Historisch Archief 1877-1940
8880
Zaterdag 5 Vaart
A°. 1981
DE AMSTERDAMMER
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
Onder Hoofdredactie van Prof. Dr. G. W. KERN KAMP
Redacteuren: Prof. Dr. H. BRUGMANS, Dr. FREDERIK VAN EEDEN, Mr. J. A. VAN HAMEL, Dr. G. NOLST TRENITÉen H. SALOMONSON
UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF
Prijs per No. f 0.25. Per half jaar 16.25. Abonn. loopen per jaar
Redactie en Administratie: Keizersgracht 333, Amsterdam
Advertentiën f 0.75 per regel plus 10 cent dispositiekosten
INHOUD: 1. Een bedelbrief, door Prof.
Dr. O. W. Kernkamp. Cecil Rhodes, door
Dr. W. G. C. Byvanck.?2. De Nederlandsche
Week in Spanje, door C. van Eeghen.
Nieuwe Overheidszorg, door I. Santcroos.
Krekelzang. Buitenl. Overzicht, door Prof.
Mr. J. C. van Oven 3. Het roode lampje,
door Dr. F. van Eeden 5. Voor Vrouwen
(red. Elis M. Rogge): Een nieuwsjaarsdag,
door Ellen Forest. Huishoudelijke con
flicten, door Ariëtte. -?Prof. Dr. Kristine
Bonnevie, door N. Mansveldt?de Witt
Huberts Uit de Natuur: door Jac. P. Thijsse
7. In het Rijksmuseum, door Mr. J. F. W.
Jeltes Schiiderkunstkroniek, door A.
Plasschaert?Spreekzaal, door P. Corn.de
Moor en Jhr. A. W. O. van Riemsdijk.
Het nieuws uit Rusland, teekening van
George van Raemdonck. Boekbespreking,
door Corn. Veth en Dr. Joh. C. Breen S.
Uitvoering Studententooneel, doorEdm.Visser.
Med. Kroniek: Lepra I, door Prof.Dr.W. Storm
vanLeeuwen Het werkloosheidsvraagstuk II,
door Jhr. Mr. H. Smissaert.?10. Ruize-rijmen;
Charivaria, door Charivarius. Uit het Klad
schrift van Jantje.?Roy al Auction Bridge, door
Bridger. Onze Puzzle. 11. Het gemeentelijk
programma van den Amsterdamschen
Vrijheidsbond, teekening van Joh. Braakensiek.
't Echec-Weiss, teekening van Jordaan.
Muziek in de Hoofdstad, door H. J. den
Hertog. Feuilleton : Poppenmoraal, door
Joh. C. P. Alberts.
BIJVOEGSEL : Bij de overdracht van het
presidentschap, teekening v. J. Braakensiek.
tllllllllllllfll!
IIII1IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIII
EEN BEDELBRIEF
In de rubriek Spreekzaal" van dit
nummer bepleit Jhr. van Riemsdijk de
instelling van n groot pensioenfonds
voor tooneelspelers, opdat er eens een
einde kome aan het gebedel.
Weerzinwekkend" gebedel, schrijft
hij; en met dat adjectief geeft hij in
derdaad de gevoelens weer, die vooral
in den laatsten tijd bij menigeen gewekt
zijn door het telkens weer een beroep
doen op de publieke weldadigheid ten
bate van kunstenaars. Het is stuitend,
dat dit moet gebeuren, in de eerste
plaats voor hen, te wier behoeve het
geschiedt.
Gelukkig kan hij ook een middel
aangeven om dit gebedel overbodig
te maken, zonder dat weer de hulp
van den Staat wordt ingeroepen;
door een fusie van reeds bestaande
pensioenfondsen of
ondersteuningskassen kan, naar zijne meening, al veel
worden bereikt.
Het ware te wenschen dat ook voor
een andere categorie van kunstenaars,
de letterkundigen, op dergelijke wijze
kon worden gezorgd.
Dat wil dus zeggen : door een pen
sioenfonds, in eigen kring gesticht,
met financieele hulp van vermogenden,
die ook op deze wijze de beoefening
van kunst en letteren willen bevorderen.
Sinds wij een Ministerie van Onder
wijs, Kunsten en Wetenschappen heb
ben, heeft de Regeering een enkele maal
een bescheiden jaargeld toegekend aan
verdienstelijke letterkundigen.
Maar slechts aan weinig uitverkore
nen viel zulk een ondersteuning ten
deel ; er blijven er nog verscheidenen
over, die er aanspraak op zouden kun
nen maken, zoowel wegens hunne
beteekenis als kunstenaar, als door de
omstandigheden, waarin zij verkeeren.
CECIL RHODES
(1853?1902)
l
Zijn vader bestemde hem voor dominé.
De oude heer, van een landbouwersfamilie
uit mjdden-Engeland, was een rechtschapen
geestelijke in moreelen en in physieken zin.
Hij kende niets hooger dan zijn ambt en ver
vulde het stipt en rationeel zijn preeken
namen hem en den hoorders nooit meer
dan tien minuten. Zijn kinderen gaven het
voorbeeld van den kerkgang.
Zeven zoons wiesen hem op, Cecil was de
derde. De vader sprak over hen met trots als
de engelen der zeven kerken" van de Open
baring, zij moesten allen zuilen worden van
de geestelijke wereldorde. Inderdaad hebben
allen hun engelendom op een andere manier
zoeken te bereiken ; de meesten zijn in dienst
gegaan bij het leger, een paar hebben
gezworven, ik meen niet dat er veel van hen
is terechtgekomen, behalve van Cecil, die
onder de wonderlijke engelen" zal zijn te
ordenen, evenals men wonderlijke" heiligen
kent.
Wat moet men zeggen van onzen held als
jongman?
Zijn jeugd, noch zijn omgeving heeft veel
physionomie. Hij spreekt zich niet uit. Het was
in huis zeker ongezellig. Ieder van de broeders
ging zijn eigen weg. Men mist de moeder. Zij
ron hiolHpn van h H P r
Toch zouden wij voor hen niet in
de eerste plaats een beroep willen doen
op den Staat. Wanneer zij daarheen
verwezen worden, zullen zij afhankelijk
blijven van officieele waardeering, die
mede bepaald wordt door de politieke
kleur van de Regeering. Ook is het
in deze tijden ieders plicht, den Staat
niet te bezwaren met uitgaven, die
niet volstrekt noot! zakelijk zijn.
Het ligt op den weg der Vereenigins.'
van letterkundigen om een pensioen
fonds te stichten, dat voor hare leden
de zorgen van den ouden dag kan ver
lichten ; maar uit eigen middelen zal
haar dit vermoedelijk niet spoedig
gelukken ; zij zal daarbij gesteund moe
ten worden door vermogende Neder
landers, die het pensioenfonds door
schenkingen versterken.
Zoo zal althans iets gedaan kunnen
worden om den levensweg van litte
raire kunstenaars, die in een klein land
als het onze zoo vaak met matcrieelen
nood hebben te worstelen, een weinig
te effenen.
Maar dit is niet het eenige, dat par
ticulieren kunnen doen en behooren
te doen. Zij moeten niet alleen helpen
zorgen voor letterkundigen, wier beste
jaren van scheppingskracht zijn ver
streken ; zij moeten het ook aan hen,
wier talent nog in opkomst is of reeds
in vollen bloei staat, mogelijk maken
zich ten volle aan hunne kunst te
wijden en niet onder te gaan in den
strijd voor het dagelijksch brood.
Een van de vele wijzen, waarop het
Maecenaat kan worden uitgeoefend,
is, als de minst dure, voor velen toe
gankelijk ; het is deze, dat men de
kunst bevordert, door het werk van
de kunstenaars te koopen.
Vooral de litteraire kunst heeft zulk
een bescherming thans dringend noodig.
Al is in den laatsten tijd de
papierprijs gedaald, de voornaamste reden,
waarom boeken zooveel duurder zijn
geworden,bestaat nog steeds: de druk
kosten zijn nog Buitengewoon groot,
en het laat zich niet aanzien, dat zij
zullen verminderen, eer het tegendeel.
In het verslag van den
Nederlandschen Uitgeversbond over het
afgeloopen jaar wordt dan ook de klacht
herhaald, die reeds vroeger was aan
geheven : men koopt minder boeken
op het gebied van kunst en letteren".
Of dit nu hieraan toegeschreven moet
worden, dat men zijne ontspanning
minder in lectuur zoekt, en meer bui
tenshuis, dan wel aan de omstandig
heid, dat het publiek, dat vroeger
boeken kocht, zijne uitgaven moet ver
minderen en in de eerste plaats gaat
bezuinigen op den post voor tijdschrif
ten en boeken, het resultaat blijft het
zelfde j; de afzet van de boeken is veel
minder geworden, en als de uitgevers
geen reden tot verheugenis hebben,
hebbei: de auteurs gewoonlijk reden
tot klagen.
Niet alleen de kunst beleeft slechte
dagen ; ook de wetenschap komt in de
verdrukking.
De beoefening van de wetenschap
heeft nooit rijkdom gebracht, behalve
aan de weinigen, wier kennis of onder
zoekingen practische waarde hadden.
IIIIIIIIIIIIIIIIIIH iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiimiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii
maar zij werd in beslag genomen dwor de
zorgen voor haar zeer talrijk kroost en voor
de huishouding.
Wat men aan Cecil had, was van den beginne
af niet duidelijk. Hij leefde teruggetrokken,
was onhandig, slordig, zat niet goed te paard ;
zoo is hij eigenlijk zijn heele leven voortgegaan,
maar zelfs in zijn vroegsten tijd moest men
hem niet te na komen, dan wist hij van zich
af te slaan, en scheen hij afgetrokken in ik
weet niet wat voor droomerijen, hij hield altoos
zijn praktischen blik. Ook zoo is hij gebleven.
Een vriend vertelt van Cecil : wanneer zij
samen door het land gingen, keek hij niet naai
de aardige boerenmeisjes die hen over de hei
ning begroetten, maar hij maakte zijn op
merkingen over de meerdere of mindere zorg
aan de hoeven besteed. Later, als hij met de
Boeren in Znid-Afrika had te doen, kon hij
hun zijn verstand van het boerenhandwerk
toonen. Vrouwen heeft hij altoos als een bij
zaak beschouwd. Wie hij was is hij dus al
jong geweest.
Of laat ons het liever zoo uitdrukken : het
kind zijn heeft hij nooit afgeleerd.
Zijn jongensopvocding is in Engeland niet
voltooid geworden. Zijn vader nam hem met
zestien jaar van school, om zelf z ijn studies te
leiden. Maar na korten tijd stuurde hij hem
voor zijn zwakken borst naar Zuid-Afrika als
gast van zijn ouderen broeder die kolonist was
in Natal. Cecil kwam in Port Durban aan,
mager, schuw en slungelig uitziend onder zijn
wilde blonde haren. Zijn broeder vond hij er
niet, die was op reis. Zoo was het welkom dat
Afrika bood aan zijn toekomstigen keizer.
Ik weet niet of men heeft opgelet, hoe dik
wijls' mannen die in de koloniën een naam en
soms een wereldnaam hebben verworven,
in de streken waar hun bestemming bleek te
liggen op vroegen leeftijd zijn aangeland,
verlaten, berooid en bijna zonder de minste
voorbereiding. Maar zoo'n Engelsche jongen,
al is hii nas vpprtipn iaar. weet toch ziin weg
De geleerden hebben daar niet veel
onder geleden ; hunne eisenen voor
het materieele leven zijn gewoonlijk
bescheiden ; zij hebben op vele kunste
naars ook dit voor, dat zij meestal in
dienst van Staat of gemeente zijn en
dus vaste, zij het dan bescheiden
inkomsten hebben. Gebedeld behoefde
er voor hen niet te worden : op hun
ouden dag zijn zij zeker van een pen
sioen.
Zoo was het althans tot dusverre.
Ook zij leiden onder de tegenwoordige
omstandigheden, in zooverre als de
vermeerdering van hun jaarwedde ach
terbleef bij die hunner uitgaven. Op
den duur zal dit zich wreken ; de be
oefenaars van de wetenschap zullen
meer en meer worden gedwongen tot
het zoeken van bijverdiensten, of wel :
een zuiver wetenschappelijke loopbaan
zal alleen kunnen worden ingeslagen
door hen, die vermogen hebben ; noch
het een, noch het ander zal aan de
wetenschap ten goede komen.
Dit zal zich eerst langzamerhand
doen gevoelen. Urgenter is een ander
gevaar voor de wetenschap. De hooge
drukkosten bedreigen niet alleen de
litteraire kunst, maar ook haar.
Het debiet van wetenschappelijke
boeken of tijdschriften, dat uit tien
aard der zaak altijd reeds beperkt was,
is ten gevolge van de tijdsomstandig
heden nog verminderd ; verschillende
tijdschriften zullen weldra moeten
ophouden te verschijnen, indien ze
geen financieelen steun krijgen ; we
tenschappelijke werken zullen geen
uitgever vinden, tenzij de auteur bereid
en in staat is de kosten ervan grooten
deels zelf te dragen ; niet-gefortuneerde
studenten zullen hun academisch proef
schrift niet kunnen laten drukken, tenzij
hun de middelen daartoe worden ver
schaft.
Ook in dezen nood zoekt men weer
hulp bij de Regeering. Tot den Minister
van Onderwijs, Kunsten en Weten
schappen wordt telkens Ir.'t verzoek
gericht, door een njk'Y.'ijdrage de ver ,
schijning van een wctenschappelij k
werk mogelijk te maken. Redacties
van tijdschriften, die het hoofd niet
boven water kunnen houden, wenden
zich tot hem met het verzoek, op de
begrooting van zijn departement een
post voor subsides uit te trekken. In
academische kringen kan men al den
wensen hooren uiten, dat verdienste
lijke proefschriften van onbemiddelde
studenten voor rekening van het Rijk
zullen worden gedrukt.
Het laat zich begrijpen dat de Mi
nister met den besten A'il aan al
dezeaanvragen om subsidie niet zal kunnen
gehoor geven en dat, zoo hij zich liet
vermurwen, door de Kamers bezwaar
zal worden gemaakt tegen de inwilliging
ervan. Dezer dagen is dit reeds ge
schied iu de Eerste Kamer; de heer
van Nierop heeft daar gewaarsciuiwu,
dat men wel weet, waarmee men be
gint, maar niet waarmee men uitscheidt.
Dit jaar heeft het Tijdschrift voor
rechtsgeschiedenis een subsidie
ufekregen : natuurlijk /uilen tal van an.kre
tijdschriften voor het volgende jaar
hetzelfde komen vragen.
Dat zullen zij inderdaad, en ook voor
PRIJSVRAAG
VOOR EEN
Oorspronkelijke Nederlandsche Operette
In aansluiting aan de inededeelingen in de Amsterdammer" van 25 December
j.l., betreffende den uitslag van liet eerste gedeelte van bovengenoemde
prijsvraag, waarbij de libretti:
1. BLANK EN ROOD
2. POPPENMACHT
3. SASKIA
(waarvan de auteurs zijn: 1. F. J. W. SANDEL en W. VRIJLANDT te AMSTERDAM;
2. P. A. BRUINSMA, notaris te BOLSWARD en 3. MR. A. T. Vos, advocaat
te APPINGEDAM) zijn aangewezen om mede te dingen in het tweede gedeelte
dier prijsvraag, doen wij hieronder de regels voor mededinging in dit tweede
gedeelte volgen.
1. Gevraagd wordt een muzikaal tooneelwerk, w a a r b ij gebruik is
gemaakt van een der drie genoemde teksten: Blank
en Rood, P o p p e n m a c h t of S a s k i a.
2. De composities zullen worden beoordeeld zoowel naar haar muzikale
kunstwaarde als naar haar dramatische eigenschappen en geschiktheid voor
Ivjt Nederlandsche publiek, tevens naar haar praktische uitvoerbaarheid.
3. De componist zoekt overleg met den librettist, waartoe de Amster
dammer" desgewenscht zijn medewerking verleent.
4. Een jury, bestaande uit de heeren DR. FREDERIK VAN EEDEN, J. RICHARD
HEUCKEROTH, HERMAN ROELVINK en BERNARD ZWEERS, zal de ingekomen
composities beoordeelen.
5. Voor het best gekeurde werk, dat voor eene bekroning in aanmerking
komt, zal worden toegekend een prijs van
ZES HONDERD GULDEN.
6. De jury heeft het recht te beslissen, dat geen der werken voor
bekroningin aanmerking komt. In geval van gelijkwaardigheid van meerdere werken,
die voor bekroning in aanmerking komen, beslist het lot over de toekenning,
tenzij de bekroonden aan eene verdeeling van den prijs de voorkeur geven.
7. Het bekroonde werk blijft het eigendom der componisten.
8. de Amsterdammer" zal de uitvoering van het bekroonde werk, zooveel
in zijn vermogen ligt, bevorderen.
9. Verlangd wordt een duidelijk afschrift van de orkestpartituur met
ondergelegd klavieruittreksel; alles zooveel mogelijk op losse genummerde bladen.
K). De inzending moet worden ingezonden onder een motto (korte
spreuk of versregel).
11. Een afzonderlijk, goed gesloten, bij te voegen couvert, van buiten
voorzien van hetzelfde motto als dat van de ingezonden partituur, moet een
briefje inhouden, bevattende den volledigen naam van den componist en zijn adres.
12. Alleen het aldus gesloten couvert, behoorende bij het bekroonde werk,
zal door de jury worden geopend; de naam van den maker zal vervolgens
worden bekend gemaakt.
13. De inzending moet aangeteekend geschieden vór l Februari 1922 aan
de redactie van de Amsterdammer", Weekblad voor Nederland, Keizers
gracht 333, Amsterdam.
14. Is aanvulling of wijziging van de jury noodig, dan wordt daarin voorzien
door de Amsterdammer", na overleg met de jury.
15. Geen verantwoordelijkheid wordt door ,,de Amsterdammer", redactie,
uitgevers of juryleden op zich genomen, voor het op eenigerlei wijze geheel
of gedeeltelijk verloren gaan der inzendingen.
16. Twijfelpunten of geschillen, gerezen bij de uitlegging van deze voor
waarden, of bij de werkzaamheden der jury of anderzins, worden beslist dooi
de redactie van de Amsterdammer".
Voor De Amsterdammer", Weekblad voor Nederland:
VAN HOLKEMA en WARENDORF, Uitgevers
andere wetenschappelijke cl oei e i uden
zal men eten steun van het Rijk inroepen
en moeten inroepen, wanneer niet van
elders hulp wordt geluiden.
l let zou de taak van. wetenschappe
lijke geniinlschappen zijn, om hier bij te
springen ; sommige daarvan hebben
eigenlijk geen andere reden van be
staan meer, dan het verleenen van
fiiiancieelen steun aan wetenschappelijke
uitgaven en onderzoekingen. Maar verre
weg de meeste van deze genootschappen
beschikken niet over ruime inkomsten ;
zij teren gewoonlijk op een kapitaal,
dat in vroeger jaren is bijeengebracht.
maar dat in den laatsten tijd door
scheiikingeii of legaten niet werd ver
meerderd : hare financiën laten niet
toe om plotseling hare uitgaven
te verdubbelen ut' te
verdriedubbelen.
Aan de vermogende Nederlanders
is liet, om deze genootschappen in
staat te stellen de gevraagde hulp
tebieden. Het mag wel eens gezegd wor
den, dat oe wetenschap ten onzent
op verre na niet ddi steun geniet, die
haar in andere landen door rijke
parIe vinden. Cecil, die mi zeventien is, krijgt een
onderkomen in Pieter-Maritxburg, hij vrien
delijke menschen, pakt zijn studieboeken voor
theologie uit, en wacht op zijn hrneder.
Het is duidelijk, zeggen de menschen, de
jongen is geknipt voor dominc op het plat ie
land in (ingeland.
Tegen het eind van het jaar komt broei'
Herbert 'ian, en hij neemt Cecil dadelijk mee
naar de katoenontginning, die hij op 't oog
had, om daarna, door de diamantkoorts aan
getast, verder te zwerven naar het veld van
Kimberley. Ook daarheen riep hij Cecil op.
Rhodes, op avontuur en voor het herstel
van zijn gezondheid naar Afrika gegaan, had
dus het werelddeel bereikt juist op het
oogenblik dat de ontdekking van den fabelachtigen
rijkdom zijner diamant- en goudvelden een
geheele omkeering van zijn toestand te weeg
bracht. DaA arme boerenland met zijn hui
selijke twisten werd plotseling een kampplaats
voor de gelukzoekers der wereld. Fortuin kon
worden gemaakt. Het was Fortuna wier roep
stem schalde tot aan de uithoeken der aarde.
De jonge Engelschman had in Natal er
varing opgedaan van het Afrikaansche land
bouwbedrijf en van het besturen der inboor
lingen. Zijn broeder was tevreden, hij wilde
met hem samenwerken op het diamantveld.
Cecil pakte zijn klassieken, zijn Grieksche
woordenboek en zijn graverswerktuigen op
een ossenkar en trok heen van Pieter
Maritzburg voor een lange reis van een maand over
den Drakenbergdie het Afrikaansche kustland
scheidt van de gruote Zuidelijke hoogvlakte.
Een reis vol ontberingen en ongemakken,
met heel weinig afwisseling, maar zij gaf hem
juist wat hij verkoos.
Van nature was hij een droomer, uren lang
kon hij broeden over zijn gevoelens, totdat
/ij zich als beelden vormden die in elkander
overvloeiden, zonder dat zij steeds een indruk
nalieten. De hoogvlakte welke hij doorkruiste
mae eentonig heeten, haar atmosfeer, de lucht
die haar bezielt is bijzonder opwekkend en
prikkelt in buitengewonen mate den geest.
En dan het licht !, wie eenmaal onder de
bekoring is geweest van het eerste aanbreken
van den morgenstond over het veld, of van
de purperen schittering van den avond en van
de majesteit van den maannacht die kent geen
natuurtooneelen, daarbij te vergelijken. De
naïeve geest van Cecil Rhodes liet zich door
dringen door die tafereelen als door een weer
galoos genot.
Hij droomde : in tegensteling tot het
verweekelijkende, subtropische klimaat van Natal
vond hij hier in een omgeving van lucht en
licht het vaderland van zijn ziel.
Maar aangekomen op het diamantveld sloeg
hij de hand aan 't werk op het kleine perceel
grond dat zijn broeder voor hem had be
machtigd. De diamantgravers met hun zwarte
werklieden waren als een hoop mieren op een
heuvel. De afgedeelde perceelen, dikwijls weder
onderverdeeld, lagen alle vlak naast elkander.
Dat gaf aanleiding tot voortdurend getwist,
en nu het waarlijk niet hun beste
menschenexemplaren zijn geweest, die Amerika, Austra
lië en bijna ieder land van de wereld hadden
uitgestuurd om daar het zand en het leem
en de gesteenten uittegraven in de ver
wachting dat er diamanten uitgezeefd zou
den worden, was het een leven van ruw
heid, waarbij alleen de man die zich kon
laten gelden het uit kon houden. Die schuwe
jongen van achttien of negentien jaren, ruwer
en heftiger dikwijls dan de anderen, liet zich
niet overbluffen, en, hebben de broeders een
tijd lang samengewerkt ook een derde
broeder voegde er zich bij, gerust werd aan
Cecil het bestuur van hun perceelen overge
laten, wanneer hen de zwerverslust overviel
of hun zaken hen elders riepen.
Hij had iets aparts; zelfs onder het werk
of bij het verkeer met kameraden zat hij
tijden lang ineengedoken te peinzen als leefde
hij in verre regioenen ; men lachte wel over
item, maar men respecteerde zijn absenties
omdat hij ondanks zijn droomen op de hoogte
was van de zaken en eigen voordeel, zoowel
als het voordeel van die met hem gingen
buitengemeen verstond. Hij vormde compag
nieschappen en begon een klein kapitaal te
vergaderen. Maar voor zijn plannen was dat
nog niets. Rijk worden, machtig ruk ! Zoo
zag hij het beeld van zijn toekomst.' En zijn
gezondheid boezemde hem weer bezorgdheid
in.
Toen nam zijn broeder hem mee naar de
Transvaal. Daar leerde hij het hart van
ZuidAfrika kennen. Hij gaf het zijn liefde. Misschien
kwam daar een grootere ambitie over hem,
dan van enkele fortuin. Hij gevoelde wat aan
zijn opleiding ontbrak. Kon hij dat nog in
halen? Zijn middelen en zijn compagnieschap
stelden hem in staat om naar de Universiteit
van Oxford te gaan. Kort en goed besloot hij
naar Engeland terug te keeren. Afwisselend
was hij daar tot hij in 1881 zijn graad aan de
hoogcschool verkreeg. De rauwe
diamantengoudgraver begreep dat hij eerst op die manier
zijn rang als Engelsen gentleman bevestigde.
Oxford moest hem die qualiteit geven - voor
zoo ver het kon.
Het gaf hem toch nog meer. Hij kreeg er
een vastere omlijning van zijn droomen, door
het besef wat een Engelschman voor zijn land
kon wezen. Rome was te gronde gegaan, En
geland moest in zijn plaats het wereldrijk
worden. Zijn kolonies zouden de wijd en zijd
verspreide pijlers van zijn macht worden.
Evenals op zee, de zeeman hoe ver ook van
huis verwijderd zich aan Engeland verbonden
wist, zoo moest pok op het land de kolonist,
in de afgelegenste streken zich Engelschman
gevoelen. De wereld moest vervuld worden
van Engelsche koloniën. Hij, de droomcr.wilde
een bouwer zijn aan de Rijksgrootheid van
Engeland.
W. G. C. Bv VA .\ c K