! Ik weet u dank zoo lang ik leef, Want 't moet maar eens gezeid zijn Als iedereen behoorlijk schreef, Zou ik mijn baantje kwijt zijn. CHARIVARIUS IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIUIIIIIIII dering mag wekken slechts met zoo'n kleine meerder heid te zijn afgestemd. Het voorstel dat er door de Fransche delegatie voor in de plaats werd gesteld en aangenomen, bezit geen levensvatbaarheid. De zaal was tot stikkings toe ge vuld. De woordvoersters." (Aletta H. Jacobs in de Opbouw) Schrille tegenstellingen Over 't algemeen was er een volkomen harmonie tusschen zang en muziek." (H. D.) Direkt gevraagd nette Winkeljuffrouw. De zaak is Zaterdags en Israël. feestdagen gesloten." (Adv. Hbl.) Eenv.burgerm. wenscht kennis te maken met Heer of Weduwnaar." (Adv. Tel.) TJIT tïET KILAIDSOPÏRIJFT CHARIVARIA Onze teekenaars Berlijn staat in het c? van de kwast. En het staat in nog grooter d1 van het fruit." (N. Ap. Ct.) Een bundel in het d1 van den scherpen vooruitgang." (Den Gulden Winckel) Dit seizoen staat in het d" der ontaarde moeder." (Groene) De besprekingen stonden in het c? van den oprechten wensch om de goede verstandhouding te bestendigen." (H. M.'s Gezant te Belgrado) OEFENINGEN VOOR DE JEUGD 1. Maak de volgende optelsom : Tout est perdu, et l'honneur!" (Kleerekoper in het Hbl.) 2. Tracht nog iets te maken van het vol gende: Dit congres onderscheidde zich van alle voorafgaanden door het geheel veranderd aspect, dat deze bijeenkom sten anders vertoonen. Zij komt in dit opzicht naast de Belgische regeering te staan, het eenige land dat niet heeft willen deelnemen. Behalve in Zwitser land en in de latijnsche landen, had zoowat heel Europa vrouwenkiesrecht ingevoerd. De daad bij het woord voegende werd in een ommezien 37000 gulden gestort. Er ontstond zoo'n be gripsverwarring omtrent de strekking van dit voorstel, dat het nog verwonAls benzine goedkoop is, komt het er niet zoo bij zonder op aan of een motor weinig brandstof gebruikt of veel, maar als benzine schaarsch en duur is, komt het er wel op aan. Wenken voor beginners. Men behoort zich de moeite te geven om te leeren hoe de beste manier is om den wagen te besturen." (De Auto) De Auto kan de dingen soms zoo raak zeggen. Stoelenschaarschte in Genève De volkenbondsverga dering te Oenève. Zoka ed Dowleh was tot dusverre een zeer opmerkzaam toe hoorder geweest, die vrijwel onafgebroken in zijn stoel * zat, eerst alleen, thans met een collega." (N. R. C.) Op het terrein van de Landbouwschool te Win terswijk werd dezer dagen door twee landloopers, onafhankelijk van elkaar, door middel van een wichel roede naar hetjwater gezocht. De een, kapitein Tengbergen, enz." (U.D.) Ook Charivarius gelooft er niet aan. Maar zoo onhoffelijk pleegt hij zijn meening toch niet te uiten. De heer Rauwenhoff, chef van den dienst van het vervoer aan de Ned. Spoorwegen, is niet minder openhartig dan het U. D. ,,U kant er zeker van zijn," zeide hij tot een reporter van het N.v.d.D., dat wij den slechten treindienst even ellendig vinden als het reizend publiek." Wij laten ons door romanschrijvers veel wijs maken, maar dit niet: Toen hij zijn oogen in verwarring opende, merkte hij dat hij-sliepin een soort van hut, die van ruwe planken vervaardigd was," (Everett-Greeu, Het beleg van Antwerpen) CORRESPONDENTIE v. H. te R. Uw afschuw voor vanaf deel ik niet. Maar wat bedoelt u met meetnet ? Antw. Dit was een verbetering door den zetter aangebracht. Ik had geschreven metmee, als illustratie van mijn meening over fnaf. Als u zegt fnaf heden" mag ik wel zeggen, dat u metmee de mode gaat. Illllllllllllllllllllllllll IIIIIIIIIMIIIIIIIIIMIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII una Mengelberg Ditmaal is het verblijf van Mengelberg in ons midden als dat van een gastdirigent geweest. Laat, zér laat uit zijn geliefd Zwitserland teruggekeerd, waar lichamelijke plagen hem hebben vastgehouden, hetft hij, blijkbaar ten volle hersteld, te Amsterdam en elders hier te lande een klein aantal concerten ge geven het eene al schitterender dan het andere, en weg is hij alweer, naar Amerika, waar men hem goed betalen zal, en ongetwij feld ook daverend toejuichen, doch waar men, achterlijk in artistieke cultuur, allicht moeite zal hebben, de beteekenis van dezen kunstenaar te doorgronden. Het grenst aan het legendarische, hoe de man, die reeds vijf-en-twintig jaar lang de centrale leiding van het Nederlandsche muziek leven heeft gehad, zichzelf en zijn werk steeds weer weet te verniïiiwen. Neem de Eerste Symphonie van Beethoven. Ontelbare malen hebben we ze onder Mengel berg gehoord, en 't was verrukkelijk, lederen keer. Maar nu, deze laatste uitvoering, was dit niet een der allerhoogste openbaringen, die men als muzikaal mensch beleven kan? Wie erbij geweest is, begrijpt, dat ik hier voornamelijk het oog heb op het Finale. Het Finale, waarvan Jan-en-alleman nooit heel veel anders te vertellen heeft gehad, dan dat het vrij onbeduidend is, vergeleken met het, overigens volkomen terecht als buitengewoon oorspronkelijk onderscheiden Menuetto, als ook met den l en en den 2en satz. Natuurlijk was men nog wel zoo goed, voor de kostelijke parodie in den Adagio-aanhef een uitzondering te maken, de inleidingsmaten, die een diri gent onder Beethoven's tijdgenooten zonder meer schrapte, als zijnde een ongepaste mop ! En voor de magnifiek-gevonden fortissimofermate op het verminderd septiem-accoord, die den overgang vormt naar de coda.... Dit vrij onbeduidende" stuk nu werd door Mengelttfrg, die er ons reeds tallooze malen het hart mee verheugde, bij deze laatste, gedenk waardige uitvoering geheven in de sfeer van het allergeniaalste, dat Beethoven geschapen heeft. Welk een humor in de spanning van de intro ductie, welk een overmoed het heele Allegro dór ! Overmoed eener gelukzaligheid, die op aarde nauwelijks te vinden is. ... iMHiiHiiiiMiiiiiimiMim»"' ui m ? i IIIIIIMIHI EEN AVONTUURJIN HET VERRE WESTEN (Reisherinneringen uit Californië) Gedurende mijn kort verblijf in Californië had ik geen gelegenheid, om diep in het binnen land door te dringen. Maar ik ben blij dat ik toch even een kijkje heb gekregen van een ranch, zooals men die wel in boeken over de Wild West beschreven ziet. Dit gebeurde op een reisje dat ik met mijn broer enindiensauto, dien hij zelf chauffeerde, door de omstreken van San Diego maakte. We waren op weg van San Diego naar San Pedro, de bekende haven van Los Angelos, en wilden het plaatsje Pala, waar nog Indi anen wonen, bezoeken. We hadden den breeden, eentonigen auto-weg verlaten, om een, naar wij dachten, korteren zijweg naar Pala in te slaan. Maar ook die weg, die bovendien in een zeer slechten toestand was, bleek eindeloos lang en kronkelde verwonderlijk in alle rich tingen. En eenzaam ! Geen sterveling kwamen we tegen, in die afgelegen streek, uren en uren lang. Het was warm als gewoonlijk in dien tijd van het jaar (Juli); een onweer had den geheelen middag gedreigd en er hing als een vochtige sluier tusschen de bergen, die het landschap een droomerig aanschijn gaf. We waren niet zeker in de goede richting te rijden, maar geen woning, geen menschelijk wezen was langs den hobbeligen, smallen weg te zien en we moesten dus maar verder, op goed geluk af. Eindelijk, juist toen we moedeloos begon nen te worden, zagen we eensklaps dat we bij een ranch, die half achter boomen verscholen lag, gekomen waren. Het was een oud gebouw waar omheen een groot stuk land met koeien, paarden en vooral veel varkens. Naast een boom stonden, bewegelijk stampend met de voeten, drie gezadelde paarden. We zagen een paar mannen tusschen de boomen rondloopen: een Amerikaanschen farmer, met den bekenden cow-öoy hoed op, een Mexicaan met een allergemeenst bruin gezicht, en een lenigen Indiaanschen jongen, van een jaar of achttien. Onder het voorbijtuffen informeerden wij naar den naasten weg naar Pala. Met een kort hand gebaarwees de farmer ons zwijgend naar iets; dat geen weg was en op een moeras geleek. In dat moeras lagen takkcnbosschen, om het inzakken der voertuigen te beletten. Na eenige aarzeling waagden we het onze Chevrulet er overheen te sturen; het zou wel gaan,dachten we en de car was niet zwaar geladen. Maar jawel, midden in het moeras raakten we vast. De wielen zakten in den modder en er was geen beweging meer in de auto te krijgen. Mijn broer was vreeselijk ontstemd : hij begreep er alles van, zei hij, het was er op aangelegd ons vast te laten raken, we waren dan gedwon gen b^j die menschen om hulp te vragen en ze zouden ons alleen tegen grof geld uit onzen benarden toestand willen verlossen." Hij meende zelfs, dat, achtereen boom ver scholen, een der kerels ons al stond uit te lachen. We wilden dan ook alles probeeren om zonder hulp los te komen. Stevige plankjes, die we voor dat doel bij ons hadden, legden we achter de wielen en telkens, telkens probeer den we of het nog niet ging. Buiten adem van het harde zwoegen, moedeloos en erg boos, zat mijn broer eindelijk neer. Ik zou nog een laatste poging wagen en, met de ecne hand mijn rokken tegen den modder beschermend, in de andere een schop, dien we k al bij ons hadden, ging ik wat droog zand, dat op eenigen afstand lag, halen en achter de wielen neerleggen. Het vuile modderwater plaste tegen mijn beenen op, maar ik was vol hoop, en ik had in elk geval de satisfactie, dat mijn reisgenoot in lachen uitbarstte en zijn woede vergat, toen hij zijn Leidsche zuster zóaan het werk zag. Maar ook die poging bleek vruch teloos, en eindelijk zag mijn broer zich wel genoodzaakt hulp te gaan vragen. Na een poosje kwam hij somber terug. Ze zullen ons helpen," zei hij, als /.e eerst de varkens opgedreven hebben." En hij voegde er bij, dat de Mexicaan hem spottend aange keken had, en niet hoonende stem gezegd had : May be \ve get yon nut," met sterken nadruk op de woorden may bc. Hoe het zoo ineens kwam weet ik niet, misschien was ik overmoe, misschien was ik zenuwachtig geworden door het gemopper van mijn broer, maar opeens kwam er een wilde angst over me. (ïeen ster veling was er in de buurt als alleen deze woest uitziende mannen ; om ons heen niets dan de wijde eenzaamheid. We waren twee dagen onderweg; mijn schoonzuster wist niet precies wanneer we thuis dachten te komen, geen haan die er naar kraaien zou, als we op die eenzame plaats om liet leven gebracht werden. Niemand kon ons onder de tallooze auto's op den breeden weg van S:m Diego, dien we dien ochtend verlaten hadd.'ii, hebben opgemerkt ; niemand zon weten waar ons te /oeken. Die menschen op de jann begrepen natuurlijk dat we op reis waren, (onze bagage lag achter in de car), en dat we geld bij ons hadden, sprak dan vanzelf. Vermoordden zij ons, niemand zou het merken en een mooie, zoo goed als nieuwe auto, hadden zij er bij. Mijn fantasie ging van dat oogenblik af in galop ; wat ik eerst als een soort mogelijkheid veronderstelde, werd zekerheid voor me. Vermoorden zouden ze ons, maar wanneer en vooral hoe'? Zou smeeken om een humanen dood iets helpen, of hadden ze een vast systeem, waarvan ze niet afweken? We waren natuurlijk in een valstrik geraakt: het moeras, dat ze ons gewezen hadden, hield ons vast en leverde ons aan hun genade over. Een lugubere onweersbui begon op ons neer te plassen; ik werd ijskoud en voelde dat ik wit van angst zag. Aan mijn broer zei ik niets ; hij zat stil en gedrukt voor zich uit te staren. Ik dacht : f hij begrijpt k welk gevaar ons dreigt, en als ik merk, dat hij mijn angst deelt, word ik nog banger dan ik al ben, f hij vermoedt niets en dan breng ik hem op Technisch gesproken : wat 'n tempo ! Een tempo, berekend op een orkest van louter virtuozen. Een heldenfeit voorts was de uitvoering der Missa solemnis." Het kunnen niet anders dan zeer degelijke voorbereidende studiën geweest zijn, die het Toonkunst-koor voor deze gelegenheid ge maakt heeft. Maar voor de ensemble-repeti ties restte zóweinig tijd,dat men zich vol ver bazing afvraagt, hoe het mogelijk was, het alleen technisch reeds zoo nonn-veeleischende werk zoo brillant uit te brengen. De oplossing van het raadsel is natuurlijk alleen te vinden in het geheimzinnig vermogen van Mengelberg, om zijn eigen slagvaardig heid en zijn eigen muzikaliteit evengoed over te dragen op de vele dilettanten onder zijn koristen, als op de gestudeerde musici in zijn orkest. Het was een vertolking, die het verhevene van het werk volkomen tot zijn recht deed komen, en het genot zou compleet zijn geweest, indien in het solo-kwartet;inevr. De Haan en Denijs niet in de schaduw waren gebleven te genover mevr. Noordewier en Urlus. Zimmermann speelde zijn solo in het Benedictus" met.weelderigen toon en edele zangerigheid. Geniaal renovator toonde Mengelberg zich ten slotte weer in de Negende. Niet voor wat betreft de retouches in de verouderde in strumentatie : hier zijn Wagner en Mahler, zich niet bekommerend om de critiek van neus wijze dogmatici, hem reeds voorgegaan. De treffende vernieuwing, die ik bedoel, openbaar de zich op tal van plaatsen in den aanzet der groote lijn, en niet minder in het releveeren van kostbare, tot dusver schuilgebleven d tails. Speciaal in den monumentalen eersten satz! De plastische uitbeelding bereikte hier on gekende hoogten, en de dialogen tusschen strijkers en blazers kwamen tot ons in vol strekte duidelijkheid, en schooner uitgewerkt dan ooit te voren. Klonken verder in het Finale de prestounisono's wel ooit zóschroeiend? En maakte ooit de Melodie der Vreugde zóstellig den ! | IIIIMMMIHJMIIII Illlllllllllllllllllll Illll het idee ; in beide gevallen is het dus beter dat ik zwijg." Onder de hand keek ik spiedend uit wat er nu verder gebeuren zou. Ik zag de drie mannen, in de verte, naar de gezadelde paarden gaan, en inéns zaten ze er boven op. Ik zeg : inéns, omdat ze zósnel en zóbe hendig de manoeuvre maakten, volmaakte ruiters als ze zijn in de FarWest.dat men om zoo te zeggen den overgang niet zag, tusschen de «ogenblikken dat ze naast de paarden ston den en er bovenop zaten. Toen hieven ze een wild geschreeuw aan, een paar groote honden sprongen blaffend om de ruiters, die in galop wegsnelden. Even zag ik ze uit het oog ver dwijnen, toen kwamen ze weer nader en dreven een groote kudde varkens voor zich uit. Het waren varkens die bij het landschap en hun hoeders pasten < kleine, vlugge, bruine dieren, die niets van 't behagelijk-luie van hun l lollandsche collega's hadden, l let was een wilde rit, en als ik niet zoo bang was geweest, zou het schouwspel me nog meer geboeid heb ben. Met een gemak en behendigheid, alsof ze n waren met hun paarden, stoven de drie mannen rond, met snelle zwenkingen, terwijl ze, onder voortdurend geschreeuw, met hun armen zwaaiden. En wild renden de varkens, luid blaften de honden, 't was een dolle jacht. Ze vlogen alleneen hoek om, verdwenen uit het oog en toen was alles weer stil. En we wachtten, wachtten, langer dan een uur. De regen had opgehouden, en de zon stond laag aan den hemel. Hoe lang zou het duren voor we de mannen terug zagen en wat dan? En in het beste geval, als ze ons geen kwaad deden, zouden we dan nog vór den nacht alle kilo meters kunnen afleggen, die ons van ue be woonde wereld scheidden? Mijn broer keek naar de lucht: daar zweefden een paar roofvogels. Die azen al op ons," zei hij schamper. Later verzekerde hij mij, dat het zoo maar een grapje was, zonder bijgedachte; maar op dat cogenblik kon ik niet anders deuken of hij deelde mijn ongerustheid en dacht k, dat die mannen S S C3LFVNC H E. ClCRWETTES Illlll lllllllltllllllHI indruk van uit de Eeuwigheid opgerezen te zijn, en tot de Eeuwigheid weer te keeren? En praalde ooit te voren het koor z in meesleepende virtuositeit? Overtrof ook Denijs zichzelf niet in den verheven aanroep : O Freunde, nicht diese Töne"?.... Mej. Moorlag dat ik hier, met Charivarius zoo vlak in de buurt, haar voornaamp^e niet noem, daar moge ze mij dankbaar voor zijn! debuteerde op zeer verdienstelijke wijze als sopraan in het solo-kwartet. Aan het slot van den beroemden in het gilde der zangsolisten beruchten cadenz schoot zij in adembeheersching te kort; overigens getuigde haar optreden van conscientieuse voorbereiding, met een mooi talent als basis. Veel te spoedig hebben we onzen Mengelberg weer moeten afstaan. Tot groote schade voor het muzikaal seizoen ; want, al heeft men ge zorgd voor waardige plaatsvervangers, ze zijn en blijven rotitiniers, in vergelijking met hém. Evenwel, hij komt terug, dat staat ten min ste vast, en dat strekke ons tot troost. Ook uit het land van de vele dollars kunnen wij hem terugverwachten. Hem voor geruimen tijd te hebben gebonden aan de instelling, die hij groot heeft gemaakt en die op haar beurt hem de gelegenheid heeft geschonken, zógroot te worden als thans de geheele wereld hem kent, dat is de ongemeene verdienste van president Róell, en dat meester Mengelberg zich voor het aangaan van deze heuglijke overeenkomst heeft laten vinden, daarmede heeft hij bewe zen, inderdaad zoo goed een Amsterdammer en Nederlander te zijn, als steeds wij allen zoo zeer verlangd hebben in hem te mogen zien. Bravo ! H. J. D F. N HERTOG Illlllllllllllllll Illllllll kwade voornemens met ons hadden. Eindelijk, na anderhalf uur zwijgend afwachten, zagen we n hond, toen wér een en wér een en kort daarop teekenden de gestalten van de drie ruiters, die, recht en statig op hun paarden ge zeten, langzaam naar ons toe stapten, zich tegen den avondhemel af. Nu zou ons lot be slist worden. Met een kort woord zond de Amerikaan, die blijkbaar de baas was, den Mexicaan en den Indiaanschen jongen weg. Toen bracht hij zijn paard bij onze auto, nam met een hoffelijk gebaar den hoed voor ons af en maakte excuses dat hij ons zoo lang had laten wachten. Een pak viel van mij af en als een plotselingen blijden lichtstraal, zag ik ineens het dwaze van mijn angst. Deze farmer was een wel opgevoed man, wat karig met woorden en wat fier, als iemand wordt die in de eenzaamheid woont en zijn eigen baas is, en er viel in het minst niets van hem te duchten. Hij gedroeg zich in alles als een volmaakte gentleman. Zon der verder veel woorden te wisselen, maakte hij een touw, dat hij bij zich had, aan de car vast, bracht zijn paard er vór, verzocht mijn broer zijn machine aan te zetten enin lustigen draf trokken ruiter en paard ons, met behulp van de auto zelf, door het moeras, tot wij aan den overkant weer op den goed berijdbaren zandweg te land kwamen. Toen wij den farmer vroegen wat wij hem schuldig waren voor de moeite, zei hij kortweg, dat hij niets wilde hebben. Op ons herhaald aandringen nam hij ten slotte eenig geld aan, en na met den zwier van een Spaanschen grande zijn hoed voor me te hebben afgenomen, galoppeerde hij weg. Mijn broer geraakte weer in zijn humeur, dat hij zelfs bewaarde toen een uur later een der banden sprong, wat natuurlijk weer opont houd gaf. Diep in den nacht kwamen we, zonder verdere tegenspoeden of avonturen in Sau Pedro aan. C. ,S E R R u R i E R

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl