De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1921 8 januari pagina 7

8 januari 1921 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

r 8 J 1,1. '21. - No. 2272 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND De Zeven Geluksgoden van Japan. Sesshii Bishamonten DE ZEVEN GELUKSGODEN VAN JAPAN II (Slot) Meer indrukwekkend, statiger dan de vorige, is de in de wereld der Butsu-e (Boeddhistische prenten) vaak optredende figuur van Bisha monten, ook wel kortweg Tamon-ten genoemd Hij is in volle wapenrusting, draagt op zijn rechterhand een kleine pagode, in de linker houdt hij een speer. Bishamon is de Japansche naam voor Vaic,ravana, een der vier hemel-koningen van het Boeddhisme, die als wereldwachters staan aan de vier zijden van den berg Mêru, volgens de Boeddhistische cosmologie de centrale berg, de as der wereld. Vaigravana nu troonde op het noordelijk deel van dezen berg. Hij wordt gelijkgesteld aan de Brahmaansche Godheid Kuvera, God van den Rijkdom, de Plutus der Hindoes. Deze Vaicravana Devaraja (Glorie-volle Hemel-koning) droeg ook den naam Dhamada, in zijn kwaliteit van Heer der Demonen. Tegen hen dus was hij tot de tanden gewa pend. Met krijgsgeluk heeft hij minder uit te staan, dan zijn rriartiaal uiterlijk Westersche schrijvers,die hem meest als een soort Boedhistischen Mars hebben beschouwd, vermoeden deed. iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiHiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii1"1 Weliswaar steunde hij, zooals _een lange lofrede in een oud werk verhaalt, Shotokutaishi de keizerlijke prins uit de zesde eeuw, die het eerst in Japan optrad als beschermer van de Westersche Leer, in zijn strijd tegen de bevechters van het Boeddhisme en smeekten sinds dien veel oorlogvoerenden dezen God hun de zege te bezorgen", doch dezelfde lof rede besluit: in de huidige wereld verleent hij wijsheid en geluk". Weer een andere oude tekst beweert: Hij kan hun, die hem aanbidden, geluk schenken, sneller dan de vlucht van een pijl uit den boog". De Japansche kunstenaar in latere tijden, heeft ook deze figuur niet weinig geprofa neerd. Zoo vertoont hij ons een lustige Tamonten, die aan de geluksgodin Benten danig het hof maakt, sake drinkt uit kolossale bekers, met de andere goddelijke gezellen der groep van zeven het schaakspel beoefent, of, even weinig trotsch als de gemoedelijke Hotei, op zijn breede schouders geduldig de bagage mee-zeult van alle zeven, een kruier met nog hooger waardigheidsteeken dan de roode station-chefspet, waarmede zijn sterfelijke collega's in Japan gemeenlijk pronken. \ Benten, voluit Benzaiten, d. i. Godin van Welsprekendheid en Talenten" genoemd, een figuur die bogen kan opeen roemvol verleden, is ook in Japan, in tegenstelling met de meesten van onze geluksgoden, het object van een ernstigen cultus. Zij wordt er voornamelijk vereerd op het eilandje Enoshima dicht bij Kamakura, dat zij volgens de legende in de zesde eeirw^iit de.golven verrijzen liet. Zij is de gejapaniseerde Sarasvati, de Brah maansche godin van Welsprekendheid en Kennis, de vrouwelijke energie van Brahma. Zij werd in later tijden in Indië aangeroepen als beschermvrouwe der wetenschap, doch treedt in de oudere mythologie als rivier godheid op. In de Rigveda wordt zij de beste der moeders der rivieren en der godinnen genoemd, zij zou welvaart, vruchtbaarheid, tal rijke nakomelingschap verleenen. Op een plaats erkent men haar zelfs als de gemalin van Indra en prof. Puini meent, dat wij haar oorsprong moeten zoeken in een der fabel achtige wezens, die optraden als muzikanten in het gevolg van Indra. Op de oudere Boeddhistische schilderijen komt zij in drie gestalten voor, n.l. als DaiBenzaiten, met een zwaard dat de vadjra tot greep heeft, .als Happi-Benzaiten en als Kongyö-Benzaiten.De afbeeldingen der laatste twee figuren hebben acht armen, die ver schillende symbolische attributen ophouden. Op haar kroon verheft zich een Shint torii (tempelpoort), waaronder een witte slang met het hoofd van een oud man. Zoowel op Enoshima, als op Shikubushima en Itsukushima, plaatsen in Japan, waar Benten vlijtig vereerd wordt,' beschouwt men dan ook de slang als heilig. Wereldlijke schilderijen beelden haar af als Myo-On-Ten de Godin met de schoone item, een vrouw in lang, plooiend gewaad. In plaats van de Boeddhistische symbolen draagt zij daarop een snaren-instrument; de slang en de draak zijn haar vazallen. Waarschijnlijk werden in de figuur van Benzaiten, die van een Boeddhistische en fan een oorspronkelijk-japansche Shint jodin vereenigd ; verschillende legenden wij den er op, dat de schoone onder de geluks goden tevens een nationalen kant aan haar karakter heeft. W. Anderson in zijn Descriptive and Histoical Catalogue of Japanese and Chineser Paintings in the British Museum, merkt op, dat de Benten der Japansche volkskunst evenals de Heilige Maagd in de middeleeuwsche schilderkunst, dikwijls haar godde lijkheid aan haar vrouw-zijn opoffert en dat zij steeds wordt weergegeven, zooals het volk zich het ideaal van vrouwelijke schoon heid voorstelt. Inderdaad, Benten is op prenten en schilderingen steeds een liefelijke verschijning, en de teekenaar kent Bisha monten in elk geval een goeden smaak toe, waar hij hem zijn vrouwelijke ambtgenoot vurig het hof laat maken. Tusschen Fuku-Roku-Jüen Ju-Rö-Jin, het tweetal geluksgoden, dat de zeven vol maakt, bestaat, al is hun uiterlijk nog zoo verschillend, in wezen een onmiskenbaar verband. De eerste is met zijn bespottelijk hoog voorhoofd een grotesk kereltje, dat onzen lachlust opwekt, telkens weer wanneer wij hem als netsuke kranig in een blokje hout of ivoor uitgesneden zien. Kostelijk zijn ook de volks verhalen, die over dit snuitertje in omloop zijn ! En, o ! al de geestige volksprenten, waar op deze oude heer danst, worstelt, en op alle mogelijke manieren zijn goddelijke waardig heid te grabbelen gooit! Onvergetelijk is bij voorbeeld de heerlijke prent, die hem te kijk zet, waar hij, tronend op zijn witten kraan vogel, zonder een schijntje kans op succes, een lastige muskiet najaagt. Men ziet het: de Japansche kunstenaar schijnt niet sterk onder den indruk te zijn geweest van het hooge voorhoofd, dat een indruk moet geven van den hoogen ouderdom en de groote wijsheid, die deze Taoistische geluksgod be zit. En de volksverteller al evenmin, ook hem diende hij tot mikpunt van zijn grappen. Vaak draagt onze Fuku-Roku-Jü(een naam, die Geluk-Keizerlijke Gunst-Lang-Leven" be duidt) een kromme staf, waaraan de papierrol der geleerden is opgehangen. Aan zijn voe ten zien wij, in veel gevallen, een bevallig hertje knielen, of wel er houdt zich een schild pad op, met al de bedaardheid aan deze diersoort eigen. Beiden, schildpad en hert, zijn Chincesche symbolen van lang leven, evenals de kraan-vogel, die men bij Fuku-Roku aantreft. Jiï-Ro-Jin (Oude van het Lange Leven) ver schijnt voor ons als een waardig oud man, ge huld in het lange gewaad van den Chineeschen geleerde. In de eene hand houdt hij zijn waaier, in de andere zijn staf. De kraanvogel, het hert, soms ook de schildpad, toeven gaarne in zijn omgeving. Evenals Fuku-Roku, geldt hij als schenker van wijsheid en langen levens duur. Meermalen wordt dit doorluchtig heerschap als een personificatie van den grooten filosoof Lao-Tsze (schrijver van den Tao Teh King) aangemerkt. Fuku Roku geniet in Japan grooter popu lariteit en het is begrijpelijk dat de figuur van Jï-Ro-Jin dan ook minder sterk werd gejapaniseerd. Er bestaat een Japansch boek over de Geluksgoden dat zegt: Fuku Roku is een Taöist, volgeling van den filosoof Lao Tsze, die onder de SungDynastie, tijdens de aera Kya-Yen (1056?'57) veranderde in Nan Kyoku Röjin Sei, d. i. de Oude Wijze van de Zuidpoolster. Hij werd o. a. ook Jï-Ro-Jin geheeten. Andere auteurs melden eveneens dat Fuku Roku Ju en De Zeven Geluksgoden van Japan. Takerabune. Het Schatten Schip met de Zeven Geluksgoden. Kleurendruk van Kitao Masayoshi (18c eeuw). S LUIT U W LEVENSVERZEKERING B .AMSTERDAMSCHE VERZEKERD BEDRAG 65 M ILLIOEN Ju-Ro-Jin oorspronkelijk n waren, en dat men eerst later, in Japan, zich van die eenc Godheid, twee voorstellingen heett gevormd, die men onder verschillende gedaanten heeft afgebeeld. Heel de bonte rij van zeven, die wij nu hebben laten passeeren, treffen wij gezamen lijk aan op het Takara-bune (Schattenschip), dat in den Nieuwjaarsnacht, de takaramono (schatten) aan boord, met volle zeilen koers zet naar Japan, om ontelbare goede gaven het bevoorrechte volk van Dai Nippon aan te voeren. Zij komen, de Shichi Fukn Jin en de hoed, die onzichtbaar maakt, de regenjas, die geluk aanbrengt, de heilige sleutel, de onuitputtelijke beurs, het kostbare juweel, de gelukshamer, de geluksmunt en veel andere goede zaken meer dragen zij aan ! Tegen Nieuwjaarstijd worden overal afbeel dingen van dit heilbrengend vaartuig met zijn goddelijke passagiers aan den man gebracht en wie zoo'n prentje onder zijn peluw legt, in den nacht van den tweeden Januari, is zeker van een gelukkigen droom! In den Nieuwjaarsstoet nemen de geluks goden minzaam hun plaatsen in en op het Setsubun-feest (eind Januari of begin Fe bruari) werpt men roodeboonen uit om de de monen te verjagen, maar roept tegelijkertijd de geluksgoden binnen, met den wensch: De duivels er uit, de geluksgoden erin !" Droefgeestig klaagt Lafcadio Hearn, de dwepende minnaar van volk en zeden van Oud-Japan, aan het eind van zijn schoone beschrijving van Hörai, het eiland der geluk zaligen, dat kwade winden blazen uit het Westen. Hem leek het Oud-Japan een para dijs, een onwerkelijk Hörai, veilig besloten i 11 deze wereld van werkelijkheid, die vaak ruw en prozaïsch is. Wellicht zullen ook de geluks goden, die er lange jaren lachend den scepter zwaaiden, voor die kwade winden moeten wijken. Zal dit kleurig bloeisel van naïef geloof in de kwade winden uit het Westen krimpen, verwelken en ten slotte spoorloos vergaan ? Men kent een volk aan zijn Goden en Heiligen", is een spreekwoord, dat, zoo het niet bestaat, verdient in het leven te wor den geroepen. Wanneer het Volk van Japan, zijn geluks goden verzakend, den God van het Westen, den Geld-god met zijn koud gelaat in hun plaats aanbidden en vereeren zal, zullen wij dan van dit volk zulk een prettigen indruk krijgen, als de beschrijving der zeven geluks goden met hun zonnige trekken ons ervan gaf?. W. H. DE Roos "i" ..... 'i ..... i i ...... i ..... i ........ IIIIII TDipiröcp InlrLL ULU. Importépar SCHMITZ& Co., Utrecht UIIIIIIIMlllllHli UIMillllllllllllimilllllllllll 11II Illlllltllllllllllllllllllllll Illllllllllllllt SCHILDERKUNST-KRONIEK BREITNER BIJ BUITA TE AMSTERDAM Ge kunt somtijds het geweld, liet geweld der Schilderkracht in Breitner wat vergeten. Dit be hoeft niet te verwonderen. De tijd rond ons stelt zooveel nieuwe problemen zich, geeft zoo veel nieuws (of ouds?), doet zoo menigen vondst en vertoont zoo velerlei ongewisheid, dat de meesters, die een vast bezit onzer schilder kunst zijn, in den schemer komen te staan van onze aandacht. Maar een tentoonstelling kan dit eenvoudig weer veranderen, en die iets vergeten grootheid in eere herstellen. Dat deed voor mij de verzameling werken bij Buffa. Het waren daar niet de paarden met de karren of wagens gaande over een brug, of door een straat, maar de andere (vroegere) dingen, die deze herleving bewerkten. Eigenaardig voor hem, Breitner, geschilderd met de lenige kracht van een werkelijken meester is de eenigszins studieachtige schilderij uit Pittsburgh, in Amerika (gemaakt uit een raam van het Art Institute daar, toen Breitner er jurylid was.?) Het is een landschap, boomen vooraan, daareen heuvel inderdaad gekroond met bouwwer ken. De sneeuw in de stad is een voorbeeld, hoe deze Amsterdammer geworden schilder in een kleur, die alle vormen omademt, en omvaêmt, een stadsgezicht kan maken. Uit vroeger tijd is, de hoefsmid van welk werk ge u altijd het vrouwtje herinnert met het gele jak. Een aantal koppen vindt ge bij Buffa, alle eigenlijk van belang. Er is daar de vrouw met het roode haar en met het roode jak (kop), de andere, terzij gezien, met het zwarte haar en het roode dasje ; er zijn in een avondlijk stads gezicht de twee vrouwekoppen (vlak tegen de lijst aan) waaraan me de daimonische blik der oogen bijbleef; ge vindt er de vrouw met de roode wollen kap (muts) tegen een grijzen wordt door 21.00O artsen erkend als het beste versterkingsmiddel «oor Zenuwen en Lichaam. muur. Daar treffen de poseerende, toch echte handen. Ten slotte is er als figuur een snelgegeven naakt met de diepe schaduw bij de buik. Een stadsgezicht, uit den Haag, is grootj; het is de poort in de stad met de paarden, een tram, met witte paarden ervoor, figuren er rono ; 's avonds, is als geheel als een boeket bruine en donkerroode tulpen met lichtflit sen erover. Eigenaardig opnieuw, een zeventiend' eeuwsch geval zoowat gelijk, is het schilderijtje met het pakhuis, en de rijen tonnen vooraan. Een artillerie is dan te noemen, ge schut in actie gebracht, onder een grijzen lucht, die de vormen omwoelt, en de omtrekken overmag Het geheel dezer tentoonstelling, ik herhaal het, maakte me klaar-duidelijk, wat ik wist maar ietwat in het gevecht van dezen tijd vergat, hoe 'n uitbundig natuurlijk, naturalistisch-realistischen schilder w'in Breitner bezitten, den grootstcn van een voorafgaande periode. .... FRANSCHE NIEUWE KUNST, IN HET SUASSOMUSEUM TE AMSTERDAM. Het is steeds te bekennen door een minnaar der fransche beschaving en der Fransche kunst, zooals ik ben, dat de tentoonstellingen, die hier te lande te zien gegeven worden van die fransche kunst, niet genoeg verzorgd wor den, nooit genoeg verzorgd zijn. We hebben dat gezien gedurende den oorlog, toen ik zoowat alleen daarop wees, en de anderen, uit ver keerde propaganda, overdadig prezen wat, zooals ik zei, de resten der kunsthandelaars was en wat niet werkelijk Frankrijk vertegen woordigde. Ik heb voor deze tentoonstelling staande hetzelfde gevoel gehad. Vijf schilders zijn feitelijk maar te noemen ; sommigen om meer werken, anderen van hen om een enkel, dat hen niet gansch geeft. Paul Signac, die phantaisie bracht in liet gediviseerde schilderij noem. ik ten eerste. Hij is hier, ge karakteriseerd naar zijn aard. Zóook de Waroquiez, wiens archaïseerend werk om de witten" typisch te vermelden is. L/iotc is beter in zijn intellectueel-subtiel landschap met wilgen (op twee assen geconstrueerd) dan in zijn haven, waar de vereenvoudigde vormen met een overal gelijke kracht z zijn uitgedrukt, dat alles wat krijgt van voor werpen uit gebogen blik. K. J. iirey is voor mij met zijn stilleven in de kamer een der uitstekend-vertcgenwoordigde. De nuchterheid hierin is zeer zuiver; wat ge ziet van een tweede vertrekje heeft de intimiteit van een ouden Hollander. De mollige toets van (Jiitrin is te zien in zijn Lezende : En hier mee is eigenlijk_alles_ genoemd.... HET BEKROONDE PORTRET VAN ERNESTINE OOSTERMAN (THÉRÈSE SCHWARTZE-STICHTING) Dat dit portret bekroond werd, bewijst, dat de jury, die den prijs toekende, eer wou betoonen aan een nauwkeurig, détailleerend, traditioneel schilderen. Daar is iets voor te zeggen bij beginnenden. De voorstelling van het portret is bekend uit de reproductie : een karakteristieke oude vrouw ; met haar handen (wonderbaarlijk groote handen, waarvan de kleur (als geheel gezien), de kleurvlek liever, veel te groot is in het schilderij) De vraag is echter onmiddellijk te stellen : heeft de jury met deze bekroning ook de neiging gehad tot propheteeren ; voorspelde ze aan Mej. Oosterman tegelijk met den prijs de toekomst? de belangrijkheid harer toekomst? Ik ineen van niet, want dan zou er nog wat tegen te zeggen zijn. Ten eerste waren er hier werken met meer intensiteit (en die weegt ten slotte zeer in het welslagen); ten tweede waren hier werken met meer oorspronkelijkheid (en die helpt ook op den Langen Weg), zooals de lezende tegen den grauwen grond, en het andere, een zittend mannetje met zwart kroeshaar. Ik ben het dus oneens met de jury, wanneer ik denk aan de toekomst ; oneens, wanneer zij sommige verder gevorderden niet moedwillig over 't hoofd wou zien ; eens ben ik het met haar, zoo ze de beginneling wou bekronen, die in bekenden, en der jury beproefden trant, haar werk begint. . . . Louis BRON, FLILCHRI STUDIO, DEN HAAU. Bron, een bekend Pulchriaan, is 't vorig jaar in Zuid-Frankrijk geweest. Het werk, minder of meer geslaagd, heeft hij in 't vier kante zaaltje een afzonderlijk tentoonstellinkje georganiseerd. Het zuiverst geslaagde werk voor mij uit dat Zuid Frankrijk meegebracht, is het Bakkerijtje, (31) geestig genoteerd. Hierbij te voegen is een stadsgezicht (5), waarin n figuurtje te zwaar doet op de plaats, waar het staat. Te noemen blijken mij verder de volgen de : 2(J, een rotspunt in zee ; 30, met het ne schuitje; Veere (24) en (16); een paalhoofd met n schip (13); 10, de rots met den vorm van een schaapskop; No. 28, 30; No. 29 het zusje, ziek in bed onder den rooden deken, en van de teekeningen om de levendige luchtig heid No. 40, ook uit Zuid Frankrijk. De water gezichten, die naar het blauwe gaan, trekken mij het minst, hebben dikwijls te veel van maakwerk. Als schilder is Bron te definieeren, als een schilder uit de Haagsche school, met vleugjes luniinisine. IN MEMORIAN ALBERT (OTO WILLEM ALBERTUS) ROELOFS (5 Sept. 1877 Schaerbeek-31 Dec. 1920 den Haag) Het lijkt mij het eenvoudigst bij dezen vroe gen dood de samenvatting van Albert Roe lof s' kunst te beschrijven, die ik eens bij een tentoonstelling in Pulchri Studio schreef, en bij deze te voegen een bepaling van dat, wat na 1917 typischer in zijn werk zich uitte.... Zeker i's Albert Roclofs een der meest bedrijvigen der jonge Hagenaars. En dit woord bedrijvig is bedoeld in den waardeerenden zin van het woord. Albert Roelofs is iemand, steeds met nadruk bezig met zijn werk, en hij bezit de te loven eerzucht zijn gevoelens en wenschen zoo gaaf mogelijk te verwerkelijken. Hij heeft, en dit is natuurlijk, tijden zijne ontwikkeling, die nog niet voltooid was, invloe den ondervonden. De duidelijkste zijn: in zijn begin Ovens, Muncini, Stevens, nu pas Toorop en Van Konijnenburg. Deze namen zijn karakteriseerend. Zij toonen aan, dat Roelofs iets wil en zoekt, en zal, wat weinig gemeen heeft, met de grijze Haagsche School. Zij constateeren een afzonderlijkheid, en sommige afzonderlijkheden zijn een bewijs van ver dienste, en een van eigen leven. Ge ziet deze twee dingen in Pulchri Studio. Deze verzameling bestaat uit werken (schilderijen en aqua rellen) van 1901 tot 1917. Ze geeft dus iets van een overzicht. De werken gerangschikt naar den datum van hun ontstaan, zijn : Voor 't Ptilchrifeest, aq. (1901), Moedervreugd aq. (1902), In de rust, aq. (1902), Baby's diner aq. (1902), Bruidje, sch. (1904), Inge sluimerd aq. (1905), Guitaarspeler, schilderij (voorstudie) (1907?), Herstellend vrouwtje, sch. (1907); Onder het atelierraam sch. (1908); de rechte man op de rechte plaats sch. (1910), Verstellen, sch. (1911); de kleine broer. sch. (1911), de Modcwals sch. (1911) 't Schaaltje met kersen sch. (1912); Vertellen, sch. (1912), In 't Wonderland sch. Brussel 1913; Lezeres aq. Brussel 1913; Stofafnemen aq. (1914); In de voorkamer aq. (1915); Zonreflectie. sch. (1917); 't Kindje slaapt sch. 1917, Vrouwefiguurtje pastei (1917). In een artikel (uit sept. 1915) prijs ik zeer de Moeder bij de Wieg (een schilderijtje, dat van Hoytema wou koopen); in '16 een portret van Gilsoul en van Dupuis, drie interieurs (een met het kindje lezend, in bed), een portret van den heer van de Wetering (April 1916) om het geani meerde, terwijl uit zijn nieuwste periode het portret van zijn vrouw te prijzen was om d' innigheid, om het scherp-geobserveerde, dat vah den Vorst van T.u.T. II In vele van deze werken (zoo de laatste periode) vindt ge een schilder van jiguur, en zoo goed als altijd van figuur in een inte rieur. Daarenboven is de figuur, waarnaar de voorkeur van Albert Roelofs gaat, de vrouwefiguur en de figuur van kinderen. De vrouw, die hij gaarne schildert is rank en niet groot. Hij zoekt in haar geen groote vormen maar modelleert haar niet zonder gracie. Deze zucht tot gracie heeft, een tijd lang, niet ge bracht wat Roelofs wilde. En soms zijn vorm. (hij is ter betering daarvan nog naar Parijs getrokken). Werkkracht en gave hebben hier geholpen. Het werk wijst een vooruitgang aan. De persoonlijkheid ontplooit zich duide lijker, en de kleur bloeit meer. Hij, Roelofs, heeft gedurende een tijd de onrustige plaatsint' der lichten" gehad, die Mancini eigen is ; hij heeft moeten worstelen tegen de Wit ten," die hij van den eenen Oyens overnam, maar die bij hem, kleurloos" werden. Hij is dit alles, hoewel nog niet met volle zekerheid, te boven. III De laatste tijd heeft nieuwe elementen in Roelofs werk gebracht. Dat was het best te zien op de Teekenmaatschappij. Respect voor W. van Konijnenburg en eerbied voor Toorop's werk brachten hem een nieuwe con structie der figuur. Dit constructieve was nog niet zuiver een geworden met zijn wezen ; wat het ten slotte zou zijn voor hem blijft, door den dood, onbeslist. Maar ook onder en door dit nieuwe ontstonden te loven werken (zijn vrouw, etc.) Voeg bij dit alles, dat Albert Roe lofs begrip had van het stilleven, dat een kamer is, en een mondain portret ongeveer kon schil deren, dan is, uit dit alles, zeker, dat de dood van dezen schilder als een verlies te erkennen is. P L A S S C II A E R T iiiiiiiiiiiiiiiuilii PADOX DEN rtAAAj VARHOND HOUTBOUW ÏKANTOQR JEN MAAG - TEL.INfUCn.256(>23<5) LEVERT DE/VEPLANCD INZEER KORTEN TUD ALLE HOUTCONSTRUCTIES AL/ LANDHUIZEN SCHOOLGEBOUWEN JACHTHUIZEN ZIEKENHUIZEN INLICHTINGEN OP/ ANVPA/VC

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl