De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1921 1 januari pagina 2

1 januari 1921 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND l Jan. '21. - No. 2271 OUDEJAARSAVOND Teekening voor de Amsterdammer" van Jordaan De Kellner: Mahlzeit-Vader Tijd, U beleeft tenminste nog 'es plezier van *ïJw kinderen !" iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiii iiitiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii DE ARBEIDSWET 1919 Den 24 October j.l. is de arbeidswet 1919 in werking getreden. Deze wet is vooral daar om zoozeer van belang, omdat zij als hoofd punt inhoudt de instelling van den 8-urigen werkdag, met tegelijkertijd een verbod voor den werkgever om langer te laten wer ken, en voor den werknemer om langer te werken dan acht uren per etmaal. Wel zelden heeft een wet zoo diep ingegre pen in het sociaal-economische leven als deze. De oudere sociale wetten, als b.v. de Stoomwet, de Veiligheidswet e.a. veroorzaakten de in dustrie weliswaar in vele opzichten last en moeite, ook dikwerf gepaard gaande met on kosten, die de ten-uitvoer-brenging van de erin vervatte eisenen medebracht, doch over dit alles is men in den loop der jaren heengestapt omdat al deze wetten het cardinale punt van het interieure wezen der industrie, de ?ontwikkeling van een onbeperkte ca )aciteit, wat voor een groot deel de rentabiliteit bepaalt, onaangetast lieten. De arbeidswet IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIK nillllimilllMMlIlltlllllllimiMMMIHIII l *T* P'doos 25 et. p. tube 50 et. ol's tandpasta Heerlijk verlrlsschand. EEN CRITISCHE OPMERKING OVER HET VERSLAG DER GRONDWETSCOMMISSIE Het gaat niet aan, om, wanneer men in het Verslag van de Staatscommissie tot voorbe reiding van eene herziening der Grondwet, een détailpunt niet geregeld vindt, haar te verwijten, dat de al of niet verandering van dat punt geen onderwerp van bespreking heeft uit gemaakt. Maar wanneer men geen enkele aan wijzing ziet dat de Commissie zich de vraag heeft voorgelegd of de Grondwet, zooals zij met de voorgestelde wijzigingen eruit zal zien, nog wel aanspraak kan maken op den naam eener Grondwet, dan kan men zich toch niet los maken van de verdenking dat de Commissie door de boomen het bosch niet gezien heeft. Het begrip Grondwet" heeft in het laatste decennium tot veel strijd aanleiding gegeven. Ik laat, als niet ter zake dienende, daar de vraag, of er een formeel verschil behoort te zijn tusschen Grondwet en Wet, het onderwerp van de Nederlandsche Juristenvereeniging in 1914.Maar wel is van belangeen ander strijd punt, terloops bij de beraadslagingen dier Vereeniging over dat onderwerp ter sprake gekomen, n.l. of aangegeven kan worden wat een wet materieel behoort in te houden om op den naam Grondwet" aanspraak te mogen maken. Vrijwel ieder gaf toe, dat een nauw keurige opsomming niet te geven was, maar dat verhinderde velen niet om door een ruime definitie te trachten richtinggevend te wer ken. Ik citeer : Mr. Dr. J. A. Loeff : de grondwet is een wet bevattende de grondtrekkeu van het staatsbestuur, waaronder uitteraard mede te begrijpen is de waarborging van de rechten van individu en minderheid en van de algemeene en bijzondere vrijheid en rechtszeker heid. Mr. W. M. K. Boers : de Grondwet bedoelt niet anders te zeggen dan datgene wat de Souvereine Nederlandsche Staat in een gegeven tijdperk voor zich de beste organisatie acht en wat hij in hoofdtrekken zijn taak denkt. Mr. J. A. Levy : Voor mij, is de Grondwet de in wettelijkcn vorm gebrachte openbaring der Staatsinrichting van een volk in een bepaald stadium van zijn ontwikkeling. Mr. Dr. H. Vos : Een grondwet moet in houden : de organisatie van den Staat en zijn autonome onderdeelen, de individueele rechten van persoonlijke, politieke, Gods dienstvrijheid. Prof. Mr. A. A. H. Struycken : De Grondwet is evenals de Wet een der historisch bepaalde vormen, waarin een volk zijn recht neerlegt, 1919 daarentegen legt ook de capaciteit aan banden. De vrije wil tot werken, de werk kracht en het initiatief, kortom alles wat in de ontwikkeling der industrie zulk een voor name rol speelt, wordt door deze wet geredu ceerd tot een maximum van 8 uur. Het lijkt wel haast een paradox in den tegenwoordigen tijd,nu men alom de noodzakelijkhei J van inten ser werken en het ontwikkelen van een zoo groot mogelijke capaciteit tot herstel van het abso luut ontwrichte economische leven bepleit. Maar de wet is nu eenmaal in werking ge treden en zoolang zij van kracht is, zal men genoodzaakt zijn haar met de noodige gestreng heid ten uitvoer te brengen. En volgens de berichten in de dagbladen hebben reeds ver scheidene werkgevers hunne onbekendheid met den inhoud der wet met een proces-verbaal moeten boeten. En zulk een bekeuring is ook daarom des te onaangenamer, omdat art. 83 al. 3 vaststelt, dat bij tweede herhaling van een overtreding binnen twee jaren, nadat de eerste veroordeeling wegens herhaling onherroepelijk is geworden, slechts de straf van hechtenis wordt opgelegd. Dientenge volge zij een elk een zoo goed mogelijk kennis nemen van den inhoud der wet sterk aanbe volen. Immers, de ondervinding op het gebied der sociale wetten heeft geleerd, dat het be trekkelijk groote aantal bekeuringen wegens overtreding, waarvan b.v. het Centraal Verslag der Arbeidsinspectie telken jare ge en wel als grondslag van zijn verder rechtsleven. Bij alle verschil hebben die omschrijvingen gemeen, dat zij aan een Grondwet tot eisch stellen, dat zij de «rondtrekken van de Staats inrichting der naaste toekomst inhoudt. M.i. terecht voegen de meeste definities aaar aan toe, dat de Grondwet ook moet bevatten, wat de Staat in hoofdtrekken zijn taak denkt." Maar hoe men over dit laatste ook moge oordeelen, een Grondwet die niet aangeeft de hoofdlijnen der Staatsinrichting, eigent zich een naam toe waarop zij geen recht heeft. Het heeft er nu allen schijn van dat de Com missie, benoemd tot voorbereiding van eene herziening der Orond-\vei, geen aandacht heeft gewijd aan de vraag wat een Grondwet eigen lijk is. Anders had ze, het plan ontwerpende voor de eerstvolgende Grondwet van een par lementair geregeerden Staat met monarchaal stelsel (ik zou naar mijn gevoel de waarheid reeds geweld aandoen door de meer gebrui kelijke volgorde te kiezen : monarchie met parlementair stelsel), wijzigingen moeten voor stellen in art. 77 en art. 71 lid 2 Grondwet. Bepalingen waarin te Ie/en is, dat de Koning de hoofden der ministeriëele departementen naar welgevallen ontslaat en dat hij het recht heeft de door de Staten-Generaal aangenomen wetsontwerpen al- of niet goed te keuren, hooren niet thuis in de Grondwet van een parlementair geregeerden Staat, leder weet dat het als onrecht gevoeld zou worden, wan neer de Koningin een Minister zou (uitslaan, omdat hij haar persoonlijk niet aanstond, of een wet zou weigeren te sanctionneeren omdat 7,ij zich niet met den inhoud zon kunnen vereenigen. Het is het parlement, en in laatste instantie het kiezersvolk, dat aangeeft hoe lang iemand Minisier blijft en <if een wet het Staatsblad zal bereiken. Men kan nu wel zon lang trekken aan de ar tikelen tot ze pasklaar worden voor den par lementair geregecrden Staat, (altijd, indien er nog een groote dosis goede wil bijkomt), maar ik behoor niet tot de menschen die het mooie in dit getrek, alias extensieve interpretatie, hebben weten te ontdekken. Ik kan niet verder komen dan er in berusten, omdat ik inzie, dat een Grondwet niet telkens veranderd kan wor den en de extensieve interpretatie in staat is haar te doen aanpassen aan de gewijzigde omstandigheden. Ik betreur de onzuiverheid van begrippen, die daardoor gekweekt wordt en ik kijk dus met verlangen uit naar cenGrondwetsherxiening, die ai is het uit den aard deizaak maar tijdelijk een uwc weerspiegeling van onze Staatsinrichting zal zijn. Die waarheid vind ik niet in het werk der Staatscommissie en daarmee 'is voor mij haar VRAAGT s SI-FA-KO S IQ ARE. H H0t voornaamste iiimmiimiiii ? tuigt, meer,zijn oorzaak vindt in onbekendheid met de voorschriften der wet, dan in een onwil van de zijde der werkgevers om de gestelde regelen op te volgen en toe te passen. Hier tegenover staat echter, dat de bestudeering van de arbeidswet 1919 voor den niet juri disch ontwikkelden leek geen gemakkelijke taak is. Niet alleen is de redactie van de wet, evenals dit in onze wetgeving algemeen ge bruikelijk is, weinig vlot en overzichtelijk, maar bovendien wordt deze onsamenhangend heid nog verergerd door het feit, dat niet alle artikelen van de wet tegelijkertijd in werking zijn getreden, terwijl een schier onafzienbare reeks van staatsbladen met uitzonderings bepalingen evenmin de juiste vaststelling van hetgeen wel en niet geoorloofd is, verge makkelijkt. Een eerste en tevens zeer billijke eisch van de ambtenaren, die met de uitvoering der wet belast zijn (de arbeidsinspectie en politie) is een directe naleving der administratieve bepalingen. De wet schrijft n.l. een geheel nieuw model arbeidslijst voor, terwijl in elke inrichting, waarin door een of meer jeugdige personen (beneden 18 jaar) of vrouwen of door vijf of meer mannen geregeld arbeid verricht wordt.een arbeidsregister aanwezig moet zijn. Zulk een register is een novum, dat blijkens den in een K. B. van 23 Sept. j.l. aangegeven vorm groote overeenkomst vertoont met de loonlijsten, zooals die voor de R.V.B, worden bijgehouden. Deze arbeidsregisters zijn aan de postkantoren tegen betaling van 15 cent verkrijgbaar. In dit arbeidsregister moeten alle in het bedrijf werkzame arbeiders ver meld staan onder opgave van de juiste uren gedurende welke zij arbeiden. Met behulp van deze bescheiden kan dus op elk moment gecontroleerd worden of de in de wet vervatte bepalingen worden opgevolgd of niet. De wet is niet van toepassing op hen, die in een bedrijf een zoodanige leidende positie in nemen, dat hun werk van toezichthoudende!! aard is. Een K.B. van 21 Sept. j.l. noemt als tot deze categorie behoorend : directeuren van fabrieken of werkplaatsen, bedrijfsleiders, procuratiehouders, fabrieksbazen, opzichters, werkmeesters, chef-machinisten, filiaalhou ders, fabricage-chef, chef de bureau, hoofd van de teekenkamer, magazijnmeesteren amanuensis van een laboratorium. De namen van deze personen moeten wel in het arbeidsregister vermeld worden, onder opgave van den door hen Y-rvulden werkkring. Het oorspronkelijke ontwerp hield nog een clausule in, volgens welke bij K.B. bepaald kon worden, dat ook personen, die meer dan een zeker bedrag per jaar verdienden, buiten de wet vielen. Het verzet, dat tegen een dergelijken maatregel op de Internationale arbeidsconferentie te Washington is gerezen, zal vermoedelijk wel de oorzaak zijn, dat zulk een K- B. achterwege is gebleven. Als voornaamste regeling van den arbeids duur geeft de wet maximaal 8 uur per dag en 45 uur per week, terwijl deze arbeid niet verricht mag worden vór 7 uur v.m. en na 6 uur n.m. Hiermede is dus twee- of drieploegenwerk,'zooals dit in tal van bedrijven plaats vindt, uitgesloten. Bij wijze van uitzondering is continu-werk alleen toegestaan voor die bedrijven, waar het om redenen van technischen aard noodzakelijk is. Al deze uitzonde ringen zijn vervat in het zeer uitvoerige werk tijdenbesluit, K. B. 23 Sept. 1920, Staatsblad 747. Voorde meeste bedrijven houdt dit K.B. een overgangsmaatregel van een of twee jaren in, gedurende welke nog volgens een bepaalde regeling mag worden gewerkt. Zoo mogen b.v. die bedrijven, waarin om redenen . van technischen aard continu-werk is toege staan, dit gedurende twee jaar met drie ploe gen doen. Na afloop van dezen overgangstijd is een overgang op vier ploegen, dus 6 uur per ploeg per dag, echter beslist noodzakelijk. Deze abnormaal korte werktijd van 6 uur per dag wordt dan tevens beschouwd als een soort vergoeding voor het feit dat de werklie den in continu-bedrijven om de andere week 's Zondags moeten werken. Immers, de wet verbiedt in het algemeen alle Zondagswerk. Wanneer men een arbeider op Zondag langer dan4uur arbeid laat verrichten, dan is men ver plicht hem vór of na afloop van dezen Zondagsarbeid een onafgebroken rusttijd te geven van 36 uur. Tevens is alle arbeid na Zaterdagmiddag l uur verboden. Is dit in eenig bedrijf om spe ciale reden niet uitvoerbaar, dan mag men inplaats van denZaterdagmiddagook een anderen middag vrijgeven, of desnoods den arbeid niet eerder doen aanvangen dan Maandagmiddag l uur. Voor bepaalde doeleinden, als het bedrijfs klaar maken der stoomketels e.d. vór den normalen werktijd, staat de wet enkele uren langer arbeid toe. Tevens kan vergunning tot overwerk bij plotselinge drukte, bedrijfsstoring e.d. worden verleend. Behalve deze verplichtingen voor den werk gever houdt de wet ten opzichte van den werknemer het verbod in om arbeid te verrich ten op andere uren dan gedurende welke dit in een fabriek of werkplaats geschiedt. Een arbeider mag buiten een fabriek of werkplaats in zijn vrijen tijd alleen arbeid verrichten, die van geheel anderen aard is dan zijn dagelijksche werk. Zoo mag b.v. een bankwerker, die overdag in een machinefabriek werkt, wel 's avonds als tooneelknecht fungeeren. Met dit zeer korte resumévan de voornaamste bepalingen der wet moge hier volstaan worden. Een elk raadplege naar aanleiding van dezen hoofdinhoud den volledigen tekst der wet, alsook de talrijke K.B., teneinde te trachten voor zijn bedrijf zoo juist mogelijk den weg vast te stellen, volgens welken hij de wet moet naleven. Is dit eenmaal geschied, dan kan men zoeken naar middelen om den nadeeligen invloed van de capaciteitsvermindering, die de verkorting van den werktijd medebrengt, uit te schakelen. Schiedam G. DECi. ERCQ DE SPIJKER-WAGEN Tusschen Sittard en Nieuw Megen Snort de Spijker" heen en weer; Dertig duizend kilometers Legt hij zonder stoppen neer. Langs de heirbaan der Romeinen Tuft die auto af en aan; Taai als eens de legioenen Wordt de taaiheidsrit gedaan. Even als voor luttel jaren, Toen van Peking naar Parijs, Geeft alweer die vlotte Spijker" Zijn betrouwbaarheids-bewijs. Kapitaal en arbeid samen Zijn weer feilloos aangewend; Hand en hoofd eendrachtig werkend Leverden dit instrument. Dertig duizend kilometer Zonder dat zijn motor stopt Ford is groot, maar door die Spijker" Wordt hij met die proef geklopt. Holland heeft nog knappe vaklui In zijn breede industrie; Holland telt nog gladde koppen, Bij zijn rotte boerzwazzie," Die nog houden van hun arbeid Van nauwkeurigheid en stijl; Met den passer en den duimstok Met den hamer en de vijl. Mannen die geen meening hebben Over politieke/ij; Die maar menschen willen wezen En geen mensch van een partij; Die nog trotsch zijn op het werkstuk Dat daar voor hun oogen staat Mannen die niet debatteer en, Maar die houden van de daad. J. H. SPEENHOFF KALVERSTRAAT 1 Amsterdam OPGERICHT 1850 TELEFOON 658 N. slaan, omdat hij door vooropgezette ideeën met blindheid geslagen is ten aanzien van het onverbiddelijke, dat hem den weg verspert : de waarheid. Men moet in het huidige socialistische stre ven nauwkeurig tweeërlei element onderschei den. Het eene element is het streven naar socialisatie. De wenschelijkheid van de invoe ring van dit stelsel hangt af van de moreele vraag, of gelijkheid grooter waarde voor den mensch heeft dan vrijheid, en van de prakti sche vraag, of het inderdaad groote moreele verbetering in den materieelen toestand der groote massa zal brengen. Geen stelsel", zegt de schrijver, kan de toekomst winnen, dat niet materieel verbetering brengt." Ten aanzien van die materieele verbetering nu is de schrijver zelf zeer sceptisch. ,,Bij socialisatie zal een nieuwe moraal opbloeien, die plichtsvervulling van den enkeling eischt". Wij dachten, dat de tegenwoordige moraal die ook van den enkeling eischte, maar dat de moeilijkheid van het sociale leven juist lag in het verschil tusschen wat de mo raal van den mensch eischt, en wat die mensch geeft. De schrijver is dan ook zoo eerlijk om te erkennen, dat hij hier toch niet al te vast op wil rekenen, om teleurstelling te voorkomen." Wij meenen, dat hij daarin gelijk heeft, dat ieder bezadigd socialist dat ook wel inziet en dat wij dan ook de socialisatie aan mogen iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii«iiiiiiiiiiliiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiilliiiiiiiiiiliiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiliiniii> iiiiiliiiiiiiiiiii KAPITAAL EN VOLKSINKOMEN J. VAN DEN TEMPEL, Kapitaal en Volks inkomen. Haarlem, H. D. Tjeenk Willink. 1920. Dit geschrift heeft zijn tragiek. Hier is een eerlijk, een ernstig, en tot zekere hoogte ook een zeer kundig man, die ziet en ook eerlijk erkent, dat de weg, dien hij en de zijnen gaan, steeds verder van het doel af leidt, en die toch geen beteren weet in te l< IIHIIIIIIMIIIIIIIIMIMtllMIIIIIIIIIIUMIIIItlllMIlIM OELOF pITROEN DEN HAAG - PLAATS 23 firma M. J. 60UDSMIT PAARLEN, BRILLANTEN Goud, Zilver en Horloges Uitsluitend eerste kwaliteit arbeid veroordeeld. Zij kan zich er niet op beroepen dat, gelijk uit de opdracht volgt, het niet de bedoeling der Regeering was, dat de gansche Grondwet, artikel voor artikel zou worden nagezien." Want even verder staat in haar Verslag: Intusschen bleef de mogelijkheid geopend om andere vraagpunten in de herziening te betrekken." Zij kan zich er ook niet achter verschuilen, dat bij de her ziening van 1917 toch ook geen poging is ge daan om het parlementaire stelsel in de Grond wet te erkennen, want lo. was het toen inderdaad slechts de be doeling om op twee, met name genoemde onder werpen (kiesrecht en onderwijs) verandering aan te brengen. 2d. zou het ware het anders -?nooit een excuus zijn dat de voorganger het ook fout deed. Ik kan me begrijpen dat men in 1887 nog niet aan de twee door mij genoemde artikelen is gaan tornen. Al bestond toen reeds het par lementaire stelsel, het begrip en de consequen ties ervan waren nog niet zoozeer tot ontwik keling gebracht, dat het gewenscht was het in de Grondwet neer te leggen. Eerst onder het 1ste Ministerie Heemskerk van !«(>(> --18(>8, was de strijd gestreden over Koninklijke tegenover parlementaire ministeries, over de vraag dus of een ministerie, zich bij haar regeeringsbeleid richtend naar den wil van den Koning, kan aanblijven zoolang de Koning dit verlangt, of dat het ministerie, bij zijn re geeringsbeleid nauwkeurig achtslaand op de \venseiien van het parlement, meer speciaal van de Tweede Kamer, cleu duidelijken wenk van diezelfde Tweede Kamer, dat haar tijd van aftreden gekomen is, niet in den wind heeft te slaan. Aanleiding tut den strijd was in ]8(iO de benoeming van een der Ministers, Myer, tot Gouverneur-Generaal van Indië. De Kamer gaf door een motie te kennen dat zij over cU ze benoeming onUvrcdcii was. Eerste conflict tusschen Kame>' en Rcgeering ! De Koning ontbond de Tweede Kanier ; niet echter omdat hij meende dat de Tweede Kamer niet meer de strooniingen in het kiezersvolk juist weerspiegelde, maar in de hoop van een on willige Kamer ar te komen. Toen de Kamer in een samenstelling terugkwam, die evenzeer in meerderheid tegen het Regeeringsbeleid gekant was. vond de Koning daarin geen aan leiding het Ministerie te ontslaan, terwijl de Ministers het niet noudig oordeelden hun ont slag aan te bieden. Zij achtten het voldoende bij voortduring het vertrouwen des Kouings te bezitten. In 181)7 tweede Conflict: over het buiten landse!! heleid der Redering in zake Luxem burg. De ontevredenheid zette zich tenslotte in een daad om door de verwerping der be grooting van buitenlandsche zaken. Toen even een parlementair gebaar van het Ministerie dat ontslag aanbood, hetgeen door den Koning werd geweigerd. Door die weigering meende 't Ministerie van de verantwoordelijkheid over zijn aanblijven ontheven te zijn : de Koning wil het." Opnieuw een poging des Konings om door Kamerontbinding een gewilliger Kamer te krijgen. Ten tweede male werd de Koning in deze verwachting teleurgesteld. De nieuwe Kamer vatte de door haar geopperde grieven samen in een motie, waarin de vorige kamerontbinding, derhalve het beleid der Regeering, werd afgekeurd. Nog wilde het Ministerie niet inzien, dat het niet in 's lands belang zou kunnen werken, wanneer het uitsluitend steunde op den wil des Konings. Zelfs niet nadat de Tweede Kamer opnieuw de begrooting van buitenlandsche zaken verwierp. Er is toen nog over gedacht ten derde male de krachtproef te houden en de Kamer te ont binden. Aan de interventie der Eerste Kamer is het te danken geweest dat ontslag aan het Ministerie werd verleend. Het conflict was geëindigd met de overwinning der Tweede Kamer ; een Ministerie, dat haar steun niet had, zou voortaan tot heengaan genoopt zijn. Van 18158-1920 is het regeeringsbeleid onafgebroken een uitvloeisel van dat beginsel. Kan ik dan anders zeggen clan dat wie nu in een Grondwet de artt. 77 en 71 lid 2 onver anderd wil laten staan, zich geen rekenschap geeft van wat een Grondwet voor een volk wegens haar inhoud behoort te zijn? Wanneer ik nu beweer dat de Grondwets commissie bij deze gelegenheid de beteekenis eener Grondwet zicii niet voor oogen gesteld lieeft, dan m net ik een uitzondering maken voor een harer leden, den heer J. H. A. Scha per, die in zijn afzonderlijke nota aan de Konin gin blijk geeft zich afgevraagd te hebben welke taak een Grondwet te vervullen heeft. Twee /innen leggen daarvan getuigenis at', te weten : In een fundamenteele wet, waarin wordt gesproken van de defensie, de armenzorg en den waterstaat, um van adeldom en ridderor de nog te zwijgen, mag zeker niet geheel ge zwegen worden van de maatregel..1!! welke, zonder dat nog bepaaldelijk van socialisme c' ki'llectivisme sprake is, de voortbrenging en verdeeh'm; der goederen in betere banen /.uilen inoe'en voeren." En verderop bij de bespreking eener wijziging van ari. 58 : ..een Grondwet dient weer te geven hetgeen een volk op belangrijk politiek gebied ais richt snoer aanvaardt." [?.list gezien van den heer Schaper! Maar waarom dan niet in die Grondwet melding gemaakt van het parlementaire stelsel ? Niet, omdat hij meent dat ons volk dat niet meer als richtsnoer aanvaardt. Want bij art. 81 schrijft hij : Ondergeteekende kan zich hier niet verdiepen in de vraag of op den duur liet parlementaire stelsel grondig dient te worden herzien en of de tegenwoordige vorm van parlementarisme in zeker opzicht is ver ouderd." De heer Schaper gaat er dus blijk baar van uit, dat de kern van het parlemen taire stelsel, het overwicht van parlement op de uitvoerende macht, voorloopig zal blijven bestaan. Maar waarom het dan in de Grondwet doodgezwegen? En waarom wel verlangd dat die Grondwet de maatregelen noemt, waardoor de voortbrenging en de verdeeling der goede ren in betere banen zullen worden geleid? 'l och niet omdat de niet gestelde eisch kans op inwilliging zou hebben en alleen eischen die worden afgewezen als propagandamiddel dienst kunnen doen in de politiek? Toch niet omdat men het niet noodig vindt zijn tijd te besteden aan het formuleeren van een eisch, die geen direct practische beteekenis heeft. aangezien het parlementaire stei'sel bestaat, al bevat de Grondwet artikelen die er lijnrecht mee in strijd zijn? *). Alsof het dienen der waarheid niet ook van practisch belang is ! Ik weet dat waarheid en politiek vaak door ecu hoogen muur gescheiden zijn ; desniettemin wil ik niet aannemen dat mijn veronder stellingen juist zijn. Maar daar staat tegenover dat, kon ik nog van de andere leden denkeu d.'it de kwestie aan hun aandacht ontsnapt is, ik ten opzichte van de vraag, waarom ook de heer Schaper geen wijziging te dien aanzien voorstelt, volkomen in het duister tast. Zoo moet ik eindigen met te constateeren, dat hè! verslag van de Staatscommissie, afzonder lijke nota's inbegrepen, mij teleurstelde, omdat men piet gepoogd heeft de Grondwet te doen inhouden datgene, wat in waarheid de grond slagen zijn van ons Staatsbestuur. HANS 11 i L i. E > f M *) liet aigemeene V'ronwenk'esrecht be staat ook, al staat het niet in de Grondwet. Het bestaat al twee heele jaren, 't geen de Grondwetscommissie aanleiding geeft in haar verslag te schrijven : Intusschen is thans on getwijfeld liet <iogenblik gekomen om het algemeen Vrouwenkiesrecht in de Grondwet vast te leggen." De .Grondwet was hier met de practiik niet in strijd. Hoeveel meer reden om tot Grond wetswijziging over te gaan wanneer dit wel het geval is !

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl