De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1921 22 januari pagina 2

22 januari 1921 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

l DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 22 Jan. '21. - No. 2274 KRUIS OF MUNT Teekening voor de Amsterdammer" van Jordaan Bu. t ? HAAST TOEZEIDIII AAI VAN DER HOOP'. MEUBELBEWARINGEN TRANSPORT MIJ. AMSTERDAM f AN HAAR UATST «RSCHENEN / HSTEIDIII WOSPECTUSX tTr?p|tr?, TELEFOON \. / S1H ZUID Je kunt nooit weten, hoe 'n Pop rollen kan iiiiiiiiliiiiriiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiitMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii den dag van 18 Januari 1851 feestelijk te herdenken? En toch ??als er in het tegenwoordige Duitschland iets gevierd mag worden, dan is het dit jubileum. De Duitsche eenheid, die in 1871 te Versailles werd geproclameerd is het eenige wat over is gebleven van al den roem en schitterende successen van den Fransch-Duitschen oorlog. De macht, de rijk dom van het keizerrijk, ja, deze schepping zelve, het is alles te gronde gegaan in de ge weldige afbraak van den oorlog, maar de zwart gerokte heeren, die in 1920 de vredesvoorwaarden der Entente moesten halen in het Fransche koningspaleis, kwamen daar als vertegenwoordigers van de nheid van Duitschland ; in hen leefde dit besef krachti ger en sterker dan in hunne voorgangers, de schitterende overwinnaars van 1870. Hier ligt ook de oorzaak, dat het tweede Versailles voor Frankrijk niet de beteekenis heeft gekregen, welke het gehad zou moeten hebben. De scène van 1871 in de spiegelgalerij, zij is in 1920 in het zelfde decor maar met omge keerde rollen gerepeteerd, de uiterlijke smet voor Frankrijk is daarmede afgewischt. Elzas-Lotharingen is terug bij het Fransche vaderland. Frankrijk's legers houden de wacht aan den Rijn, alle Duitsche successen Moot* tanden, gaxonda mond eimchen l T* "?dcot 25 ct-p-tübe 50 ct' oP tandpasta van 1870 zijn dus moreel en daadwerkelijk te niet gedaan, behalve het ne feit der Duit sche nheid. Maar gaarne gaf men in Parijs alle overige resultaten van den oorlog prijs, als men slechts de verbrokkeling van Duitsch land had kunnen bereiken. En nu de neder laag het Duitsche rijk niet uiteen heeft doen vallen, acht Frankrijk de behaalde successen gering, eischt het steeds weer nieuwe waar borgen tegenover den schijnbaar zoo machteloozen vijand, wil het de bondgenooten dwin gen om mee te doen in eene politiek, welke consequent doorgevoerd, de vernietiging van Centraal-Europa zou beteekenen. Men doet het wel eens voorkomen alsof haat, een onverzoenlijken wrok tegen den erfvijand deze onverbiddelijke poh'tiek zou dicteeren. Maar door zóte denken doet men Frankrijk on recht. Een eerlijker, edeler motief vormt de basis van dit, voor ons zoo onredelijke op treden. Het is de angst voor de veiligheid van het eigen land, die de Fransche politici zódoet handelen. Men weet aan zijn Oost grens, een nauwaaneengesloten blok van 50 mülioen Germanen, levenskrachtig en sterk, een volk, dat getoond heeft n te willen blij ven niet alleen in voorspoed, maar ook in tijden van nationale ellende. En deze menschenmassa, n van zin, n van willen waar het nationale doeleinden betreft, is voor Frank rijk eene eeuwigdurende bedreiging, ook al is zij tijdelijk tot onmacht gedoemd. De eeuwen oude verdeel- en heerschpolitiek, welke Frankrijk steeds met zooveel succes toepaste ten opzichte van den Oostelijken buurman en waardoor het altijd in staat is geweest zijn overwicht te doen gelden tegenover het numeriek zooveel sterkere Duitsche volk heeft nu voorgoed afgedaan. Wel speculeert men nog steeds op de vijandige gezindheid van Beieren ten opzichte van Pruisen, wel tracht men de oude afscheidingsneigingen in het Rijnland weer te doen herleven, maar deze politiek is een laatste wanhopige poging, toegepast om dat men alles wil beproeven, maar waaraan men in Parijs zelf niet meer gelooft. En dit zeer terecht, want het streven van Frankrijk gaat op dit punt dwars in tegen den loop der geschiedenis, die zich nu eenmaal niet laat dwingen, en die onverbiddelijk heeft geleid tot de Duitsche nheid. Immers de machtelooze verbrokkeling, waarin de Westfaalsche vrede Duitschland had achtergelaten, was te on natuurlijk geweest, te zeer het bedenksel van diplomatenwijsheid, dan dat zij op den duur had kunnen blijven bestaan. Alleen tijd was er noodig alvorens in al deze Duitsche volkjes en staatjes het begrip van saamhoorigheid tot een kracht kon worden, die sterk genoeg zou zijn om te kunnen triumfeeren over het eigen enge particuliere belang en over den haat en de antipathie welke men algemeen voelde voor Pruisen, het land, dat toch in een eenheidsrijkderolvan leidenden staat zou moeten toevallen. Maar juist in het feit, dat niet uit liefde en sympathie, maar ondanks afkeer en haat deze nheid tot stand is gekomen, ligt haar sterkte en kracht. Het Duitsche natio naal gevoel, dat de vereeniging noodzakelijk achtte en haar daarom wilde, bleek op den duur sterker dan alle op zichzelf zeer begrijpe lijke maar tweede rangs overwegingen. En de proef op de som heeft deze oorlog gegeven. In de jaren 1918-1920 is het wel duidelijk ge bleken, dat deze schepping van het eenheidsrijk das naturnotwendige Ergebnis (war) einer historischen Entwickeiung," anders had iets, dat geboren was in den glans en roem eener schitterende overwinning den schok van een verpletterende nederlaag niet kunnen verdragen. Nog steeds is Pruisen niet geliefd bij de andere Duitsche staten. Nog altijs is er gekrakeel tusschen de Centrale machte te Berlijn en de regeeringen van Beieren. Wurtemberg enz. Maar dit zijn om zoo te zeggen familietwisten geworden. Tegenover het buitenland is men n in leed, ontbering en ellende. En daarom zal men straks in het niet bezette Duitschland den glorierijken dag van 18 Januari 1817 met enthousiasme herdenken. Immers de kracht en de sterkte, die toenmaals in Versailles aan het Duitsche volk is gegeven. heeft getriutnfeerd ondanks het tweede Ver sailles. ! C. EITJE DE OPLEIDING VAN SOCIAAL GENEESKUNDIGEN Sta mij toe eenige opmerkingen te maken, over wat Dr. van Eijk onder bovenstaanden titel in Uw nummer van 8 Januari schreef. Hadden wij vroeger geneeskundigen van verschillende opleiding en met uiteenloopende bevoegdheid, sedert 1865 is aan die verscheiJ. S. MEUWSEN, Hofloririneltr, A'OAM?R'DAM DE BESTE HOEDEN IN HOLLAND iiiiiiiiMiiiiiiiiiiniiiuiuiijijiiiuuijiiiuiiiJuuiiujjuiiujajiuiiuiiiiiiiiiii denheid een "einde. De klinische scholen zijn opgeheven, de geheele geneeskundige opleiding is naar de Universiteit gebracht en de arts titel is de eenige, welke bevoegdheid geeft tot uitoefening van de praktijk en wel in haar vol len omvang, ook voor specialisten. Alleen voor de tandheelkunde bestaat daarnaast nog een afzonderlijke opleiding en een afzonderlijk bevoegdheidsdiploma. Behoudens deze uit zondering dus : eenheid van opleiding, een heid van geneeskundigen stand. Met dit beginsel wil Van Eijk breken. Voor de sociale geneeskunde bepleit hij een split sing na het doctoraal examen : Aangekomen op het punt, dat de aanstaande practicus zich gaat bekwamen voor het practisch arts examen, gaat de sociaal-geneeskundige zich differentieeren voor eenige bepaalde, zooveel mogelijk bijeenbehoorende, vakken." Hij acht dit de gewenschte oplossing, omdat 1. het niet meer mogelijk zal blijken, alle ge wenschte kennis en functies vertegenwoordigd te krijgen in n persoon, den arts ; 2. het al gemeen belang, i.c. de volksgezondheid, beter gediend zal worden door een speciale opleiding van meetaf, dan door een speciale self-made vorming achteraf; 3. het practisch en financieel onmogelijk zal blijken een vol doend aantal deskundigen te krijgen op de tegenwoordige wijze, omdat de studie dan te lang en te duur zou worden." Men gevoelt, dat dezelfde redeneering mu tatis mutandis zou kunnen gelden ten aanzien van andere specialiteiten dan de sociale geneeskunde. Toch heeft men daar niet aan gewild uit overweging, dat de verschillende onderdeelen der geneeskundige wetenschap te innig met elkander samenhangen, een differentieering in de opleiding uit dien hoofde verwerpelijk en bovendien om allerlei practische redenen niet wel uitvoerbaar is, voor dat de algemeene vorming tot arts is afgeloopen. Thans gaat het in den regel zoo, dat wie zich als specialist wil-vestigen, na het behalen van het artsdiploma, hoewel dit hem de volle bevoegdheid geeft, zich nog in bepaalde rich ting gaat bekwamen door eenige jaren aan een Universiteitskliniek of ander groot ziekenhuis als assistent werkzaam te zijn. Die gelegenheid om zich tot specialist te ontwikkelen bestaat met betrekking tot de sociale geneeskunde nog niet in voldoende mate en daarin zal moeten worden voorzien. Dit stem ik Dr. van Eijk volmondig toe, maar in tegenstelling met hem zou ik de eenheid der geneeskunde ook op dit punt willen gehandhaafd zien. Zij zal hem telkensjweder tegemoet treden,wanneer hij beproeft de door hem beoogde differentieering door te voeren. Mijn ambtgenoot, Prof. Zwaardemaker, heeft in het Ned. Tijdschrift voor Geneeskunde de opmerking gemaakt, dat hij slechts twee groepen van sociale art sen kan ontdekken, voor wie klinische vorming onnoodig kan worden geacht: 1. raadgevers bij beroepskeuze ; 2. inspecteurs van den woning bouw. M.i. valt de eerste groep zelfs nog af, maar hoe dit zij, op de vraag van collega Zwaardemaker, of Dr. van Eijk nog andere groepen op het oog heeft, is deze het antwoord schuldig gebleven. Gesteld dat zij er zijn, dan verzetten zich toch de eischen van de practijk tegen een ver doorgedreven specialisee ring en afsplitsing van die groepen, waarvoor geen volledige klinische opleiding mocht noodig geacht worden. Immers zou dienten gevolge beiderzijds de keuze te veel beperkt worden ; veelal zouden voor bepaalde ambten de daartoe bizonderlijk bevoegden of omgekeerd voor dezen de ambten niet te krijgen zijn. Zal een en ander er nu niet van zelf toe leiden dat velen, liever twee pijlen op hun boog hebbend, er de voorkeur aan zullen geven eerst het artsdiploma te behalen en dan te beslissen of zij zich zullen specialiseeren in de sociale ge neeskunde? Dit behoeft volstrekt niet te zijn, zooals Van Eijk sub 2. stelt, een self made vorming achteraf." Hun studie zou Ua2jaar langer duren dan volgens het plan Van Eijk, doch dat is inhoofdzaak een financieel bezwaar en daaraan ware van hoogerhand tegemoet te komen, zooals het Departement vanKolonië'n reeds doet ten behoeve van de aanstaande tropenartsen. QTJERIDO In zijn ebbenhouten zetel, Aan zijn' breeden lessenaar. Eenzaam in het roerloos-schoone Peinst de grijze kunstenaar. Ruim en statig is de kamer Waar hij wel bij wijlen schrijft, Indrukwekkend is de huize Waar hij zoo-gewenscht verblijft. Te vermoeden bloemengeuren, Anjelieren met jasmijn, Suien door de deuren binnen Zacht verwarmd van zonneschijn. Zwanen deinen in den vijver, Pauwen gaan er pralend rond In de schaduw-wonder-lanen Droomt de stille middagstond. In zijn iweede-hands pensiohstoel, Aan zijn klerken-lessenaar Nijdig van het matjes-kloppen Tobt de grijze kunstenaar. Twee-hoog-achter is het zitje Waar hij na de koffie schrijft, Pas-behangen is de woning Waar hij sedert Mei verblijft. Bij de buren bakt men bokkwn Op een smeulend ga>-komfoor', Lucht van katten komt naar binnen Met benzine-walm er door. Honden janken bij de broodkar, Muggen dazen zoemend rond En Querido schrijft zijn boeken In den valen middagstond. En9hij ploetert voor zijn huishuur, Voor zijn kolen en de wasch En hij schenkt zijn diepste schoonheid Voor een nieuwe winterjas. J. H. SPEENHOFF iMMiiiiiiiiiiiiiifiiiiiiiiiiiii iiiiiiiiilllliiliiiiiiliiiiift En dan, hoeveel voordeelen biedt niet de door mij bepleite studiegang ! In het ambte lijke een ruimere beroepskeuze en overgang uit en naar de geneeskundige praktijk ten allen tijde mogelijk. Ik zou verder willen gaan en den eisen stellen, dat de sociale artsen bij voorkeur zullen gekozen worden uit hen, die behalve een speciale opleiding nog eenige jaren geneeskundige praktijk achter den rug hebben. Deze lijkt mij de beste voorbereiding voor de praktijk der sociale geneeskunde en in het stelsel Van Eijk zou die voor zekere groepen zijn uitgesloten. PROF. DR. C. EIJK M A N m lil u u in ui niiiiiimiiiii in i i n iiiiiiiniii n i u iiiiiiiin In vroeger dagen was onze belangstelling voor een Fransche kabinetswisseling van den zelfden aard als die wij voelen voor een goedgespeeld tooneelspel. Wij wisten, dat per soonlijke overwegingen, verhoudingen en intriges het leven en sterven der Fransche ministers beheerschten en dat een kabinet, als het een aantal maanden het bewind ge voerd had, noodzakelijkerwijze bloot stond aan aanvallen op zijn leven en zoo het al niet bij den eersten of tweeden stroom be zweek, toch ten laatste 't zou moeten afleg gen, zonder dat daarom in de richting van 't bewind iets behoefde te veranderen. Kortom 't ging om persoonlijke aangelegenheden en niet zakelijke, zooals bijvoorbeeld in Enge land, en een verandering van ministerie in Frankrijk was daarom voor de wereldpolitiek van oneindig minder belang dan een in 't Vereenigd Koninkrijk. Terwijl aldus de con tinuïteit der Engelsche politiek gewaarborgd werd door het langdurig aanblijven eener regeering en het bestaan van een zeer hechte partij-formatie, zou zij in Frankrijk heel en al zoek geweest zijn, zoo het niet steeds dezelfde groep van personen geweest ware, die afwisselend op het kussen kwamen en er weer afgleden, en zoo was het voor de wereld geschiedenis van weinig belang of daar een M. Dupont of een M. Durand als president van den ministerraad fungeerde. Met den oorlog is dit ten deele veranderd. Niet, dat er een eind gekomen zou zijn aan het elkander ten val brengen om persoonlijke redenen, of dat het intrigeeren om de hooge baantjes minder sterk zou zijn dan vroeger, of er grooter bestendigheid zou gekomen zijn in het ministerieele leven van een Fransch staatsman want terwijl Lloyd George aan 't bewind is sedert December 1916, versleet Frankrijk in denzelfden tijd een viertal minis teries maar juist in deze dagen is de vraag wie richting geven zal aan de Fransche poli tiek van het allergrootste wereldbelang, 't Is omdat Frankrijk sinds de Entente-overwinning een zeer bijzondere plaats inneemt in Europa, als meest geïnteresseerde bewaker van het verslagen Duitschland, en omdat de Fransche politiek in de twee jaar, die op den wapenstilstand volgden, herhaalde malen de staatkunde der Entente beheerscht heeft. En wijl er nu in Frankrijk stellig verschil lende stroomingen bestaan in zake de houding tegenover Duitschland en Rusland aan te nemen, is het in hooge mate van belang of ditmaal een onverzoenlijk man dan wel een diplomaat van de Britsch Italiaansche rich ting op het kussen verschijnt. De val van het kabinet-Leygues liet weinig goeds verwachten : Leygues, die opgetreden was als plaatsvervanger van Millerand. en dus. evenals deze. ais voortzetter van Clemenceau's staatkunde, welke beheerscht werd door vrees voor Duitsche revanche, was blijkbaar minder vast in de leer geworden. had concessies aan de bondgenooten gedaan en de Fransche deskundigen hadden in Brus sel met de Duitsche financiers als met vrien den «epraat. Kortom, er kwamen teekenen. dat de Fransche politiek de langverwachte groote zwenking zou ondernemen. Maar zie, eer het zoover was, vórdat de zwenking duidelijk kon blijken op de bijeenkomst van den Oppersten 'Raad die op Woensdag 19 bepaald was en waardoor Frankrijk aan de nieuwe richting gebonden kon worden, zond de kamer de regeering heen. Dit scheen dus een duidelijke aanwijzing, te meer daar de afgevaardigden nog onder den indruk ver keerden van oud-minister Lefèvre's redevoe ring, die zoo juist het Duitsche gevaar in zijn schrjlste kleuren had afgeschilderd, en zoo lag het voor de hand, dat Raoul Pérèt, de Kamervoorzitter, die door Millerand met de kabinets-vorming belast werd, zich tot Poincaréwendde, den grooten man, die als president der republiek tijdens den oorlog mede de Fransche overwinning symboliseert en die na zijn aftreden in woord en geschrift niet afgelaten heeft de overwinnaarspolitiek tegenover Duitschland te verdedigen. Toch. een nationalistisch ministerie heeft ook Pérèt niet willen vormen, klaarblijkelijk omdat de beteekenis van het kamervotum niet zoo eenvoudig en duidelijk is geweest als het scheen en de meerderheid die Leygues ten val bracht, lang niet homogeen genoeg was om zulk een regeering mogelijk te maken. en wellicht ook, omdat Millerand, die immers invloed wil blijven uitoefenen op de politiek, zelf bekeerd is tot een afwijking van de gedragslijn die hij tijdens zijn ministerschap zoo stipt gevolgd heeft. In elk geval, Pérèt heeft gepoogd de moeilijkheden te boven te komen door een groot ministerie" saam te stellen, d.i. een kabinet bestaande uit bekende staatslieden van meer dan een richting en als welks steunpilaren Poincaréen Briand moesten dienst doen. Begrijpelijkerwijze heeft de eerste hiervan niet gewild, tenzij men in de hoofdzaak, dat is de buitenlandsche poli tiek, zijn leuze aanvaardde en dit te kennen gaf door hem de leiding van 't departement aan de Qnai d'Orsay op te dragen, maar juist het feit dat Pérèt dit niet heeft gewild, wijst erop dat Millerand van de richt ngPoincaréniet meer gediend is en geeft hoop dat de zwenking toch tot op zekere hoogte komen zal. A'.dus moest Pérèt het opgeven en kwam Brirnd op 't tooneel, die slaagde zonder Puincaréu't te tioodigen. De beteekenis van zijn optreden is hierdoor althans naar n kant duidelijk: een fel anti-Duitsche politiek, een nationalistische, militaire overwinnaarspolitiek, is van dit kabinet niet te verwachten. Maar meer dan dit is er ook niet van te zeggen, want noch Briand's eigen persoon lijkheid, noch die van zijn medewerkers geeft een programma in dit opzicht. Vandaar dan ook, dat men in Duitschland zich over zijn optreden nog allerminst verheugt. In Engeland doet men dit wel, en naar onze meening terecht want Briand's scherp verstand, kalm beleid en bezadigd inzicht kunnen in dezen ontzaglijk belangrijken tijd de Entente en de heele wereld uitmuntend te stade komen. Een man van groote beginselen is Briand zeker niet, deze socialist die zijn partij in den steek liet toen hij hoog geklommen was en die zich zoo uitmuntend bij alle omstandig heden wist aan te passen. Maar een klare kop, een heldere blik en groote politieke gaven gepaard aan een groot overwicht in 't parlement maken hem tot een figuur die juist voor 't oogenblik zeer goed werk kan doen daarginds. Toen de oorlog slecht ging voor de Entente, was Briand de man niet om er den moed in te houden en de over winning mogelijk te maken daarvoor was Clérnenceau noodig maar wel was hij het die ondanks de schijnbaar overwegende be zwaren, de noodzakelijkheid bleef inzien om het front bij Saloniki niet prijs te geven en men herinnert zich hoe dit de Entente-overwinning minstens 'n paar maanden verhaast heeft. Waarom Frankrijk juist van zulk een figuur zooveel nut kan hebben? omdat blijk baar het oogenblik gekomen is waarop de Fransche politiek door verstandelijke over wegingen beheerscht moet worden inplaats van door vrees en onverzoenlijkheid. Een Amerikaansch blad heeft, volgens het Wolffbureau, dezer dagen geschreven dat er nog vele ministeries in Frankrijk zullen vallen eer dit land den weg der verzoening zal opgaan, maar wij mogen hopen dat het zich vergist. De omstandigheden dwingen en de teekenen dat men aan dien dwang gehoor zal geven ontbreken niet. Het meest dwingend is de financieele nood ! de ministers van financiën y.ien geen kans het budget toonbaar te maken zonder de creditpost van de milliarden der Duitsche schadeloosstelling en langzaamaan dringt het besef door dat men die milliarden niet binnen krijgt door Duitschland klein te houden. In Brussel begon het eerste licht te gloren en wij mogen hopen dat diezelfde heer Bergmann die daar zoo reëele besprekingen hield met de Fransche deskundigen en die Zondag weer in Parijs is gearriveerd, op 't oogenblik bezig is om op dien weg naar hat goede doel verder te wandelen. De ,,Temps" zelf, die aan Poincarégastvrijheid placht te geven en in zijn hoofdartikelen consequent front maakte tegen de Britsen-Italiaansche toenaderingsstemming, begint in te binden, schreef dezer dagen dat in zake de handel met Rusland de geallieerden eerst onderling tot eenzelfde gedragslijn moeten komen e n dan ook met Duitschland! En dagelijks predikt nu het blad tegen de menschen die meenen er te zullen komen dank zij het zwaard van Foch, zooals het vroeger de andere partij terechtwees. Reden genoeg om aan te nemen, dat er iets veranderd is in de stemming der leidende kringen in Parijs en om de hoop te koesteren dat als daar straks de uitgestelde conferentie gehouden wordt, Briand en Lloyd George als twee nuchtere denkers, een weg zullen vinden om de pijnlijke ontwapenings-quaestie te regelen en daarmee den weg te banen voor het economisch overleg, dat Duitschland UNIE BAMK voor NEDERLAND en KOLONIËN AMSTERDAM en ROTTERDAM Agentschappen In Nederland: 's-GRAVENHlGE, TILBURG, LEEUWARDEN, OISTERWIJK, UDENHOUT, LOCHEM en BORCULO. Agentschappen in Indië: BATAVIA, SOERABAYA, SEMARANG, BANDÜENG, MEDAN en WELTEVREDEN. IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIIHIMIIIMIIIIIIIHIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIHIIII opnieuw tot een goede klant voor de Engelsche industrie kan maken en het in staat stellen zal met de opbrengst van zijn werk het Fransche budget sluitend te maken. In elk geval, het geeft ons een heel wat geruster gevoel, te weten, dat Lloyd George in Parijs zal praten met den uitnemend deskundigen Briand dan met den heer Leygues, die nimmer in dezen tijd de gewichtige post bekleed zou hebben, indien Millerand niet naar het Elysée ware verhuisd. En waarlijk de tijd dringt. Het voorjaar is de periode van woelingen en gevaren en de communistische opstootjes in Berlijn van deze week kunnen het voorspel zijn van ernstiger zaken. Engeland bovendien verkeert aan alle kanten in zoo groote moeilijkheden, dat het zich wel haasten moet met de be reddering van den internationalen boedel. Werkeloosheid neemt hand over hand toe, en al bedenkt de regeering lapmiddelties, er kan alleen een oplossing komen door herstel van Duitschland en zoo mogelijk van Rusland. In Britsen-Indie heerscht hier en daar op roer misschien ten gevolge van bolsje wistische propaganda, 't geen natuurlijk offi cieel ontkend wordt Perzie wordt dezer dagen door de Britsche troepen ontruimd, zoodat wellicht de Siah afstand moet doen en Perziübijna zeker een Sovjet-staat, d. w. z, bij Rusland aangesloten zal worden. In KleinAzië gaat het ook slecht, omdat de Orieksche troepen geen lust meer schijnen te hebben zich tegen de Kemalisten dood te vechten, nu 't niet eens zeker is dat Griekeland Smyrna krijgt, en nu Konstantijn er voor bedankt daar zijn glorie te gaan verspelen. In al deze zaken gaat 't den hngelschen niet voor den wind en 't is duidelijk dat de ,,vruchten der overwinning" alleen dan behouden kunnen worden als het land zijn economischen bioei behoudt of herkrijgt, hetgeen weer alleen dan mogelijk is, als de vredestoestand werkelijk hersteld wordt. Maar voor deze problemen en moeilijkheden zijn knappe koppen noodig en kalm overleg. ontdaan van alle uit den oorlog overgebleven gevoelsoverwegingen. En daarom is het, dat wij het optreden van Briand hoopvol be groeten. Moge de Senaat hem niet, alweer om persoonlijke redenen, naar huis zenden, voor hij zijn werk begonnen heeft. J. C. VAN O V E N

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl