De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1921 12 februari pagina 8

12 februari 1921 – pagina 8

Dit is een ingescande tekst.

8 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 12 Febr. '21. - No. 2277 ODFE8PD Karl Muck Hetjdient te worden erkend, dat men met de vervanging van Mengelberg zeer gelukkig is geweest. Het orkest speelt met volle toewijding en met pleizier onder Muck, en het publiek is in de hoogste mate tevreden, geniet van zijn mooi-gave uitvoeringen. Ik heb nog niet het voorrecht gehad, eene repetitie onder hem bij te wonen, maar ik kan me voorstellen, hoe het er toegaat. Hij regeert met zijn zakelijkheid en zijn kalme onverzet telijkheid ; en zijn soberheid, zijn correctheid, zijn fijne intelligentie en zijn voorname muzi kaliteit doen het artistieke werk. Ons orkest wil Mengelberg's lange verhalen wel een tijdje missen, en voor de Amerikaansche collega's blijken ze een openbaring, wat wil men meer! Wie Muck voor de eerste maal ziet dirigeeren, moet hem wel van een zekere koelheid verdenken. Het is vooral iets straks op zijn gelaat, dat den oppervlakkigen beschouwer gemakkelijk op een dwaalspoor brengt. Iets straks op zijn gelaat, dat alleen valt waar te nemen, als hij in zijn dirigenten-rol is, en dat onmiddellijk wijkt,"als hij zich in een gesprek met u begeeft. De verklaring ligt voor de hand : ziehier weer eens een treffend voorbeeld van de juist heid der stelling, dat een knap dirigent aller eerst knap is in zelfbeheersching. Muck staat rustig, zijn slag is rustig, en zijn gezicht tee kent rust. Voor de tot het uiterste doorgevoer de ontwikkeling van dit prachtig-rustige in hél zijn houding en hél zijn doen moet hij, dunkt me, wel veel te danken hebben aan het theater-element in zijne carrière. Allereerst zichzelf volkomen in bedwang te hebben is den opera-dirigent nog onontbeerlijker dan deri orkestleider. Resultaat van zijn jarenlange oefening in zelfbeheersching is bij Muck een ongemeenkrachtige werking zijner innerlijkheid. Zijner innerlijkheid, die, zeker, veel koelzakelijks, veel nuchters in zich bergt, maar waarin ook veel gloed besloten ligt, gloed in alle graden : gloed, die plotseling kan komen uitflitsen, schroeiend, verzengend ; gloed daar naast, die gelijkmatig uit- en doorstraalt, een weldaad in zijne koestering. Er schuilt ook teeders genoeg in deze kunstenaars-innerlijkheid, en fijne overwegingen van smaak, en veel schoone wijsheid. En dan gelijk overal, waar men een groot dirigent aan den arbeid ziet : hier imponeert de diepe kennis van en de vertrouwdheid met het apparaat, en vooral niet minder de pre cieze lezing der partituren, het alles zijn juiste plaats, alles zijn juiste duur, alles zijn juiste kracht, alles in de juiste verhouding.'' Gevaar voor een te dik opleggen dreigt bij Muck nooit; soberheid is het domineerende onder zijne artistieke principes. Hiermee hangt direct samen het vrijwel-énige gebaar zijner linkerhand : het afweren van ongewenschte klank-ontwikkeiing, ja, vaak het wegvagen van een te-veel aan klank. Zijn standpunt in zake groote lijn en détails presenteert zich met volstrekte duidelijkheid : de groote lijn is hem alles, en de détails, schoon nimmer verwaarloosd, laat hij détails blijven. Van liefdevolle verzorging der détails bemerkt men bij dezen dirigent weinig. Doch in 't algemeen laat hij van wat hij doet, welbewust en met succes, en, niet minder door zuiver gevoel dan door smaakvolle berekening geleid, doet, maar hél weinig merken. Toch, het moet wel aan een iets te veel op het tweede plan houden van de détails toe te schrijven zijn, dat men in Muck's Haydn- en Mozart-vertolking, althans hier en daar, een zeker tekort aan sfeer" constateert. Stijl" mist men hier stellig niet, en evenmin een artistiek-evenwichtig demonstreeren der schoonheden van thematische bewerking. Het Siegfried-Idyll" weet deze vermaarde Wagner-dirigent tot iets buitengemeen-bekoorlijks te maken, ook alweer door de tref fende ingehoudenheid, waarvan hij het kost baar geheim bezit. Zijne directie van dit juweel van compositie en instrumentatie voelt men van den diepsten eerbied vervuld. Eerbied en innige genegenheid heeft Muck ook voor het werk van Richard den Tweeden." Het is een lust, den Eulenspiegel" door hem geïnterpreteerd te hooren. Muck be hoort tot de zeer weinigen, die dit uit den gezondsten humor opgebouwde stuk zówe ten uit te brengen, dat het klinkt, dat het spreekt, en dat het drastische binnen de perken blijft. Mengelberg heeft ons op dit punt in 't algemeen zoozeer verwend, dat wij niet zonder groote opgen op te zetten kennisnemen van wat Specht in zijn nieuw boek over Strauss, aan het slot der bespreking van den?Eulenspiegel", zegt: Das Werk wird zumeist schlechtoderdoch unvollkommen aufgeführt. Oewiss, es ist eine der schwierigsten und vielfaltigsten Partitu ren der Literatur und auch die geforderte Orchesterbesetzung wird nur selten ganz anzutreffen sein. Das Wesentliche aber liegt darin, dass die meisten Dirigenten allzu wahllos samtliche Stimmen gleich wichtig nebeneinanderherstürmen lassen, statt die beherrschenden Stimmen sinnvoll und dem Musikalisch-Poetischen ideengemass hervorzuheben und all die anderen, die thematischen Randglossen, die orchestralen Indiskretionen nur als Farbe, als Vignette und Remarque zu behandeln.Solche unabgetönt larmende, undurchsichtige Aufführungen durch schlechte und faule Dirigenten haben bei manchen den Eindruck erweckt, alsware hier viel,, Augenmusik," vieles, was nur dem Leser deutlich wird, aber nicht klingt." Nichts falscher. Der Euenspiegel" ist Ohrenmusik durch und durch. Und Oeistmusik und eine des fröhlichen Herzens dazu". Oorenmuziek" heb ik met volledige instem ming door Muck k hooren maken van Debussy's hoog-geniale La Mer." Het kan zijn, dat anderen meenen, dat, zooais hij vooral het tweede en het derde van deze stukken op vat, de kleur op zichzelve en de overheersching van het kleur-principe in 't gedrang komen, ik voor mij deel die meening niet. Ik kan hét niet anders zien, dan dat al wat voor den schepper dezer muziek doe', en middel is geweest in deze vertolking geheel tot zijn 'recht komt, en dat daarbij op 't punt van volkomen-natuurlijk en algemeen-muzikaal klin ken een uiterst merkwaardig en voor de ware vrienden van Debussy bepaald verblijdend resultaat verkregen is. Voor eene bespreking van Strauss, B rgerEdelmann"-suite en de eerste uitvoeringen, die Muck er nu voor ons van gegeven heeft, heb ik wat meer plaats noodig; daarover dus in een volgend artikel. H. J. DEN HERTOG Illllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllll MlllllltlMIIIIMIIMIIIIIIIIHIIIIIIMII Financiën en Economie BIJZONDERE VOORZIENING TEN AANZIEN VAN LEVENSVERZEKERING MAATSCHAPPIJEN lm afwachting van eene wettelijke regeling van het levensverzekeringbedrijf, heeft de regeering zich genoodzaakt gezien, reeds thans een wetsontwerp in te dienen, houdende voorschriften ten aanzien van levenverzekering maatschappijen, welke bizondere voor ziening vereischen. De naaste aanleiding tot de indiening van dit wetsontwerp is, blijkens de memorie van toelichting, gegeven door den toestand waarin, naar algemeen bekend is, een bepaalde Maatschappij met omvangrijk bedrijf verkeert. Ofschoon geen naam genoemd wordt, is het duidelijk genoeg, dat hiermede de Algemeene" bedoeld wordt. De scherpe critiek, door de redactie van de N.ieuwe Financier en Kapitalist en van de Haagsche Post sinds geruimen tijd op den toestand dezer maatschappij uitgeoefend, heeft aan het licht gebracht, dat het met haar niet in den haak was. En al moge deze critiek in vorm en toon niet van overdrijving vrij te pleiten zijn, in het wezen der zaak is zij gebleken juist te zijn. Tengevolge van de belangrijke koersdaling der fondsen, waarin ongeveer de helft van haar premiereserve van ca. ? 70 millioen belegd is, moet het als nagenoeg zeker worden aangenomen, dat deze reserve niet meer voldoende is om alle verplichtingen op het bij de Algemeene" verzekerd kapitaal van / 170 millioen ten volle na te komen. Daar mede wil niet gezegd worden, dat zooals bedoelde redactie in hare overdrijving herhaaldelijk betoogde de Maatschappij hopeloos insolvent is, maar toch staat het vast, dat, indien geene wonderen gebeuren, zij niet aan al hare verplichtingen in de toekomst kan blijven voldoen. Daaruit ontstaat het gevaar, dat, terwijl zij tenge volge van het nog altijd groot bedrag harer realiseerbare activa, nog jaren lang kan doorgaan met hare opeischbare verplichtingen Huize l. ZOMERDIIK BOSSINK PavilioenVondelpafüel.Zuiu4190enï595 Restaurant a ia carte Lunch,Afternoon-tea.Diners en Soupers Dagelijks muziek door het Huis-orkest te betalen, de reserve allengs zoozeer uitge put raakt, dat er voor de verplichtingen, die eerst na jaren opeischbaar worden, niets meer beschikbaar is. M. a. w. dat de recht hebbenden op de in de eerstvolgende jaren afloopende polissen, bevoordeeld worden, ten koste van de eerst later opeischbaar wor dende. Is zulks op zich zelf reeds een toe stand, die niet toegelaten en bestendigd mag worden, zeer zeker is het zoo voor eene levensverzekeringmaatschappij, waarbij de verzekerden jaren achtereen meer of minder belangrijke bedragen storten in goed ver trouwen, dat ten allen tijde bij expiratie van het contract door overlijden of anderszins het bij dat contract gestipuleerde bedrag integraal zal worden uitbetaald en daardoor geen zekerheid bestaat, dat hunne achter blijvende betrekkingen of zij zelven op ge vorderden leeftijd verzorgd blijven. Tegen de mogelijkheid van eene onrecht matige bevoordeeling van de eene groep verzekerden boven anderen meent de re geering dan ook te moeten waken. Faillis sementverklaring of het verleenen van surséance van betaling schijnt op technische gronden niet wel mogelijk, maar bovendien zoude, zooals in de toelichting terecht wordt opgemerkt, voor de verzekerden niets z nadeelig zijn als faillissement der Maatschappij. Al zoude het alleen maar zijn, dat dan op het meest ongunstige moment tot realisatie harer activa zoude moeten worden overge gaan. Daarom stelt de regeering eene afzon derlijke regeling voor, die in hoofdzaak op het volgende neerkomt. De bestuurders der Maatschappijen, die in dezen toestand verkeeren of mogen komen te verkeeren, blijven wel is waar het beheer voeren, maar onder strenge controle van een rechter-commissaris, bijgestaan door een commissie van advies. Om de mogelijkheid van bevoordeeling van opeischbare vorde ringen te voorkomen, wordt bepaald, dat deze niet direct ten volle voldaan worden, maar aan den anderen kant, dat daarop reeds dadelijk een bepaald percentage be taald kan worden. Daarvoor zal het noodig zijn, dat, in overleg met de commissie van advies, de werkelijke waarde van het actief der Maatschappijen nauwkeurig be paald wordt en de verhouding van die waarde tot de contante waarde van alle tegenwoor dige en toekomstige verplichtingen der Maatschappijen. Het komt mij daarbij, als van zelf sprekend, voor. dat die schattingen steeds aan den veiligen kant moeten blijvn om latere misrekeningen te voorkomen, terwijl daarentegen de mogelijkheid moet open blijven om, wanneer later mocht blijken, dat men bij die berekeningen te veel aan den veiligen kant gebleven is. het aanvankelijk ingehouden deel geheel of ten deele aan te ?/uiveien. M. a. w.: stel, dat eene uiterst conservatieve berekening aantoont, dat 00 pO. van alle verbintenissen kan voldaan worden, dan wordt op de opeischbare verze keringen ook dadelijk deze 60 pCt. voldaan. Mocht echter later blijken, dat het actief om welke oorzaken dan ook meer opgebracht heeft, dan zal de aanvankelijk ingehouden 40 pCt. geheel of ten deele ook op de vroeger vervallen contracten uit dat meerdere be taald worden. Voorts wordt bepaald, dat voor de toekom stige premies 100 pCt. zal kunnen betaald worden, zelfs wanneer voor de vroeger ge storte premies slechts een deel van het verze kerde bedrag uitgekeerd wordt. Deze bepaling kan hoogst nuttig werken. Immers zullen de verzekerden, die anders tot hun eigen nadeel allicht geneigd zouden zijn, de premie betaling niet voorttezetteii en hun contract te laten verloopen, er eerder toe bereid bevonden worden met die betalingen voort te gaan. Dat dit stelsel ook vroeger overwogen is, maar gelukkig niet uitgevoerd behoefde te worden, blijkt mij uit het in 1907 versche nen Gedenkboek bij het honderdjarig bestaan van de Hollandsche Sociëteit." Ik lees daar toch : In April 1848 scheen het Bestuur, hoewel de financieele toestand der Hollandsche Sociëteit kerngezond wa?, een geheel in storten der Maatschappij te vreezen, die natuurlijk in haren val de Hoil. Sociëteit zou meeslepen." Men overwoog, of, nu de Maatschappij tot in haar grondvesten was geschokt, men het niet de goede trouw wel kon overeen brengen nog maar steeds levensverzekeringen en lijfrenten te blijven «luiten en daarvoor de gelden, dikwijls spaarpenningen van kleine luiden, aan te nemen." Het weigeren van nieuwe gelden kon men evenmin verantwoorden. Dit zou in strijd zijn met de belangen der Sociëteit. Men besloot daarom, den lOden April 1848, de geldsommen van eenige beteekenis, die gestort zouden worden, afgezonderd te houden van de andere bezittingen der Holl. Sociëteit ten einde die in geval van eene algemeene calamiteit ten volle te kunnen teruggeven." De samensteller van het Gedenkboek voegt daaraan toe : Laten wij ons niet ver diepen in beschouwingen omtrent het practisch mogelijke, of het juridisch juiste van dit besluit en evenmin glimlachen over de over dreven vrees van het toenmalige Bestuur, maar liever een eeresaluut brengen aan hun plichtbesef en nauwgezetheid van geweten." Door in het thans door de regeering in gediende voorstel het, in de donkere dagen van 1848 door het toenmalige Bestuur van de Holl. Sociëteit overwogen, besluit in meer concreeten vorm te belichamen, wordt de practische uitvoerbaarheid van dit op zich zelve juiste stelsel verzekerd. Waar echter uitvoering van het bovenbe doelde besluit in 1848 overbodig is gebleken, is het niet te verwachten, dat hetzelfde thans ten aanzien van de Algemeene" het geval zal zijn. Na de crisis van 1848 en na die van 1870, toen voornamelijk de groote Fransche Maatschappijen tijdelijk zwaar getroffen werden door de gevojlige daling van de fondsen van eigen land, volgde reeds zeer spoedig een krachtig herstel. En juist de om standigheid, dat de ondervinding geleerd heeft, dat de fondsenkoersen, ook na de heftigste staatkundige storingen, zich snel konden herstellen, was aanleiding dat be heerders van groote vermogens, zooals de levensverzekeringmaatschappijen zijn, een be langrijk deel daarvan in fondsen belegden. Ik kan mij daarom niet vereenigen met het oordeel van hen, die het per se in een verzekeringmaatschappij veroordeelen, dat zij een groot deel van haar vermogen in fondsen belegd heeft. Indien, ten gevolge van de gebeurtenissen van 1914 en de daarop volgende jaren daarop belangrijke verliezen geleden zijn, dan kan den bestuurders daar voor geen verwijt treffen, mits zij maar gezorgd hebben, dat hunne beleggingen beantwoordden aan de noodige eisenen van zekerheid en bovenal van eene behoorlijke verdeeling van het risico. Tot mijn leedwezen moet ik echter getuigen, dat de wijze van belegging in fondsen bij de Algemeene" geenszins aan deze fundamenteele eischen voldaan heeft. Uit het verslag van 1917, voor zooverre mij bekend, het laatste, waarin een gedetail). S. MEUWSEN, Hofleverancier, A'DAM?R'DAM DE BESTE HOEDEN IN HOLLAND leerde opgaaf van het fondsenbezit voorkomt, blijkt toch, dat het Bestuur de niet benij denswaardige gave heeft bezeten de beleg gingen te nemen juist uit de hoekjes, waar de'zwaarste slagen gevallen zijn. Terwijl van het op / 27 millioen getaxeerde fond senbezit slechts ? 20.000.-- uit N. W. S. bestond; uit ca. 12 ton nominaal binnenlandsche gemeente- en provinciale leeningen ; uit nog niet ten volle een millioen aan binnenlandsche spoorwegobligatie'n, vinden wij daarentegen ettelijke" millioenen aan Oostenrijksch-Hongaarsche en Russcische staats- en spoorweg obligatie'n. Nu is het mij wel bekend, dat waar de Maatschappij haar bedrijf ook in die landen uitoefende, het noodig en gewenscht was een deel van haar vermogen daar te beleggen. Maar ook dat in aanmerking ne mende, komt het mij voor, dat er eene wan verhouding bestond tusschen het belang in die landen en het bedrag belegd in de fondsen daarvan. Principieel acht ik het echter nog bedenke lijker, dat, terwijl slechts niets of betrekkelijk weinig belegd was in courante, eerste klasse Amerïkaansche spoorweg-obligatieën (als Atchison, Chicago Northwestern, Union Pacific en derg. obligatiën), honderdduizenden dollars belegd waren in soorten van twijfel achtig gehalte (als Mexicaansche spoorweg obligatie'n, Erie priorliens enz.). Uit alles blijkt dat het begrip van eene juiste risico'?erdeeling en sens of proportion bij het beheer van het fondsenbezit geheel ont broken heeft. Dat in het licht van de toestanden, die vór 1914 bestonden, eene Maatschappij als de Algemeene een groot deel van haar bezit in courante fondsen niet eene internationale markt heeft belegd, daarvoor kan haar m.i. redelijkerwijze geen verwijt treffen. Maar zij gaat niet vrij van schuld uit, wanneer nien ziet, dat zij bij de verdeeling van dat bezit de regelen verwaarloosd heeft, die een goede huisvader in de eerste plaats daaraan had moeten stellen. En te minder is dit te verdedigen, waar de aard van haar bedrijf haar tot plicht stelde bovenal op veiligheid te letten en zich niet te laten verlokken door een hoog rendement met de daaraan onafscheidelijke verbonden groote risico's. J. D. SA N T i LH A N u ] SLAAPKAMER MASSIEF EIKENHOUT MET BEELDHOUW- EN INLEGWERK Drie-deelige Spiegelkast 220 cM. IIOOK, 190 c M. br.,60cM. diep aan beide zijden legkast hangkast in het midden Lits-Jumeaux - Waschkast met Spiegel en marmer - Twee Nachtkasten met marnier - Een Tafel en twee Stoelen HET GEHEEL IS VAN PRIMA AFWERKING 990^ ZELDZAAM VOORDEELIüE AANBIEDING MEUBELAFDEELINQ VIERDE ETAGE VIER LIFTEN GROOTE KEUZE EET»WOON»en SLAAPKAMERS . DIVERSE MEUBELEN TER COMPLETEERING ? IMIIIMIIIIIIIIIII l N. V. TOONEELVEREENIGINÜ. De Roovcrs door Friedrich von Schiller. Verwacht de Roovers." Ik heb naar hen gesmacht ! Eindelijk een stuk, in dit seizoen vol zielsproblemen, waarbij we eens niet zouden behoeven te denken." Niets te belijden, niets te catechiseeren, niets te bedillen. Zoo-maar gezellig gaan zitten. Bij Carré. Luisteren naar den daverenden draf der roovers langs de onherbergzame paden van het Bohemerwoud, stilletjes om Amalia snikken, nog heimelijker Karel Moor beminnen en 's nachts droomen van den vaderlijken hals, die, bleek als Diogenes, uit het keldergat kwam gekropen. Schiller zelf heeft van deze classieke padvinderij al het kwaad dat er van te zeggen valt, bij voorbaat laten drukken hij was een onversaagd zelfcriticus, de twaalf brieven over Don Carlos" vind ik bijna zoo mooi als het stuk zelf maar ook al had hij het critisch gras laten staan, dan nog zou ik het niet over mijn hart verkrijgen een dezer verrukkelijke moordenaren n haar te krenken. Om met volle overtuiging den edelen hoofdman te kunnen bijzetten in de galerij van tooneelheiligen, naast den laatst aangekomen Matteos Battadios, den wandelenden jood, moeten we in de vaart van dit idealisme blijven, geen oogenblik ook ver onderstellen wat er gebeurd zou zijn indien Amalia op haar tijd poolshoogte ware gaan nemen naar het lot van haar beminde, niet vragen of Frans Moor, de schavuit, bij de. diplomatie niet beter op zijn plaats ware ge weest dan in dit duffe slot, en bovenal geen gedachte aan Schiller's Duitschland in ver band met den libertijnschen geest van moord en doodslag, je geld of je leven, en zijne ver strekkende gevolgen. De twintigjarige dichter was een bleeke ziekelijke knaap toen hij dit bloedwarm oratorium de wereld in zwaaide, en n aandoening kunnen wij ook thans nog niet misloopen, zij vervult ons, boven het romantisch lot der helden, als een ontstellen de realiteit : wat heeft hij smartelijk ver langd een gezond mensch te zijn ! Een zi geuner, bronsgebrand en vogel-vrij,fvan adel natuurlijk, de achttiende eeuw deed nu een maal niet minder, een grafelijke vagebond, overstroomend van nobel egoïsme om de wereld te zetten naar zijn blanke, fiergespierde hand. Alle kunst ontstaat uit herinnering of verlangen. Maar de lyriek der Roovers" is erger dan verlangen, zij is een niet-aflatende koorts. In dezen stormenden stortvloed van passie" viert een mensch zich uit, wiens tijd gemeten is. In dit proza klokt het gulzig geluid van een dorstigen hond, die aan den slootkant drinkt zoo lang het hem gegund zal zijn. Welk een haast had de arme Schiller' En welk een kracht boven zijn krachten ! Het is als een demonstratie van het leven tegen den dood, dit werk ; een pleit voor het zelf beschikkingsrecht, een halsstarrig verzet tegen God en gebod, de dronkenschap van een hart op water en brood. In de ijle regionen van zijn eenzaam, ondermijnd en belast dichterbestaan, schiep hij zich de uiterste tegenstelling: een broederschap van vrij buiters, en het onmogelijke werd mogelijk bij dezen weerstand. De gluipende Frans Moor, die was voor Schiller als de dood zelf, de misvorming van het prachtige leven, die had zijn haat den haat zijner zwakste uren op Frans' krommen rug laadde hij al wat hij kwijt wilde zijn. Maar rooverhoofdman Karel hield voor hem de heerlijkheid in, zijn uitbundigste begeerten, zijn eigen vurigen geest in een gestaald lichaam. In geen zijner latere, bezonken werken, vinden we dien brand, dat al maar om zich heen grijpen van heviger verlangens, heftiger gewaarwordingen, deze récalcitrantie, en deze roekeloosheid. Buiten alle rede om, schiep hier het hart zich een eigen gave wereld. Geen mensch, die deze jeugd" zou kunnen namaken, deze reinheid van een kind bij overrijpen, nianiielijken levensdrang. De Roovers" zijn van Schiller's schielijken, smartelijken en kortstondigen bloei, van zijn waarlijk genialen aanleg, het volmaakt bewijs. Wanneer we dit werk nog eens overlezen, met den glimlach waarmede wij ook het argeloos spel van kinde ren gadeslaan, dan zijn we door de vijf be drijven heengetuimeld vór we 't weten, en herinneren ons geen oogenblik van ver slapte aandacht, geen doffe plek, dan hooren we in onze ooren nog het bloed gutsen, en den wilden kreet om vrijheid van den aan zijn stoel gekluisterden dichtergeest, en dan nemen we, verkwikt en gesterkt voor het onbereik bare, de apenkool dezer romantiek op den koop toe. De opvoering van ,, de Roovers" is een sport. Ik had verwacht, dat Heijennans, nu het geval daartoe leidde, naar het voor beeld van Reinhardt, gebruik zou hebben gemaakt van de arena en van de zedige rijen stalles een roovershol zou hebben gewrocht, om van te ijzen in het donker, en om mee te dweepen bij maanbelichting. Hij had zied echter tot het uitgebouwd podium bepaald en dit bleek thans ruim en diep genoeg voor een, wel niet overweldigende, maar voldoende geheimzinnige bosch-fantasie. De slot-kamers waren rijk uitgedoscht in een dankbaren toon van grijs-groen tegen oudgoud, de Ahnen-Gallerie zou ik wat meer op den achtergrond vvenschen, en in het laatste tafereel werkte een hooge, steile binnentrap, waarvan we de bestemming : een lawine van zwaar bewapende roovers op het jammer lijk lijk van Frans Moor, dadelijk begrepen, aangenaam op de zenuwen. Elk der veertien tafereelen zag er frisch uit, en wisselde met bioscupische snelheid. En ook de spelers hadden er schik in, al zag men sommigen aan dat ze, grootgebracht bij Lothar Schmidt en Bernard Shaw, voor deze romantiek geducht adem moesten schep pen. Ko Arnoldi bijv. die op het tooneel als een verfijnd moderne grijsaard geboren werd, gingen de jeugdige rooversmanieren van ,Roller" niet best af, en van Praag als Spiegelberg" wist dit edel anarchisme ook niet wel te onderscheiden van het debat op een arbeiderscongres. Men zou deze roovers uit de verschillende gezelschappen moeten kunnen uitzoeken, Musch, van Dalsum, Reule, van der Veer, en de allerjongsten, die er het dichtst nog bijstaan. Een dappere was Hetty Beek, als Kosinsky, ook een onvervalschte, |acq. van Hoven. Cor Hermus bracht er het lijden en sterven en herleven en wedersterveu van den ouden heer Moor goed af. Hij had stijl. Ook Rika Hopper, als de onvolprezen Amalia kwam met de gebreken harer deugden voor treffelijk voor den dag. Van een verrukkelijke onnatuurlijkheid was ze, kranig in haar vorste lijk brocaat en fier tot in den dood. Had zij op een grooteren Frans en een grooteren Karel mogen aanstevenen, haar uitbarstingen van smaad en smart zouden het circus Carr hebben doen schudden op zijn grondvesten. Nu moest zij zich wat inbinden. Want Ad. Bouwmeester was wel een onmiskenbaar schoelje, maar niet een van de afmetingen Schiller en Amalia waardig. Het viel bezwaar lijk aan te nemen, dat deze kurketrekker den misdaad op groote schaal zou onder nemen om te heersenen over de grafelijke do meinen en een schoone vrouw te beminnen. Hij zag eruit om hem een kwartje in de hand te stoppen en van de deur te jagen. Zoomin als Frans geleek Karel (Ch. Gilhuys) op den held mijner droomen. Doch ook hij stond pal en in zijn bovenaardsche stem en aposto lische houding was wel iets van den jongen Schiller. Een reuze-speler", zei iemand in het publiek, en in elk geval mag men hier spreken van een reuze-rol, waarvoor zooveel persoonlijke charme en zooveel dramatische kracht wordt vereischt, dat het al een praestatie is tot het elegant slotwoord : Man nat tausend Louis d'ore geboten, werd en groszen Ra'uber lebendig liefert. Der Mann kann geholfen werden," verstaanbaar, en op de eene of andere wijze aannemelijk te blijven. ik kan niet vinden, dat er zich veel jeugd" op het tooneel uitvierde, dat er een hemel openging vol Stttrm und Drang," maar er was toch een zekere spelopgewektheid, die wij bij de litteraire matinée's in de Amstelstraat wel eens misten. De tooneelen grepen in elkaar, wij voelden leiding en het schouw spel bleef onderhoudend. Voor romantisch werk in de groote lijn, leent zich de zaal Carr evengoed als de natuur voor het openluchtspel. TOP N A E t' r

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl