Historisch Archief 1877-1940
r
8 J 1,1. '21. - No. 2272
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
De Zeven Geluksgoden van Japan.
Sesshii Bishamonten
DE ZEVEN GELUKSGODEN
VAN JAPAN
II (Slot)
Meer indrukwekkend, statiger dan de vorige,
is de in de wereld der Butsu-e (Boeddhistische
prenten) vaak optredende figuur van Bisha
monten, ook wel kortweg Tamon-ten genoemd
Hij is in volle wapenrusting, draagt op zijn
rechterhand een kleine pagode, in de linker
houdt hij een speer.
Bishamon is de Japansche naam voor
Vaic,ravana, een der vier hemel-koningen van
het Boeddhisme, die als wereldwachters staan
aan de vier zijden van den berg Mêru, volgens
de Boeddhistische cosmologie de centrale
berg, de as der wereld. Vaigravana nu troonde
op het noordelijk deel van dezen berg. Hij
wordt gelijkgesteld aan de Brahmaansche
Godheid Kuvera, God van den Rijkdom,
de Plutus der Hindoes.
Deze Vaicravana Devaraja (Glorie-volle
Hemel-koning) droeg ook den naam Dhamada,
in zijn kwaliteit van Heer der Demonen.
Tegen hen dus was hij tot de tanden gewa
pend. Met krijgsgeluk heeft hij minder uit te
staan, dan zijn rriartiaal uiterlijk Westersche
schrijvers,die hem meest als een soort
Boedhistischen Mars hebben beschouwd, vermoeden
deed.
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiHiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii1"1
Weliswaar steunde hij, zooals _een lange
lofrede in een oud werk verhaalt, Shotokutaishi
de keizerlijke prins uit de zesde eeuw, die
het eerst in Japan optrad als beschermer
van de Westersche Leer, in zijn strijd tegen de
bevechters van het Boeddhisme en smeekten
sinds dien veel oorlogvoerenden dezen God
hun de zege te bezorgen", doch dezelfde lof
rede besluit: in de huidige wereld verleent
hij wijsheid en geluk". Weer een andere
oude tekst beweert: Hij kan hun, die hem
aanbidden, geluk schenken, sneller dan de
vlucht van een pijl uit den boog".
De Japansche kunstenaar in latere tijden,
heeft ook deze figuur niet weinig geprofa
neerd. Zoo vertoont hij ons een lustige
Tamonten, die aan de geluksgodin Benten danig het
hof maakt, sake drinkt uit kolossale bekers,
met de andere goddelijke gezellen der groep
van zeven het schaakspel beoefent, of, even
weinig trotsch als de gemoedelijke Hotei, op
zijn breede schouders geduldig de bagage
mee-zeult van alle zeven, een kruier met nog
hooger waardigheidsteeken dan de roode
station-chefspet, waarmede zijn sterfelijke
collega's in Japan gemeenlijk pronken. \
Benten, voluit Benzaiten, d. i. Godin van
Welsprekendheid en Talenten" genoemd, een
figuur die bogen kan opeen roemvol verleden,
is ook in Japan, in tegenstelling met de
meesten van onze geluksgoden, het object van een
ernstigen cultus. Zij wordt er voornamelijk
vereerd op het eilandje Enoshima dicht
bij Kamakura, dat zij volgens de legende in
de zesde eeirw^iit de.golven verrijzen liet. Zij
is de gejapaniseerde Sarasvati, de Brah
maansche godin van Welsprekendheid en
Kennis, de vrouwelijke energie van Brahma.
Zij werd in later tijden in Indië aangeroepen
als beschermvrouwe der wetenschap, doch
treedt in de oudere mythologie als rivier
godheid op. In de Rigveda wordt zij de beste
der moeders der rivieren en der godinnen
genoemd, zij zou welvaart, vruchtbaarheid, tal
rijke nakomelingschap verleenen. Op een
plaats erkent men haar zelfs als de gemalin
van Indra en prof. Puini meent, dat wij haar
oorsprong moeten zoeken in een der fabel
achtige wezens, die optraden als muzikanten
in het gevolg van Indra.
Op de oudere Boeddhistische schilderijen
komt zij in drie gestalten voor, n.l. als
DaiBenzaiten, met een zwaard dat de vadjra
tot greep heeft, .als Happi-Benzaiten en als
Kongyö-Benzaiten.De afbeeldingen der laatste
twee figuren hebben acht armen, die ver
schillende symbolische attributen ophouden.
Op haar kroon verheft zich een Shint
torii (tempelpoort), waaronder een witte
slang met het hoofd van een oud man.
Zoowel op Enoshima, als op Shikubushima
en Itsukushima, plaatsen in Japan, waar
Benten vlijtig vereerd wordt,' beschouwt
men dan ook de slang als heilig.
Wereldlijke schilderijen beelden haar af
als Myo-On-Ten de Godin met de schoone
item, een vrouw in lang, plooiend gewaad.
In plaats van de Boeddhistische symbolen
draagt zij daarop een snaren-instrument;
de slang en de draak zijn haar vazallen.
Waarschijnlijk werden in de figuur van
Benzaiten, die van een Boeddhistische en
fan een oorspronkelijk-japansche Shint
jodin vereenigd ; verschillende legenden wij
den er op, dat de schoone onder de geluks
goden tevens een nationalen kant aan haar
karakter heeft.
W. Anderson in zijn Descriptive and
Histoical Catalogue of Japanese and Chineser
Paintings in the British Museum, merkt
op, dat de Benten der Japansche volkskunst
evenals de Heilige Maagd in de
middeleeuwsche schilderkunst, dikwijls haar godde
lijkheid aan haar vrouw-zijn opoffert en dat
zij steeds wordt weergegeven, zooals het
volk zich het ideaal van vrouwelijke schoon
heid voorstelt. Inderdaad, Benten is op
prenten en schilderingen steeds een liefelijke
verschijning, en de teekenaar kent Bisha
monten in elk geval een goeden smaak toe,
waar hij hem zijn vrouwelijke ambtgenoot
vurig het hof laat maken.
Tusschen Fuku-Roku-Jüen Ju-Rö-Jin, het
tweetal geluksgoden, dat de zeven vol maakt,
bestaat, al is hun uiterlijk nog zoo verschillend,
in wezen een onmiskenbaar verband. De
eerste is met zijn bespottelijk hoog voorhoofd
een grotesk kereltje, dat onzen lachlust
opwekt, telkens weer wanneer wij hem als
netsuke kranig in een blokje hout of ivoor
uitgesneden zien. Kostelijk zijn ook de volks
verhalen, die over dit snuitertje in omloop
zijn ! En, o ! al de geestige volksprenten, waar
op deze oude heer danst, worstelt, en op
alle mogelijke manieren zijn goddelijke waardig
heid te grabbelen gooit! Onvergetelijk is bij
voorbeeld de heerlijke prent, die hem te kijk
zet, waar hij, tronend op zijn witten kraan
vogel, zonder een schijntje kans op succes,
een lastige muskiet najaagt. Men ziet het:
de Japansche kunstenaar schijnt niet sterk
onder den indruk te zijn geweest van het
hooge voorhoofd, dat een indruk moet geven
van den hoogen ouderdom en de groote
wijsheid, die deze Taoistische geluksgod be
zit. En de volksverteller al evenmin, ook
hem diende hij tot mikpunt van zijn grappen.
Vaak draagt onze Fuku-Roku-Jü(een naam,
die Geluk-Keizerlijke Gunst-Lang-Leven" be
duidt) een kromme staf, waaraan de
papierrol der geleerden is opgehangen. Aan zijn voe
ten zien wij, in veel gevallen, een bevallig
hertje knielen, of wel er houdt zich een schild
pad op, met al de bedaardheid aan deze
diersoort eigen. Beiden, schildpad en hert,
zijn Chincesche symbolen van lang leven,
evenals de kraan-vogel, die men bij Fuku-Roku
aantreft.
Jiï-Ro-Jin (Oude van het Lange Leven) ver
schijnt voor ons als een waardig oud man, ge
huld in het lange gewaad van den Chineeschen
geleerde. In de eene hand houdt hij zijn waaier,
in de andere zijn staf. De kraanvogel, het hert,
soms ook de schildpad, toeven gaarne in zijn
omgeving. Evenals Fuku-Roku, geldt hij
als schenker van wijsheid en langen levens
duur.
Meermalen wordt dit doorluchtig heerschap
als een personificatie van den grooten filosoof
Lao-Tsze (schrijver van den Tao Teh King)
aangemerkt.
Fuku Roku geniet in Japan grooter popu
lariteit en het is begrijpelijk dat de figuur
van Jï-Ro-Jin dan ook minder sterk werd
gejapaniseerd.
Er bestaat een Japansch boek over de
Geluksgoden dat zegt:
Fuku Roku is een Taöist, volgeling van
den filosoof Lao Tsze, die onder de
SungDynastie, tijdens de aera Kya-Yen (1056?'57)
veranderde in Nan Kyoku Röjin Sei, d. i. de
Oude Wijze van de Zuidpoolster. Hij werd
o. a. ook Jï-Ro-Jin geheeten. Andere auteurs
melden eveneens dat Fuku Roku Ju en
De Zeven Geluksgoden van Japan.
Takerabune. Het Schatten Schip met de Zeven Geluksgoden.
Kleurendruk van Kitao Masayoshi (18c eeuw).
S LUIT U W LEVENSVERZEKERING B
.AMSTERDAMSCHE
VERZEKERD BEDRAG 65 M ILLIOEN
Ju-Ro-Jin oorspronkelijk n waren, en dat
men eerst later, in Japan, zich van die eenc
Godheid, twee voorstellingen heett gevormd,
die men onder verschillende gedaanten heeft
afgebeeld.
Heel de bonte rij van zeven, die wij nu
hebben laten passeeren, treffen wij gezamen
lijk aan op het Takara-bune
(Schattenschip), dat in den Nieuwjaarsnacht, de
takaramono (schatten) aan boord, met volle
zeilen koers zet naar Japan, om ontelbare
goede gaven het bevoorrechte volk van Dai
Nippon aan te voeren. Zij komen, de Shichi
Fukn Jin en de hoed, die onzichtbaar maakt,
de regenjas, die geluk aanbrengt, de heilige
sleutel, de onuitputtelijke beurs, het kostbare
juweel, de gelukshamer, de geluksmunt en
veel andere goede zaken meer dragen zij aan !
Tegen Nieuwjaarstijd worden overal afbeel
dingen van dit heilbrengend vaartuig met zijn
goddelijke passagiers aan den man gebracht
en wie zoo'n prentje onder zijn peluw legt,
in den nacht van den tweeden Januari, is
zeker van een gelukkigen droom!
In den Nieuwjaarsstoet nemen de geluks
goden minzaam hun plaatsen in en op het
Setsubun-feest (eind Januari of begin Fe
bruari) werpt men roodeboonen uit om de de
monen te verjagen, maar roept tegelijkertijd
de geluksgoden binnen, met den wensch:
De duivels er uit, de geluksgoden erin !"
Droefgeestig klaagt Lafcadio Hearn, de
dwepende minnaar van volk en zeden van
Oud-Japan, aan het eind van zijn schoone
beschrijving van Hörai, het eiland der geluk
zaligen, dat kwade winden blazen uit het
Westen. Hem leek het Oud-Japan een para
dijs, een onwerkelijk Hörai, veilig besloten
i 11 deze wereld van werkelijkheid, die vaak ruw
en prozaïsch is. Wellicht zullen ook de geluks
goden, die er lange jaren lachend den scepter
zwaaiden, voor die kwade winden moeten
wijken.
Zal dit kleurig bloeisel van naïef geloof
in de kwade winden uit het Westen krimpen,
verwelken en ten slotte spoorloos vergaan ?
Men kent een volk aan zijn Goden en
Heiligen", is een spreekwoord, dat, zoo
het niet bestaat, verdient in het leven te wor
den geroepen.
Wanneer het Volk van Japan, zijn geluks
goden verzakend, den God van het Westen,
den Geld-god met zijn koud gelaat in hun
plaats aanbidden en vereeren zal, zullen wij
dan van dit volk zulk een prettigen indruk
krijgen, als de beschrijving der zeven geluks
goden met hun zonnige trekken ons ervan
gaf?.
W. H. DE Roos
"i" ..... 'i ..... i i ...... i ..... i ........ IIIIII
TDipiröcp
InlrLL ULU.
Importépar SCHMITZ& Co., Utrecht
UIIIIIIIMlllllHli UIMillllllllllllimilllllllllll
11II Illlllltllllllllllllllllllllll Illllllllllllllt
SCHILDERKUNST-KRONIEK
BREITNER BIJ BUITA TE AMSTERDAM
Ge kunt somtijds het geweld, liet geweld der
Schilderkracht in Breitner wat vergeten. Dit be
hoeft niet te verwonderen. De tijd rond ons
stelt zooveel nieuwe problemen zich, geeft zoo
veel nieuws (of ouds?), doet zoo menigen vondst
en vertoont zoo velerlei ongewisheid, dat de
meesters, die een vast bezit onzer schilder
kunst zijn, in den schemer komen te staan van
onze aandacht. Maar een tentoonstelling kan
dit eenvoudig weer veranderen, en die iets
vergeten grootheid in eere herstellen. Dat deed
voor mij de verzameling werken bij Buffa.
Het waren daar niet de paarden met de karren
of wagens gaande over een brug, of door een
straat, maar de andere (vroegere) dingen, die
deze herleving bewerkten. Eigenaardig voor
hem, Breitner, geschilderd met de lenige kracht
van een werkelijken meester is de eenigszins
studieachtige schilderij uit Pittsburgh, in
Amerika (gemaakt uit een raam van het Art
Institute daar, toen Breitner er jurylid was.?)
Het is een landschap, boomen vooraan,
daareen heuvel inderdaad gekroond met bouwwer
ken. De sneeuw in de stad is een voorbeeld,
hoe deze Amsterdammer geworden schilder
in een kleur, die alle vormen omademt, en
omvaêmt, een stadsgezicht kan maken. Uit
vroeger tijd is, de hoefsmid van welk werk ge
u altijd het vrouwtje herinnert met het gele
jak. Een aantal koppen vindt ge bij Buffa,
alle eigenlijk van belang. Er is daar de vrouw
met het roode haar en met het roode jak (kop),
de andere, terzij gezien, met het zwarte haar en
het roode dasje ; er zijn in een avondlijk stads
gezicht de twee vrouwekoppen (vlak tegen de
lijst aan) waaraan me de daimonische blik der
oogen bijbleef; ge vindt er de vrouw met de
roode wollen kap (muts) tegen een grijzen
wordt door 21.00O artsen erkend
als het beste versterkingsmiddel
«oor Zenuwen en Lichaam.
muur. Daar treffen de poseerende, toch echte
handen. Ten slotte is er als figuur een
snelgegeven naakt met de diepe schaduw bij de
buik. Een stadsgezicht, uit den Haag, is grootj;
het is de poort in de stad met de paarden, een
tram, met witte paarden ervoor, figuren er
rono ; 's avonds, is als geheel als een boeket
bruine en donkerroode tulpen met lichtflit
sen erover. Eigenaardig opnieuw, een
zeventiend' eeuwsch geval zoowat gelijk, is het
schilderijtje met het pakhuis, en de rijen tonnen
vooraan. Een artillerie is dan te noemen, ge
schut in actie gebracht, onder een grijzen lucht,
die de vormen omwoelt, en de omtrekken
overmag
Het geheel dezer tentoonstelling, ik herhaal
het, maakte me klaar-duidelijk, wat ik wist
maar ietwat in het gevecht van dezen tijd
vergat, hoe 'n uitbundig natuurlijk,
naturalistisch-realistischen schilder w'in Breitner
bezitten, den grootstcn van een voorafgaande
periode. ....
FRANSCHE NIEUWE KUNST, IN HET
SUASSOMUSEUM TE AMSTERDAM.
Het is steeds te bekennen door een minnaar
der fransche beschaving en der Fransche
kunst, zooals ik ben, dat de tentoonstellingen,
die hier te lande te zien gegeven worden van
die fransche kunst, niet genoeg verzorgd wor
den, nooit genoeg verzorgd zijn. We hebben dat
gezien gedurende den oorlog, toen ik zoowat
alleen daarop wees, en de anderen, uit ver
keerde propaganda, overdadig prezen wat,
zooals ik zei, de resten der kunsthandelaars
was en wat niet werkelijk Frankrijk vertegen
woordigde. Ik heb voor deze tentoonstelling
staande hetzelfde gevoel gehad. Vijf schilders
zijn feitelijk maar te noemen ; sommigen om
meer werken, anderen van hen om een enkel,
dat hen niet gansch geeft. Paul Signac,
die phantaisie bracht in liet gediviseerde
schilderij noem. ik ten eerste. Hij is hier, ge
karakteriseerd naar zijn aard. Zóook de
Waroquiez, wiens archaïseerend werk om de
witten" typisch te vermelden is. L/iotc is
beter in zijn intellectueel-subtiel landschap
met wilgen (op twee assen geconstrueerd)
dan in zijn haven, waar de vereenvoudigde
vormen met een overal gelijke kracht z
zijn uitgedrukt, dat alles wat krijgt van voor
werpen uit gebogen blik. K. J. iirey is voor
mij met zijn stilleven in de kamer een der
uitstekend-vertcgenwoordigde. De nuchterheid
hierin is zeer zuiver; wat ge ziet van een tweede
vertrekje heeft de intimiteit van een ouden
Hollander. De mollige toets van (Jiitrin is
te zien in zijn Lezende : En hier mee is
eigenlijk_alles_ genoemd....
HET BEKROONDE PORTRET VAN ERNESTINE
OOSTERMAN (THÉRÈSE SCHWARTZE-STICHTING)
Dat dit portret bekroond werd, bewijst, dat
de jury, die den prijs toekende, eer wou
betoonen aan een nauwkeurig, détailleerend,
traditioneel schilderen. Daar is iets voor te
zeggen bij beginnenden. De voorstelling van
het portret is bekend uit de reproductie : een
karakteristieke oude vrouw ; met haar handen
(wonderbaarlijk groote handen, waarvan de
kleur (als geheel gezien), de kleurvlek liever,
veel te groot is in het schilderij) De vraag is
echter onmiddellijk te stellen : heeft de jury
met deze bekroning ook de neiging gehad tot
propheteeren ; voorspelde ze aan Mej.
Oosterman tegelijk met den prijs de toekomst? de
belangrijkheid harer toekomst? Ik ineen van
niet, want dan zou er nog wat tegen te zeggen
zijn. Ten eerste waren er hier werken met meer
intensiteit (en die weegt ten slotte zeer in het
welslagen); ten tweede waren hier werken
met meer oorspronkelijkheid (en die helpt ook
op den Langen Weg), zooals de lezende tegen
den grauwen grond, en het andere, een zittend
mannetje met zwart kroeshaar.
Ik ben het dus oneens met de jury, wanneer
ik denk aan de toekomst ; oneens, wanneer zij
sommige verder gevorderden niet moedwillig
over 't hoofd wou zien ; eens ben ik het met
haar, zoo ze de beginneling wou bekronen, die
in bekenden, en der jury beproefden trant,
haar werk begint. . . .
Louis BRON, FLILCHRI STUDIO, DEN HAAU.
Bron, een bekend Pulchriaan, is 't vorig
jaar in Zuid-Frankrijk geweest. Het werk,
minder of meer geslaagd, heeft hij in 't vier
kante zaaltje een afzonderlijk tentoonstellinkje
georganiseerd. Het zuiverst geslaagde werk voor
mij uit dat Zuid Frankrijk meegebracht, is
het Bakkerijtje, (31) geestig genoteerd. Hierbij
te voegen is een stadsgezicht (5), waarin n
figuurtje te zwaar doet op de plaats, waar het
staat. Te noemen blijken mij verder de volgen
de : 2(J, een rotspunt in zee ; 30, met het ne
schuitje; Veere (24) en (16); een paalhoofd
met n schip (13); 10, de rots met den vorm
van een schaapskop; No. 28, 30; No. 29 het
zusje, ziek in bed onder den rooden deken, en
van de teekeningen om de levendige luchtig
heid No. 40, ook uit Zuid Frankrijk. De water
gezichten, die naar het blauwe gaan, trekken
mij het minst, hebben dikwijls te veel van
maakwerk.
Als schilder is Bron te definieeren, als een
schilder uit de Haagsche school, met vleugjes
luniinisine.
IN MEMORIAN ALBERT (OTO WILLEM
ALBERTUS) ROELOFS (5 Sept. 1877
Schaerbeek-31 Dec. 1920 den Haag)
Het lijkt mij het eenvoudigst bij dezen vroe
gen dood de samenvatting van Albert Roe
lof s' kunst te beschrijven, die ik eens bij een
tentoonstelling in Pulchri Studio schreef, en
bij deze te voegen een bepaling van dat, wat
na 1917 typischer in zijn werk zich uitte....
Zeker i's Albert Roclofs een der meest
bedrijvigen der jonge Hagenaars. En dit woord
bedrijvig is bedoeld in den waardeerenden
zin van het woord. Albert Roelofs is iemand,
steeds met nadruk bezig met zijn werk, en hij
bezit de te loven eerzucht zijn gevoelens en
wenschen zoo gaaf mogelijk te verwerkelijken.
Hij heeft, en dit is natuurlijk, tijden zijne
ontwikkeling, die nog niet voltooid was, invloe
den ondervonden. De duidelijkste zijn: in
zijn begin Ovens, Muncini, Stevens, nu pas
Toorop en Van Konijnenburg. Deze namen zijn
karakteriseerend. Zij toonen aan, dat Roelofs
iets wil en zoekt, en zal, wat weinig gemeen
heeft, met de grijze Haagsche School. Zij
constateeren een afzonderlijkheid, en sommige
afzonderlijkheden zijn een bewijs van ver
dienste, en een van eigen leven. Ge ziet deze
twee dingen in Pulchri Studio. Deze verzameling
bestaat uit werken (schilderijen en aqua
rellen) van 1901 tot 1917. Ze geeft dus iets
van een overzicht. De werken gerangschikt
naar den datum van hun ontstaan, zijn :
Voor 't Ptilchrifeest, aq. (1901), Moedervreugd
aq. (1902), In de rust, aq. (1902), Baby's
diner aq. (1902), Bruidje, sch. (1904), Inge
sluimerd aq. (1905), Guitaarspeler, schilderij
(voorstudie) (1907?), Herstellend vrouwtje,
sch. (1907); Onder het atelierraam sch. (1908);
de rechte man op de rechte plaats sch. (1910),
Verstellen, sch. (1911); de kleine broer. sch.
(1911), de Modcwals sch. (1911) 't Schaaltje
met kersen sch. (1912); Vertellen, sch. (1912),
In 't Wonderland sch. Brussel 1913; Lezeres
aq. Brussel 1913; Stofafnemen aq. (1914);
In de voorkamer aq. (1915); Zonreflectie.
sch. (1917); 't Kindje slaapt sch. 1917,
Vrouwefiguurtje pastei (1917). In een artikel
(uit sept. 1915) prijs ik zeer de Moeder bij de
Wieg (een schilderijtje, dat van Hoytema wou
koopen); in '16 een portret van Gilsoul en
van Dupuis, drie interieurs (een met het
kindje lezend, in bed), een portret van den heer
van de Wetering (April 1916) om het geani
meerde, terwijl uit zijn nieuwste periode het
portret van zijn vrouw te prijzen was om d'
innigheid, om het scherp-geobserveerde, dat
vah den Vorst van T.u.T.
II
In vele van deze werken (zoo de laatste
periode) vindt ge een schilder van jiguur, en
zoo goed als altijd van figuur in een inte
rieur. Daarenboven is de figuur, waarnaar de
voorkeur van Albert Roelofs gaat, de
vrouwefiguur en de figuur van kinderen. De vrouw, die
hij gaarne schildert is rank en niet groot.
Hij zoekt in haar geen groote vormen maar
modelleert haar niet zonder gracie. Deze
zucht tot gracie heeft, een tijd lang, niet ge
bracht wat Roelofs wilde. En soms zijn vorm.
(hij is ter betering daarvan nog naar Parijs
getrokken). Werkkracht en gave hebben hier
geholpen. Het werk wijst een vooruitgang
aan. De persoonlijkheid ontplooit zich duide
lijker, en de kleur bloeit meer. Hij, Roelofs,
heeft gedurende een tijd de onrustige
plaatsint' der lichten" gehad, die Mancini eigen
is ; hij heeft moeten worstelen tegen de Wit
ten," die hij van den eenen Oyens overnam,
maar die bij hem, kleurloos" werden. Hij
is dit alles, hoewel nog niet met volle zekerheid,
te boven.
III
De laatste tijd heeft nieuwe elementen in
Roelofs werk gebracht. Dat was het best te
zien op de Teekenmaatschappij. Respect
voor W. van Konijnenburg en eerbied voor
Toorop's werk brachten hem een nieuwe con
structie der figuur. Dit constructieve was nog
niet zuiver een geworden met zijn wezen ;
wat het ten slotte zou zijn voor hem blijft, door
den dood, onbeslist. Maar ook onder en door
dit nieuwe ontstonden te loven werken (zijn
vrouw, etc.) Voeg bij dit alles, dat Albert Roe
lofs begrip had van het stilleven, dat een kamer
is, en een mondain portret ongeveer kon schil
deren, dan is, uit dit alles, zeker, dat de dood
van dezen schilder als een verlies te erkennen
is.
P L A S S C II A E R T
iiiiiiiiiiiiiiiuilii
PADOX
DEN rtAAAj
VARHOND
HOUTBOUW
ÏKANTOQR
JEN MAAG - TEL.INfUCn.256(>23<5)
LEVERT DE/VEPLANCD INZEER KORTEN
TUD ALLE HOUTCONSTRUCTIES
AL/
LANDHUIZEN
SCHOOLGEBOUWEN
JACHTHUIZEN
ZIEKENHUIZEN
INLICHTINGEN OP/ ANVPA/VC