Historisch Archief 1877-1940
29 Jan. '21. No. 2275
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
YODJANA, SOERJOW1NOTO, SOENARIO.
Paleis vo'or Volksvlijt.
(Met teekeningtn voor de Amsterdammer" van'-^B. van Vlijmen).
Marinetti heeft onlangs betoogd, dat de
danskunst der toekomst een vrije, onafhan
kelijke kunst zal zijn als b.v. nu de muziek is.
De futuristische" bizonderheden van zijn
betoog zijn natuurlijk voor het groote publiek
het eenig belangrijke, omdat ze zoo ,,raar"
zijn en zoo amusant." Over de futuristische
bizonderheden zwijg ik hier. In wezen
heeft Marinetti gelijk. We zullen eens weer
een afzonderlijk-individueele, muziekale emo
tie, noch een afzonderlijk verhaal", al werd
het gebarenspel ook eenigszins door een
verhaal gekleurd". Die inhoud was inderdaad
niets aparts", maar een kosmisch inzicht,
een levend besef, een ontroering in verhouding
tot den universeelen wereldbouw.
Zoo alleen kan. overigens de gebarenkunst
in strikten zin want dat is de danskunst
volkomen vrij zijn. Een dieperen inhoud kan
zij niet missen op straffe van leeg" te worden.
Maar die inhoud, die ondergrond, mag niet
binden". En de eenige bewustzijnsinhoud
die niet bindt, die niet verengt", maar juist
verbreedend werkt en daarom bevrijdend
werkt, de eenig-mogelijke verwijdende
bewustzijnsinhoud is een levend inzicht in
den heelen, wijden, universeelen wereldbouw.
Zal eens de vrije dans weer tot ons komen
als een direct-aanschouwbare eenheid van
diepe wereldontroering en uiterlijk gebaar?
En wel als een werkelijkheid voor ons,
een wereldontroering die zich tot begrip
verheldert en een gebaar zoo stellig-zeker,
dat het ons, weifelzieken, van weifeling
bevrijdt?
Toekomstmogelijkheden zijn niet
wijdloopig te beredeneeren", ze kunnen alleen
worden gevoeld als een machtige,
geheimvolle levenshuivering, die 't kategorisch
geloof wekt, dat het diepste leven nóg leeft
en aldoor scheppende is. Die huivering was er
op den Javaanschen dansavond in 't Paleis,
verleden Zaterdag. En dat was ook zijn eigen
lijke beteekenis. De dansen dier Javanen kan
men zich niet voorstellen, als geïnspireerd"
maar dan ook gebonden door een muzikale
compositie, die op zichzelf af" is. Die dansen
waren vrij in vollen zin, en de deemoedige
gamelangeluiden dienden" alleen hun vrij
heid. En wie, die zich nog overgeven kan aan
directe" schoonheid, wie dacht hier aan een
interessant overblijfsel van oude, Oostersche
cultuur, die ons niets meer te zeggen heeft?
Neen, dat was het levende Leven-zèlf, niet
oud" en niet nieuw" en het zei ons, zoo
imposant-van-zekerheid: Niet voorgoed is
uw eenheid van begrip en illusie verbroken;
ook in u, Westersch weetmensch, leeft nog
de drift-tot-gebaar, ondoodbaar sterk.
Kritiek is mijn bedoeling niet. Critici
mogen u wijzen op de voortreffelijke, edele
techniek van de Javaansche dansen of
aantoonen wat er te wenschen overblijft. Zij mogen
de Javaansche muziek prijzen of smalen
zooals "al gesmaald is van buikpijnmo
tieven". Ik stelde mij maar open voor de
profetische belofte, die ik aanschouwen mocht,
en die naleeft in mij. En ik beluister haar negen
vertolk haar in woorden, eerbiedig van loutere
luistergraagte:
De gewijde dans is meer verwant nog aan
't gewijde tooneel, dan aan muziek. D e
g e w ij d e danser is een m e n s c h,
bewust v a n de w e z e n l ij k e
IeTJANTRIK (YODJANA).
Tjantrik is een leerling van een kluizenaar, een wijze die
zich afgezonderd heeft in woud-hermitage. In den dans
van den Tjantrik werden verschillende sentimenten der
jeugd tot uitdrukking gebracht.
venstragiek en h ij overwint
die tragiek in zichzelf door
het rythmisch gebaar van zijn
hoog-bezielde lichaam. De levenstragiek
och, denk nu niet aan allerlei ijselijkheden en
treurige gebeurtenissen, die ons als-toevallig
overkomen" kunnen. De wezenlijke tragiek
is noch ijselijk, noch treurig. Wie in een trage
die alleen een treurspel" ziet, heeft van het
tragische nog niets begrepen. Wel is 't waar,
dat de tragedie veel treurigs meebrengt"
DEMON (SOENARIO).
De Demon komt voor in de Wajang Wong,
Javaanach muziek-drama, waarbij de spelers
dansende optreden.
verheugd worden door de algemeene,
cultureele verschijning van een vrije" danskunst,
die geen muziek aanvult, geen verhaal vertolkt
in pantomimebeweeg, maar zichzelf genoeg is
in eigen schoonheid, de schoonheid van gebaar
allén.
De vrije dans is nu uit ons cultuurleven zoo
goed als heel-en-al verdwenen. De muziek
heeft zich zóinnig met den dans verbonden,
dat een dans zonder muziek ons bewustzijn
bijna volkomen vreemd is geworden. Maar
de Ouden kenden wél den vrijen dans : het
geluid, dat maar even het rythme accen
tueerde, was maar bijkomstige" begeleiding.
Begeleiding mocht het niet eens heeten :
't was niet meer dan een ondersteuning.
We gaan eerst de volle draagwijdte van den
antieken dans beseffen, als we ons afvragen
wat zijn werkelijke inhoud was, wat de antieke
danser eigenlijk uitdanste, welk bewustzijn
hij naar buiten gebaarde. We hebben al zoo
dikwijls gehoord, dat de antieke dans reli
gieus" was. Nu is 't wel vol te houden, dat alle
waarachtige kunst in zekeren zin religieus" is.
Maar de antieke dans was dit toch op heel
eigen, heel directe wijze. De onmiddellijk
zich openbarende inhoud" was n.I. noch
in dramatisch tooneelwerk. Maar dat komt
alleen daardoor, dat in het drama" over
wegend het accent ligt op dialoog, strijd van
hartstochten, verhaal". De gewijde dans
zegt veel directer het wezenlijk tragische,
omdat hij niet gebonden is aan de begrensdheid
van een verhaal. De gewijde danser beeldt
uit het tragische zélf: de zich verwonderende
en stil-smartelijke ontroering over het feit
zelf, dat wij vergankelijke menschen er zijn,
die in-achter ons leven de eeuwigheid ervaren
waaraan we ons willen gewonnen geven, en
we kunnen het niet van ganscher harte. Van
d i e tragiek, die alle treurnis te buiten gaat,
verlost de gewijde danser zich zelf door het
eeuwigheidsmoment, zichtbaar, te verwer
kelijken in eigen vleesch-en-bloed, in eigen
gebaar. Rythme is waarneembare eeuwig
heid". Woorden zijn tijdelijk en klanken zijn
tijdelijk en gebaren zijn tijdelijk. Maar woor
den en klanken en gebaren worden waar
neembare eeuwigheidsopenbaring, als de dich
ter die woorden rythmeert als de componist
die klanken rythmeert, als de danser die ge
baren rythmeert. Het werkelijkste ryth
me echter, waarin de eeuwigheid als tast
baar" wordt, is het rythme der gebaren.
Want wat is den menschen eigener dan eigen
ziel en eigen lichaamsvorm.
Dit alles is niets anders dan een
voortluisteren naar wat ik dien avond zag. Dankbaar
erken ik, dat de Javanen mij gesterkt hebben
in mijn geloof aan nog levende en nog schep
pende gewijde danskunst, ook voor ons,
Westerlingen. Eens zullen weer kosmische
gedachten in ons neerdalen, die geen oude
wijsheid behoeven na te stamelen, maar die
resoneeren, onmiddellijk, in ons eigen be
wustzijn, dat zichzelf verplicht heeft te streven
naar heldere redelijkheid. En als eens die ge
dachten gaan spreken in klare, weer-ele
mentaire begrippen, zullen ze gebaren k,
nieuwe schoonheid. Tot dien tijd denken we
maar fantomige abstracties en doen we grove
daden, en geen gedachte leeft, geen daad
is door meditatie gewijd.
M A T H I E U SdlOENMAEKnRS
KONING KLONO (YODJANA).
Fragment uit den dans van Koning K'ono. K'ono is een
figuur uit de historisch-romantische litteratuur der Javanen.
Hij was een zeer trotsche en ijdele koning.
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiimi IIIIIIM
JAN C. DE VOS
Unjung und nicht mehr ganz gesimd"..
de grensbepaling is van den schrijver van
Jettchen Gebert. Op het
schouw-en-schijntooneel behoeft daar, behalve de betrokkene,
niemand iets van te merken. Maar het was
niet te verwachten dat Jan C. zich voor zijn
heldenrol met onverzadigbaren ijver inspan
nen zou. En toen liet hij het maar ineens in
de krant zetten ook. Buiten zijn, bijna te
teer talent: een mensch dat hem na-stond
uit te beelden, was er nooit veel aan hem van
den uitverkoren tooneelspeler, en de enkele
malen, dat het hem overkwam met een krans
in de hand vor het voetlicht te treden, vroeg
zijn verlegen glimlach als het ware vergeving,
dat hij zich tot deze buitensporigheid had
geleend, voelden ook wij iets van gêne.... De
hooghartige vrees zich bloot te geven, de
levens-ironie, die den, hem zoo verwanten
litterairen geest tot zelfbespotting uit nood
weer drijft, een masker dat echter op het too
neel niet altijd te pas komt, hoe heeft ze den
père noble in Jan C. de Vos dwars gezeten,
wanneer hij in een rol, die van binnen niets
in hem wekte, en waarvan zijn fantasie dan
gemeenlijk ook niets wist te maken dat hem
voor het minst een beetje verborg, als Jan C.
de Vos in den barren lampschijn moest staan.
Het was of zijn diepste wezen zich verzette
tegen elk persoonlijk vertoon in een beroep
dat zonder genade de apotheose der persoon
lijkheid eischt, en of dit conflict hem hoe langer
hoe meer is gaan drukken. Overgevoelig voor
een gefluisterd woord van erkenning op een
bazis van wederzijdsche inleving in zijn werk,
kon voor hem het bruto applaus van eiken
avond niet veel beteekenen, en stellig is hij,
ook door zijn eigen te zwakken wil het too
neel mee op te bouwen langs andere wegen
dan de zijne, na de zegenrijke Rotterdamsche
jaren, in zijn kunst een eenzame geweest.
Doch afzonderlijk staan ook in onze dank
bare herinnering de gestalten die hij schiep, de
weinigen, die zijn volle, diepe ziel hebben ge
had, zijn koesterende liefde. Wanneer wij htm
namen noemen, rijzen ze op, zeldzaam gaaf
en sterk, en over ons komt de oude ontroering,
onaangetast. Onvergankelijk blijft deze
tooneelkunst voor wie erbij" waren, in de een
of andere huiskamer, want wie dacht nog aan
een podium, aan afstand, aan iets van opzet,
wanneer deze ongeschminkte mensch in
ons midden trad en zei, gewoon, maar met
al klemmender kracht, wat hij op zijn hart had.
Elk land heeft zijn Jan C. de Vos en elk
repertoire biedt rollen, waarvoor dit talent,
boven eenig ander, de middelen zou bezitten.
Wij verliezen den onze, en er is niemand die
dit niet oprecht betreurt.
Zonde!" was het weinig officieel woord dat
mij het eerst uit de pen viel. Zonde, niet alleen
om het werk dat wij al van hem kennen, ook
om Shakespeare, om Strindberg, om het werk
dat hij ons onthield....
Voor het overige kunnen wij ons dezen
Droomulus best voorstellen op Mon Repos,"
met het Ochtendblad op een bankje in het
bosch, of met een keurig gepensionneerd ge
zicht partijtje-makend in de Buiten-Soos.
In het gunstigste geval, gebogen over een
tweeden bundel Intimiteiten." We zullen
ons moeten schikken.... Want dat dit
laatste optreden" nog zou worden gevolgd
door het allerlaatste, door het afscheidvan het
afscheid tot in lengte van dagen.... deze
hoop zullen we, vrees ik, moeten opgeven.
Het gebaar van den ras-artiest gaat dezen
kunstenaar nu eenmaal niet af. Zonde.
N. V. HET ROTTERDAMSCII TOONEEL.
Het laatste Stadium. Satyre, door
J. M. IJssel de SchepperBecker.
De vrouwelijke Grillen" laten mevrouw
Yssel de Schepper, die als Jo
OoedhartBecker met den roman Martje Vroom" ge
lukkig debuteerde en met drie stukjes in
n bedrijf onder bovengenoemden titel, ook
voor het tooneel begaafd bleek, niet los. En
dezelfde tegenstrijdige gevoelens, welke dit
drietal drieste, hier rauwe, daar bevallige
verzinsels in ons wekten, stonden weer op
toen we in Het laatste Stadium" het eeuwig
trio, uitgebreid tot een harmonisch vijftal
van vier mannen op n vrouw, terugvonden;
met dit verblijdend verschil, dat thans de
bevalligheid de overhand had, en de, het leven
kwetsende onvervaardheid, die deze schrijf
ster kenmerkt, zich tot enkele korte tooneelen
beperkte. Deze sierlijkheid van beweging
het rhythme is de vreugde van dit tooneelwerk
dat de laatste der drie Grillen : De zoen"
tot een verrassing maakte, iets van den
dans, van de Menuet was in dien lichten
cadans van woorden en gebaren, bleek thans
de bekoring van drie bedrijven met hun
argeloos chassez-croisez, als in de quadrille
des lanciers." Of dit nu al een satyre" mag
heeten, betwijfel ik. Met de onderscheiding :
fijne klucht zou de schrijfster m.i. zeer te
vreden mogen zijn. Die is al zeldzaam genoeg.
En de Satyre. .. hoe verwrongen is liet
menschegelaat, dat achter dien
duurverworven glimlach wegschuilt, en hoe goed
lachs, als een brutale bakvisch, trekt mevrouw
Yssel de Schepper aan de touwtjes. Grijnst
iets van spijtigheid : omdat het schoone le
ven zoo met zich sollen laat, door deze dier
bare huwelijkswanorde? Beseffen we thans hoe
een straf de vervulling", het begin der
onttakeling is? en hoe wreed de herhaling", een
al ontstellender carricatuur onzer liefste ver
wachtingen? En vinden we aan het einde van
dit, jeu de grace" de beide hoofdpersonen,
om wie het ons dan toch te doen is, Frans,
den man zonder overwicht, Mathilde, de vrou
welijke labiliteit, wel iets veranderd, zódat
het slot : de liefdelijderes, genezen uit het
Sanatorium ontslagen, door de eerewacht
van aanbidders terug naar de oude schaapskooi,
ons iets meer toeschijnt dan een nieuwe gril?"
Waar bleef ten slotte het doorslaand blijk van
mannelijke kracht, of van mannelijke onbe
schaamdheid, het striemend en verlossend
wachtwoord waarvoor De supérieure vrouw"
zwicht ?Frans was en bleef er de man niet naar
dit woord uit te vinden, zijn ironie kon slechts
den knecht verbluffen. Had mevrouw Yssel
de Schepper uitsluitend den kringloop willen
schetsen chatne anglaise", dan zou zij
!',<iar si.uk niet : Het laatste Stadium" heb
ben genoemd, aangezien dit woord verande
ring" inhoudt en op evolutie wij^t, niet ir
moreelcn zin natuurlijk, maar naar den
philosophischen kant. Doch dan zou het leven in
deze drie bedrijven ietwat kamp moeten ge
ven. In Mathilde, die thans slechts op dat
HIIIIIIIIIIII1III1IIIIIIIIIIIIIIII1
HANUMANJSOERJOWINOTO).
Hanuman, een held uit het Hindu Javaansch gedicht
Ramajana", heeft de gedaante van een witten aap. In
dezen dans geeft Hanuman uiting aan zijn groote vreugde
bij het aanschouwen van de schoone natuur.
wat je niet hebt" parasiteert, is wel doorge
voerde persiflage op een bepaald ras van, de
liefde liefhebbende, vrouwen, die het patertj
rond moeten eer ze tot de ontdekking komen,
dat de Liefde, waarvan ze de klok hebben
hooren luien, voor haar nu juist niet is weggelegd.
En ook in Henk, haar verloofdc-:n-ruste,
wordt een menschen-soort, het mannelijk
idealisme in zijn stumperigste gedaante ge
hekeld, zien we gevoelens van edelen oorsprong
tot een grimas verstard. Maar de overige drie
mannen, en onder hen de echtgenoot, blijven
van het begin tot het einde botterikken, geen
portuur niet alleen voor de geniale Mathilde,
maar voor geen enkele goedgekleede vrouw.
Om deze leegte te dekken heeft de schrijfster
de verhouding een enkele maal moeten aan
zetten op de wijze, die mij ook in haar vorige
stukjes, voor de fijna allure van dit werk,
te grof voorkwam. Aan het slot van l hee
de gedachte : de man die zich voor de
coquetie vrouw tot dienstknecht verlaagt, ge
leid tot een ietwat stootende maskerade : de
heer des huizes welke daadwerkelijk het ge
streept jasje van den bediende aantrekt om
zijn vrouw tot een minderwaardig spel te
verlokken. Als in der Leibgardist" beweert
ze dan later hem terstond te hebben herkend.
Ook de raart/itting der vier gegadigden op de
divan, hoe vermakelijk ook hier juist de
situatie werkt, biedt iets te veel. Minderwaar
dig is deze Mathilde geenszins, ze is een zuiver
natuur-product, dat instinctief doet wat haar
voordeel en nalaat wat haar nadeel zou kunnen
toebrengen in de oogen van hen en dit
hen" omsluit de geheele wereld die zij
noodig heeft om glansrijk te kunnen bestaan.
Wanneer zij tot een harer aanbidders zegt:
jelui vervelen me" dan gevoelen wij dit ter
stond als een tegen-natuurlijken uitval, een
zwak oogenblik van de schrijfster. Een
Mathilde" laat deze verveling merken, zij
spreekt er niet over.
Dit zijn mijn bedenkingen.Zwaar tellen doen
zij niet. De melodie van dezen dialoog is mee
slepend, de geest lenig en spits, wij zijn den
gansenen avond voor ons genoegen uit, en
kunnen niet anders dan de schrijfster benij
den die kans zag alleen al technisch is
dit anti-gevoelswerk werk een heksentoer
inetnietseen'schouwburgte vullen.Eén gamma:
niet-gelukkig, ongelukkig, zalig-ongelukkig,
dan terug : gelukkig, zalig-gelukkig,
rampzalig-gelukkig. En nergens bemerken wij haar
:: VERHUIZEN ::
MEUBELS BEWAREN
E. J. VAN SCHAICK
BOOTHSTRRAT UTRECHT
eentonigheid. Wij blijven, en dit is het eenige
waarop het hier aankomt, lichtzinnig be
koord.
En ook aan de vertooning wordt geen an
deren eisen gesteld dan dat zij zal bekoren in
stijl. Het Münchener Seccession-décor van
I wekte de verwachting, dat men het geheele
geval naar het overdrachtelijke zou overhalen,
en ook de rol van Henk, den zaligen minnaar,
waarvan Vervoorn een vermakelijken pro
ponent had gemaakt, scheen een poging naar
het groteske. Doch in de verdere opvatting
(regie Chrispijn) vonden wij noch dit, noch
eenig ander beginsel doorgevoerd, terwijl ook
de modietise japonnen van de hoofdpersoon
niet den Wiener-Werkstatte-toets hadden,
welke de Vrouw tot het pièce de résistance
van haar geëxalteerd milieu maakt. Wel
echter bracht mevrouw Tartaud, in de rol
van Mathilde, waarachter wij het figuurtje
van Enny Vrede zochten, den lichten toon
op het tooneel, waaraan zelf-spot, even flit
send, glans en diepte geeft. Rap, fijn en met
beminnelijken tact liet zij de Vrouw der
vrouwen leven. Aan den trek om haar mond
begrepen wij de satyre"; minder die van
mevrouw Yssel de Schepper dan wel die van
mevrouw Tartaud. Ze is ervoor geschapen,
deze slagvaardige tragédienne ! Schrander en
fijn was ook Chrispijn, als Frans ; wat meer
autoriteit zou de rol ten goede komen. Het
vaag aplomb van den psychiater bleek
Tartaud toevertrouwd, en de kleurlooze
middenstof, Egbert, wiens woning voor Ma
thilde slechts een doorgangshuis kon zijn,
was La Chapelle. Al kunnen wij ons de ge
heele bezetting een tiental tooneeljaren jon
ger voorstellen, de vertooning liep vlot en
het geroutineerd vangbal-spel van allen bracht
den geest van onze meest internationale
schrijfster gemakkelijk over het voetlicht van
een extra, het orchest overbruggend, podium.
TOP N A E F F