Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
29 Jan. '21. No. 2275
JAN C. DE VOS Sr.
(Bij zijn afscheid van het tooneel)
De schrijver van het tooneelstuk, waarin
Jan. C. de Vos optreedt om afscheid te nemen
van het publiek, heeft het den ouden tooneel
speler, als toevallig, niet te lastig willen maken.
In Het Wonderkind" vertolkt Jan C. de rol
van den grootvader van het schaakwondertje,
gespeeld door Annie van Ees. En dit span,
grootvader en kleinkind, houden tezamen het
tragisch verloop van het tooneelspel in handen.
De oude, stuntelige grijsaard, gebroken van
levenskrachten, verwacht nog n geluk, de
wereldroem voor zijn genialen kleinzoon, die
als knaap van veertien jaar aan een impresario
wordt toevertrouwd, om z'n korte leven van
beklagenswaardig schaakwonder uit te leven.
De grootvader ziet slechts n ding : fle glorie
van zijn kleinkind, dat van hém het schaken
heeft geleerd! En als een schier ontoereken
bare, onbewust misdadige maniak gedraagt
hij zich, door de zwakke gezondheid van dit
vroegrijpe kind geheel te vergeten, wanneer hij
het aan de zorgen" van een vreemden
hartloozen ondernemer afstaat.
Met het onafwendbare, rampzalige gevolg
van dien.
Als een dramatische figuur van het tweede
plan verschijnt deze grootvader slechts in
het eerste bedrijf* wijl de impresario hem het
contract komt voorleggen, waarbij dezen
laatste het kind wordt toevertrouwd ; en
later treedt dan andermaal de oude man ten
tooneele, teneinde de in het eerste bedrijf af
gebroken schaakpartij met zijn kleinzoon
als het ware te vervolgen. En beëindigen. Het
is de fatale partij, waarin, dank zij de
immoreele handelwijze van den
impresario,geknoeid werd. De knaap heeft zich immers
verkocht, met kinderlijk verdriet zich onder
werpend, in het vertrouwen, aldus voor zijn
arme grootouders geld te verdienen. Bij die
laatste partij.tusschen grootvader en kleinzoon,
IIIIIIIIIIIIIIIIIIIMllllllllllllllMIIHIIIIIIIHIMIIIIIIIIIIIIIIIHHIIIIIIIIIIHIIIII'
KUHS1HAHDEL
JACK HIEKEHK v/h Chef Goupil & Co.
23 & 25a Lange Houtstr.'s-Gravenhage
MEESTERWERKEN V AH DE
17e EELWSCHE, HAAGSCHE
EN FRANSCHE SCHOOL
iiiiiiiiiimiiKiiimiiiiiiiii
Nieawe
Fransche Boeken
G. Duhamel, Conjession de Minuit, Paris,
Mercure, 1920.
Een nieuwe roman van Duhamel.... Hij
werd al meer bekend en geliefd, zoo
schreef ik in Februari j.l. ; met tooneelwerk,
gedichten en goede critiek had hij reeds jaren
tevoren de blikken doen wenden ; toen was
Vie des Martyrs gekomen, het op eens
vermaard-makend oorlogsboek; dan eenig minder
werk.... En ik vroeg: zal hij weer stijgen
tot Vie des Martyrs; stijgt hij erboven wellicht?
In de lente kwam het antwoord : hij had aan de
voortreffelijke troep van het Vienx-Culumbier
een tooneelstuk ter opvoering gegeven,
L'OEuvredes AtMltes, dat een heerlijke satia
bleek, Molière niet alleen, maar ook den Du
hamel der Martelaren waardig. Hij was tot
vroegere hoogte weer geklommen, schoon in
ander genre.
En nu komt dit werk. Van buiten bezien,
is het de geschiedenis van een ontslagen
kantoorbediende. Willoos loopt deze maanden
rond door Parijs, zoogenaamd zoekend naar
werk. Eten en wonen doet hij op kosten van
zijn arme moeder, die tot dubbelen arbeid daar
door genoopt wordt. Deze moeder, mooi
karakter, offert zich in eenvoud. Een jonge
buurvrouw, naaister andere nobele figuur
gaat van hem houden, wil hem trouwen en
helpen. Dan ontvlucht hij haar, verschrikt
van zichzelf, en zijn verder lot vernemen wij
niet. Het zal niet een lot van geluk zijn
De willoosheid is boeiend gegeven ; de offer
vaardigheid van de moeder en de rede-looze
liefde der jonge vrouw wekken ontroering, zij
het dan ook een ontroering, die zwak is en
zonder schok.
Zoo ziet hït verhaal er van buiten uit. En
wie het alleen van buiten aanziet, zal het ver
werpen. Velen inderdaad zullen het verwerpen,
want zij zullen zeggen dat het weer zoo'n
verhaal over een zwakkeling is, zoo'n troos
teloos boek, met geen zonnestraaltje
hoegeeen herhaling der
valsch-gespeelde-wedstrijdpartij, ontzinken den verzwakten knaap diens
laatste krachten. En de grijsaard, ontwakend
uit zijn verblinding, knielt als gebroken bij den
gestorven knaap ter neder, onder het toonloos
stamelen van het leitmotief van het too
neelstuk : Mijn schaakkoning !.... mat."
Zooals gezegd: het is geen groote, geen ver
pletterende rol, welke Jan C. de Vos in Het
Wonderkind" heeft te vervullen. Het is een
rol, welke hem makkelijk en zonder inspanning
ligt". Bovendien is het een droevige rol, welke
wel geschikt moest lijken voor het
afscheidnemen van een ouden tooneeispeler van zijn
beroep.
Een laatste partij schaak ! De oude man,
verzot op zijn lievelings-spel, zal de dierbare
schaakstukken niet meer aanraken. En van
den heer Van der Lugt Melsert, den directeur
van het Hofstadtooneel", was het een ge
voelige overweging, om zijn oudsten karakter
speler juist te bedenken met déze rol, niet te
zwaar, niet te vermoeiend, niettemin den
tooneelspeler gelegenheid biedend tot een
fijnmenschelijk en diepgaand gevoels-spel in de
twee korte fragmenten van het stuk, wanneer
hij in de handeling heeft te treden.
Hij opent het stuk. Hij stamelt het laatste
woord.
En als het gordijn zakt, en weer opgaat,
staat Jan C. de Vos daar naast Annie van Ees
zij herrezen, want 't is nietwaar? maar too
neelspel ! en bedankt met een stroeve
buiging voor de hulde, welke men dit tweetal
onovertrefbare kunstenaars brengt.
Doch voor hém is het ditmaal geen tooneel
spel. Wanneer hij buigend dank zegt voor het
applaus, zoo is het zijn laatste, uit de zaal
nern tegen-klinkende bijval, dien het publiek
den scheidenden tooneelspeler schenkt.Als dan
voorgoed het scherm gevallen is, schuifelt Jan
C. langzaam naar zijn kleedkamer, en schminkt
zich af, en bergt het grijze pruikje in de
kapdoos. Het spel is uit.
Jan C. neemt afscheid van het tooneel op
vijf-en-zestig jarigen leeftijd, na een
vijf-enveertig jarige tooneel-loopbaan. Hij is ziek.
Zijn zenuwen hebben in lange harde jaren
geHuize J. ZOMERDIJK BUSSINK
PavilioenVond8lpark,Tel.Züid4l90en7595
Restaurant a la carte
Lunch, Afternoon-tea, Diners en Soupers
Dagelijks muziek door het Huls-orkest
leden. Hij verbeeldt zichzelf, dat hij zieker is
dan hij werkelijk moet zijn. Hij is vooral
moe. Hij verlangt naar rust.
Maar hij stelt zich deze avond-rust na zijn
mooie, werkzame leven, hij de onverwoestbare
idealist, toch voor als iets nuttigs. Ergens bui
ten, in de natuur, waarop hij zoo dol is. Zijn
vrouw Guusje de Vos-Poolman, zooveel jonger,
in de kracht van haar werkzaam leven, knappe
tooneelspeelster, van wie nog zooveel belang
rijks te verwachten valt, hem voortdurend
op de hoogte houdend van hetgeen er in het
métier" ontgaat. En ook zijn zoon, de jonge
Jan C., deftig aangeduid als Junior, doch
ndeftig en in de wandeling betiteld als
Jantje de Vos, al draagt deze nog niet eens
z'n eerste kwart-eeuw, vlot, geestig, vak
bekwaam jong acteur, eveneens aan de
groote Hofstadtooneel"-combinatie verbon
den, zal ook wel zorg dragen, dat zijn leer
meester en vader steeds op de hoogte blijft
van hetgeen er omgaat in de Planken
wereld. En hij zelf hersteld, van zijn zenuw
inzinking, weer opgemonterd, de vleezige
wangen weer tot een lach geplooid, de nu wat
mistroostig en vermoeid starende oogen weer
guitig en tintelend van dat geestig sprankje
Jan C.-ïsme, dat hem steeds heeft gekenmerkt
in al zijn tallooze rollen, daar mijmert de
oude tooneelspeler-in-ruste gelukkig al weer
vooruit naar een werkzameii ouden dag.
Waarachtig ! peinst hij, in soms blijmoediger
stemming, als al die schrijnende emoties van
het jtibileerende afscheidnernen straks achter
den rug zullen liggen, niet reeds over het schrij
ven van zijn tooneel-mémoires?
Dat kan belangrijk worden ! Het zal van
goed gehalte wezen, een halve eeuw uit
onze jongste tooneei-geschiedenis. Kn liet zal
Het Wonderkind: 11 Ie Bedrijf. Grootvader en Kleinkind.
CADILLAC
Het Meesterstuk der Autotechniek
Inporteur: K.LANDEWEER, UTRECHT
genaamd, noch eenig ander verwarmings
middel of verkwikking erin, en dat we dit
nu al vaak genoeg gezien hebben, sinds Een
zwakke van Frans Coenen b.v., en dat het met
dit pessimisme nu maar eens uit moet wezen
;n dat we van den verklaarden optimist
Duhamel wat anders verwachten konden.
Velen zullen zoo spreken, zij n.l. wier leven,
naar zij plegen te beweren, reeds bezwaarlijk
genoeg is en die de kunst daarom verplichting
opleggen tot troost ; en tevens zij die, jonge
theoretici der litteratuur, voortaan meer
opzettelijk-opbouwend werk willen prijzen,
en zoo mogelijk maken.
Maar wie aldus oordeelt, zie het boek alleen
van buiten. Dit is echter niet de juiste wijze van
zien. Het verhaal doet er niets toe ; het beroep
van den hoofdpersoon evenmin, noch zijn ge
drag. Hi't eenige waarop het aankomt is, wat
Duhamel gedacht en gevoeld heeft en hoe hij
dit toen vertolkte. Welnu, ziehier.
Duhamel vertolkte hier -?in een rustige,
wei-klinkende en gelijkmatige, ja in een klas
sieke taal zijn eigen sterke besef dat ons
aller gevoelsleven soms onafhankelijk van
hetgeen uiterlijk met ons gebeurt. Wij ge
voelen en denken vaak hevig on-redelijk,
wij zijn soms diep verslagen als ons, voor het
oog der wereld, alles goed gaat en wij juichen
in stilte, terwijl wij bij voorbeeld juist op
straat zijn gezet. Wij zijn in ons gevoelsleven
autonoom, althans eenigszins, en wel te meer
naarmate wij krachtiger van binnen leven. Zoo
zijn persoonlijkheden denkbaar, helaas, wier
innerlijk woelen en wroeten, wier ontroeringen
en vervoeringen, welker verrukking en ellende
nimmer oj alleen bij toeval samengaan met haar
sociale positie en wereldlijk lot ; zoo zijn
anderen denkbaar bij wie dit samengaan zich
uitsluitend voordoet als de nood dringt.
Helaas, zeg ik, zijn dezulken denkbaar, want
wie aldus moet leven, loopt groot gevaar ge
duwd en geslagen, uitgeworpen en gehoond te
worden het meest wel door hem die, aan
alle persoonlijk leven vreemd, uitstekend aan
de samenleving is aangepast, omdat hij niets
aan t' passen heeft. Ongelukkig zijn vaak dtze
diepvoelendcn en scherpdenkenden, ongelukkig
door hun voorrecht. Tenzij.... zij de gaaf der
uiting bezitten. Tenzij ze het schoon kunnen
zeagen, of schilderen, of kneden..
Ook Duhamel heeft moeite met zichzelf en
de wereld. Gelukkig kan hij beelden in woorden,
zich bevrijden door kunst ; maar anders. . . .
Het besef van het lot dat anders het zijne zou
wezen, heeft hem, dunkt mij, dit boek inge
geven. Sinds kort eerst is hij van zijn oorlogs
functies ontheven, voor 't eerst ook is hij,die
vroeger tevens arts was, uitsluitend schrijver.
Nooit zoo diep als nu zal hij gevoeld hebben dat
het innerlijk leven steigert als niet beroeps
plicht het temt of kunstenaarsarbeid het afmat
door uiting. Zoo kwam hij er juist nu toe, de
figuur te scheppen van een jongen man, die b.v.
ontslag krijgt omdat hij niet na kon laten, het
oor van zijn patroon even aan te raken ; die
in de wolken is ais dit ontslag een feit wordt
en die zijn stemming daarna plotseling zonder
oorzaak ziet dalen ; die op straat de steenen
telt in plaats van een nieuwen post U- zo. ken ;
die zijn moeders toekomstigen dood over
peinst en kalm onder de oogen ziet, terwijl zij
zich voor hem afslooft, en die zich hierover
vervolgens heftige verwijten maakt. Zoo com
poneerde Duhamel een reeks goeddeels lyrische
uitingen eener belangwekkende menschenziel,
met al haar nu eens verheven, dan weer onbe
nullig beweeg, de ziel van een van binnen sterk
levenden mensch, die echter noch zijn
zielsrythme weet aan te passen aan het rythme der
maatschappij, noch in staat is, dit innerlijk
rythme in een kunstwerk te veruiterlijken. Ware
deze Salavin een kunstenaar geweest, hij zon,
met alles wat nu zonderling, willoos en
zwakkelijk in hem moet heeten, een opmerkelijk en
wilskrachtig mensch zijn geworden. Eén
ding ontbrak hem : de macht tot uiting;
overigens bezat hij al wat des kunstenaars is.
Hij is dus gelijk Duhamel zelf, zonder diens
kunnen. Hij is wat thans duizenden zijn, ook
ten onzent, hij is de artistieke mensch die
geen kunstenaar is. Hij is een, in zeker opzicht,
tragische figuur.
Ziedaar, geloof ik, het wezen van dit boek.
Het is geen werk van pessimisme. In 't geheel
niet: want het troost hen die ook zoo zijn door
hun te toonen dat zij niet alleen staan; en al
degenen die in kunst of maatschappij wel hun
weg hebben gevonden, sterkt en verheugt het.
Duhamel, in politieke zaken van theorieën
vervuld, daarbij een denkend, ideeënrijk
critiekschrijver, is in dezen roman louter
beelder en lyricus: hij lv:eft bij het schrijven dezer
zielsgeschiedenis zeer zeker vele en gescha
keerde gedachten gehad daarvoor kent men
hem wel ! maar hij heeft hier geen dezer
gedachten afzonderlijk uitgesproken. En zoo
schijnt het ook goed. Zoo maakte hij iets dat
niet enkel van dezen tijd is.
Beelder en lyricus, zeide ik. Ja, ook beelder.
Het wezen van het boek is lyriek ; maar daar
naast bevat het die duidelijke beschrijvingen,
die geestige en meelij-ademcnde
menschportretjes, welke ieder lezer der V ie des Martyrs
ongetwijfeld nog heugen. Ook de taal is vol
oorspronkelijke beelden. En al wat hier beel
dend werkt is op bekorende wijze
samengeweven met de lyriek : het resultaat is stemming.
En is nu de hoogte van de Martyrs en de
.4/Mèf« opnieuw bereikt? Ik geloof van wel. De
stellig leesbaar zijn, want Jan C. de Vos is,
naast tooneelspeler, literator en journalist ge
weest k.
Wie zou het dan willen ondernemen, den
mémoires-schrijvenden tooneelspeler van
straks nu het gras voor de voeten te willen
wegmaaien gelijk de veel-misbruikte uit
drukking luidt door hem onbescheiden
te vragen naar zijn treffendste
tooneel-herinneringen, of hem zijn bizonderste
tooneelanecdoten te ontfutselen?
Doch" ik had, om aparte redenen, in de
laatste weken vrijen toegang tot zijn kleed
kamer. Had ik als schrijver van het tooneel
stuk, waarin hij voor het laatst optreedt,
hem de weemoedige en innige vertolking
van den grootvader van mijn
schaakwonderkind niet te danken? En eigenlijk, was het,
hoewel waarlijk onbewust en wél toevallig,
niet mijn schuld, als Jan C., tusschen zijn werk
zaam eerste en derde bedrijf, in het tweede
bedrijf een rustig uurtje in zijn kleedkamer mag
doorbrengen?
Zoo hebben we dan zitten praten. Natuur
lijk over het tooneei, over zijn leven, over zijn
tooneel-leven in het bizonder. Ik heb hem niet
gevraagd naar een chronologische opsomming
van z'n tooneel-herinneringen. Immers wist
ik van zijn illussie, om straks in staat te
worden gesteld, ergens in een gezonde, mooie
streek van ons land, na weer op z'n verhaal
te zijn gekomen, den rustigen tijd te gaan be
steden aan het verzamelen en schrijven zijner
tooneel-herinneringen. Van 1876, toen liij als
20-jarige beginneling debuteerde, tot 1921,
nu hij als 65-jarige zijn tooneel vaarwel moet
zeggen.
Maar uit onze gesprekken breng ik toch ne
herinnering naar voren. Het is met zijn toe
stemming, dat ik het doe. Ik had hem om
enkele foto's gevraagd, hem voorstellende in
verschillende rollen, waarvan de reproducties
bestpmd zouden zijn voor,,De Amsterdammer";
en ik gewaagde tegenover hem van een kort
bijschrift, dat ik op verzoek der redactie
daaraan meende toe te voegen.
Toen vertelde de oude Jan C. uit zijn jonge
re tijden, de gróte jaren, toen zich aan ons
vaderlandsche tooneelleven de evolutie vol
trok, waarvan wij in deze latere jaren
allerwege de vruchten plukken. Breken met den
traditioneelen tooneel-sleur ; frischheid en
moderniteit ; vooral natuurlijkheid en het
leven vertolken in zijn zuivere realiteit. Een
van de baanbrekers is Jan C. de Vos geweest.
Dit is wellicht zijn grootste verdienste, naast
vele andere, voor ons tooneelleven geweest.
Hij zelf was steeds uitnemend tooneelspeler.
Daarenboven is hij in zijn lange loopbaan
tooneelschrijver geweest, vervolgens kranten
schrijver; maar ook directeur van een eigen ge
zelschap (De Vos& van Korlaar), dan regisseur,
en niet het minst leeraar aan de Tooneelschool.
Zoo heeft hij een voorbeeld kunnen stellen,
zoowel aan zijn tijdgenooten, als voor zijn
jongeren. Hij heeft school gemaakt.
Welke beteekenis zijn figuur als zoodanig
karakteriseert, moge blijken uit die, reeds weer
ver achter ons liggende overgangs-jaren
tusschen het oude, bestaande tooneel-gedoe en
het wachtende, komende nieuwe.
En zóluidt deze persoonlijke herinnering
van den, in de volle ontplooiing van zijn ide
alen, in de kracht van zijn kunnen en willen
staanden, toen ongeveer 35-jarigen Jan C.
Hij was verbonden aan de Kon. Verg. Het
Nederl. Tooneel" te Amsterdam, doch verkreeg
eindelijk toestemming van zijn directie, om
te worden overgeplaatst naar de zelfstandige
Rotterdamsche afdeeling, waar toen door een
Catheriene Beersmans, de beide Haspelsen,
Paassen. Willem van Zuylen het spel werd ge
speeld in de groote lijn. Toen volgden zijn
directeurs-jaren in den Rotterdamschen
TivoiiSchouwburg. Om daarna het wisselvallige
tooneelleven te vervolgen als regisseur bij
Legras & Haspels.
Zijn eerste proeve onder de nieuwe directie
zou bestaan uit het ten tooneele brengen van
Georg Hirschfeld's Mütter", waarin onze toen
meest gevierde tragédienne, mevrouw Beers
auteur spreekt in dit boek niet steeds met veel
nadruk, hij spreekt misschien soms te zacht
of wat te langzaam ; maar zijn werk is ook nu
weer fijn en gevoelig en zeer zuiver. Ook nu
weer heeft hij iets heel moois gegeven.
Margtierite Combes, Hel'-iu' encliainét'.
Préfaee de Paul Adam. Paris, Pion, z.j.
(l9H) of '20).
Het is mevrouw Marguerite Combes opge
vallen, dat men, Goethe's l-uust lezende, zich
soms genoopt voelt Faust's streven naar het
Absolute te vergelijken met Duitschland's
streven naar kennis,welvaart en wereldhegemo
nie, vooral wanne"r men bedenkt dat Fatisl
aan het eind van het tweede gedeelte verklaart,
een volstrekte bevrediging te verwachten van
zijn medewerking aan de welvaart eener
krachtige natie. Daargelaten, voorloopig,
of mevrouw Combes het recht heeft dit verge
lijken te verwarren met identificeeren, zij 't
voldoende vast te st.'Hen dat de gedachte
haar opviel.
Ook frappeerde haar, eenige jaren geleden.
het denkbeeld dat een groep van zoo ruwe
lieden als de Duitsche regeerders toen waren,
onmogelijk instemming en liefde kon vinden bij
hen die van schoonheid en rechtvaardigheid
houden.
En als schoonheid en rechtvaardigheid nu
eens opnieuw te verpersoonlijken waren,
dacht zij, in Helena? Helena was in Faust
11 wel te niet gegaan, maar waarom zou een zoo
vreemd gestorven vrouwjniet even vreemd terug
zijn gekomen en zich wederom nu tegen
haar zin in de macht bevinden van Faust
van Faust, ditmaal als geweldenaar ge
dacht?
Men heeft het maar te verzinnen om het
daarna meteen voor waar te houden. Alles
komt dan zoo mooi uit. Faust, dat is Duitsch
land's koel-wetenschappelijke geest, zijn eco
nomisch en militair geweld ; Helena daaren
tegen is het goede en schoone. Helena
zucht, Faust gebiedt. Helena wordt, achter
Faust om, aanbeden door het Duitsch
idealisme ; Faust ziet zich tenslotte uitgewor
pen door het Duitsch egoïsme, dat aan den
oorlog.... bekocht blijkt. Faust sterït (om
gelouterd herschapen te worden) en Helena
is vrij. Het idealisme wint, rechtvaardigheid
en schoonheid triumfeeren. De vrede van
Versailles is het statuut van Europa en presi
dent Ebert, een gelouterde Faust, regeert
over een herboren Duitschland ; neen, dit zegt
mevrouw Combes er niet bij....
Zonder gekheid, de ontroering die een waar
lijk mooi kunstwerk ons geeft, is iets edtls en
Jan C. de Vos als Abraham Blankaart
in Saartje Burgerhart.
mans, de vrouwelijke hoofdrol kreeg te ver
tolken. Onder de repetities lijt Jan C. zich
gelden. Hij had plein-pouvoir van zijn direc
teuren : zoo was zijn voorwaarde geweest.
Streng, dikwijls ongemakkelijk, onverbiddelijk
en onvermoeid, zonder de anderen of zich zelf
te sparen, werd aan het instudeeren gewerkt.
En niet altijd klonken de regissorale opmer
kingen even vriendelijk, als de soms bokkige
Jan C. aan het mopperen sloeg ! Maar n
was er, die bij geen enkele repetitie ook
slechts de geringste aan- of opmerking te
hooren kreeg. Dat was mevrouw Beersmans.
Tot op een goeden dag deze tooneelspeelster
zelve hem de vraag stelde :
Waarom wél gelet op de anderen, en
waarom laat je mij m'n rol maar spelen?"
En Jan C., zonder schijn van hoffelijkheid,
maar a-botit-portant, spontaan en eerlijk. :
Omdat een Catherien Beersmans boven dit
alles verheven staat l"
Maar toen was het onze beroemde tooneel
speelster, hoewel zelve geheel gegroeid uit de
oude school", stellig niet modern".
zelfs wellicht ietwat vreemd staande tegen
over de geleidelijk meer waarneembare ken
tering tusschen de bestaande en zich baan
brekende tooneel-richting van omstreeks de
negentiger jaren, het was dan de groote Cathe
riene Beersmans,die hierop den jongen regisseur
deze erkenning van zijn talent toevoegde,
zich met haar indrukwekkende stem en haar
machtige verschijning tot de ter repetitie aan
wezige tooneelspeelsters en tooneelspelers wen
dende :
Luistert naar hém ! Hij wét het !"
Als een oude man dit vertelt uit zijn jon
gere jaren, omdat het hem toen zóheeft
getroffen en gesterkt, dat hij zich het later
herinnert, dan krijgt zooiets wijding, en ook
maakt de ontroering er zich van meester.
En intnsschen zit de oude vertellende tooneel
speler in zijn kleedkamertje rustend ter neer,
wachtende op zijn beurt in het laatste bedrijf.
Het zal zijn, om afscheid te nemen van zijn
publiek, van zijn beroep, van zijn levenstaak.
Moge hij dan deze voldoening behouden,
een variant op mevrouw Beersmans' woorden,
welke ze hem lang geleden toevoegde: We
hebben naar je geluisterd, oude Jan C., want
je hebt veel geweten." J A N F E i T n
Levensverzekering Maatschappij
H A A R L E M"
Wllsonsplel n II
DE VOORDEEUOSTE TARIEVEN
oneindig kostbaars. Men kan haar verwach
ten van een diep-waarachtig, in-menschelijk
geschrift. Men mag haar niet verwachten van
de, nog y.oövloeiende, berijming eener reeks
van politieke leuzen. Tijdens den oorlog was
het onvermijdelijk, met het gevoel tenminste
partij te kiezen (als men gevoel had) ; thans
echter is het ongerijmd en onschoon, een ge
schrift uit te geven waarin, om maar iets te
noemen, Belgiögeidealiseerd wordt tot....
Philemon en Bands, de twee brave oudjes,
en waarin, naar aanleiding eener politieke veete
tusschen Frankrijk en Duitschland, te kennen
wordt gegeven dat cle nobele (ïoethe in zijn
eeuwig-geldig inenschenbeeld dat Faust heet
den voorvader zou geschapen hebben van. . . .
den Duitschen imperialist! Neen, mevrouw,
dat gaat niet aan ! Men heeft vurig
ilc redding van uw land gehoopt, men
heeft liet keizerlijk Duitschland gehaat;
men waardeert nok uw kennis, uw macht
over het l-'ransch, uw klaarblijkelijk
patriotisme.... maar (ïoethe blijft (loetlie
en Fanst is evenmin een diiikbootenadmiraal
als een dividendenjager.
Le Travail intelli'ctiifl et la volante, door
Jules Payot (Paris, Alcan, 1<>20) behoort niet
tot de eigenlijke litteratuur, maar verdient
hier misschien vermelding, omdat het met
zijn wenken en beschouwingen ieder in
tellectueel werker van nut kan zijn. Het
behoort tot de bekende serie Bibliothëque
de philosophie contemporaine."
Nog ontvangen :
F. Mauriac, La chair et Ie sang, roman,
Paris, Emile-P;uil, 1920.
Jj) 11 A N^N i: s__T i i; i, R o o v
tiiimiitimiimiiMiiiiiiiiiiiiiittM IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIII
IDAhOY OCH HAAG j
[KML/VJA WARMOND j
HOUTBOUW
,
f OED03K HCNDQIIUAANÖ5J
JEN HAAG - TCL.INn/Crt256O-^ai .
LEVERT OE/VEPLANCD INZEEP KORTEN
TUD ALLE HOUTCON/TRUCTIEV
ALX
LANDHUIZEN
SCHOOLGEBOUWEN
JACHTHUIZEN
ZIEKENHUIZEN
INLICHTINGEN OP AANVRAAG