Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
l Jan. '21. - No. 2271
OUDEJAARSAVOND
Teekening voor de Amsterdammer" van Jordaan
De Kellner: Mahlzeit-Vader Tijd, U beleeft tenminste nog 'es plezier
van *ïJw kinderen !"
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiii iiitiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii
DE ARBEIDSWET 1919
Den 24 October j.l. is de arbeidswet 1919
in werking getreden. Deze wet is vooral daar
om zoozeer van belang, omdat zij als hoofd
punt inhoudt de instelling van den 8-urigen
werkdag, met tegelijkertijd een verbod
voor den werkgever om langer te laten wer
ken, en voor den werknemer om langer te
werken dan acht uren per etmaal.
Wel zelden heeft een wet zoo diep ingegre
pen in het sociaal-economische leven als deze.
De oudere sociale wetten, als b.v. de Stoomwet,
de Veiligheidswet e.a. veroorzaakten de in
dustrie weliswaar in vele opzichten last en
moeite, ook dikwerf gepaard gaande met on
kosten, die de ten-uitvoer-brenging van de
erin vervatte eisenen medebracht, doch over
dit alles is men in den loop der jaren
heengestapt omdat al deze wetten het cardinale punt
van het interieure wezen der industrie, de
?ontwikkeling van een onbeperkte ca )aciteit,
wat voor een groot deel de rentabiliteit
bepaalt, onaangetast lieten. De arbeidswet
IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIK nillllimilllMMlIlltlllllllimiMMMIHIII
l *T* P'doos 25 et. p. tube 50 et.
ol's tandpasta
Heerlijk verlrlsschand.
EEN CRITISCHE OPMERKING
OVER HET VERSLAG DER
GRONDWETSCOMMISSIE
Het gaat niet aan, om, wanneer men in het
Verslag van de Staatscommissie tot voorbe
reiding van eene herziening der Grondwet,
een détailpunt niet geregeld vindt, haar te
verwijten, dat de al of niet verandering van dat
punt geen onderwerp van bespreking heeft uit
gemaakt. Maar wanneer men geen enkele aan
wijzing ziet dat de Commissie zich de vraag
heeft voorgelegd of de Grondwet, zooals zij met
de voorgestelde wijzigingen eruit zal zien, nog
wel aanspraak kan maken op den naam eener
Grondwet, dan kan men zich toch niet
los maken van de verdenking dat de Commissie
door de boomen het bosch niet gezien heeft.
Het begrip Grondwet" heeft in het laatste
decennium tot veel strijd aanleiding gegeven.
Ik laat, als niet ter zake dienende, daar de
vraag, of er een formeel verschil behoort te
zijn tusschen Grondwet en Wet, het onderwerp
van de Nederlandsche Juristenvereeniging
in 1914.Maar wel is van belangeen ander strijd
punt, terloops bij de beraadslagingen dier
Vereeniging over dat onderwerp ter sprake
gekomen, n.l. of aangegeven kan worden wat
een wet materieel behoort in te houden om op
den naam Grondwet" aanspraak te mogen
maken. Vrijwel ieder gaf toe, dat een nauw
keurige opsomming niet te geven was, maar
dat verhinderde velen niet om door een ruime
definitie te trachten richtinggevend te wer
ken. Ik citeer :
Mr. Dr. J. A. Loeff : de grondwet is een
wet bevattende de grondtrekkeu van het
staatsbestuur, waaronder uitteraard mede te
begrijpen is de waarborging van de rechten
van individu en minderheid en van de
algemeene en bijzondere vrijheid en rechtszeker
heid.
Mr. W. M. K. Boers : de Grondwet bedoelt
niet anders te zeggen dan datgene wat de
Souvereine Nederlandsche Staat in een gegeven
tijdperk voor zich de beste organisatie acht
en wat hij in hoofdtrekken zijn taak denkt.
Mr. J. A. Levy : Voor mij, is de Grondwet
de in wettelijkcn vorm gebrachte openbaring
der Staatsinrichting van een volk in een
bepaald stadium van zijn ontwikkeling.
Mr. Dr. H. Vos : Een grondwet moet in
houden : de organisatie van den Staat
en zijn autonome onderdeelen, de
individueele rechten van persoonlijke, politieke, Gods
dienstvrijheid.
Prof. Mr. A. A. H. Struycken : De Grondwet
is evenals de Wet een der historisch bepaalde
vormen, waarin een volk zijn recht neerlegt,
1919 daarentegen legt ook de capaciteit aan
banden. De vrije wil tot werken, de werk
kracht en het initiatief, kortom alles wat in de
ontwikkeling der industrie zulk een voor
name rol speelt, wordt door deze wet geredu
ceerd tot een maximum van 8 uur. Het lijkt
wel haast een paradox in den tegenwoordigen
tijd,nu men alom de noodzakelijkhei J van inten
ser werken en het ontwikkelen van een zoo groot
mogelijke capaciteit tot herstel van het abso
luut ontwrichte economische leven bepleit.
Maar de wet is nu eenmaal in werking ge
treden en zoolang zij van kracht is, zal men
genoodzaakt zijn haar met de noodige gestreng
heid ten uitvoer te brengen. En volgens de
berichten in de dagbladen hebben reeds ver
scheidene werkgevers hunne onbekendheid met
den inhoud der wet met een proces-verbaal
moeten boeten. En zulk een bekeuring is ook
daarom des te onaangenamer, omdat art.
83 al. 3 vaststelt, dat bij tweede herhaling
van een overtreding binnen twee jaren, nadat
de eerste veroordeeling wegens herhaling
onherroepelijk is geworden, slechts de straf
van hechtenis wordt opgelegd. Dientenge
volge zij een elk een zoo goed mogelijk kennis
nemen van den inhoud der wet sterk aanbe
volen. Immers, de ondervinding op het gebied
der sociale wetten heeft geleerd, dat het be
trekkelijk groote aantal bekeuringen wegens
overtreding, waarvan b.v. het Centraal
Verslag der Arbeidsinspectie telken jare ge
en wel als grondslag van zijn verder
rechtsleven.
Bij alle verschil hebben die omschrijvingen
gemeen, dat zij aan een Grondwet tot eisch
stellen, dat zij de «rondtrekken van de Staats
inrichting der naaste toekomst inhoudt. M.i.
terecht voegen de meeste definities aaar aan
toe, dat de Grondwet ook moet bevatten,
wat de Staat in hoofdtrekken zijn taak denkt."
Maar hoe men over dit laatste ook moge
oordeelen, een Grondwet die niet aangeeft de
hoofdlijnen der Staatsinrichting, eigent zich
een naam toe waarop zij geen recht heeft.
Het heeft er nu allen schijn van dat de Com
missie, benoemd tot voorbereiding van eene
herziening der Orond-\vei, geen aandacht heeft
gewijd aan de vraag wat een Grondwet eigen
lijk is. Anders had ze, het plan ontwerpende
voor de eerstvolgende Grondwet van een par
lementair geregeerden Staat met monarchaal
stelsel (ik zou naar mijn gevoel de waarheid
reeds geweld aandoen door de meer gebrui
kelijke volgorde te kiezen : monarchie met
parlementair stelsel), wijzigingen moeten voor
stellen in art. 77 en art. 71 lid 2 Grondwet.
Bepalingen waarin te Ie/en is, dat de Koning
de hoofden der ministeriëele departementen
naar welgevallen ontslaat en dat hij het recht
heeft de door de Staten-Generaal aangenomen
wetsontwerpen al- of niet goed te keuren,
hooren niet thuis in de Grondwet van een
parlementair geregeerden Staat, leder weet
dat het als onrecht gevoeld zou worden, wan
neer de Koningin een Minister zou (uitslaan,
omdat hij haar persoonlijk niet aanstond, of
een wet zou weigeren te sanctionneeren omdat
7,ij zich niet met den inhoud zon kunnen
vereenigen. Het is het parlement, en in laatste
instantie het kiezersvolk, dat aangeeft hoe
lang iemand Minisier blijft en <if een wet het
Staatsblad zal bereiken.
Men kan nu wel zon lang trekken aan de ar
tikelen tot ze pasklaar worden voor den par
lementair geregecrden Staat, (altijd, indien er
nog een groote dosis goede wil bijkomt), maar
ik behoor niet tot de menschen die het mooie
in dit getrek, alias extensieve interpretatie,
hebben weten te ontdekken. Ik kan niet verder
komen dan er in berusten, omdat ik inzie, dat
een Grondwet niet telkens veranderd kan wor
den en de extensieve interpretatie in staat is
haar te doen aanpassen aan de gewijzigde
omstandigheden. Ik betreur de onzuiverheid
van begrippen, die daardoor gekweekt wordt
en ik kijk dus met verlangen uit naar
cenGrondwetsherxiening, die ai is het uit den aard
deizaak maar tijdelijk een uwc weerspiegeling
van onze Staatsinrichting zal zijn.
Die waarheid vind ik niet in het werk der
Staatscommissie en daarmee 'is voor mij haar
VRAAGT s
SI-FA-KO
S IQ ARE. H
H0t voornaamste
iiimmiimiiii ?
tuigt, meer,zijn oorzaak vindt in onbekendheid
met de voorschriften der wet, dan in een onwil
van de zijde der werkgevers om de gestelde
regelen op te volgen en toe te passen. Hier
tegenover staat echter, dat de bestudeering
van de arbeidswet 1919 voor den niet juri
disch ontwikkelden leek geen gemakkelijke
taak is. Niet alleen is de redactie van de wet,
evenals dit in onze wetgeving algemeen ge
bruikelijk is, weinig vlot en overzichtelijk,
maar bovendien wordt deze onsamenhangend
heid nog verergerd door het feit, dat niet alle
artikelen van de wet tegelijkertijd in werking
zijn getreden, terwijl een schier onafzienbare
reeks van staatsbladen met uitzonderings
bepalingen evenmin de juiste vaststelling van
hetgeen wel en niet geoorloofd is, verge
makkelijkt.
Een eerste en tevens zeer billijke eisch van
de ambtenaren, die met de uitvoering der wet
belast zijn (de arbeidsinspectie en politie) is
een directe naleving der administratieve
bepalingen. De wet schrijft n.l. een geheel
nieuw model arbeidslijst voor, terwijl in elke
inrichting, waarin door een of meer jeugdige
personen (beneden 18 jaar) of vrouwen of door
vijf of meer mannen geregeld arbeid verricht
wordt.een arbeidsregister aanwezig moet zijn.
Zulk een register is een novum, dat blijkens
den in een K. B. van 23 Sept. j.l. aangegeven
vorm groote overeenkomst vertoont met de
loonlijsten, zooals die voor de R.V.B, worden
bijgehouden. Deze arbeidsregisters zijn aan
de postkantoren tegen betaling van 15 cent
verkrijgbaar. In dit arbeidsregister moeten
alle in het bedrijf werkzame arbeiders ver
meld staan onder opgave van de juiste uren
gedurende welke zij arbeiden. Met behulp
van deze bescheiden kan dus op elk moment
gecontroleerd worden of de in de wet vervatte
bepalingen worden opgevolgd of niet.
De wet is niet van toepassing op hen, die
in een bedrijf een zoodanige leidende positie in
nemen, dat hun werk van toezichthoudende!!
aard is. Een K.B. van 21 Sept. j.l. noemt
als tot deze categorie behoorend : directeuren
van fabrieken of werkplaatsen, bedrijfsleiders,
procuratiehouders, fabrieksbazen, opzichters,
werkmeesters, chef-machinisten, filiaalhou
ders, fabricage-chef, chef de bureau, hoofd van
de teekenkamer, magazijnmeesteren
amanuensis van een laboratorium. De namen van deze
personen moeten wel in het arbeidsregister
vermeld worden, onder opgave van den door
hen Y-rvulden werkkring.
Het oorspronkelijke ontwerp hield nog een
clausule in, volgens welke bij K.B. bepaald
kon worden, dat ook personen, die meer dan
een zeker bedrag per jaar verdienden, buiten
de wet vielen. Het verzet, dat tegen een
dergelijken maatregel op de Internationale
arbeidsconferentie te Washington is gerezen,
zal vermoedelijk wel de oorzaak zijn, dat zulk
een K- B. achterwege is gebleven.
Als voornaamste regeling van den arbeids
duur geeft de wet maximaal 8 uur per dag
en 45 uur per week, terwijl deze arbeid niet
verricht mag worden vór 7 uur v.m. en na
6 uur n.m. Hiermede is dus twee- of
drieploegenwerk,'zooals dit in tal van bedrijven plaats
vindt, uitgesloten. Bij wijze van uitzondering
is continu-werk alleen toegestaan voor die
bedrijven, waar het om redenen van
technischen aard noodzakelijk is. Al deze uitzonde
ringen zijn vervat in het zeer uitvoerige werk
tijdenbesluit, K. B. 23 Sept. 1920, Staatsblad
747. Voorde meeste bedrijven houdt dit K.B.
een overgangsmaatregel van een of twee
jaren in, gedurende welke nog volgens een
bepaalde regeling mag worden gewerkt. Zoo
mogen b.v. die bedrijven, waarin om redenen
. van technischen aard continu-werk is toege
staan, dit gedurende twee jaar met drie ploe
gen doen. Na afloop van dezen overgangstijd
is een overgang op vier ploegen, dus 6 uur per
ploeg per dag, echter beslist noodzakelijk.
Deze abnormaal korte werktijd van 6 uur
per dag wordt dan tevens beschouwd als een
soort vergoeding voor het feit dat de werklie
den in continu-bedrijven om de andere week
's Zondags moeten werken. Immers, de wet
verbiedt in het algemeen alle Zondagswerk.
Wanneer men een arbeider op Zondag langer
dan4uur arbeid laat verrichten, dan is men ver
plicht hem vór of na afloop van dezen
Zondagsarbeid een onafgebroken rusttijd te geven van
36 uur. Tevens is alle arbeid na Zaterdagmiddag
l uur verboden. Is dit in eenig bedrijf om spe
ciale reden niet uitvoerbaar, dan mag men
inplaats van denZaterdagmiddagook een anderen
middag vrijgeven, of desnoods den arbeid niet
eerder doen aanvangen dan Maandagmiddag
l uur.
Voor bepaalde doeleinden, als het bedrijfs
klaar maken der stoomketels e.d. vór den
normalen werktijd, staat de wet enkele uren
langer arbeid toe. Tevens kan vergunning tot
overwerk bij plotselinge drukte,
bedrijfsstoring e.d. worden verleend.
Behalve deze verplichtingen voor den werk
gever houdt de wet ten opzichte van den
werknemer het verbod in om arbeid te verrich
ten op andere uren dan gedurende welke dit
in een fabriek of werkplaats geschiedt. Een
arbeider mag buiten een fabriek of werkplaats
in zijn vrijen tijd alleen arbeid verrichten, die
van geheel anderen aard is dan zijn
dagelijksche werk. Zoo mag b.v. een bankwerker, die
overdag in een machinefabriek werkt, wel
's avonds als tooneelknecht fungeeren.
Met dit zeer korte resumévan de voornaamste
bepalingen der wet moge hier volstaan worden.
Een elk raadplege naar aanleiding van dezen
hoofdinhoud den volledigen tekst der wet,
alsook de talrijke K.B., teneinde te trachten
voor zijn bedrijf zoo juist mogelijk den weg
vast te stellen, volgens welken hij de wet moet
naleven. Is dit eenmaal geschied, dan kan
men zoeken naar middelen om den nadeeligen
invloed van de capaciteitsvermindering, die
de verkorting van den werktijd medebrengt,
uit te schakelen.
Schiedam G. DECi. ERCQ
DE SPIJKER-WAGEN
Tusschen Sittard en Nieuw Megen
Snort de Spijker" heen en weer;
Dertig duizend kilometers
Legt hij zonder stoppen neer.
Langs de heirbaan der Romeinen
Tuft die auto af en aan;
Taai als eens de legioenen
Wordt de taaiheidsrit gedaan.
Even als voor luttel jaren,
Toen van Peking naar Parijs,
Geeft alweer die vlotte Spijker"
Zijn betrouwbaarheids-bewijs.
Kapitaal en arbeid samen
Zijn weer feilloos aangewend;
Hand en hoofd eendrachtig werkend
Leverden dit instrument.
Dertig duizend kilometer
Zonder dat zijn motor stopt
Ford is groot, maar door die Spijker"
Wordt hij met die proef geklopt.
Holland heeft nog knappe vaklui
In zijn breede industrie;
Holland telt nog gladde koppen,
Bij zijn rotte boerzwazzie,"
Die nog houden van hun arbeid
Van nauwkeurigheid en stijl;
Met den passer en den duimstok
Met den hamer en de vijl.
Mannen die geen meening hebben
Over politieke/ij;
Die maar menschen willen wezen
En geen mensch van een partij;
Die nog trotsch zijn op het werkstuk
Dat daar voor hun oogen staat
Mannen die niet debatteer en,
Maar die houden van de daad.
J. H. SPEENHOFF
KALVERSTRAAT 1
Amsterdam
OPGERICHT 1850
TELEFOON 658 N.
slaan, omdat hij door vooropgezette ideeën
met blindheid geslagen is ten aanzien van het
onverbiddelijke, dat hem den weg verspert :
de waarheid.
Men moet in het huidige socialistische stre
ven nauwkeurig tweeërlei element onderschei
den. Het eene element is het streven naar
socialisatie. De wenschelijkheid van de invoe
ring van dit stelsel hangt af van de moreele
vraag, of gelijkheid grooter waarde voor den
mensch heeft dan vrijheid, en van de prakti
sche vraag, of het inderdaad groote moreele
verbetering in den materieelen toestand der
groote massa zal brengen. Geen stelsel", zegt
de schrijver, kan de toekomst winnen,
dat niet materieel verbetering brengt."
Ten aanzien van die materieele verbetering
nu is de schrijver zelf zeer sceptisch. ,,Bij
socialisatie zal een nieuwe moraal opbloeien,
die plichtsvervulling van den enkeling
eischt". Wij dachten, dat de tegenwoordige
moraal die ook van den enkeling eischte,
maar dat de moeilijkheid van het sociale leven
juist lag in het verschil tusschen wat de mo
raal van den mensch eischt, en wat die mensch
geeft. De schrijver is dan ook zoo eerlijk om te
erkennen, dat hij hier toch niet al te vast op
wil rekenen, om teleurstelling te voorkomen."
Wij meenen, dat hij daarin gelijk heeft, dat
ieder bezadigd socialist dat ook wel inziet
en dat wij dan ook de socialisatie aan mogen
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii«iiiiiiiiiiliiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiilliiiiiiiiiiliiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiliiniii> iiiiiliiiiiiiiiiii
KAPITAAL EN VOLKSINKOMEN
J. VAN DEN TEMPEL, Kapitaal en Volks
inkomen. Haarlem, H. D. Tjeenk
Willink. 1920.
Dit geschrift heeft zijn tragiek.
Hier is een eerlijk, een ernstig, en tot zekere
hoogte ook een zeer kundig man, die ziet en
ook eerlijk erkent, dat de weg, dien hij en de
zijnen gaan, steeds verder van het doel af
leidt, en die toch geen beteren weet in te
l< IIHIIIIIIMIIIIIIIIMIMtllMIIIIIIIIIIUMIIIItlllMIlIM
OELOF pITROEN
DEN HAAG - PLAATS 23
firma M. J. 60UDSMIT
PAARLEN, BRILLANTEN
Goud, Zilver en Horloges
Uitsluitend eerste kwaliteit
arbeid veroordeeld. Zij kan zich er niet op
beroepen dat, gelijk uit de opdracht volgt,
het niet de bedoeling der Regeering was, dat
de gansche Grondwet, artikel voor artikel
zou worden nagezien." Want even verder
staat in haar Verslag: Intusschen bleef de
mogelijkheid geopend om andere vraagpunten
in de herziening te betrekken." Zij kan zich er
ook niet achter verschuilen, dat bij de her
ziening van 1917 toch ook geen poging is ge
daan om het parlementaire stelsel in de Grond
wet te erkennen, want
lo. was het toen inderdaad slechts de be
doeling om op twee, met name genoemde onder
werpen (kiesrecht en onderwijs) verandering
aan te brengen.
2d. zou het ware het anders -?nooit een
excuus zijn dat de voorganger het ook fout
deed.
Ik kan me begrijpen dat men in 1887 nog
niet aan de twee door mij genoemde artikelen
is gaan tornen. Al bestond toen reeds het par
lementaire stelsel, het begrip en de consequen
ties ervan waren nog niet zoozeer tot ontwik
keling gebracht, dat het gewenscht was het
in de Grondwet neer te leggen. Eerst onder het
1ste Ministerie Heemskerk van !«(>(> --18(>8,
was de strijd gestreden over Koninklijke
tegenover parlementaire ministeries, over de
vraag dus of een ministerie, zich bij haar
regeeringsbeleid richtend naar den wil van
den Koning, kan aanblijven zoolang de Koning
dit verlangt, of dat het ministerie, bij zijn re
geeringsbeleid nauwkeurig achtslaand op de
\venseiien van het parlement, meer speciaal
van de Tweede Kamer, cleu duidelijken wenk
van diezelfde Tweede Kamer, dat haar tijd
van aftreden gekomen is, niet in den wind heeft
te slaan.
Aanleiding tut den strijd was in ]8(iO de
benoeming van een der Ministers, Myer,
tot Gouverneur-Generaal van Indië. De Kamer
gaf door een motie te kennen dat zij over cU ze
benoeming onUvrcdcii was. Eerste conflict
tusschen Kame>' en Rcgeering ! De Koning
ontbond de Tweede Kanier ; niet echter omdat
hij meende dat de Tweede Kamer niet meer
de strooniingen in het kiezersvolk juist
weerspiegelde, maar in de hoop van een on
willige Kamer ar te komen. Toen de Kamer in
een samenstelling terugkwam, die evenzeer
in meerderheid tegen het Regeeringsbeleid
gekant was. vond de Koning daarin geen aan
leiding het Ministerie te ontslaan, terwijl de
Ministers het niet noudig oordeelden hun ont
slag aan te bieden. Zij achtten het voldoende
bij voortduring het vertrouwen des Kouings
te bezitten.
In 181)7 tweede Conflict: over het buiten
landse!! heleid der Redering in zake Luxem
burg. De ontevredenheid zette zich tenslotte
in een daad om door de verwerping der be
grooting van buitenlandsche zaken. Toen even
een parlementair gebaar van het Ministerie dat
ontslag aanbood, hetgeen door den Koning
werd geweigerd. Door die weigering meende 't
Ministerie van de verantwoordelijkheid over
zijn aanblijven ontheven te zijn : de Koning
wil het." Opnieuw een poging des Konings om
door Kamerontbinding een gewilliger Kamer
te krijgen. Ten tweede male werd de Koning
in deze verwachting teleurgesteld. De nieuwe
Kamer vatte de door haar geopperde grieven
samen in een motie, waarin de vorige
kamerontbinding, derhalve het beleid der Regeering,
werd afgekeurd. Nog wilde het Ministerie
niet inzien, dat het niet in 's lands belang zou
kunnen werken, wanneer het uitsluitend
steunde op den wil des Konings. Zelfs niet
nadat de Tweede Kamer opnieuw de begrooting
van buitenlandsche zaken verwierp. Er is
toen nog over gedacht ten derde male de
krachtproef te houden en de Kamer te ont
binden. Aan de interventie der Eerste Kamer
is het te danken geweest dat ontslag aan het
Ministerie werd verleend. Het conflict was
geëindigd met de overwinning der Tweede
Kamer ; een Ministerie, dat haar steun niet
had, zou voortaan tot heengaan genoopt
zijn. Van 18158-1920 is het regeeringsbeleid
onafgebroken een uitvloeisel van dat beginsel.
Kan ik dan anders zeggen clan dat wie nu in
een Grondwet de artt. 77 en 71 lid 2 onver
anderd wil laten staan, zich geen rekenschap
geeft van wat een Grondwet voor een volk
wegens haar inhoud behoort te zijn?
Wanneer ik nu beweer dat de Grondwets
commissie bij deze gelegenheid de beteekenis
eener Grondwet zicii niet voor oogen gesteld
lieeft, dan m net ik een uitzondering maken
voor een harer leden, den heer J. H. A. Scha
per, die in zijn afzonderlijke nota aan de Konin
gin blijk geeft zich afgevraagd te hebben
welke taak een Grondwet te vervullen heeft.
Twee /innen leggen daarvan getuigenis at',
te weten :
In een fundamenteele wet, waarin wordt
gesproken van de defensie, de armenzorg en
den waterstaat, um van adeldom en ridderor
de nog te zwijgen, mag zeker niet geheel ge
zwegen worden van de maatregel..1!! welke,
zonder dat nog bepaaldelijk van socialisme
c' ki'llectivisme sprake is, de voortbrenging
en verdeeh'm; der goederen in betere banen
/.uilen inoe'en voeren." En verderop bij de
bespreking eener wijziging van ari. 58 :
..een Grondwet dient weer te geven hetgeen een
volk op belangrijk politiek gebied ais richt
snoer aanvaardt."
[?.list gezien van den heer Schaper! Maar
waarom dan niet in die Grondwet melding
gemaakt van het parlementaire stelsel ?
Niet, omdat hij meent dat ons volk dat niet
meer als richtsnoer aanvaardt. Want bij art.
81 schrijft hij : Ondergeteekende kan zich
hier niet verdiepen in de vraag of op den duur
liet parlementaire stelsel grondig dient te
worden herzien en of de tegenwoordige vorm
van parlementarisme in zeker opzicht is ver
ouderd." De heer Schaper gaat er dus blijk
baar van uit, dat de kern van het parlemen
taire stelsel, het overwicht van parlement op
de uitvoerende macht, voorloopig zal blijven
bestaan. Maar waarom het dan in de Grondwet
doodgezwegen? En waarom wel verlangd dat
die Grondwet de maatregelen noemt, waardoor
de voortbrenging en de verdeeling der goede
ren in betere banen zullen worden geleid?
'l och niet omdat de niet gestelde eisch kans
op inwilliging zou hebben en alleen eischen die
worden afgewezen als propagandamiddel
dienst kunnen doen in de politiek? Toch niet
omdat men het niet noodig vindt zijn tijd te
besteden aan het formuleeren van een eisch,
die geen direct practische beteekenis heeft.
aangezien het parlementaire stei'sel bestaat,
al bevat de Grondwet artikelen die er lijnrecht
mee in strijd zijn? *). Alsof het dienen der
waarheid niet ook van practisch belang is !
Ik weet dat waarheid en politiek vaak door ecu
hoogen muur gescheiden zijn ; desniettemin
wil ik niet aannemen dat mijn veronder
stellingen juist zijn. Maar daar staat tegenover
dat, kon ik nog van de andere leden denkeu
d.'it de kwestie aan hun aandacht ontsnapt is,
ik ten opzichte van de vraag, waarom ook de
heer Schaper geen wijziging te dien aanzien
voorstelt, volkomen in het duister tast. Zoo
moet ik eindigen met te constateeren, dat
hè! verslag van de Staatscommissie, afzonder
lijke nota's inbegrepen, mij teleurstelde, omdat
men piet gepoogd heeft de Grondwet te doen
inhouden datgene, wat in waarheid de grond
slagen zijn van ons Staatsbestuur.
HANS 11 i L i. E > f M
*) liet aigemeene V'ronwenk'esrecht be
staat ook, al staat het niet in de Grondwet.
Het bestaat al twee heele jaren, 't geen de
Grondwetscommissie aanleiding geeft in haar
verslag te schrijven : Intusschen is thans on
getwijfeld liet <iogenblik gekomen om het
algemeen Vrouwenkiesrecht in de Grondwet
vast te leggen."
De .Grondwet was hier met de practiik niet
in strijd. Hoeveel meer reden om tot Grond
wetswijziging over te gaan wanneer dit wel
het geval is !