De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1921 26 februari pagina 7

26 februari 1921 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

26 Febr. '21. - No. 2279 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND DE BANTENG-KAARTEN VAN DE SARIKAT-ISLAM De bladen publiceeren uittreksels uit het officieele rapport van den regeeringsadviseur in Nederlandsch-Indië, den heer Ziesel, omtrent de bekende Toli-Toli zaak. Daarin komt cok eene beschrijving voor van de zoogenaamde banteng-kaart (anders ge zegd, de kaart met het rund), waarvan ons eene afbeelding wordt toegezonden, die wij hieronder plaatsen. Ter toelichting volge de verklaring, welke blijkens de bladen door het rapport Ziesel van die kaarten, welke ook in andere deelen van den Indischen Archipel schijnen ver spreid te zijn, wordt gegeven. De banteng-kaart toont bovenaan de halve maan en sterren, omgeven door een straienbundel met het opschrift: Anna alwaminos ichmatoe (waarlijk de geloovigen zijn broeders). De zin hiervan is duidelijk; de actie in verband met den godsdienst wordt er mede aangeduid. Daaronder is afgebeeld een hart, dat in zich bergt eer stier, die slagvaardig is (staart in de lucht, pooten srhrap, kop tot stooten gereed). Bij dien stier de opschriften: merdika (vrij), koewaso (machtig), katerangan (tevredenheid), kakoeatan (kracht), kamaoe (wil). Men zou hieraan den zin kunnen geven van het ontwaakt zelfbewustzijn in de harten der Inlanders, die te voren al te gedwee met zich lieten sollen, doch thans gereed staan om voor hun rechten op te komen. In dat hart zijn geplant (of uit dat hart komen te voorschijn) verschillende soorten wapenen, waarvan de officieele verklaring luidt, dat deze voorstellen de onderscheidene volken van den Indischen archipel. Daar boven staat geschreven: billahi, fi sabil al hak (met God op den weg der waarheid.) Onder dat hart een toorts, een weegschaal, padihalmen en aren, gebonden door een lint, waarop in het arabisch geschreven staaf: de eene geloovige is voor den anderen geloovige als een gebouw waarvan het eene deel het andere versterkt." Eindelijk, aan het lint vastgeknoopt de beeltenis van den heer Tjokroaminoto: Dat is d e man ! IIMtllllllllllllllllttlllllll SCHILDERKUNST-KRONIEK MARINUS ADAMSE, MIJ. VAN BEELDENDE KUNSTEN TE AMSTERDAM (NA-BESPREKINO). Naast de groote decoratieve beweging, die de beweging van onzen tijd is, vindt ge een groot getal schilders, talenten en minderen bezig, hardnekkig eenzaam-bezig, met te zoeken naar de Innigheid, die gave der stille uren. Twee van de zoekers naar d'Innigheid wonen in Zwartewaal, Wittenberg en Marinus Adamse. Wittenberg is van deze twee de meest verfijnde, Adamse, die misschien het meeste wil van uit een romantischen aanleg, maar hij is tegelijkertijd, van deze twee degene, die het meeste moeite zal hebben met de zuiverheid Want zuiverheid van kleur, zoowel in het schilderij, als in zijn zwart-en-wit is het moeilijke voor hem. Hij heeft of de troebel heid van Duitsche kunst in zijn werk, f om die te omgaan wordt hij hard. Maar hij heeft, gelukkig voor den langen weg, dien hij vol toewijding zal hebben te gaan, het Hart, dat noodig is ter zuiverheid. Vast te stellen is dus onmiddellijk, dat hij nog geen voor treffelijk werk levert. Vast te stellen is on middellijk daarna, dat hij vooruit gaat. Een portret van een Zwartewaler (iets te vél: type) en van een vrouw en face met een klein hoedje op, doen begrijpen, waar hij iets zal kunnen bereiken. Dat is in het portret van wie de burgerlijken genoemd worden. Hij kan de afbeeldingen daarvan tot iets maken, niet zooals sommigen dat kunnen door Haat, maar zooals hij dat zal kunnen door genegenheid, door een affectie, die niet versmaadt, maar aanvaardt en vergroot. Zijn stille bloemen hebben iets te veel van porcelein; zijn teekeningen van een boompje, en van de takken van boomen, zijn dingen, die ge opmerkt op zijne tentoonstelling. FRANKFORT'S EERETENTOONSTELLIN (ARTI, AMSTERDAM) Het werk van den overleden Amsterdamschen schilder Frankfort (186*, Meppel?U 20) bestaat dikwijls uit de schildering van Joodsche typen; veel werk, hier te zien is in ZuidAfrika gemaakt. Als de beste werken noteerde ik 10, Afrikaansche trek; 16 zelfportret, 18, portret van den Heer Freese; No. 25, een breiend vrouwtje; 26, langs de wegen; een neger (29); No. 39, gezicht bij avond op Marabastad; No. 53, kinderportret; No. 81, In het gebed; No. 82, In het zonnetje; No. 91, Machinebreien; No. 94, Moeder en kind; No. 98, Oudemannenhuis (om het lichtspel).... Ge vindt hier zeker geen schilder van den eersten rang. Ik beken ook dan, dat ik de prijzende bespreking van zijn werk, door een schilderes mij gedaan, niet aanvaard. Het schilderij van Frankfort is, gemiddeld, een werk van niet hoogen rang. Wat van kleur forscher is, zuiverder, en er uit valt, wordt daarom misschien overschat hoewel het te waardeeren blijkt. En natuurlijk moet ge bij dezen Joodschen schilder vinden, wat den Joden het meest mogelijk is: kleurigheid, en teven in die kleur; hoe klein soms ook, het dramatische in de observatie. Dat is Joodsch (niet de koele vorm. Het zij mij vergund hier te noteeren, wat mij in den laatsten tijd trof: de toename van het Joodsche ras in de moderne en modernste schilders ; dat verklaart, naar wat ik hierboven als eigenschappen noteerde, veel van veler moderniteit). SUZE ROBERTSON. De miskenning van Suze Robertson wordt langzamerhand tot een aandoenlijke onbillijkheid. Het is te begrijpen, dat deze schilderes, wier grootheid te diep voor de Menigte is, deze menigte niet dadelijk heeft getroffen. Het is om dezelfde reden te begrijpen, dat deze tragische figuur de menigte nog niet werkelijk treft, zooals lichtzinniger of onbeteekenender schilders haar treffen. Maar zij moest, hoewel onwillig, meer zijn erkend. Zij kon, allicht dien roem genieten bij de Napraters, die dergelijke talenten steeds genieten : geëerd, maar niet verstaan. Maar ook deze is haar ontzegd. En zoo zien we het gebeuren, dat een der talenten, het zwaarst van innerlijke dracht, behandeld wordt, als ware haar werk een grove uiting, en als ware haar tragische ka rakteriseering van alles een te verwaarloozen factor in onze schilderkunst. En daar ging ik menigmaal tegen te keer, tegen deze miskenning, en daar wil ik nu weer tegen te keer gaan. Want het werk van Suze Robertson is op zijn beste oogenblikken en in vele zijner goede oogenblikken, van een hoedanigheid, die zeldzaam is. Ik ben in zulke dingen niet gewoon me te vergissen, en illllllilillliilliiiiiiiiiiimiiiiiiiiiliiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiM llllllllllllllllii Vrije Heerenbuizen TE KOOP 'e Amsterdam Direct te aanvaarden Omtrek O «erfoom N.V. Bouw-en Exploi tatie Mij. Philomena" Hoofdweg 13 H. Sloten «.-H. VASTE KOERS! Teekening voor de Amsterdammer" van George \an Raemdonck llllllllliiiiiiiiiiiiiiliimiiilllM ik vergis me hier niet. Haar vrouwefiguren, zittend, of bezig in een klein vertrek vol van licht, zijn wezens van een zware harde, zonder kleinheid ooit gezien, vol van innerlijks al tijd. Deze lijven in hun zwaren bouw, en deze koppen met hun zware trage denken, die de dagelijksche dingen doen, de eeuwige en eenvoudige dingen, mogen niet voorbijgezien worden in een tijdperk, dat trage grootheid van gevoel moet eeren. Ik heb eens van haar werk geschreven : de klonters grond lijken aan alles te hangen, wat Suze Robertson maakt". De menschen, die zij schildert, zijn zó. Zij leven met den ernst, waar groote dingen altijd vol van zijn en altijd langzaam van zijn. En dit te kunnen geven, is grooter macht te be zitten, dan menig intellectueel spel bezit. Want hoe schoon het is de subtiele zwerf tochten te volgen van den beweeglijken geest, van tijd tot tijd moet er tusschen ons weer eene zijn, in wie de mond der diepe Aarde zich lijkt te openen, en in wie de groote stem der Aarde uitbreekt met haar langzamen ernst. Deze ernst en dezestem zijn niet bekoorlijk, maar van bekoorlijkheid alleen leeft ge niet lam;. In allles wat durend voedt, moet iets zijn van een Element, en dat is nu en dan in SuzeRobertsoh; er moet iets in zijn van een Bekentenis der Diepten, en dat is in Suze Robertson. En omdat zulke dingen in haar zijn, is de eer (en alles wat daaruit volgt) haar door de-Menigte onthouden, een nieuwe blaam bij de vele, die op die Menigte rusten en eveneens is het erkennen, deze waardeerint; te herhalen tot dat de Napraters en de Menigte haar na mum melen en aannemen (dit laatste om praktische redenen !) P L A s s c u A i; R i Nieuwe Boeken van deze Week Dr. H. P. Schim van der L oef f, die in Bolsjewistisch Rusland alles, wat hij bezat, verloor en als slachtoffer van de Bolsjewistische politiek tweemaal gevangen werd genomen, heeft zijne herinneringen na zijn terugkomst neergeschreven. Dr. van der Loeff vertelt in deze herinne ringen, die in een boekje onder den titel: Uit den Russischen heilstaat, bij Nijgh en van Ditmar's Uitgevers Mij te Rotterdam zijn verschenen, wat hij heeft gezien van het bolsjewisme in de praktijk; eerst in Petersburg, waar hij predikant en tijdelijk beheerder van ons gezantschap is geweest; later in Moskou, waar hij als gevangene en geïnterneerde verbleef. Bij dezelfde Uitgevers Mij zag een tweede druk van Het Boksen,door P. M. C. Toepoe l, het licht. Het boek.e is in den tekst en in de illustraties aangevuld. Een lijstje ver meldende de op de Olympische Spelen 1920 behaalde prijzen en hunne winnaars is in dit werk opgenomen. Eline van Stuwe ( (acqueline Reyneke van Stuwe) heeft haar nieuwen roman : Storm, toegewijd aan Jeanne en Willem Kloos. N. Veenstra is de uitgever van dit boek. G. A. van D ij k en J. A. D o b b i n g a, leeraren in lichaamsoefen'ingen te Deventer, stelden, in opdra ht van de Commissie van Toezicht op de Rijksgroepen in de provincie Overijsel, een leiddraad samen, ten gebruike bij het onderricht aan de Rijksgroepen voor lichamelijke opvoeding (Gymnastiek, Openlucht-oefeningen, Lichte athletiek en spel). De Inspecteur van de Lichamelijke Opvoeding M. F. Graafland schreef in dit, bij Nijgh en KUHSJHANDEL JACK HIEKEHK vjh Chef Goupil & Co. 23 & 25a Lange Houtstr.' s-Gravenhage MEESTERWERKEN VAN DE 17e EEUWSCHE, HAAGSCHE EN FRANSCHE SCHOOL Naar aanleiding van Poincaré's benoeming tot Voorzitter van de commissie voor Buitenlandsche Zaken BATENBURG & FDLMEI | Oen Haai) Huiio-nsoark II SPECIALITEIT: Verhuizingen onder Garantie Bar-qplaatsen voor Innoed Is van Ditmar's Uitg. Mij verschenen, werk een aanbeveling. Een negende druk van de Algemeene Mu-iekleer, door J. Worp, herzien en uit gebreid door S. van Milligen, ver-cheen bij den uitgever J. B. Wolters, Groningen den Haag. Een vijfde druk van Renéouillin's La Philosopliie de M. Henri Bergson verscheen te Parijs bij Bernard Grasset. Van het boek van H e n r y N o ë l Brailsford, Ajter the Peace, zag een hollandsche vertaling, bij de Uitgevers Mij. Elsevier, het licht onder den titel Hoe redden wij Europa ? J. de Gruyter bezorgde deze Nederlandsche bewerking. De Chineesche Fluit bevat lyrische Chineesche gedichten door de dichteres Helene S war t h metrisch naar de bewerking van H. Bethge vertaald. Dit bij J. M. Meulenhoff te Amsterdam verschenen bundeltje geeft een klein beeld der Chineesche lyriek over het tijdperk vanaf 1200 v. Chr. tot heden. De Voorzitter der Alg. Ned. Toonkunstenaarsvereeniging, M.C. van de Rovaart, schreef in Morks beroeps-bibliotheek over: Het Beroep van den Musicus. In Van Goor'sGeïllustreerde Keurbibliotheek verscheen een tweetal boeken voor kleine kinderen : C l m e n c e M. H. B a u e r, Miesje, (tweede druk), Hector Malot, Alleen op de wereld, Nederlandsche bewerking van J. M. en F. H. N. Bloemink, met teekeningen van Tjeerd Bottema. BOEKENN1EUWS De rechtsgeleerde-wijsgeerige- en letter kundige bibliotheek, nagelaten door wijlen mr. j. A. L e v v, zal in den loop der maand April I 21 worden verkocht door het Internationaal Antiquariaat (Menno Hertzberger) te Amsterdam. IDAhOY KNHAAfil [HAIAJA VARHOND j HOUTBOUW [HANTQOfi JJCN tlAAG - TCL.INT/Cn.25602361 LtVEBT OC/VE»LANCO INZtE* M>«TCN TUD ALLE HOUTCONyTRUCTICy AL/ LANDHUIZEN SCHOOLGEBOUWEN JACHTHUIZEN ZIEKENHUIZEN INLICHTINGEN OPAANVPAAC CHRISTINE DOORMAN, Uren met Andersen. Boeken van Wijsheid en Schoon heid." Hollandia-Drukkerij. Baarn. Het moet een geluk zijn geweest voor Christine Doorman dit boek te. schrijven, zooals voor ons die 't lezen. Is er iets heerlijkers te denken dan dat men opeens binnengeleid wordt in een tuin, waar men als kind geweest is, en in dien tuin zit de dichter van onze kin derjaren en leest ons ais vroeger zijn sprookjes voor. We waren ze vergeten, maar ze leefden nog in ons onderbewustzijn, en nu we ze hooren, hooren we meespreken de stemmen die vroeger tot ons spraken ; de omgeving is de omgeving van onzen kindertijd, voor elk een andere ; we zien 't boekje met den versleten omslag en de bladzijden met ooren, van 't vele omslaan, of we hooren den stem van wie de sprookjes voorlas. Al de verbeeldingen die 't sprookje toen opriep, ze komen weer; om onzen mond trekt de lach over de toen genoten grappen ; het gevoel van spanning over wat we eigenlijk al wisten dat komen moest, het beeft in ons na, en daarbij overhuift ons een zeld zaam gevoel, dat verloren was geraakt op de door 't koude cultuurlicht beschenen wegen : 't gevoel van 't mysterie, at als een lichte nevel is, waardoor alles fijner lijkt, en die we toch te doordringen trachtten, om te zien wat er achter zat. En nu we ze weer lezen, komt er een nieuw genot bij: wij zien, dat we gelijk hadden in ons vaag vermoeden ; er is nog meer achter dien nevel. Enkele dingen zagen we vanzelf al verschijnen : het leven heeft het ons geleerd door zijn smarten, de menschen door hun wreed- en domheden ; wat grappig alleen leek, blijkt fijne humor, soms ironie, en wat boeide door kleur of afwisseling van gebeurtenissen krijgt dieper beteekenis. Maar andere stukken zijn er, waarbij de inleidster, die van het wereldsprookje eenstudie maakte, ons helpt den nevel te doorschouwen. Ze doet dit, door in eenige sprookjes gemeenzame mo tieven met oude volkssprookjes aan te toonen, die op oud geloof berusten, en door bijzonder heden der sprookjes met 't leven en de per soonlijkheid van Andersen in verband te bren gen. Als verklarende en beschouwende stukjes wisselen deze de fragmenten uit de sprookjes af, ingeleid door het Leven van Andersen" door hemzelf verteld in Mit Lyv's Eventyr" (het Sprookje van mijn Leven). Zoo hooren we hoe ,,de Reiskameraad," het sprookje dat mij, en misschien velen met mij, als kind die tegelijk aantrekkelijke en afstootende griezel van het geheimzinnige gaf, die 't ons telkens deed overlezen, een over oud Semietisch volkssprookje, De Dankbare Doode", is, dat in verband staat met het ge loof dat de ziel na den dood, moe van 't leven, eerst, vór haar verder zwerven, rusten wil. De jonge man uit het sprookje, die om zulk een doode rust te geven, geheel zijn vaderlijk erfdeel weggeeft, wordt daarom door dezen beschermd. Doch hij heeft driemaal een be proeving te overwinnen, omdat wij den drievoudigen weg moeten gaan, die leidt naar het groote Pad ter volmaking." Maar ook in Andersen's oorspronkelijke sprookjes vinden we de oude motieven, zooals in de Zeemeermin", het motief van het zwij gen dat ook in de Wilde Zwanen", oorspron kelijk een Hessisch volkssprookje, voorkomt, en een oud religieus gebod is voor hen, die de goden iets afsmeken. En allerlei wonderbaarlijks in de sprookjes van Andersen, evenals in de volkssprookjes, wordt ons verklaard, door 't oude geloof omtrent den droom, dat tijdens den slaap de ziel het lichaam verlaat en rondzwerft. Uit dezen overrijken schat van droommotieven heeft Andersen ,?,de Westersch Inge wijde"". ... veel geput. Zijn aan eeuwigheid en onsterfelijkheid geloovende natuur sloot zicli daarbij aan, geen wonder dat ook zijn sprook jesmotieven dezelfde zijn als die der aller oudste van de meest verschillende volken." Gelijk een Westersch Ingewijde", ziet de schrijfster den sprookjesdichter en ze wijst ons in verschillende verhalen en sprookjes op zijn geloof in onsterfelijkheid en hoe hij dat zag, wat achter de dingen is, datgene wat het blijvende en goddelijke is, en dat men niet leert zien door geleerdheid, maar alleen in tuïtief door de hoogere wijsheid." En in andere fragmenten toont ze ons den dichter in zijn onuitputtelijke fantasie, eenig in het weergeven der natuur, in het beschrijven van een kinderziel, en ongeëvenaard geestig, waar hij het onderscheid tusschen echt en onecht scherp wilde doen uitkomen, in de wijze waarop hij het onbezielde wist te bezielen." Zwaar is Andersen's strijd geweest tegen het publiek dat hem bespotte, maar hij was de dichter, die ondanks alles geloof had in eigen roeping, wellicht ook omdat hij de humor bezat, die hem in zijn boek Zweden," Het Schild van den Dichter" wilde doen versieren met een motief uit de Duizend en n Nacht: Men behoeft Sheherazade slechts te schilderen die den sultan sprookjes vertelt. Sheherazade is de dichter en de sultan is het publiek dat aangenaam onderhouden wil worden, want anders slaat hij S. het hoofd af. Machtige Sultan ! Arme Sheherazade !" Maar ook omdat hij zich voelde Uitver koren dichter Gods," 't instrument in Gods handen," zooals hij 't in De Inktkoker en de Pen" heeft gesymboliseerd. Het is daarom dat de schrijfster de beschuldiging afweert van hen, die Andersen, die zich zoo naïef tevreden over eigen werken en hun succes uit liet, ijdel noemden: Niemand meer dan Ander sen juist voelde, hoe hij slechts de geroepene was om Gods stem over te brengen op de menschen. Hij beschouwde zich als het kanaal waardoor het Goddelijke tot den mensen gebracht werd en hij was er diep van door drongen te zorgen dat dit kanaal zoo zuiver mogelijk was, zoodat het Goddelijke er onbezoedcld door weerklinken kon." En dan, de schrijver, die toch vór alles kinderschrijver was.'... ziet alles aan met de oogen van een groot kind, hij zou anders de rechte man niet zijn om voor kinderen te schrijven Het (kind dan ook) voelt volmaakt begrepen te worden door hem ; het heeft geen geheimen voor hem, het geeft zich onbevangen geheel aan hem. En de kinderschrijver, gelukkig daarmee, voelt tevens een onbeschrijfelijk groot gevoel van verant woordelijkheid zich dit waardig te maken Al het 'beste in hem komt plotseling naar boven; hij is ook kind, rein, onschuldig, onbevangen ! Zijn ware natuur is er dan enkel ook. Hu is in zijn element, hij is gelukkig." Gelukkig te zijn, eigen leven te zien als een sprookie, Andersen vermocht het, en de kin derschrijfster die*over hem schreef verstond den kinderdichter, omdat ze hem innerlijk verwant is. C. A. B. v. H E R \v E R D E N AKTHUR SCHNIT/.I.ER, Casanova's terugkeer. Vertaald door Alice van Nahuys en ingeleid door J. de Meester. Amsterdam 1920. Etn. Querido. Casanova is een van de heiligen uit de hel, en een braaf christenmensen behoort hem niet te vereeren. Toch kan het niet ontkend wor den, dat de belangstelling, die de schim van dezen geraffineerden deugniet omgeeft, wel wat op vereering gelijkt. Arthur Schnitzler heeft de figuur hoog genoeg gevonden, om hem te kiezen als de held van een roman, en de groote Oostenrijker heeft ook in Casanova's Heimfahrt weer een werk gegeven, dat tin telt van geest en sprankelt van vernuft, een boeiend en onderhoudend verhaal, vooral. Hij heeft er Casanova in geteekend zooals wij hem kennen uit de geschiedenis en uit zijn gedenkschriften, niet heter, maar ook niet slechter, uit laatste mag hier wel zonder re strictie worden opgemerkt. Want Casanova, hij mag dan een groote schurk geweest zijn, was toch niet de gepersonificeerde slechtheid zelf. Hij aanvaardde de consequenties van al zijn romantische boevenstreken, en de gevaren waarin hij anderen stortte, brachten voor hem zelf geen mindere perikelen mee. Deze per soonlijke moed, moge hij ons dan ook verschij nen in de gedaante van brutaliteit en ver metelheid, maakt den avonturier tot op zekere hoogte sympathiek. Daarbij komt, dat Schnitzler Casanova tee kent in het eerste vallen van zijn ouderdom, dat is in de meest tragische omstandigheden, die denkbaar zijn voor den man, die eenmaal zóin den overmoed van jeugd en schoonheid heeft geleefd als Casanova. Deze tragiek geeft een hooge waarde aan het verhaal. Als Casa nova, zonder zich om de keuze zijner middelen te bekommeren, in de slaapkamer van het zoo heftig begeerde meisje Narcolina is doorge drongen, en zij hem uren van liefde heeft ge schonken, in de meening dat zij die geeft aan haar minnaar Lorenzi, valt hij tegen den mor gen in slaap. Als hij ontwaakt, heeft Norcolina hem herkend, en dadelijk volgt zijn straf : , was er in Narcolinens Bliek las, war nicht, was er tausendmal lieber darin gelesen : Dieb Wüstling Schurke ; er las nur dies eine?, das ihn schmachvoller zu Boden schlug als alle andern Beschimpfungen ver mocht natten er las das Wort, das i h m von allen das furchtbarste war, da es ein endg ltiges Urteil sprach : Alter Mann." Het boek is goed vertaald en mooi uitge geven. Johan de Meester schreef een korte in leiding, waarin met treffend gekozen woorden het wezen van den interessanten avonturier is belicht. H. MIDDENDORP

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl