De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1921 19 februari pagina 7

19 februari 1921 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

19 Febr. '21. - No. 2278 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND IBB(^^^^^^^^B^^H^BiBBBHHBBI^BBii^HI^^^B^^^BHBH^^Hi^H^HI^BBHRSSIK£BKBBBHBIBHH^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^B^^^^^^wM«z^^^^^^^KSii^^BBii^^wi De plaggenhut uit het dorp Onstwedde op de grens van Groningen en Drenthe, die in 1918 in metselverband gebouwd werd, op den Waterberg te Arnhem, van vierkante heideplaggen en gedekt is door ronde heideschadden. Houten topgevel en schoorsteen. Type van halve holwoning uit de arme hoogveenstreken van Oostelijk Drenthe. inilllllttlllllllUIIIMIIUIIIIIIIUIIIIIIIUIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIU De 17-eeuwsche houten standaardmolen uit Huizen (Noord-Holland) op den Waterberg te Arnhem. Deze foto werd genomen bij gelegenheid der officieeele opening van het Nederlandsch Openluchtmuseum op 18 Juli 1918. , (Afbeeldingen uit Neerland's volksleven door D. J. van der Ven.) 11 in minimum immuun EEN BOEK VAN HERINNERING EN AANSPORING Neerlands volksleven, door D. ). VAN DER VEN. Uitg. P. M. Wink. Zalt-Bommel 1920. Wie in de heerlijke Septembermaand van 1919 de nationale feesten te Arnhem meemaakte en zich verlustigde in de algemeene vroolijkheid, welke de geheele viering kenmerkte, zal een schat van herinne ringen hebben meegedragen. Wie zou zulke herinneringen niet willen vastleggen? Wie zal. niet graag genoten vreugd willen inma ken," willen wecken," om er later opnieuw van te genieten? Wat zagen wij in Arnhem in die week tijds veel ouds, wat ons nieuw was? Wat kreeg men veel te aanschouwen wat geweest" was, verdwenen voor goed, wat de ouderen van dagen zich nog uit hun jeugd flauw konden voorstellen, en hier kleurig en fleurig herleef de. Dan kwamen wellicht aan menigeen, zoo al niet de woorden van Loti uit zijn Madame Chrysanthème, dan toch hun ei'/?, voor den geest: II viendra un temps oüla terre sera bien ennuyeuse ahabiter, quand on l'aura rendue pareille d'un bout a l'autre." Wat al oude gebruiken (om niet te spreken van gebouwen en kunstwerken) zijn al niet vernietigd en verdwenen! Hoeveel aardige, dichterlijke gewoonten zijn uitgesleten? Men ziet het in de volksgebruiken maar al te zeer: leven is langzaam sterven, leven is de eeuwige strijd tegen den dood. Om het verleden te zien, om dit uit de overgebleven brokstukken weer op te bouwen, om de fragmenten te bewaren en te redden, heeft men deskundigen noodig, en dezen niet alleen, d.w.z. menschen met verstand be gaafd, maar k menschen met hart en ziel, vervuld van bezieling en wilskracht. Die noodige eigenschappen waren aanwezig in den folklorist D. J. van der Ven. Dezelfde man die vele Nederlanders heeft bekoord door zijn geschriften over Nederland. Wie werd niet meegesleept door zijn : Gelderschen Ach terhoek", door zijn aardig boekje: Ken ons land en neb het lief"? Om slechts deze twee te noemen. Folklore is nog geen oude wetenschap. De wetenschappelijke beoefening er van: het verwerven en in standhouden van de kennis van het volksbijgeloof, volksgebruiken en eigenaardigheden, kent men wellicht eerst sedert een halve eeuw. Doch eerst thans heeft Nederland door de volharding van den heer v. d. Ven een blik gekregen p, een overzicht van het verleden, een kijk op het vele wat nóg bestaat, maar toch dreigt ten onder te gaan. Denn Alles was besteht, ist wert dasz es zu Grunde geht." Neen, waard om te gronde te gaan was dat wat Arnhem te zien gaf, niet. En het is niet alleen de heer v. d. Ven die deze overtuiging koestert, ook de duizenden die den Water berg beklommen, de voorstellingen, daar in het Openluchtmuseum gegeven, aanschouw den, den verrassenden optocht aan zich zagen voorbijtrekken, later de afzonderlijke groepen in Musis zagen jolen en dollen, bij die allen moest zich de overtuiging vastwortelen, dat hier meer dan een vertooninkje, meer dan een banaal volksfeest werd gegeven. Maar er behoorde heel wat geduld en overleg, heel wat organiseerend talent en kennis toe, eer het zóver kon komen, dat de spijs op den disch kon worden vórgediend. En van die vórbereiding, zóvee om vattend, zóopbouwend, komt aan v. d. Ven de eer toe. Hij wilde geven een overzicht in schetsen, in afbeeldingen van het geheele Nederlandsche volksleven en liet dit triumfeeren in den grooten optocht van het histo risch volksfeest, met tal van bijkomstige gegevens in synthetisch verband optredend. Het materieel volks-cultureel bezit werd aan schouwelijk, in pakkende vormen vertoond, de aandacht daardoor gevestigd op reeds verdwenen of steeds meer en meer verdwij nend volksleven. Is het wonder dat bij hem, die zulk een grootsch plan aandurfde, na het beslist slagen er van, de begeerte rijpte om de vruchten van zijn arbeid zoo al niet vereeuwigd, dan toch vastgelegd te zien voor geruimen tijd? Dat hij tevens dacht aan den zin van het gezegde van Anatolc France: ,,on n' apprend qu'en s'amusant et pour diriger Ie savoir, il faut l'avoir avaléavec appétit." In het onlangs in het licht verschenen werk onder den titel hiefboven vermeld, wordt een inleiding en opwekking gegeven tot vaderlandschen cultuurarbeid. Daarin is de schrijver, dunkt mij, ten volle geslaagd. Wel mag zijne behandeling, meer populair opgevat, niet verge leken worden met een zuiver wetenschappelijken arbeid als dien van Prof. Schrijnen in zijn Nederlandsche Volkskunde" dat trou wens een geheel ander doel beoogt, maar v. d. Ven's oogmerk: om zijn werk te doen dienen als een poging tot het inleiden van een gecentraliseerde Nederlandsche volkskunde, aanschouwelijk voorgesteld, moet worden toegejuicht. In kringen waar men dit wel zou hebben verwacht.werd de beteekenis van onze Folklore nog weinig gevoeld. Het besef moest worden gewekt dat een (of het) Openlucht museum in Arnhem (of elders) het middelpunt zou moeten worden van de nationale belang stelling in de Nederlandsche volksbeschaving. Bij de landgenooten bekoring te wekken voor dit doel, hen geboeid te houden, dat is de bedoeling van het hier besproken werk. Vooral bij hen die de feesten meemaakten. Wat voor hen is het boek een onschatbare her innering, een soort van sierlijk verlucht, vol ledig feestprogramma, waaraan slechts de kleu ren der Septemberzon ontbreken. L A U S A N N FAMILIE-HOTEL VAN DEN ALLEREERSTEN RANG. Prosp. en inl. Reisbureau LINDEMAN, Den Haag, Arnhem, Groningen, Utrecht. JOHAN DE MEESTER, Walmende lampen, J. H. Meulenhoff, Amsterdam, 1920. MARCELLUS EMANTS, Mensen, Van Holkema en Warendorf, Amsterdam, z.j. Louis COUPERUS, Iskander, Nijgh en Van Ditmar Uitg. Mij Rotterdam, 1920. L. VAN DEYSSEL, Verzamelde Werken. Scheltema en Holkema, Amster dam z. j. Walmende lampen, het is de halfheid, de lafheid, de leugen, die de vrije ademing be nauwen van hen die in eerlijken eenvoud, opofferende liefde, vertrouwend optimisme door het leven gaan. Wat is dit boek rijk aan typen, die allen zoo weerga's raak geteekend zijn, soms uit voerig, soms met een enkele lijn, maar altijd levend: een kring in de Haagsche journalistieke kunstwereld (Kees Tuinstra, hij is maar even summierlijk aangezet, maar hij staat levend voor u), de Doesburgsche notaris, zijn jonge vrouw en schoonmama, de Leidsche profes sorsweduwe in vormelijke terugggetrokkenheid, de pralende, poseerende Speklers te Rijswijk, alles heeft zijn eigen toon en karakter. Wat een afwisseling ook in tafereelen, een journalistieke kunstsoirée, een tentoonstelling, een duinfeest, een pension op Walcheren, alles met een vlotte vaardigheid gedaan, die u bewonderen doet den kunstenaar, die geheel zijn métier volkomen beheerscht, in volmaakte zekerheid van toets en teekening erop zet wat hij voor de verwerkelijking van zijn verbeelding noodig heeft. Door heel die Haagsche wereld van leegen leugen, van intrigeeren en uiterlijke praal gaat de jonge, struische, eerlijke Geldersche vrouw, die, verblind door de valsche schit tering van Brussel tijdens haar schilder studie-tijd, zich in opofferende liefde gaf, wetend dat haar geen normale maatschappe lijke toekomst wachtte, gaf in de hoop van door haar daad een kunstenaar op te stuwen tot de ontplooiing van zijn hoogste, zuiverste kracht. Meta, de ongehuwde moeder met haar kind, dat haar alles is, komt te staan tusschen de twee lugubere typen Hamster en zijn intrigeerende zuster, de cabotine Isa, mislukkingen, uitwassen van de natuur, afdeeling sexueele ellende. Zie zó't perlllimimimM'MMmiiiiiMiiMimnmmiiiiHMiimimiMiiimiiimHiiiiim trordt door 21.00O en «rkend h«t bon* v«rft*tklng>midd«l p Z»ftgW>l»UchMtn. verse van de zuster en de.... halfheid in hem, die ook is in zijn geest, wellicht gevolg van fysiek gebrek." Dit is de prachtige, aangrijpende tegenstel ling in dit boek : Meta, de voor de wereld geschandvlekte, Meta, de nobele reine tegen over heel die wereld van platte, perverse laagheid, Meta bij iedere aanraking geschroeid door beleedigende, pijnigende blikken of uitin gen, in al haar smart toch altijd gelukkig in de liefde en de toewijding voor haar kind. Geen verdediging" van de ongehuwde moeder. Het is terecht opgemerkt. Niet meer dan het onder woorden brengen van het moedergeluk in de gevoelens eener ongehuwde. Maar toch wel te gelijkertijd, hoe ook dat moedergeluk iets heiligs en heerlijks kan zijn tegenover de schijnglorie, die de ontaarding, den leugen, de leegheid van een vergulde wereld ver bergt. Meta, die na iedere pijnlijke aanraking met het leven, weer voelt de superioriteit harer eerlijke zuiverheid in diepe verachting voor haar omgeving. Zoo'n toornende minachting luchtte op, was als een vergelding voor al de deceptie. Schepsels van schijnleven ! claque en reclame, anders was hun kunstliefde niet, die voor het diepste in de natuur stomp-onverschillig dank-je deed zeggen. Isa met 'r Levenslied ! In Bet de daghit was meer zang, die snapte beter het menschebestaan, meemoederend thuis, elk vrij half uurtje, 's avonds laat of 's morgens bij donker, over dat grut uit een gezin van negen." Dat is het mooie en de kracht van dit buek: het voortdurend op elkaar stooten van de rijke, volle moederweelde en het stugge en zware in de levensverhoudingen, waarin Meta door haar verkeer in het Hollandsche krin getje tot de wereld komt te staan. Tot ze in die zelfde wereld door den schijn bevangen, een oogenblik in de duizeling van haar waan, denkt te grijpen haar hoogste liefde, de kort stondige begoocheling in den leugen van Hamster, vleier, mooiprater-uit-zwakheid, die schreef over moed en optimisme, terwijl zijn karakter door lafheid bestuurd werd; moreel en fysiek niet waarlijk een man." Hoe diep is De Meester ook hier weer inge drongen in de psyche, hoe heeft hij ontleed al wat woelt en drijft in al die menschen en hoe schitterend heeft hij het uitgebeeld. Al dadelijk pakt hij bij dien auto-tocht van vader en dochter, van Arnhem naar Doesburg, bij dat eerste bezoek na den val" thuis. Wat is dat alles warm en innig menschelijk in die verhouding tot den vader met zijn mild hart vol liefde. Hoe voortreffelijk de stroeve verhouding tot de jeugdvriendin, die Meta thuis als stiefmama terug vindt, in al die kleine prikkelende kwellingen ; wat een intens indringen in de stille, levenlooze dingen, als Meta doolt door den tuin en de gang van haar ouderlijk huis. En welk een heerlijke studie van het kind in Baasje, heel het bock door, telkens weer opnieuw in fijne teederheid van schildering, maar in het bijzonder aan het slot van het boek als symbool va;n een onder alle dreigende levensgevaren bemoedigende toekomst. Naast het kind van Sluyters" hebben we in de litteratuur nu het kind van De Meester." Het groote publiek gedraagt zich misschien onbewust tegenover sommige auteurs als het janhagel op het schellinkie tegenover den snooden verrader. Slaat hem de hersens in", brullen ze daarboven, en als het heel, heel erg was, stonden ze in den goeden ouden tijd misschien wel aan de sortie des artistes te wachten. Zoo bar is het Emants nu wel nooit vergaan ; maar toch is de koelheid, waarmee zijn soliede werk, gedragen door een zeer bewuste levensopvatting en een daarmee samengegroeide even bewuste kunstleer, hier over het algemeen ontvangen is, wel voor een deel te wijten aan den pessimistischen kijk, dien de auteur op de menschen en heel de samenleving heeft. Iemand, die zoo op den man af waarheden verkondigt als deze, dat 'en vrouw alles ook de grootste zelfopoffering doet om d'r eigen gevoel te bevredigen en dat ze niet 'et minste ontzag of medegevoel heeft voor de gevoelens van anderen, als die gevoelens van anderen met haar eigen gevoel in tegen spraak komen" en Beschouw het menselik gedoe waar je wilt en als je niet zelf te bene veld bent door de begoochelingen van een waanzinnig levcnsinstinkt, zal je de krank zinnigheid van alles gauw genoeg inzien," zoo iemand, ja, die kan er vooraf op rekenen, dat hij niet gauw bij de groote massa in de gratie komt. 't Is hier allerminst de plaats om de groote beteekenis van Emants in onze litteratuur van de laatste 50 jaar uiteen te zetten en te trachten tot een objectieve beschouwing van zijn werk te komen. Maar ik moet even getui gen, dat ook deze bundel verhalen krachtig, gaaf werk bevat van een artist, die zijn stiel volkomen verstaat. Welk een sarcasme in dat Lieg, lieg", welk een zuivere dialoog. Dat heele geval is van een geweldigen humor, maar om de weerga geen goedaardigen, niet een van een glimlach met een traan. Hij wekt een pijnlijken, verbitterden lach om heel de dwaze comedie van het leven. Zelden heb ik zulk een pijnlijken, schrijncnden humor gevonden als in een paar verhalen van Mensen''. Zoo ook in Snoepie, van die maintinee in ruste, door ieder in de fatsoenlijke buurt geschuwd, en nu ook nog haar hondje overreden, haar eenige: Snoepie, ken je de vrouw niet meer." Welk een humor in de tegenstelling van de oude verlatene, die in haar kamer op een vensterloozc brouwerij zit te turen, en de jonge vrouw die jaren her met haar man" de wereld doorreisde. Nu kleutert ze tusschen haar souvenirtjes, Florentijnsche muziekdoosjes en albasten Venusjes. En dan ten slotte ook de laatste liefde nog weg : Non hebben /r d'r wil en ik heb niks meer." In ,,l.udovku> v,in < im.swinkcl's Hieede Opvattingen" is meer brio. liet holle leege van dit leven wekt bijna ecu rustigen breeden lach. Dat alles trekt voorbij ons; \ve zien LudoHet Openluchtmuseum kati zoo ongeveer de incarnatie van v. d. Ven's arbeid genoemd worden. Wat in den optocht niet kon worden meegevoerd, gebouwen e.d. vinden wij op de platen terug. Des schrijvers hoop, dat de uitgave zal bijdragen tot een herhaling van het Landjuweel" in nog grooteren stijl, moge door zijn schriftuur tot vervulling komen. De verwachting hiervan kreeg reeds vasten grond door een gedeeltelijke verwezenlijking van v. d. Ven's plannen, n.1. de viering van het volksfeest dat op St. Peter en Paulsdag 1920 werd gehouden te Tilburg, en waarbij heel Noord-Brabant, samenkomend in hare meest karakteristieke verschijningen, vertegenwoor digd was. Zoo iets stelt zich de bezielde Folklorist in gedachten voor, zoo iets moet beurtelings in alle provinciën geschieden en in elk gewest het meest typische in stand houden. Op den Waterberg moeten dan ten slotte al deze bronnen samenvloeien om tot een fontein van bruisend volksleven op te spuiten en het nationale in het volksbestaan levend en levendig te houden. Zoowel een dergelijk landjuweel, als ook de talrijke afbeeldingen der nationale kleeder drachten in het boek kunnen voor de studie van deze laatste (langzaam maar zeker verdwij nend) materiaal vormen van onschatbare, be teekenis. Ook voor de oude muziek en melodieën is v. d. Ven's werk van belang en zou het nog veel meer kunnen zijn. Het feest te Arnhem bevestigde het maar al te zeer : Nederlands volk kan niet zingen. De Marker- en de boerenbruiloft, ze lieten nagenoeg niets hooren dan steeds den vervelenden deun : Dat gaat naar denBosch toe, zoete lieve Gerritje," terwijl men toch had mogen verwachten, dat bij zoo'n bruiloftsfeest verschillende typische liederen zouden zijn gehoord. In het boek zijn enkele volkszangen en danswijsjes ingelascht. Men kan deze echter in veel grooteren getale vin den in Coers' Liederboek of in het werk van den verzamelaar Jaap Kunst, die een paar jaren geleden ons land bereisde en ze uit den mond van zingende boeren en boerinnen opteekende. Niet altijd trof hij daarbij gewillige en toeschietelijke vórzingers aan. Wellicht dat bij een eventueelen herdruk de uitbreiding van ons werk vooral in deze richting kan geleid worden. Een derde doel kan het werk berei ken : de samenbrenging en redding van veel wat thans op ineenstortingen verval wacht bijv. hutten, wagens, molens e.d. Wellicht worden de eigenaars daarvan door het werk van v. d. Ven aangespoord, dit voor hen klaar blijkelijk weinig gewaardeerde bezit af te staan voor het Openluchtmuseum. Dan zou dit anders ten doode gedoemde materiaal gered blijven voor de volkscultuur. Men ziet : het lijvig werk met zijn 350 pla ten en afbeeldingen, beoogt een grootsch doel en zal dit, bij ruime verspreiding, zeker be reiken. Wij bevelen de lezing, de herhaalde lezing, d.w.z. de bestudeering er van van harte gaarne aan. Enkele foutjes, in den oceaan van wetens waardigheden opgemerkt, zullen misschien nog met eenige kunnen vermeerderd worden. Doch dit doet niet af aan de waarde van de niet zooveel vlijt bijeengebrachte schatten. Wanneer op blz. 60 bij afb. 152, A. de Weerd uit Staphorst ons wordt voorgesteld als de eenige man in Nederland die het draaien van schippers- en stoeltjeswieltjes als dorpsambacht nog uitoefent, dan wordt te kort ge daan aan den kranigen 75 jarigen stoelendraaier Van de Velde, die tusschen Heeze en Geldrop zijn taak k nog met knappen ijver ver vult. En als bij afb. 26 van de Geulemsche grotten wordt gezegd, dat de dorpsgenooten er in leven, dan dient men den tegenwoordigen tijd te veranderen in den verleden, daar de onbewoonbaarheidsverklaring het verblijf in deze grotten sedert een paar jaren verbood. Ook hier : tout lasse, tont passé, tout casse. En hiermee zij Van der Ven's boek aanbe volen aan allen die belangstellen in Neder lands oude gewoonten en kleederdrachten. ) Balzac zegt ergens : il y des auteurs qui ne sont pas vivipares. Van der Ven behoort niet tot deze soovt. Dr. N. J. SINGELS vicus' onvermijdelijke!! ondergang, zijn wan hopige pogingen om dien nog te voorkomen, en toch zien we zijn val met een tikje respect. In De Hel" is het zeer gewoon motief van de getrouwde vrouw, die een oogenblik uit haar matten sleur wordt gerukt door het plotseling opduiken van een vriend, tot een knappe echt Emantsiaaiische novelle verwerkt, uitstekend van observatie. Iskander is een geweldig aangrijpend drama, de ondergang van geniale heerscherkracht, de stalen energie uit eenvoud van zeden en onthouding geboren. Zij gaan onverbiddelijk te gronde in de wraak van den Perzischen eunuuch Bargoas, die den held en heerscher vergiftigt, langzaam, door een wijnmenging, die de Macedoniër niet verdragen kan, door hem te voeren in de wulpsche, zwoele atmos feer van Babyion tot uitspatting en matelooze begeerte, vergiftigt ook de nobele ver trouwelijke vriendschap tusschen den vorst en zijn krijgsoversten, tot Iskander's lijf en ziel verschroeien onder den brand der wilde begeerten en pijnigende zelfverwijten. Het is een drama van bloed en passie. En toch lijkt mij het boek tam en hier en daar vermoei end. Het best is Couperus in zijn schilderingen : zoo'n belegering van Tyrus, wat een rijke fantasie, wat een luchtige en toch vaak rake teekening van geweldige dingen. Zoo die groote veldslag met de Perzische zeiswagens, een intocht in Babyion, de feesten en drinkgelagen. Dat is alles uitstekend werk in de richting van den ouden historischen roman. het weergeven, zoo trouw mogelijk, van wat wel de werkelijkheid moet geweest zijn. Maar we houden het besef, dat het slechts een a-peu-près is. Soms kan ik een gevoel van namaak en onechtheid niet van mij afzetten. In gesprekken vooral trof mij dit soms zeer sterk. Gorgias (een gewond kaptein)Iag frisch en helder op zijn mat van dierenvel, een bontgestreept kussen onder zijn hoofd. Hoe gaat het?" vroeg Alexandros. Beter, Heer" zeide Gorgias, ontroerd door het bezoek. Zijt ge gewond?" Den dag dat ge vertrekt naar Arabië, Heer. Op een vlot bij den brugdijk. Een pijnlijk pijlschot, hier, in de zij." Is de heelmeester u komen zien?" Zeker Heer : mijn vriend Aristoxenes heeft daarvoor gezorgd." Een soldaat behoort, als hij gewond is, in zijn tent te liggen, zoo het mo gelijk is. Wat doet ge hier, aan de kust en onder den toren?" Heer, die vrouwen ver zorgen mij en in de tent".... Het is goed. Het schijnt, dat ze u goed verzorgen. Vijf ver pleegsters voor n hopman." Heer, zij doen ook den anderen goed." Gewonden?" En niet-gewonden." Alexandros glimlachte en legde de hand op Gorgias' hoofd." Is het niet of de kapitein na de groote manoeu vres tusschen zijn mannen stapt, ze vertrou welijk wat opbeurt en tegelijkertijd voor zijn populariteit zorgt? Zeker, ik weet het, het menschelijke is in alle eeuwen gelijk. Doch ondanks alle kleine trekjes om er de locale kleur in te brengen, als ik zooiets lees, wringt zich tusschen den auteur en mij het duiveltje van ongeloof : Weet hij dat nou wel zeker, dat Alexander zoo zou gedaan hebben? Ik kom niet onder de suggestie van Couperus, zooals onder Querido's machtigen greep. Van Deyssel behoort thans reeds tot onze klassieken. Daartoe hebben we den herdruk in zes deelen Verzamelde Werken als stoffe lijk bewijs eigenlijk niet noodig. Gorter's Mei, K'oos' eerste Verzen, Van Deyssel's Liefde zijn toch wel de groote monumenten, die fier blijven uitsteken boven al de tribulattën van de drukke Beweging der eerste jaren. Hoe geweldig staat Een Liefde in zijn nobel forsch Hollandsch naturalisme, waarin al de beste kwaliteiten van heel onze nationale kunst weer tot haar volle, zuivere kracht ko men, tegenover het duffe zoetsappige gezeur der beunhaas-novellistjes van de kwart-eeuw die er aan voorafgaat. In Een Liefde is na volging van de groote Fransche naturalisten, maar het is tevens een voorbeeld van wat de echte navolging moet zijn: een geestelijke bevruchting, die kracht en leven put uit eigen vleesch en bloed. Dit boek is even Hollandsch als het werk van Betje Wolff en Hildebrand, die onder Engelschen invloed werkten. Naast deze zes deelen verzamelde werken blijven de bekende talrijke groene bundels hun waarde behouden. Daaruit is slechts een keuze gedaan, een keuze die stellig van groote zelfkennis en zelfkritiek getuigt. Maar toch zijn er verscheidene kritieken en uitvallen niet opgenomen, die voor het begrip der beweging en voor de persoonlijkheid van Van Deyssel bij dieper studie van belang kunnen zijn. J. PRINSEN. J Lz. AUTOPIAMO DEMONSTRATIE IN OVERTOOM279. A'DAM

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl