Historisch Archief 1877-1940
26 Febr. '21. - No. 2279
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
DE BANTENG-KAARTEN VAN
DE SARIKAT-ISLAM
De bladen publiceeren uittreksels uit
het officieele rapport van den
regeeringsadviseur in Nederlandsch-Indië, den heer
Ziesel, omtrent de bekende Toli-Toli zaak.
Daarin komt cok eene beschrijving voor van
de zoogenaamde banteng-kaart (anders ge
zegd, de kaart met het rund), waarvan ons
eene afbeelding wordt toegezonden, die wij
hieronder plaatsen.
Ter toelichting volge de verklaring, welke
blijkens de bladen door het rapport Ziesel
van die kaarten, welke ook in andere deelen
van den Indischen Archipel schijnen ver
spreid te zijn, wordt gegeven.
De banteng-kaart toont bovenaan de
halve maan en sterren, omgeven door
een straienbundel met het opschrift: Anna
alwaminos ichmatoe (waarlijk de geloovigen
zijn broeders). De zin hiervan is duidelijk;
de actie in verband met den godsdienst
wordt er mede aangeduid.
Daaronder is afgebeeld een hart, dat in
zich bergt eer stier, die slagvaardig is
(staart in de lucht, pooten srhrap, kop tot
stooten gereed). Bij dien stier de opschriften:
merdika (vrij), koewaso (machtig),
katerangan (tevredenheid), kakoeatan (kracht),
kamaoe (wil).
Men zou hieraan den zin kunnen geven
van het ontwaakt zelfbewustzijn in de harten
der Inlanders, die te voren al te gedwee
met zich lieten sollen, doch thans gereed
staan om voor hun rechten op te komen.
In dat hart zijn geplant (of uit dat hart
komen te voorschijn) verschillende soorten
wapenen, waarvan de officieele verklaring
luidt, dat deze voorstellen de onderscheidene
volken van den Indischen archipel. Daar
boven staat geschreven: billahi, fi sabil al
hak (met God op den weg der waarheid.)
Onder dat hart een toorts, een weegschaal,
padihalmen en aren, gebonden door een lint,
waarop in het arabisch geschreven staaf:
de eene geloovige is voor den anderen
geloovige als een gebouw waarvan het eene
deel het andere versterkt."
Eindelijk, aan het lint vastgeknoopt de
beeltenis van den heer Tjokroaminoto: Dat
is d e man !
IIMtllllllllllllllllttlllllll
SCHILDERKUNST-KRONIEK
MARINUS ADAMSE, MIJ. VAN BEELDENDE
KUNSTEN TE AMSTERDAM (NA-BESPREKINO).
Naast de groote decoratieve beweging, die
de beweging van onzen tijd is, vindt ge een
groot getal schilders, talenten en minderen
bezig, hardnekkig eenzaam-bezig, met te
zoeken naar de Innigheid, die gave der stille
uren. Twee van de zoekers naar d'Innigheid
wonen in Zwartewaal, Wittenberg en Marinus
Adamse. Wittenberg is van deze twee de
meest verfijnde, Adamse, die misschien het
meeste wil van uit een romantischen aanleg,
maar hij is tegelijkertijd, van deze twee
degene, die het meeste moeite zal hebben
met de zuiverheid
Want zuiverheid van kleur, zoowel in het
schilderij, als in zijn zwart-en-wit is het
moeilijke voor hem. Hij heeft of de troebel
heid van Duitsche kunst in zijn werk, f
om die te omgaan wordt hij hard. Maar hij
heeft, gelukkig voor den langen weg, dien hij
vol toewijding zal hebben te gaan, het Hart,
dat noodig is ter zuiverheid. Vast te stellen
is dus onmiddellijk, dat hij nog geen voor
treffelijk werk levert. Vast te stellen is on
middellijk daarna, dat hij vooruit gaat. Een
portret van een Zwartewaler (iets te vél:
type) en van een vrouw en face met een
klein hoedje op, doen begrijpen, waar hij
iets zal kunnen bereiken. Dat is in het
portret van wie de burgerlijken genoemd
worden. Hij kan de afbeeldingen daarvan tot
iets maken, niet zooals sommigen dat kunnen
door Haat, maar zooals hij dat zal kunnen
door genegenheid, door een affectie, die niet
versmaadt, maar aanvaardt en vergroot. Zijn
stille bloemen hebben iets te veel van
porcelein; zijn teekeningen van een boompje,
en van de takken van boomen, zijn dingen,
die ge opmerkt op zijne tentoonstelling.
FRANKFORT'S EERETENTOONSTELLIN
(ARTI, AMSTERDAM)
Het werk van den overleden
Amsterdamschen schilder Frankfort (186*, Meppel?U 20)
bestaat dikwijls uit de schildering van Joodsche
typen; veel werk, hier te zien is in
ZuidAfrika gemaakt. Als de beste werken noteerde
ik 10, Afrikaansche trek; 16 zelfportret, 18,
portret van den Heer Freese; No. 25, een
breiend vrouwtje; 26, langs de wegen; een
neger (29); No. 39, gezicht bij avond op
Marabastad; No. 53, kinderportret; No. 81,
In het gebed; No. 82, In het zonnetje; No.
91, Machinebreien; No. 94, Moeder en kind;
No. 98, Oudemannenhuis (om het lichtspel)....
Ge vindt hier zeker geen schilder van den
eersten rang. Ik beken ook dan, dat ik de
prijzende bespreking van zijn werk, door een
schilderes mij gedaan, niet aanvaard. Het
schilderij van Frankfort is, gemiddeld, een
werk van niet hoogen rang. Wat van kleur
forscher is, zuiverder, en er uit valt, wordt
daarom misschien overschat hoewel het te
waardeeren blijkt. En natuurlijk moet ge bij
dezen Joodschen schilder vinden, wat den
Joden het meest mogelijk is: kleurigheid, en
teven in die kleur; hoe klein soms ook, het
dramatische in de observatie. Dat is Joodsch
(niet de koele vorm. Het zij mij vergund hier
te noteeren, wat mij in den laatsten tijd trof:
de toename van het Joodsche ras in de moderne
en modernste schilders ; dat verklaart, naar wat
ik hierboven als eigenschappen noteerde, veel
van veler moderniteit).
SUZE ROBERTSON. De miskenning van
Suze Robertson wordt langzamerhand tot
een aandoenlijke onbillijkheid.
Het is te begrijpen, dat deze schilderes,
wier grootheid te diep voor de Menigte is,
deze menigte niet dadelijk heeft getroffen.
Het is om dezelfde reden te begrijpen, dat deze
tragische figuur de menigte nog niet werkelijk
treft, zooals lichtzinniger of onbeteekenender
schilders haar treffen. Maar zij moest, hoewel
onwillig, meer zijn erkend. Zij kon, allicht
dien roem genieten bij de Napraters, die
dergelijke talenten steeds genieten : geëerd,
maar niet verstaan. Maar ook deze is haar
ontzegd. En zoo zien we het gebeuren, dat een
der talenten, het zwaarst van innerlijke dracht,
behandeld wordt, als ware haar werk een
grove uiting, en als ware haar tragische ka
rakteriseering van alles een te
verwaarloozen factor in onze schilderkunst.
En daar ging ik menigmaal tegen te keer,
tegen deze miskenning, en daar wil ik nu
weer tegen te keer gaan. Want het werk van
Suze Robertson is op zijn beste oogenblikken
en in vele zijner goede oogenblikken, van
een hoedanigheid, die zeldzaam is. Ik ben in
zulke dingen niet gewoon me te vergissen, en
illllllilillliilliiiiiiiiiiimiiiiiiiiiliiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiM llllllllllllllllii
Vrije Heerenbuizen
TE KOOP
'e Amsterdam
Direct te aanvaarden
Omtrek O «erfoom
N.V. Bouw-en Exploi
tatie Mij. Philomena"
Hoofdweg 13 H. Sloten «.-H.
VASTE KOERS!
Teekening voor de Amsterdammer" van George \an Raemdonck
llllllllliiiiiiiiiiiiiiliimiiilllM
ik vergis me hier niet. Haar vrouwefiguren,
zittend, of bezig in een klein vertrek vol van
licht, zijn wezens van een zware harde, zonder
kleinheid ooit gezien, vol van innerlijks al
tijd. Deze lijven in hun zwaren bouw, en deze
koppen met hun zware trage denken, die de
dagelijksche dingen doen, de eeuwige en
eenvoudige dingen, mogen niet voorbijgezien
worden in een tijdperk, dat trage grootheid van
gevoel moet eeren. Ik heb eens van haar werk
geschreven : de klonters grond lijken aan
alles te hangen, wat Suze Robertson maakt".
De menschen, die zij schildert, zijn zó. Zij
leven met den ernst, waar groote dingen altijd
vol van zijn en altijd langzaam van zijn. En
dit te kunnen geven, is grooter macht te be
zitten, dan menig intellectueel spel bezit.
Want hoe schoon het is de subtiele zwerf
tochten te volgen van den beweeglijken geest,
van tijd tot tijd moet er tusschen ons weer eene
zijn, in wie de mond der diepe Aarde zich lijkt
te openen, en in wie de groote stem der Aarde
uitbreekt met haar langzamen ernst. Deze
ernst en dezestem zijn niet bekoorlijk, maar van
bekoorlijkheid alleen leeft ge niet lam;. In
allles wat durend voedt, moet iets zijn van een
Element, en dat is nu en dan in SuzeRobertsoh;
er moet iets in zijn van een Bekentenis der
Diepten, en dat is in Suze Robertson. En
omdat zulke dingen in haar zijn, is de eer (en
alles wat daaruit volgt) haar door de-Menigte
onthouden, een nieuwe blaam bij de vele, die
op die Menigte rusten en eveneens is het
erkennen, deze waardeerint; te herhalen tot
dat de Napraters en de Menigte haar na mum
melen en aannemen (dit laatste om praktische
redenen !)
P L A s s c u A i; R i
Nieuwe Boeken van deze Week
Dr. H. P. Schim van der L oef f, die
in Bolsjewistisch Rusland alles, wat hij
bezat, verloor en als slachtoffer van de
Bolsjewistische politiek tweemaal gevangen
werd genomen, heeft zijne herinneringen
na zijn terugkomst neergeschreven.
Dr. van der Loeff vertelt in deze herinne
ringen, die in een boekje onder den titel:
Uit den Russischen heilstaat, bij Nijgh en
van Ditmar's Uitgevers Mij te Rotterdam
zijn verschenen, wat hij heeft gezien van
het bolsjewisme in de praktijk; eerst in
Petersburg, waar hij predikant en tijdelijk
beheerder van ons gezantschap is geweest;
later in Moskou, waar hij als gevangene en
geïnterneerde verbleef.
Bij dezelfde Uitgevers Mij zag een tweede
druk van Het Boksen,door P. M. C. Toepoe l,
het licht. Het boek.e is in den tekst en in
de illustraties aangevuld. Een lijstje ver
meldende de op de Olympische Spelen 1920
behaalde prijzen en hunne winnaars is in dit
werk opgenomen.
Eline van Stuwe ( (acqueline Reyneke
van Stuwe) heeft haar nieuwen roman : Storm,
toegewijd aan Jeanne en Willem Kloos.
N. Veenstra is de uitgever van dit boek.
G. A. van D ij k en J. A. D o b b i n g a,
leeraren in lichaamsoefen'ingen te Deventer,
stelden, in opdra ht van de Commissie van
Toezicht op de Rijksgroepen in de provincie
Overijsel, een leiddraad samen, ten gebruike
bij het onderricht aan de Rijksgroepen voor
lichamelijke opvoeding (Gymnastiek,
Openlucht-oefeningen, Lichte athletiek en spel).
De Inspecteur van de Lichamelijke Opvoeding
M. F. Graafland schreef in dit, bij Nijgh en
KUHSJHANDEL
JACK HIEKEHK vjh Chef Goupil & Co.
23 & 25a Lange Houtstr.' s-Gravenhage
MEESTERWERKEN VAN DE
17e EEUWSCHE, HAAGSCHE
EN FRANSCHE SCHOOL
Naar aanleiding van Poincaré's benoeming tot Voorzitter van de commissie voor
Buitenlandsche Zaken
BATENBURG & FDLMEI
| Oen Haai) Huiio-nsoark II
SPECIALITEIT:
Verhuizingen onder Garantie
Bar-qplaatsen voor Innoed Is
van Ditmar's Uitg. Mij verschenen, werk
een aanbeveling.
Een negende druk van de Algemeene
Mu-iekleer, door J. Worp, herzien en uit
gebreid door S. van Milligen, ver-cheen bij
den uitgever J. B. Wolters, Groningen
den Haag.
Een vijfde druk van Renéouillin's
La Philosopliie de M. Henri Bergson verscheen
te Parijs bij Bernard Grasset.
Van het boek van H e n r y N o ë l
Brailsford, Ajter the Peace, zag een
hollandsche vertaling, bij de Uitgevers Mij.
Elsevier, het licht onder den titel Hoe redden
wij Europa ? J. de Gruyter bezorgde deze
Nederlandsche bewerking.
De Chineesche Fluit bevat lyrische
Chineesche gedichten door de dichteres Helene
S war t h metrisch naar de bewerking van
H. Bethge vertaald. Dit bij J. M.
Meulenhoff te Amsterdam verschenen bundeltje geeft
een klein beeld der Chineesche lyriek over
het tijdperk vanaf 1200 v. Chr. tot heden.
De Voorzitter der Alg. Ned.
Toonkunstenaarsvereeniging, M.C. van de Rovaart,
schreef in Morks beroeps-bibliotheek over:
Het Beroep van den Musicus.
In Van Goor'sGeïllustreerde Keurbibliotheek
verscheen een tweetal boeken voor kleine
kinderen : C l m e n c e M. H. B a u e r,
Miesje, (tweede druk), Hector Malot,
Alleen op de wereld, Nederlandsche bewerking
van J. M. en F. H. N. Bloemink, met
teekeningen van Tjeerd Bottema.
BOEKENN1EUWS
De rechtsgeleerde-wijsgeerige- en letter
kundige bibliotheek, nagelaten door wijlen
mr. j. A. L e v v, zal in den loop der
maand April I 21 worden verkocht door
het Internationaal Antiquariaat (Menno
Hertzberger) te Amsterdam.
IDAhOY KNHAAfil
[HAIAJA VARHOND j
HOUTBOUW
[HANTQOfi
JJCN tlAAG - TCL.INT/Cn.25602361
LtVEBT OC/VE»LANCO INZtE* M>«TCN
TUD ALLE HOUTCONyTRUCTICy
AL/
LANDHUIZEN
SCHOOLGEBOUWEN
JACHTHUIZEN
ZIEKENHUIZEN
INLICHTINGEN OPAANVPAAC
CHRISTINE DOORMAN, Uren met
Andersen. Boeken van Wijsheid en Schoon
heid." Hollandia-Drukkerij. Baarn.
Het moet een geluk zijn geweest voor
Christine Doorman dit boek te. schrijven, zooals
voor ons die 't lezen. Is er iets heerlijkers te
denken dan dat men opeens binnengeleid
wordt in een tuin, waar men als kind geweest
is, en in dien tuin zit de dichter van onze kin
derjaren en leest ons ais vroeger zijn sprookjes
voor. We waren ze vergeten, maar ze leefden
nog in ons onderbewustzijn, en nu we ze
hooren, hooren we meespreken de stemmen die
vroeger tot ons spraken ; de omgeving is de
omgeving van onzen kindertijd, voor elk een
andere ; we zien 't boekje met den versleten
omslag en de bladzijden met ooren, van 't vele
omslaan, of we hooren den stem van wie de
sprookjes voorlas. Al de verbeeldingen die
't sprookje toen opriep, ze komen weer; om
onzen mond trekt de lach over de toen genoten
grappen ; het gevoel van spanning over wat we
eigenlijk al wisten dat komen moest, het beeft
in ons na, en daarbij overhuift ons een zeld
zaam gevoel, dat verloren was geraakt op de
door 't koude cultuurlicht beschenen wegen :
't gevoel van 't mysterie, at als een lichte
nevel is, waardoor alles fijner lijkt, en die we
toch te doordringen trachtten, om te zien wat
er achter zat. En nu we ze weer lezen, komt er
een nieuw genot bij: wij zien, dat we gelijk
hadden in ons vaag vermoeden ; er is nog meer
achter dien nevel. Enkele dingen zagen we
vanzelf al verschijnen : het leven heeft het
ons geleerd door zijn smarten, de menschen
door hun wreed- en domheden ; wat grappig
alleen leek, blijkt fijne humor, soms ironie,
en wat boeide door kleur of afwisseling van
gebeurtenissen krijgt dieper beteekenis. Maar
andere stukken zijn er, waarbij de inleidster,
die van het wereldsprookje eenstudie maakte,
ons helpt den nevel te doorschouwen. Ze doet
dit, door in eenige sprookjes gemeenzame mo
tieven met oude volkssprookjes aan te toonen,
die op oud geloof berusten, en door bijzonder
heden der sprookjes met 't leven en de per
soonlijkheid van Andersen in verband te bren
gen. Als verklarende en beschouwende stukjes
wisselen deze de fragmenten uit de sprookjes
af, ingeleid door het Leven van Andersen" door
hemzelf verteld in Mit Lyv's Eventyr"
(het Sprookje van mijn Leven).
Zoo hooren we hoe ,,de Reiskameraad,"
het sprookje dat mij, en misschien velen met
mij, als kind die tegelijk aantrekkelijke en
afstootende griezel van het geheimzinnige gaf,
die 't ons telkens deed overlezen, een over
oud Semietisch volkssprookje, De Dankbare
Doode", is, dat in verband staat met het ge
loof dat de ziel na den dood, moe van 't leven,
eerst, vór haar verder zwerven, rusten wil.
De jonge man uit het sprookje, die om zulk
een doode rust te geven, geheel zijn vaderlijk
erfdeel weggeeft, wordt daarom door dezen
beschermd. Doch hij heeft driemaal een be
proeving te overwinnen, omdat wij den
drievoudigen weg moeten gaan, die leidt naar het
groote Pad ter volmaking."
Maar ook in Andersen's oorspronkelijke
sprookjes vinden we de oude motieven, zooals
in de Zeemeermin", het motief van het zwij
gen dat ook in de Wilde Zwanen", oorspron
kelijk een Hessisch volkssprookje, voorkomt,
en een oud religieus gebod is voor hen, die de
goden iets afsmeken. En allerlei wonderbaarlijks
in de sprookjes van Andersen, evenals in de
volkssprookjes, wordt ons verklaard, door 't
oude geloof omtrent den droom, dat tijdens den
slaap de ziel het lichaam verlaat en rondzwerft.
Uit dezen overrijken schat van
droommotieven heeft Andersen ,?,de Westersch Inge
wijde"". ... veel geput. Zijn aan eeuwigheid en
onsterfelijkheid geloovende natuur sloot zicli
daarbij aan, geen wonder dat ook zijn sprook
jesmotieven dezelfde zijn als die der aller
oudste van de meest verschillende volken."
Gelijk een Westersch Ingewijde", ziet de
schrijfster den sprookjesdichter en ze wijst ons
in verschillende verhalen en sprookjes op zijn
geloof in onsterfelijkheid en hoe hij dat zag,
wat achter de dingen is, datgene wat het
blijvende en goddelijke is, en dat men niet
leert zien door geleerdheid, maar alleen in
tuïtief door de hoogere wijsheid." En in
andere fragmenten toont ze ons den dichter in
zijn onuitputtelijke fantasie, eenig in het
weergeven der natuur, in het beschrijven van
een kinderziel, en ongeëvenaard geestig,
waar hij het onderscheid tusschen echt en
onecht scherp wilde doen uitkomen, in de wijze
waarop hij het onbezielde wist te bezielen."
Zwaar is Andersen's strijd geweest tegen het
publiek dat hem bespotte, maar hij was de
dichter, die ondanks alles geloof had in eigen
roeping, wellicht ook omdat hij de humor
bezat, die hem in zijn boek Zweden," Het
Schild van den Dichter" wilde doen versieren
met een motief uit de Duizend en n Nacht:
Men behoeft Sheherazade slechts te schilderen
die den sultan sprookjes vertelt. Sheherazade
is de dichter en de sultan is het publiek dat
aangenaam onderhouden wil worden, want
anders slaat hij S. het hoofd af. Machtige
Sultan ! Arme Sheherazade !"
Maar ook omdat hij zich voelde Uitver
koren dichter Gods," 't instrument in Gods
handen," zooals hij 't in De Inktkoker en de
Pen" heeft gesymboliseerd. Het is daarom
dat de schrijfster de beschuldiging afweert
van hen, die Andersen, die zich zoo naïef
tevreden over eigen werken en hun succes uit
liet, ijdel noemden: Niemand meer dan Ander
sen juist voelde, hoe hij slechts de geroepene
was om Gods stem over te brengen op de
menschen. Hij beschouwde zich als het kanaal
waardoor het Goddelijke tot den mensen
gebracht werd en hij was er diep van door
drongen te zorgen dat dit kanaal zoo zuiver
mogelijk was, zoodat het Goddelijke er
onbezoedcld door weerklinken kon."
En dan, de schrijver, die toch vór alles
kinderschrijver was.'... ziet alles aan met
de oogen van een groot kind, hij zou anders
de rechte man niet zijn om voor kinderen te
schrijven Het (kind dan ook) voelt
volmaakt begrepen te worden door hem ; het
heeft geen geheimen voor hem, het geeft zich
onbevangen geheel aan hem. En de
kinderschrijver, gelukkig daarmee, voelt tevens
een onbeschrijfelijk groot gevoel van verant
woordelijkheid zich dit waardig te maken
Al het 'beste in hem komt plotseling naar
boven; hij is ook kind, rein, onschuldig,
onbevangen ! Zijn ware natuur is er dan enkel
ook. Hu is in zijn element, hij is gelukkig."
Gelukkig te zijn, eigen leven te zien als een
sprookie, Andersen vermocht het, en de kin
derschrijfster die*over hem schreef verstond
den kinderdichter, omdat ze hem innerlijk
verwant is. C. A. B. v. H E R \v E R D E N
AKTHUR SCHNIT/.I.ER, Casanova's
terugkeer. Vertaald door Alice van
Nahuys en ingeleid door J. de Meester.
Amsterdam 1920. Etn. Querido.
Casanova is een van de heiligen uit de hel,
en een braaf christenmensen behoort hem niet
te vereeren. Toch kan het niet ontkend wor
den, dat de belangstelling, die de schim van
dezen geraffineerden deugniet omgeeft, wel
wat op vereering gelijkt. Arthur Schnitzler
heeft de figuur hoog genoeg gevonden, om
hem te kiezen als de held van een roman, en
de groote Oostenrijker heeft ook in Casanova's
Heimfahrt weer een werk gegeven, dat tin
telt van geest en sprankelt van vernuft, een
boeiend en onderhoudend verhaal, vooral.
Hij heeft er Casanova in geteekend zooals wij
hem kennen uit de geschiedenis en uit zijn
gedenkschriften, niet heter, maar ook niet
slechter, uit laatste mag hier wel zonder re
strictie worden opgemerkt. Want Casanova,
hij mag dan een groote schurk geweest zijn,
was toch niet de gepersonificeerde slechtheid
zelf. Hij aanvaardde de consequenties van al
zijn romantische boevenstreken, en de gevaren
waarin hij anderen stortte, brachten voor hem
zelf geen mindere perikelen mee. Deze per
soonlijke moed, moge hij ons dan ook verschij
nen in de gedaante van brutaliteit en ver
metelheid, maakt den avonturier tot op zekere
hoogte sympathiek.
Daarbij komt, dat Schnitzler Casanova tee
kent in het eerste vallen van zijn ouderdom,
dat is in de meest tragische omstandigheden,
die denkbaar zijn voor den man, die eenmaal
zóin den overmoed van jeugd en schoonheid
heeft geleefd als Casanova. Deze tragiek geeft
een hooge waarde aan het verhaal. Als Casa
nova, zonder zich om de keuze zijner middelen
te bekommeren, in de slaapkamer van het zoo
heftig begeerde meisje Narcolina is doorge
drongen, en zij hem uren van liefde heeft ge
schonken, in de meening dat zij die geeft aan
haar minnaar Lorenzi, valt hij tegen den mor
gen in slaap. Als hij ontwaakt, heeft Norcolina
hem herkend, en dadelijk volgt zijn straf :
, was er in Narcolinens Bliek las, war
nicht, was er tausendmal lieber darin gelesen :
Dieb Wüstling Schurke ; er las nur
dies eine?, das ihn schmachvoller zu Boden
schlug als alle andern Beschimpfungen ver
mocht natten er las das Wort, das i h m von
allen das furchtbarste war, da es ein endg
ltiges Urteil sprach : Alter Mann."
Het boek is goed vertaald en mooi uitge
geven. Johan de Meester schreef een korte in
leiding, waarin met treffend gekozen woorden
het wezen van den interessanten avonturier
is belicht. H. MIDDENDORP