De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1921 5 maart pagina 5

5 maart 1921 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

5 Maart '21. - No. 2280 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND EEN NIEUWJAARSDAG Oudejaarsavond in Shanghai, als je niet van boemelen en dronkemanspartijen houdt, is een groote deceptie. Dan kan je al niet veel anders doen, dan rustig aan boord blijven, ? bij elkaar kruipen en eens drinken op home sweet home. Maar lang duurt de avond toch en tegen 12 uur rekken de minuten tot uren, en uren worden lang als dagen en ieder wil wakker blijven en iedereen moet gapen en als dan het plechtig oogenblik komt, voet je het als een verlossing en pas (Jaarna, als de druk weggevallen is word je genoeglijk en blijf je tot 2 uur op en zie je, met een verge noegd lachje van : ,,ik morgen lekker gg«; hoofdpijn", je medepassagiers dronken 'aan boord hijschen* Dan ga je echt prettig naar bed en je voelt de Nieuwjaarsstemming al in je. Alleen het oude jaar is triestig; alleen het wachten, als op den dood. Op Nieuwjaarsochtend werden we wakker door een ongewoon rumoer. Met 10 eerste klassers is het gewoonlijk moeilijk lawaai te maken, vooral als er precies een troepje over blijft, dat zich de heeie reis nooit met elkaar ingelaten had. Het rumoer was dan ook geen gewoon menschenrumoer. 't Was een geschreeuw en gegil als van een bezetene. Het klonk door de gangen, langs detrapnaar boven, over het dek ging het; dan hoorden we het op de kade en keken uit ons porthole." Daar stond een oude Chinees en schreeuwde, schreeuwde, sloeg zijn armen in de lucht en rende op en neer. Koelies kwamen aanloopen, lachten of schreeuwden mee. De kring werd al grooter en grooter en je zag aan de gebaren van den man, dat hij een verhaal van angst en beven deed. Toen kwam de femme de chambre binnen en vertelde, dat Mr. Nakamura, de Japansche gedelegeerde bij de Vredesconfe* rentie te Parijs, zich in zijn hut opgehangen had.... And a happy New Year is wtshed to you" riep een dikke Engelschmatt van buiten de deur. Same to you, but.,.." en door de deur heen deden we het verhaal en de Engelschman reageerde op zijn manier, zette er een stevige ; Oh, d... .SM" op en ging dan op Informatie uit. Hoe onmogelijk het mag schijnen, wii hebben op onze lange reis een Japanschen vriend ge maakt. Iedereen zegt: het kan niet, find him out first." Goed, dat kan zijn dan meld ik u later mijn experientie, voorloopig heeft de man nog alles voor ons over gehad. Is voor ons twee dagen langer onderweg gebleven om ons Kyoto en Nara te laten zien, heeft al z'n tijd en energie besteed om ons met ons moeilijke werk, het leeren van zijn schrijftalen te helpen, slooft zich meer voor ons uit dan welke land genoot ook, doen zou. We ontmoetten hem op het dek en wilden juist onze mooie zinnetjes uitstooten - akemash 'te o medeto gozaimas, Kyunen ju wa iro iroto osewa Sama ni narimashte", zooiets als: we! gefeliciteerd?ik heb weldaden van u gehad in 't afgeloopen jaar," ? maar iets in jdjn gezicht hield ons terug. Weet u het?" vroeg hij. We knikten. Hij was vaalWeek en zet: Laten we even zitten!' en je zag dat hij niet meer staan ken. Ziet u," zei een van ons, dat is nu het verschil tusschen u en- een Eurepeaan wij snikken het uit, waarom doet u dat ook niet?" Er was een zielige blik in zijn oogen, toen hij zei: Ik heb het vanmorgen geprobeerd) maar zoolang hebben ze ons geleerd, dat het niet mag, dat we nu niet meer kunnen; we kunnen alleen : hara denaku (d.i. schreeuwen in de buik) zooals een (apansche pop doet, als je op haar drukt. Ik heb in Europa de menschen benijd en ik wil het leeren." Er was iets ongeloofelijk trouwhartigs in; maar vooral om het feit dat dat willen" leeren" zoo nalf weergaf zijn absolute wanbegrip van onze zielsveiligheidsklep, de traan. Later op den dag, bij toeval, hebben we met stukjes van den een en beetjes van den ander, het hoe en waarom van den zelimoord kunnen vaststellen en 't is een wee verhaal van den ondergang van een enkeling. Mr. Nakamura was op zijn 12de jaar al naar Parijs gestuurd, was daar 18 jaar gebleven ging toen terug naar Japan, trouwde en kreeg 3 kinderen. Hij wassen knap ingenieur en vond zijn werk in Amerika, bleef daar een paar jaar en ging weer terug naar Japan, toen onderweg de tijding hem bereikte, dat hij naar Parijs moest om op de Conferentie daar het technisch deel der Japansche belangen te behartigen. Mr. Nakamura was geen echte Japanner meer. Hij-had nog kunnen zijn, een Samurai in 't oude en fiere Kyoto rnaar hij dacht met schrik aan 't half moderne, Europeesche Tókyó. Zijn manieren waren die van den meest ver fijnden Europeaan en hij haatte de slechte manieren, die de moderne Japanner van de slechtste Europeanen overneemt. Hij was bang voor de overgangsperiode ; bang dat de zachte Japanner de jonge vrijheid, het loszijn van zijn wetten niet zou kunnen verdragen, zonder te vergroven of te verliezen, wat hem vroeger zoo geliefd maakte, zijn zachte sou plesse en offervaardigheid. Hij kende het leven van de Europeesche vrouw. Wat hem charmeerde was haar verhouding tot den man, wat hem afschrok was haar losbandigheid. Wat hij daarvan op de PaulLecat" zag, maak te hem dood ongelukki»dronken dames, die gilden en schreeuwden. Voor zijn verbeel ding rees een modern Japan met zulke Uit spattingen en daarnaast het oude Japan, dat ook zijn fouten had ; zeker, hij ergerde zieh in treinen aan 't gemis aan manieren; hij erger de zich op straat aan onbeschaafde geluiden, hij ergerde zich aan de positie der vrouw maar de vrouw zelf bewonderde hij de zachte, stille Japansche vrouw die diende van 't begin tot het einde die glimlachend diende en tevreden haar leven nam, zooals het kwam. En op dien oudejaarsavond had hij de Oude en Nieuwe Japansche wereld gezien : de oude die niet blijven kon in het Wereldleven, die ondergaan moest, omdat anders een heel volk tot slavernij gebracht zou worden, zooals Hin ? doustan en China, Java en zooveel andere landen, het juk hadden moeten aanvaarden omdat ze volhardden in het zichzelf willen blijven." En het moderne Japan dat niets was nog dan een slechte imitiatie van het slechtste Europa, het Europa van gelukzoekers en strcvers, van arrivisten en schrapers, geldprotsen en prolefen. En op dien avond had hij niet meer in een overgangstijd geloofd, had hij zich laten glijden op zijn booze droomen die hem gevoerd hadden naar den afgrond waar een zoenoffer als eenige uitkomstgeeischtwcrd. Toen had hij zijn schoenen uitgetrokken, om dat men het Nirwana niet geschoeid betreedt, en toen, aan de obi van zijn kimono, had hij zich opgehangen, als zoenoffer voor de doden', met een gebed om clementie. Zoo vonden ze hem aan den grootcn vcntilateur en omdat ze niet begrepen, zelden" ze»dat Hij gek was; ELLEN F o R E s r 'iniiiiii i IIIIIIIMI immuun iiitiiiitiiiiiiiiiiiiiiiMiiiin Huishoudelijke Conflicten Met teekeningen van Netty Hcyligers, III !>t: WASCII Mary telde zelf de wasch, De wasch ging" om de drie weken. Br was geen werk, waaraan Mar-.' zoo hart grondig het land had, als aan het uitzoeken van het waschgoed en het voor het vertrek gereed maken van de waschmand, en toch was dit nagenoeg de eenige huishoudelijke arbeid dien zein hoogst eigen persoonlverrichtte Ze «uehtte en beklaagde zich er drie dagen te voren reeds over, was den dag zelve soms geheel overstuur, maar volhardde koppig om dit werk zelf te verrichten. Karel trachtte herhaaldelijk eert verklaring uit te lokken, over het feit," dat ze, waar ze zooveel overliet, deze, de naarste van alle huishoudelijke bezigheden ook niet aart de voortreffelijke Bet kon Overlaten, maar het schijnt een axioma in de huishoudkunde, dat de huisvrouw zelf de wasch telt, en de noodzakelijkheid ervan schijnt evenmin te bewijzen, als de verschillende axioma's in de wiskunde. Nu behoort een wasch op zolder te worden geteld. Maar in Mary's huis waren technische bezwaren. De waschmand was te groot om vol gepakt van den zolder gesleept te worden. Daarom werd het waschgoed langs de twee trappen naar de benedengang geschopt, om daar te worden behandeld. Daar werd het uitgespreid, in soorten bijeen gelegd, opgeteld, zorgvuldig genoteerd op de waschlijst en in de mand gepakt. Met deze arbeid ging haast den heelen middag heen. De groote moeilijkheid was nu, dat behalve de huisgenooten, niemand mocht weten waar deze arbeid plaats vond, terwijl dit geschied de op de meest openlijke plaats van het geheele huis. Terwijl Mary nu weer eens druk bezig was met de wasch, kwam Karel met een studie vriend zonder eenigen schroom het huis en de gang binnen. Mary zag er, zooals dat noodig schijnt bij een huisvrouw in het vuur van denhuishoudelijken arbeid, zeer ongesoigneerd uit. Haar coiffure piekte langs haar slapen, ze droe een vuil en zeer ruim huishoiidschort van de omvangrijke Bet, en liep op Spotte pantoffels met afgetrapte achterstukken. Bij het zien van Karel en zijn vriend vlucht te ze naar het vertrekje, dat het dichtst in de nabijheid was. Karel en zijn vriend negeerden zoowel de waschuitzoekerij als Mary's overhaaste vlucht, en gingen de voorkamer binnen. Mary zocht daarna geindigneerd verder en negeerde het bezoek, 'nttissc'hen gingen de twee rustig zitten wachten' tot de' huisvrouw verschijnen zou om zich van de plichten als gastvrouw te komen kwijtert. Ze wachtten f.oo lang, dat Karel 7ieh verplicht meende te voelen op te merken dat hij 'niet begreep Waar zijn Vrouw toch bleef. Daarna ging hij op verkenning uit. Hij vond zijn vrouw in een abominabel':! stemming, de lippen op elkaar gedrukt, en oogen die vuur schenen te schieten. Vriendelijk vroeg hij toen. Ze antwoordde hierop ntet hardop zak doeken te gaan teilen Kom ie niet bii ons thee drinken? Ze antwoordde hierop met hardop zakdoe ken te gaan tellen. Herman zon je zoo graag spreken, pro beerde Karel nu. Toen viel Mary heel bits uit. --- Ik kom niet binnen, ik kan toch zou niet komen, zooals ik er uit zie, je ziet dat ik de wasch tel, zeg maar dat ik uit ben. Hij heeft je al gezien. Zeg dan dat ik ziek ben. Pas op hij kan alles hooren. Dat kan me niets schelen. Vol ijver pakte ze nu een stapel handdoeken op. Kare! begon nu ook uit zijn humeur te raken en zei eenigszins gebiedend. Ik zal zeggen, dat je dadelijk k.omt. Ik kom toch niet, zei Mary nu heel boos. Des ondanks ging Karel zijn vriend, die inderdaad alles gehoord had, mededeelen, dat zijn vrouw onmiddellijk zou komen. De vriend nu begon aanstalten te maken onl weg te gaan, maar Karel hield hem met alle mogelijke energie er van af. Hij maakte excuses, dat hij geen thee had en bood port, sherry, vermotith en oude klare aan. Daarna ging hij ijverig in de twee muurkasten van de voorkamer, waarbij een kleerenkast was zoeken, vond niets en opende ten slotte de kamerdeur, orn Mary toe te roepen. Zeg, weet jij ook ergens de port of de vermouth te staan ? Mary riep daarop terug. Ik ben er niet. Dit antwoord was werkelijk heel ontactisch en onlogisch, maar moet geweten worden aan het feit. dat ze een hemd miste. Dit hemd werd later teruggevonden door Bet in de bocht van de zoldertrap. Het hoogtepunt bereikte Mary's ont stemming echter, toen de punt van haar pot lood was opgeschreven. Mary maakte aan miiiiiiiiiiiiimimmiiiiiiiim IIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIin LAUSANNE-PALACE FAMILIE-HOTEL VAN DEN ALLEREERSTEN RANGProsp. en inl. Reisbureau LINDEMAN, Den Haag, Arnhem, Groningen, Utrecht. Prof. Dr. Kristine Bonnevie Professor Dr. Kristine Bonnevie Het zij mij vergund een tweede vrouwelijke afgevaardigde, die de zittingen van den Volkenbond heeft medegemaakt, aan de lezers voor te stellen. Zij, die in 1911 het Congres van den Wereld bond voor vrouwenkiesrecht te Stockholm bezocht hebben, zullen zich dr. Bonnevie zeker nog herinneren. Zij toch was de eerste Regeerings afgevaardigde bij zulk een Congres. Ik herinner mij nog zeer goed twee punten uit het referaat^toen daar door haar gehouden. Ten eerste weersprak zij de beschuldiging dat de vrouwen, eenmaal in het bezit van het stembiljet, geen belangstelling in de openbare zaken meer zonden hebben en zij staafde dit door statistieken en cijfers, terwijl op dat tijdstip in Noorwegen nog slechts beperkt V.K- bestond ; in 1913 werd dit eerst algemeen. En verder noemde zij als de beste hulp in den V.K.-strijd, de medewerking der Pers. Aan dezen raad heeft ondergeteekende zich zooveel mogelijk gehouden. Dat de Regeering in Noorwegen nu een gerechtvaardigde keuze deed, toen zij pro fessor Bonnevie zij het dan ook maar als plaatsvervangend lid afvaardigde naar den Volkenbond, moge uit het volgende blijken. Geboren in 1872, behaalde zij in 1893 twee graden in de natuurwetenschappen aan de Universiteit te Kristiania en wijdde zich sindsdien aan zoölogische studiën, o.a. aan een diepzee-onderzoek langs de geheele Noorweegsche kust. Op kosten van genoemde hoogeschool vertoefde zij vervolgens geruimen tijd te Zurich, Wurzburg en Napels en ook aan verschillende Universiteiten in Amerika. Daar na werd zij conservatrice aan de hoogesehool te Kristiania en als zoodanig tevens belast met de hulp aan studenten bij het zoölogisch onderzoek. Inttisschen vond zij nog tijd tot het schrijven van vele verhandelingen in Noorsche, Dtiitsche en Amerikaansche bladen. In 1906 werd zij doctor in de philosophie en lid der Maatschappij van Wetenschappen, terwijl in 1912 hare benoeming tot hoogleeraar volgde. Ondanks deze veelomvattende weten schappelijke loopbaan, wijdt zij nog een groot deel van haar leven aan politieken arbeid. Zoo koos men haar in 1907 tot plaats vervangend Gemeenteraadslid en in 1909 tot Vice-Presidente van het Hoofdbestuur der Liberale Partij. Bij het laatste Congres van den Inter nationalen Vrouwenraad, in September 1020 te Kristiania gehouden, was zij eveneens als afgevaardigde harer regeering tegen woordig. N. MANS F E L D r DE W ITT H U B E R T S IIIIIIIIMIIIIillllltllllllMIIIIIIIIIIIIIIIM miiiMiiiimiiim potloden altijd zeer korte en zeer stompe punt jes, die heel spoedig opgeschreven waren. Om een nieuwe punt te kunnen slijpen, moest ze een mes hebben uit de kamer, waar de twee vrienden zaten. Ze wurmde nu maar door met IHIMIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIII ....en wierp zich daar te bed met het hoofd op de kussens het afgeslepen potloodje dat ze herhaaldelijk bevochtigde, om met moeite een getal neer te kunnen krabbelen. Inttisschen zei Karel nogmaals tot zijn vriend, dat Mary nu wel gauw zou komen. Nadat de wasch was ingepakt ging Mary naar de slaapkamer en wierp zich daar te bed, met het hoofd in de kussens. Dit was een teeken van zeer groote verstoordheid. Bet ging onmiddellijk daarop even de deur uit om een boodschap te doen. in de buurt. Door het geheele huis was het sluiten van de voordeur waarneembaar. Mary hield dit geluid voor een teeken, dat de vriend ver trokken was. Schoorvoetend verliet ze de slaapkamer, doch daar ze zich niet geheel zeker voelde, klopte ze eerst aan de deur en vroeg : Is ie weg? Nog niet, antwoordde nu de vriend, die op Karels verzoek nog even was blijven zitten om te wachten tot Mary zou komen, en een beetje zijn geduld verloor. Deze vluchtte nu op nieuw weer naar de slaapkamer. Karel raakte min of meer zijn contenance kwijt, de vriend vertrok heel spoedig. Na "ijn vertrek ontstond er een kleine woordenwisseling tusschen het ji:ugd:.!;c echt paar. A u i i: T T i; Nedorl. Munt Hollands beste W cent iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiniii iiiiiiiniiiiiiiiitii VOGELS IN HET VERLEDEN J. H. GURNEY, F. Z. S., Early Annals of Ornithology. (London, Witherby. 1921. 12 sh. 6 d.) Telkens als wij het een of ander ornithologisch probleem behandelen komen wij tot de vraag : hoe is dat zoo gekomen, hoe was dat vroeger? Al te dikwijls blijkt het dan, dat wij van den staat der vogelbevolking in vroeger tijden slechts weinig of niets weten. Eerst in de zeventiende eeuw is men begonnen met de vogelkundige beschrijving van West-Europa en als eerste ernstige poging in deze richting hebben wij te beschouwen het werk van Ray en Wyllorghby: Ornthologia Libri Tres (1676). In een buitengewoon interessant boek vertelt nu Gurney van wat er voor dien tijd in Europa aan vogelkunde is gedaan en hij haalt dat op van de allervroegste tijden. In ons land is Gurney al bekend als de auteur van het zeer mooie boek : The Gannet, a Bird with a History", waarin de geschiedenis en het leven van de Jan van Gent zeer uit voerig, onderhoudend en goed gedocumenteerd is beschreven. Ik geloof- niet dat er van eenig andere vogelsoort een zoo goede en volledige monografie bestaat. Reeds in dat boek gaf Gurney blijk van groote belezenheid en historischen zin, een paar eigenschappen, die in zijn nieuwste werk nog meer op den voorgrond treden. Hij begint met een hoofdstuk over voor historische vogels, d.w.z. vogels, waarvan de voorhistorische mensch teekeningen of botjes heeft achtergelaten en geeft dan eenige schet sen van teekeningen uit de bekende holen in Spanje met name uit die van Taio Segura in de provincie Cadiz, wellicht de oudste vogel prentjes ter wereld. De neolithische vogel minnaar van die dagen heeft herkenbare tee keningen achtergelaten van den Grooten Trap, Kraan,WildenEend, Raaf, Lepelaar,Flamingo, Purpurkoet, Ibis, Ooievaar, Arenden Bruinen Kiekendief, allemaal vogels, die daar nu nog voorkomen. De oudste Egyptische vogelaf beelding schijnt te zijn die van een zestal ganzen door Mariette gevonden in een graf te Meidoum. Gurney beeldt er twee van af, heerlijk mooi van teekening, tegelijk met een raar beeldje van een hoen, dat nog ouder moet zijn en dateeren zou van 4400 v. C. Dan vertelt hij nog van de Vogels uit den Bijbel en bij Aristoteles en van de vogelbeenderen, die in de Britsche venen zijn opgegraven en waar uit blijkt dat nog niet zoo heel lang geleden, maar toch nog een heelen tijd vór Caesar de Pelikanen gebroed hebben nabij Ely. Canibridge en Glastonbury, misschien we! in gezelschap met de Ibis. Het feit dat thans nog de Ibis telkens verschijnt op bepaalde plaatsen in Holland, zou ons kunnen doen vermoeden dat deze vogels met de pelikanen ook vroeger hier gehuisd konden hebben. Voor zoover ik weet zijn echter de oudsce vogelbeenderen in ons land gevonden: die van een zee-arend in den ondergrond van een onzer terpen en dat is weer van veel jonger datum. Nu gaat Gurney geleidelijk al de eeuwen door en vertelt van de vogels uit den Beowulf en de vogels van Chancei en daarnaast vooral van de vogels van de valkenjacht. Alleen de dichter heeft van de kleine zangvogeltjes wat te vertellen, voor het overige is het allemaal roofvogel, steltlooper en zwemvogel benevens nog de Raat'. De Jan van Gent komt telkens opdagen; die broedde Amdom heel Engeland heen en zijn jongen werden gaarne gegeten. Zoo ging het ook niet reigers en roerdompen, die op het beroemde menu van den feest maaltijd van Nevillc, aartsbisschop van York voorkomen in gezelschap van Kraanvogels, zeehonden en brninvisschen. Men vermoedt met ;eden, dat de rekening van dit maal een weinig overdreven is want zelfs in September lijkt het moeilijk om 2000 ganzen, 2400 kemp hanen, 4000 eenden en talingen, 1000 reigers, 500 herten enz., enz., bij elkaar te krijgen. Men doet voorzichtiger met dergelijke gege vens te wantrouwen, dan er gevolgtrekkingen uit te maken omtrent den wildrijkdom en den eetlust in het jaar 1465. Van meer belang lijkt ons de telkens her haalde mededeeling dat omstreeks 1500 de Wouw, de mooie roofvogel, die thans in Enge land en Nederland haast nooit of nergens gezien wordt, in Londen een zeer algemeene straatvogel was, die zich tegelijk met kraaien, roeken, kaanwtjes nuttig maakte door het verzwelgen van vuilnis, dus net als de straatgieren in Paramaribo. De Venetiaansche gezant Cupello vertelt zelfs dat die wouwen de boterhammen roofden uit de handjes van de kleine kinderen. Turner vertelt zestig jaar later hetxelfde en laat hen nog doeken stelen,. die op heggen te drogen hangen en zelfs mutsen van de hoofden der mannen ; dat was mooi nestmateriaal. Het is wel merkwaardig, dat een zoo algem.ee.ne vogel, die zich 7.00 goed aan menschelijk bedrijf had aangepast in eenige eeuwen geheel is uitgeroeid. Hetzelfde is trouwens gebeurd met den kraanvogel, die eerst in Engeland gebroed heeft en er later nog kwam.overwinteren, met den grooten trap, den roerdomp en den lepelaar. Uit de keuken en (achthoeken van de Lestranges van Huntstanton leidt Gurney allerlei wetenswaardig heden af omtrent de vogels van Norfolk. Huntstanton ligt aan den ingang van de Washbay iets bewesten Cromer. lir waren in Nor folk niet minder dan een half dozijn broed plaatsen van lepelaars, thans komen er af en toe een paar rondzwerven in voor- en najaar. doollingen van de Hollandsche kolonies. De roerdomp heeft zich in den laatsten tijd weer als broedvogel in Norfolk gevestigd. Met Ray en Willughby begint de eigenlijke vogelkunde om de vogels zelve, niet alleen om jacht of keuken. Zij deden wetenschappe lijke reizen, niet alleen door Engeland maar ook door West- en Midden-Europa en de eerste levendige schets van Hollandsen vogelleven hebben wij aan hen. te danken. Don Isten Juni 1663 gingen /.ij van Leiden naar Zevenhuizen en bezochten daar de broedplaats van lepelaars, kwakken, reigers en aalschol vers, die sedert door inpoldering te niet is gegaan. Gelukkig hebben wij de lepelaars, reigers en aalscholverselders kunnen behouden. de kwakken zijn bij ons uitgestorven ; alleen bij geruchte hooren wij nu en dan dat er misschien nog een enkel paartje broedt in de binnenlanden van Zuid-Holland. Eigenlijk had urney met Ray en Willughby zijn boek kunnen besluiten, maar hij gaat nog door tot Pennant, wel bekend uit Gilbert Whi'e's Natural History of Selborne. Ik zou nog veel meer uit Gurney's boek willen ver tellen : hoe hij het waarschijnlijk acht dat de gewone witte ooievaar nooit in Engeland gebroed heeft, hoe de jonge zwartkop-meeuwen bij massa gevangen werden om gegeten U: worden, het eerste bericht van een kruis bekken-invasie en nog veel andere bijzonder heden, die dit boek van belang maken zoowel voor den vogelvriend als voor den historicus. Wat voor ons het boek bovendien belangrijk maakt, is dat de schrijver vooral veel aandacht wijdt aan de streek waar hij woont, aan Norfolk, onze overbuur aan de Noordzee, een land, dat veel op het onze lijkt. Daarom zou het wel aardig zijn, als ook bij ons iemand eens het historisch-vogelkundig onderzoek ter innd nam. Onze middeleeuwsche dichters hebben ook menig vogeltje hooren fluiten en Tesselschade's nachtegaal beats Shelley's Skylark hollow. Ook hebben wij wel rekenin gen en keukenhoeken, reisverhalen, familie brieven en vinkebaanregistcrs en als we met dat al eens een beeld konden ontwerpen van onze Nederlandsche vogelwereld tot op !\ozeman dan zonden onze vrienden van Norfolk daar stellig evenveel pleizier aan hebben als wij nu aan het mooie boek van Gurney. J A c. P. T n ij n s i;. MIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII IIIIIIIIIIIIIIIIIII1II1IIIIIIIIIIIIIHII MOERHEIM"geeft adviezen j ijlvlUEKHEIIVI maakt begrootingen | j)IVIUh.KnLIIVl ontwerpt plannen E MOERHEIM"legt tuinen aan l MOERHEIM" I DEDEMSVAART: lllllllMMimillllllIIIIMHmilllllllllllIlilMIIIIIMIIimilIItlllllllltllllllttlll

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl