Historisch Archief 1877-1940
12 FetK. '21. No. 2277
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
Malle Gevallen, Een Kluchtig Verhaal,
door HANS MARTIN. 10de druk.
Rotterdam, W. L. & J. Brusse.
Tien drukken in minder dan tien jaren
dit is zeker een ongeëvenaard succes. En dat
succes is wel te verklaren : het boek is flauw,
slecht en vies.
Flauw. De grens tusschen flauw en aardig
is natuurlijk moeilijk te trekken, en de vele
bewonderaars van het Kluchtige Verhaal heb
ben alle recht mij tegen te werpen, dat ik
geen verstand van grappigheid heb, en dat
het wel degelijk aardig is. Maar als een humo
rist mij op" gén betere bonmots en grappen
weet te tracteeren, dan : Een Ako bood het
Leven aan, maar Dirk meende dat er al leven
genoeg was". ,,U kunt hier niet rooken !
Ikke wel; het is heel gemakkelijk, hebt u
't nooit kunnen leeren?" Is het nogal
nat: (tot Boy. die in 't water ligt)" Mal
de tête? Nee, mal van hem !" Nu heb
ben we ook al een walrus gezien (Een Rus aan
den wal)" Ik heb me met recht een
rolberoerte gelachen. Je zult je nou wel als
rolpens voelen ! (Bram rijdt rolschaatsen)"
Een kat! een kat! Een kater, bedoel je !".
??dan bezorgt hij me een gevoel van wrevel
en kan ik geen ander woord voor zijn werk
bedenken. Humor, heeft een scherpzinnig man
gezegd, is een sprong. Dit schijnt me een juiste
definitie. Het is een sprong, een sprong naar
het onverwachte. En dit verklaart ook, dat
alleen de vluggen van geest humor kunnen
scheppen, en ook alleen zij humor kunnen
volgen. Er is weer veel vaderlandsliefde
bedreven," schreef Frans Coenen eens. Ik
spreek niet over den inhoud in den vorm
is dit zinnetje een duidelijk voorbeeld van
humor. Hier is de sprong van Vaderlands
liefde, De Deugd, op bedrijven", het
woord van de Zonde. In n kort zinnetje is
de sprong gedaan. Als 't kindje binnenkomt
Binnenkwam de 50-jarige dienstmaagd
enz." De sprong van het subliem-teedere op
het log-groteske, onverwacht. Maar Martin
springt niet. Hij schuifelt, hij strompelt.
Humor staat tot zijn grappigheid als de sport
van een ski-springer tot het geslertter van
een Hollandschen soldaat op Zondag. Van
Rus aan wal tot walrus, van rolschaats tot
rolberoerte, van kat tot kater is geen sprong,
maar een sloome pas. Zulke grappen kan ieder,
ook de traagste van geest, met een woorden
boek in de hand tot in 't oneindige vermeerde
ren, en men moet zich verbazen, dat er nog
niet vele dcelen Kluchtige Verhalen gevolgd
zijn. Want het succes ware verzekerd : de
Hollander wil nu eenmaal liever slungelen
dan springen.
Herhaaldelijk stuiten we op mededeelingen
als: We gierden het uit, we schaterden om
dit malle geval, we brulden, enz." Dit nu
zijn paardenmiddelen om den lezer aan 't
lachen te brengen; ze zijn bedoeld om sug
gestief te werken, zooals een geeuw u doet
geeuwen. Als ze zoo gierden, zal 't wel grappig
geweest zijn, denkt de slaperige lezer, en
lacht mee. De titel al moet u in de
lachstemming brengen. Een schrijver, die zijn
geestigheden met een zoo opdringerigen titel
als Een Kluchtig Verhaal" aanbiedt
verbeeldt u dat Dickens zijn Pickwick Papers
A Funny Story" had genremd! heeft
wat goed te maken. .Vaar Hans Martin maakt
niets goed. Zijn esprit de repartie toont de
schrijver in passages als: Jebentbetoeterd!
Nee, dat ben jij in dit geval, gaf ik terug."
Als jij nog eens gek wordt, dan zal 't me
niets verwonderen. Ik geloof, dat jij er
op 't oogenblik meer kans op hebt, meende
ik." Ik voel me of ik begin uit te slaan.
Nee, je slaat dór, vond ik." Van geestige
woordspelingen ik citeenle er al eenige
van de beste is het Kluchtig Verhaal
trouwens doorflitst. In de schutsluizen!
Och, stik met je schildltiizen!" Schiet op, of
we schieten op jou!" enz.
Erger dan de flauwheid van het boek is
zijn slechtheid. Charlie Chaplin heeft eens op
gemerkt, dat ware grappigheid nooit slecht
is, nooit wreed of onbillijk. Hij illustreert deze
stelling met een film-scène, die hij in elkaar
heeft gezet, waar hij, op een balkon staande,
jam laat druipen op een dame die daar onder
aan een tafeltje zit. Die dame nu moet een op
zichtig, aanmatigend, hatelijk wezen zijn, van
het oweërs-type, die het, om zoo te zeggen
verdient, dat ze geplaagd wordt ; het publiek
moet, half onbewust misschien, ook zijn
rechtvaardigheidsbesef bevredigd gevoelen. Zette
hij daar in plaats van de pronkerige heibei
een sympathiek, bescheiden, arm vrouwtje,
dan zou de aardigheid er af zijn. Dit is wel een
fijne opmerking; en nu strijdt de gansche geest
van Martin's boek met dit principe. Het be
schrijft de streken van drie studenten,die voor
hun onhebbelijkheden bij voorkeur menschen
kiezen, die 't niet verdienen. Boy trapte een
oud heertje ongemakkelijk op den voet, en
schreeuwde meteen : Au, God vertroost me,
wat 'n harde teenen heeft die m'nheer!"
Het door mij gecursiveerde typeert. Met
moddervocten staat Boy in eer. deegtrog bij den
bakker te dansen.',,Nu wordt deeg, aan de
lucht blootgesteld, zoo hard als cement, en dus
smeerden we er de sleutelgaten mee vol, sme
ten kwakken tegen deuren en uitstalkasten,
om den bewoners een aangename verrassing
te bezorgen." Bram steekt als een dolleman in
de raamkast van een bakker, slaat een
botervlootje en een spiegel kapot, steekt e macqinrt
boeketten in brand, het drietal rockt, tot
hinder van oude lieeren alweer, in
niet-rookcoupé'sen doet, in 't kort gezegd,alles, wat een
fatsoenlijk mensen laf, lomp en schofterig
vindt. Maar het wordt ons voorgesteld als het
toppunt van sympathieke studeiitikositeit.
De auteur beschrijft, meent hij, het type van
den student.' Hier zit de held:
Maar zatte Dirk had den arm al om zijn
hals geslagen, en na in n adem te hebben
verteld, dat ze al in geen twee nachten naar
bed waren geweest, dat n van hen in de kast
zat, en dat men voor dien avond een reus
achtig diner bij Lcvedag in Leiden had besteld,
enz." De student 't mocht wat! Een eerste
jaars, die zich respecteert, heeft dit kinder
achtig gebral al een maand na zijn groentijd
afgeleerd. De student! Ik weet wel beter. Ja,
ieder, die student geweest is, zal toegeven dat
er zulke individuen bestonden en bestaan, wier
conversatie n gepoch is op hun drinken en
hun vernielen. In mijn tijd noemden we ze 't
Zootje."Ze werden niet op de sociëteit geduld,
verlangden daar trouwens niet naar, omdat zij
zich in behoorlijk gezelschap niet thuis gevoel
den. In hun obscure kamers schoolden zij sa
men, dronken, vloekten en vernielden, 't Zijn
dezulken, die Hans Martin tot helden verhief
van zijn Kluchtig Verhaal.
Maar de sterkste eigenschap van het boek
is zijn vuilheid. Als een straatjongetje (ik
gebruik met opzet het verkleinwoord) in een
hoopje trapt, giert het gansche troepje om
hem heen. Ik heb nooit begrepen, dat zoo iets
de wang- in plaats van de maagspieren in
beroering brengt, maar 't is zoo bij kinde
ren en leeghoofden. De schrijver wist dit, en
benutte het voor zijn boek. Op bl. 13 staat:
,,De po de po waar is de po gebleven
de po de po waar heb je 'm nou gezet?
De po de po 'k moet overgeven ! de po
de po aah ! alles in m'n bed !"
Hier vindt men de quintessens van Martin's
humor. De po, zinnebeeld van het vuile,
ontlasting en braken, alles bij mekaar. Uit
den treure wordt het nachtvaatwerk" uit
het beddekastje gehaald, en den lezer voor
gezet. Kan ik niet laten lachen door mijn geest,
dan zullen ze lachen door mijn viezigheid,
redeneert de schrijver. Hij trapt in 't hoopje,
en Holland schatert. Met een vullen
krijtlap sloeg hij hem in 't gezicht. Als je wat doen
wilt, dan is 't de tweede deur links, en als je
wat laten wilt, nou, dan wat zachies. Dekleeren
waren van boven tot onder besmeerd met
eierstruif en schalen. Hij veegde
boter-strepen langs het behang, langs de gordijnen,
kwakte boter op stoelen en schrijftafel, de
rest van de boter op zijn bol. Zijn botervet
hoofd lag op de kussens. Boy lag in de gore
gracht te midden van een walgelijk geborrel
van modderbellen. Hij zag er allersmerigst
uit, en stonk geweldig. Een benauwde,
ademontnemende broeistank, schoof op me toe.
Het lijk begon in stuipbewegingen de maag
te ledigen. Het was een zwijnderij van
belang. De vele kwalijk-riekende voor
werpen, enz.'' Ik doe maar een greep.
De oude keukenmeid op 't privaat, de
telkens terugkeerende grappen op w
nderolie, de gemeene straatkat, vies, vol groote
schurftplekken, die natuurlijk uit het
nachtkastje" springt, alles volgt dezelfde
lijn. Waar het grappige van de zeiltocht op
de Zuiderzee grootendeels in bestaat ik be
hoef het na't voorafgaande niet te zeggen.
Men weet nu wel dat voor den schrijver van
liet Kluchtige Verhaal grappig synoniem met
vies is. .,üa nou niet weer spugen, alsjeblieft.
Het was die ommelette, die smaakte zoo naar
petroleum."
Ik moet den lezer mijn verontschuldiging
aanbieden voor al deze citaten. Hij zal mij ver
wijten,dat ik hem zoo lang met dit geestlooze,
gore, onbelangrijke produkt heb gehinderd.
Onbelangrijk? Integendeel. Dat is het juist.
Het gaat niet aan een werk als dit met de ver
diende minachting dood te zwijgen. Het is een
zeer belangrijk boek. Want het is het boek van
den hcdendaagschen humor. Niet Barbarossa's
werk, niet Cornclis Veth's prikkclidyllen
die liggen ongelezen op den zolder der uit
gevers, maar dit boek. Dit boek, druipend van
drank, drek en braaksel, walmend van stank,
dit boek waarin geen enkele passabele oor
spronkelijke geestigheid voorkomt, waarin de
schoftigheid wordt verheven tot deugd, dit
boek is een monument van Hollandschen hu
mor. Het is beroemd. Door duizenden wordt
het gelezen en genoten. Het is de maatstaf
van onzen geest. In de Maatschappij der
Nederlandsche Letterkunde heeft een lid het
genoemd een boek van fijn-psychologischen
humor." (Hand. '16 '17, bl. 38) Kan men
zoo'n boek eenvoudig minachtend ter zijde
schuiven? Een boek, dat zoo uit het hart der
natie gegrepen is, en door een der Raadsheeren
in den Hoogen Raad der Letterkunde genoemd
is een boek van fijn-psychologischen humor?
Er is een tijd geweest waarin geen volk ter
wereld ons op het gebied van den humor
overtrof. Het was de tijd van Hildebrand, de
Schoolmeester, Busken Huet, Piet Paaltjes.
Nu is het standaardwerk het Kluchtige Ver
haal Als ik dit alles bedenk, wordt het
me wee te moede, en dan grijp ik met een zucht
naar de Punch, ter vertroosting en schaam
me een beetje, dat ik Nederlander ben.
T R E N i T F:
H. BAKELS, Het instinct der onsterfelijk
heid, 364 blz. Maatschappij voor goede
en goedkoope lectuur, Amsterdam.
Bakels heeft eenige jaren gesnuffeld in oude
en nieuwe boeken, en waar hij maar iets vond
dat betrekking had op een leven hiernamaals,
daar legde hij den vinger bij en noteerde het.
Zoo ontstond dit boek over het instinct der
onsterfelijkheid, bijeengegaard uit de hem
bereikbare wereldlitteratuur.
Men vindt hier teksten uit China, Japan,
Voor-Indië, Egypte, Babel, Oud-Perzië, 't
Indiaansch Amerika, Polynesië, Oud-
riekenland, Oud-Rome, de Joodsche litteratuur, de
Koran, 't oudste Christendom, de Christelijke
middeleeuwen, Keltische en Slavische litte
ratuur, en uit geschriften van hedendaagsche
denkers en dichters (ook veel psalmen en
gezangen).
Bakels heeft blijkbaar bedoeld door een
overstelpende massa materiaal uit de heele
wereld bijeengegaard, den lezers te laten zien,
dat het onsterfelijkheidsgeloot' niet maar is
een bedenksel van den een of anderen pries
ter of filosoof, maar dat het wortelt in het
diepste van 's menschen zijn.
n daarin is hij stellig geslaagd. Het zou
mij niet verwonderen als het scepticisme van
sommige lezers niet bestand bleek tegen een
dergelijk roffelvuur van bewijzen.
Maar formeel zijn er toch wel ernstige be
denkingen tegen dit verzamelwerk. Wat mij
in dit boek het meeste hindert, is het gebrek
aan wetenschappelijke tucht, die vooral in
een populair boek onmisbaar is. Het excuus
van den schrijver, dat het zoo'n overstelpende
hoeveelheid materiaal was, zou te aanvaarden
zijn, wanneer dat chaotisch karakter alleen
de rubriceering der stof betrof. Maar die
zelfde stelselloosheid en slordigheid kenmerkt
het geheele boek. Het is niets minder dan
een kritisch-geschift overzicht van het voor
handen materiaal: op den eersten
oppervlakkigen indruk afgaande, harkt hij het bruik
baar schijnend materiaal bijeen volgens ik
weet niet welke regels. Het feit dat hij meestal
op door hem niet te kontroleeren vertalingen
was aangewezen, had hem reeds tot dubbele
voorzichtigheid moeten manen, en hij had
minstens de moeite moeten nemen zich door
vakmenschen te laten voorlichten over de
bruikbaarheid der door hem gekozen ver
talingen, en niet minder omtrent de trans
scriptie der vreemde woorden. Dat hij dit
niet of niet voldoende deed, wreekt zich bitter
want daardoor viel hij (zij het ook in mindere
mate) in dezelfde fout als weleer P. H.
Hugenholtz in zijn Levenslicht uit vroeger eeuwen."
Zoo komt in Bakels' boek zelfs tweemaal
hetzelfde gedicht voor (telkens in een andere
recensie) zonder dat hij merkt dat het het
zelfde gedicht is! Maar over het algemeen
zijn zijne vertalingen veel beter dan van
Hugenholtz.
In het aanduiden zijner bronnen gaat Ba
kels onnauwkeurig en stelselloos te werk.
De wijze waarop hij de Sanskritbronnen aan
haalt, is inderdaad hinderlijk. Hij schrijft de
hem vreemde woorden maar luk-raak neer,
en even luk-raak is hij in de aanduiding
waar hij zijne gegevens aantrof: soms vinden
we een volledige aanduiding van boek, hoofd
stuk en paragraaf, en soms alleen: vele
eeuwen vór Christus". Dergelijke
grilligheden wekken wantrouwen bij den lezer.
En dat wantrouwen is niet zelden gemoti
veerd. Op blz. 18 zegt de schrijver dat het
boek Job niet aan een hiernamaals gelooft,
maar de voornaamste plaats, waarop men
zich gewoonlijk ten onrechte voor het
tegendeel beroept (Job 19:25 w.) laat hij
weg. En op blz. 342 haalt hij juist dien tekst
aan ten bewijze voor het
onsterfelijkheidsgeloof! Zulke gevallen van stelselloosheid en
gebrek aan wetenschappelijke tucht zijn er
in het boek bij tientallen. Onder de bewijs
plaatsen" zijn er waar heelemaal niet over
het hiernamaals wordt gesproken.
Ook had de schrijver op tal van plaatsen
een veel betere keuze kunnen doen. Hij ver
meldt slechts die plaatsen die hem toevallig
onder de oogen kwamen, en dat zijn lang
niet altijd de meest sprekende. Frazers Belief
in Immortality" kent hij blijkbaar niet, van
daar dat de natuurvolken er zoo schraal
afkomen.
Het geheel maakt den indruk van een win
kel van ongeregelde goederen: veel bruikbaars
ligt er opgestapeld, alles doormekaar, en de
gegadigden moeten maar zelf uitzoeken, en
loopen kans met iets minderwaardigs thuis
te komen, misschien ook met iets heel moois.
Over het zeer belangrijke verschil tusschen
Onsterfelijkheid eu Opstanding der dooden
spreekt Bakels heelemaal niet. Is hem dat
ontgaan?
Summa summarum: de lektuur van dit
boek had een genot kunnen zijn, als Bakels
zich de moeite had getroost,, die dat onder
werp verdient. Maar Bakels schrijft veel te
vlug, en daardoor is wat hij geeft, veel minder
goed dan het kon zijn.
H. T 11. O B B l N K
:: VERHUIZEN ::
MEUBELS BEWRREN
E. J VRN SCHflICK
BOOTHSTRRflT UTRECHT
IIIIIIII"MMIIIIIill|||l||||||||||||||||||||||||||||||lllllllllllllllll1IIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIM IIIIIIIIUII
LEEREN DE DIEREN DOOR
ERVARING?
Lezers, die bedenken wat zij hun hond ge
leerd hebben, wat zij paarden, olifanten en
leeuwen in het circus hebben zien doen, zullen
deze vraag wel terstond bevestigend beant
woorden. Een dressuur als de bedoelde kan
zeker niet ontkend worden. De beroemde
hengst van v. Osten, de schrandere Hans,
heeft te dezen opzichte wel het hoogste ge
leverd. Wel kon hij niet rekenen en verstond
hij de Duitsche taal niet, maar hij leerde on
willekeurige bewegingen en uitdrukkingen van
gelaat en stem van zijn leermeester opmerken,
die aan de menschen er om heen totaal ont
gingen, en met bepaalde eigen bewegingen
van kop en pooten associeeren. Het paard
stond te dezen opzichte niet lager dan de
gedachtenlezer, die, rondgaande aan de hand
van den persoon, die het voorwerp verborg,
de verandering waarnam in spieren, bloeds
omloop en gelaatsuitdrukking, die zijn bege
leider onwillekeurig vertoont, naarmate het
doel meer of minder genaderd wordt.
Maar zulk een met geduld en volharding,
met belooning en straf opdringen aan de
dieren van handelingen, veelal vreemd aan
hun eigen natuur, die voortdurende herhaling
vereischen, om niet snel weder afgeleerd te
worden, is het niet wat men onder leeren door
ervaring verstaat. Meestal herneemt de te
ruggedrongen natuur plotseling haar rechten.
Men kan leeuwen op stoelen en tafels staande,
een tableau vivant laten vertoonen en in een
kooi laten kruipen voor de zweep van den
temmer, te eeniger tijd verkrijgt het op emo
ties beluste publiek een ander meer natuurlijk
tableau te aanschouwen, het verscheuren van
den man met de zweep door het dier.
Onder leeren door ervaringhverstaat men
het aannemen van gewoonten,Tiet verrichten
van handelingen door het dier* die verschil
len van die, welke voortvloeien uit den aan
geboren aanleg als de laatste door de omstan
digheden belet wordt zich te uiten, hande
lingen plaats vindend onder den invloed van
waarnemingen, die een nieuwen weg wijzen,
waarlangs het doel toch nog bereikt kan
worden. Het dier kan daarbij leeren door bij
toeval eenmaal den nieuwen weg in te slaan,
of doordat de laatste hem gewezen wordt, of
doordat hij hem vindt door eigen initiatief.
Het laatste staat natuurlijk het hoogste en
alleen de hoogstaande dieren kunnen dit dan
ook. De vraag is dus of hetgeen de dieren be
leven zonder nut of leering voor hen in het
verleden verdwijnt, of materiaal wordt in den
vorm van herinnering, die beter handelen in
de toekomst waarborgt. Zoo opgevat kan de
vraag niet beantwoord worden door de
waarnemingen van leeken, die meer dan een
interpretatie toelaten, maar vereisen! zij een
streng wetenschappelijk onderzoek, dat thans
door de beoefenaars van de psychologie der
dieren wordt ingesteld en aan de orde van
den dag is.
Niet alle lezers zullen zoo beslist aan de
dieren het vermogen toekennen om ervaring
op te doen. Zij, die in de gelegenheid zijn om
de gewoonten en de levenswijze der insecten
van nabij gade te slaan en het met belang
stelling doen, zullen veeleer geneigd zijn tot
de uitspraak, dat de dieren instinct en de
menschen verstand hebben en dat de eerste
reeds bij de geboorte alles volmaakt kunnen
doen, wat het leven van hen eischt. En geheel
ongelijk hebben zij, die zoo spreken, niet.
Wij behoeven slechts even onze aandacht
te geven aan den bekenden insectenkenner
Fabre, wiens onderzoek, een geheel leven
lang voortgezet, ons zulk een
belangwekkenden kijk gegeven heeft op het leven der in
secten, zoo verassend en wonderbaar, dat wij
't voor phantasie zouden houden, als het
Fabre niet was, die het mededeelde. Een en
kele van zijn uitkomsten zij hier vermeld. De
gouden mestkever, de heilige Scarabus der
Egyptenaars, het symbool der onsterfelijkheid,
komt na een regenbui, ongeveer een maand,
nadat de larve zich verpopt heeft, aan de
oppervlakte van de aarde te voorschijn. Ter
stond weet hij wat hij te doen heeft en be
ginnen de handelingen volkomen op dezelfde
wijze, als het door de voorouders in den tijd
der Pharao's geschiedde; van leeren is geen
sprake, er zijn geen onderwijzers meer. Wij
zijn over dit dier reeds ingelicht door den
Egyptischen schrijver Horus Apollo. Op een kilo
meter afstand liggen versche uitwerpselen van
paarden, recht daar heen wordt de vlucht
gericht. Onverwijld begint de arbeid. Met de
gespierde voorpooten wordt uit de plastische
materie een kogelvormige bal of pil gevormd.
De pil moet nu vervoerd worden. De kever
zet er de scherp gepunte uiteinden der
achterpooten in, plaatst de voorpooten op den
grond en brengt, de pooten telkens vervattend,
het gevaarte aan het rollen. De bolvorm, was
daarvoor uitnemend gekozen. Nu begint een
tocht, die avontuurlijk kan worden. Op den
weg ligt een helling. Met inspanning van alle
krachten wordt de pil er tegen op gewerkt.
Halverwege rolt zij naar beneden en neemt
den scarabus mede in haar val. De helling
is door een kleinen omweg te vermijden. Dit
deden echter de voorouders niet, zij herhaal
den eenvoudig de poging. En dit doet dan
ook onze kever, totdat hij door toevallig in
meer schuine richting aan te houden, slaagt.
Hij komt een soortgenoot tegen. De laatste
plaatst zich achter de pil en helpt door schui
ven. Het transport gaat nu snel. Een
liefdedienst zou men meenen? Geenszins. Weldra
raken de collega's slaags en dan gebeurt het
vaak, dat de wettige eigenaar van zijn pil
geworpen wordt en de indringer er bezit van
neemt en nu alleen voor eigen rekening het
vervoer voortzet. De e'i^enaar vliegt dan ge
troost naar de bron terug en maakt een
nieuwe pil. Fabre merkt daarbij op, dat de
.>X---^r*
je£'V *"
mestkevers blijkbaar met Proudhon de leer
huldigen" la propriétéc'est Ie vol."
Is de tocht zonder ongelukken volbracht,
dan wordt een holletje in het zand gegraven,
en de pil erin geschoven. Na zelf naar binnen
gegaan te zijn, wordt de opening gesloten.
Nu komen er dagen van ongestoord genot,
het loon van den arbeid. Op de pil gezeten
eet de searabus onafgebroken door. De spijs
vertering is zoo krachtig, dat de onverteerde
resten gelijktijdig uit den anus naar buiten
komen in den vorm van een zwarten draad,
die in 12 uren de lengte van 2,88 meter kan
verkrijgen. Zelfs de beruchte copieuse maal
tijden in den Romeinschen keizertijd vallen
daarbij in het niet. De gulzigaard ruimt
door zijn maaltijd niet alleen schadelijk vuil
op, maar hij doet dit ook op de meest
oeconomische wijze. Door de stoffen, die reeds
het darmkanaal van het paard passeerden,
nogeens door het zijne te laten gaan, haalt
hij er eerst nog de voedende bestanddeelen
uit, die het verkwistende paard er in achter
liet. Ook de musschen corrigeeren zoo het
paard, maar niet op zulk een volkomen wijze.
De searabus gebruikt in 12 uren zijn eigen
volume aan voedsel en zoo is de pil, hoe groot
ook, spoedig geheel opgeteerd. De kever komt
dan weder te voorschijn en nu staat er weldra
een andere taak op het programma, de zorg
voor de nakomelingschap.
Het zou een mensch hoofdbreken kosten
om daarin behoorlijk te voorzien. De larve,
uit het ei komend, moet in zijn onmiddellijke
omgeving gemakkelijk verteerbaar voedsel
vinden overeenkomend met dat, waarmede
de kever zich voedde. Zij moet de zoo gemak
kelijk hard wordende stof in verschen, weeken
toestand aantreffen, tevens moet zij in aan
raking blijven met de lucht. De searabus
lost het vraagstuk praktisch op. Hij maakt
weder een mestpil, nu van peervormigen
vorm; in het nauwe gedeelte daarvan is een
kleine met lucht gevulde ruimte uitgespaard,
die door een dunnen wand van de buitenlucht
is gescheiden, welke ventilatie toelaat. In die
ruimte wordt het ei opgesloten. ife |a.l
De binnenwand der ruimte wordt bekleed
De kennis van de levensgeschiedenis van bijen,
wespen, en mieren leidt in hoofdzaak tot het
zelfde besluit. Deze insecten weten geen van
alle wat zij doen, streven niet met bewustheid
naar een doel, handelen onder een
onweerstaanbaren aangeboren aandrang, die men
instinct noemt. Wat is dan instinct? Over
die vraag zijn boeken vol geschreven. De
mecningen loopen nog uiteen. De beoefe
naars van de psychologie van het dier moeten
er hun licht over laten schijnen. Het is een
hunner voornaamste problemen. Wellicht
komen wij er elders op terug.
Wat vogels en gewervelde dieren betreft,
bestaat er na het onderzoek der laatste jaren
geen twijfel meer aan hun vatbaarheid, om
door ervaring te leeren. Het spelen der jonge
dieren bedoelt het leeren kennen van het eigen
lichaam en van de omgeving, om daarmee
het te kort aan te vullen dat aanleg en in
stinct bij hen achterlieten. Zelfs een onderzoeker
als Buytendijk die mensch en dier zoo ver
mogelijk uit elkander plaatst en aan het
laatste uiterst weinig geestelijke vermogens
toekent, komt tot het besluit dat de vorming
van nieuwe gewoonten onder den invloed der
ervaring zelfs bij lagere dieren opgemerkt
kan worden, al wil hij hierin niet meer zien
dan een zekere plasticiteit van het instinct.
Buytendijk experimenteerde o. a. met pad
den, voorzichtige dieren, die donkere plaatsen
opzoeken en niet gaarne over open plaatsen
hun weg nemen. Zij werden geplaatst aan een
der korte zijden in een vierkante doos, van
boven sterk verlicht, waarvan de andere
korte zijde door een deur, die opgeschoven
kon worden, gemeenschap had met een
donker schuilkastje. Nu werd de tijd bepaald,
die de pad gebruikte, om van den ingang der
doos tot in het schuilkastje te komen. Nu en
dan stilstaande, in een strijd van instincten
verkeerend, legde het dier dien weg langs de
wanden der doos af. Nu werd de toestand
voortdurend gewijzigd, de doos omgekeerd,
zoodat het dier naar den toeschouwer toe
moest loopen en het vluchtinstinct over
winnen, de verlichting veranderd, een glazen
plaat als hindernis op zijn weg geplaatst enz.
met een soort van room, hoofdzakelijk uit ji bit verlengde eerst den tijd, waarin het doel
koemest bestaande. Dat is het eerste voedsel jjjlbereikt werd, allengs evenwel werden de
voor de nog zoo teere larve. Heeft zij dat ver-j||tijden weder korter; het dier begon rekening
bruikt, dan volgt een vastere laag en zoo
eet de larve groeiend, zich voedend en ruimte
makend, allengs een deel van haar omgeving!
op. Als de zon niet ongewoon lang en fel
schijnt, blijft alles week, waartoe regenbuien
te houden met de nieuwe toestanden en er
zijn bewegingen naar in te richten. Zoo
stootte een pad negen malen tegen den glazen
plaat, maar vermeed hij hem de tiende maal
en vervolgens. Het dier neemt derhalve de
medewerken, die in den grond doordringen, veranderingen waar in het complex zijner
*-??*,
^#r:i'waarin de pil weder op de gewone wijze ge
borgen is. Fabre maakte wel eens in zulk een
broedkamer een opening. Ook in zulke ge
vallen was voorzien. De larve keerde zich om,
plaatste haar achtereinde tegen de opening
omgeving, doet de ervaring op, dat zij hem
de uitvoering der gewone instinctieve be
wegingen beletten eu slaat een anderen weg
in, wat weldra een gewoonte voor hem wordt.
Een groot aantal andere onderzoekers hebben
eiijnaakte ze met zijn uitwerpselen, die spoe- soortgelijke en anders ingerichte proeven met
De gouden mestkever aan den arbeid.
dig|hard worden, een uitstekend cement, in
eenige oogenblikken dicht en zij kon dit een
groot aantal malen achter elkander doen.
De merkwaardige geschiedenis van den sea
rabus stelt beter dan lange redeneeringen in
het licht, dat zulke insecten door ervaring
weinig leeren, dat zij er meerendeels geen be
hoefte aan hebben, omdat zij het verstaan
zoodra zij in de volkomen gedaante verschij
nen, zoo volmaakt doelmatig, zoo geschikt
voor de taak, die hen wacht, te handelen, dat
het scherpzinnigste menschenverstand er
niets beters voor in de plaats x.ou kunnen
stellen.
allerlei dieren genomen. De mcesten schrijven
op grond hunner uitkomsten aan de dieren
hooger geestelijke vermogens toe dan bij
Buytendijk het geval is.
Het gezegde zal voldoende zijn om de
vraag, in den aanhef gesteld, bevestigend te
beantwoorden. Het kan niet verwonderen,
dat de ne diersoort, zelfs het n e
individueele dier vatbaarder bleek te zijn dan het
andere, om door ervaring te leeren, zelfs bij
dieren lager dan insecten ontbreekt die vat
baarheid niet geheel.