Historisch Archief 1877-1940
5 Maart '21. - No. 2280
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
EEN NIEUWJAARSDAG
Oudejaarsavond in Shanghai, als je niet
van boemelen en dronkemanspartijen houdt,
is een groote deceptie. Dan kan je al niet veel
anders doen, dan rustig aan boord blijven,
? bij elkaar kruipen en eens drinken op home
sweet home. Maar lang duurt de avond toch
en tegen 12 uur rekken de minuten tot
uren, en uren worden lang als dagen en ieder
wil wakker blijven en iedereen moet gapen
en als dan het plechtig oogenblik komt,
voet je het als een verlossing en pas (Jaarna,
als de druk weggevallen is word je genoeglijk
en blijf je tot 2 uur op en zie je, met een verge
noegd lachje van : ,,ik morgen lekker gg«;
hoofdpijn", je medepassagiers dronken 'aan
boord hijschen* Dan ga je echt prettig naar
bed en je voelt de Nieuwjaarsstemming al in je.
Alleen het oude jaar is triestig; alleen
het wachten, als op den dood.
Op Nieuwjaarsochtend werden we wakker
door een ongewoon rumoer. Met 10 eerste
klassers is het gewoonlijk moeilijk lawaai
te maken, vooral als er precies een troepje
over blijft, dat zich de heeie reis nooit met
elkaar ingelaten had. Het rumoer was dan
ook geen gewoon menschenrumoer. 't Was een
geschreeuw en gegil als van een bezetene. Het
klonk door de gangen, langs detrapnaar boven,
over het dek ging het; dan hoorden we het
op de kade en keken uit ons porthole."
Daar stond een oude Chinees en schreeuwde,
schreeuwde, sloeg zijn armen in de lucht en
rende op en neer. Koelies kwamen aanloopen,
lachten of schreeuwden mee. De kring werd al
grooter en grooter en je zag aan de gebaren
van den man, dat hij een verhaal van angst en
beven deed. Toen kwam de femme de chambre
binnen en vertelde, dat Mr. Nakamura, de
Japansche gedelegeerde bij de Vredesconfe*
rentie te Parijs, zich in zijn hut opgehangen
had....
And a happy New Year is wtshed to you"
riep een dikke Engelschmatt van buiten de
deur. Same to you, but.,.." en door de
deur heen deden we het verhaal en de
Engelschman reageerde op zijn manier, zette er
een stevige ; Oh, d... .SM" op en ging dan
op Informatie uit.
Hoe onmogelijk het mag schijnen, wii hebben
op onze lange reis een Japanschen vriend ge
maakt. Iedereen zegt: het kan niet, find him
out first." Goed, dat kan zijn dan meld ik u
later mijn experientie, voorloopig heeft de
man nog alles voor ons over gehad. Is voor ons
twee dagen langer onderweg gebleven om ons
Kyoto en Nara te laten zien, heeft al z'n tijd
en energie besteed om ons met ons moeilijke
werk, het leeren van zijn schrijftalen te helpen,
slooft zich meer voor ons uit dan welke land
genoot ook, doen zou. We ontmoetten hem op
het dek en wilden juist onze mooie zinnetjes
uitstooten - akemash 'te o medeto gozaimas,
Kyunen ju wa iro iroto osewa Sama ni
narimashte", zooiets als: we! gefeliciteerd?ik heb
weldaden van u gehad in 't afgeloopen jaar,"
? maar iets in jdjn gezicht hield ons terug. Weet
u het?" vroeg hij. We knikten. Hij was
vaalWeek en zet: Laten we even zitten!' en je
zag dat hij niet meer staan ken. Ziet u,"
zei een van ons, dat is nu het verschil tusschen
u en- een Eurepeaan wij snikken het uit,
waarom doet u dat ook niet?"
Er was een zielige blik in zijn oogen, toen
hij zei: Ik heb het vanmorgen geprobeerd)
maar zoolang hebben ze ons geleerd, dat het
niet mag, dat we nu niet meer kunnen; we
kunnen alleen : hara denaku (d.i. schreeuwen in
de buik) zooals een (apansche pop doet,
als je op haar drukt. Ik heb in Europa de
menschen benijd en ik wil het leeren." Er
was iets ongeloofelijk trouwhartigs in; maar
vooral om het feit dat dat willen" leeren" zoo
nalf weergaf zijn absolute wanbegrip van onze
zielsveiligheidsklep, de traan.
Later op den dag, bij toeval, hebben we met
stukjes van den een en beetjes van den ander,
het hoe en waarom van den zelimoord kunnen
vaststellen en 't is een wee verhaal van den
ondergang van een enkeling. Mr. Nakamura
was op zijn 12de jaar al naar Parijs gestuurd,
was daar 18 jaar gebleven ging toen terug
naar Japan, trouwde en kreeg 3 kinderen.
Hij wassen knap ingenieur en vond zijn
werk in Amerika, bleef daar een paar jaar
en ging weer terug naar Japan, toen onderweg
de tijding hem bereikte, dat hij naar Parijs
moest om op de Conferentie daar het technisch
deel der Japansche belangen te behartigen.
Mr. Nakamura was geen echte Japanner meer.
Hij-had nog kunnen zijn, een Samurai in
't oude en fiere Kyoto rnaar hij dacht met
schrik aan 't half moderne, Europeesche Tókyó.
Zijn manieren waren die van den meest ver
fijnden Europeaan en hij haatte de slechte
manieren, die de moderne Japanner van de
slechtste Europeanen overneemt. Hij was
bang voor de overgangsperiode ; bang dat de
zachte Japanner de jonge vrijheid, het loszijn
van zijn wetten niet zou kunnen verdragen,
zonder te vergroven of te verliezen, wat hem
vroeger zoo geliefd maakte, zijn zachte sou
plesse en offervaardigheid. Hij kende het
leven van de Europeesche vrouw. Wat hem
charmeerde was haar verhouding tot den man,
wat hem afschrok was haar losbandigheid.
Wat hij daarvan op de PaulLecat" zag, maak
te hem dood ongelukki»dronken dames,
die gilden en schreeuwden. Voor zijn verbeel
ding rees een modern Japan met zulke Uit
spattingen en daarnaast het oude Japan, dat
ook zijn fouten had ; zeker, hij ergerde zieh
in treinen aan 't gemis aan manieren; hij erger
de zich op straat aan onbeschaafde geluiden,
hij ergerde zich aan de positie der vrouw
maar de vrouw zelf bewonderde hij de
zachte, stille Japansche vrouw die diende
van 't begin tot het einde die glimlachend
diende en tevreden haar leven nam, zooals het
kwam.
En op dien oudejaarsavond had hij de Oude
en Nieuwe Japansche wereld gezien : de oude
die niet blijven kon in het Wereldleven, die
ondergaan moest, omdat anders een heel volk
tot slavernij gebracht zou worden, zooals Hin ?
doustan en China, Java en zooveel andere
landen, het juk hadden moeten aanvaarden
omdat ze volhardden in het zichzelf willen
blijven."
En het moderne Japan dat niets was nog
dan een slechte imitiatie van het slechtste
Europa, het Europa van gelukzoekers en
strcvers, van arrivisten en schrapers,
geldprotsen en prolefen. En op dien avond had hij niet
meer in een overgangstijd geloofd, had hij
zich laten glijden op zijn booze droomen die
hem gevoerd hadden naar den afgrond waar
een zoenoffer als eenige uitkomstgeeischtwcrd.
Toen had hij zijn schoenen uitgetrokken, om
dat men het Nirwana niet geschoeid betreedt,
en toen, aan de obi van zijn kimono, had hij
zich opgehangen, als zoenoffer voor de doden',
met een gebed om clementie.
Zoo vonden ze hem aan den grootcn
vcntilateur en omdat ze niet begrepen, zelden"
ze»dat Hij gek was;
ELLEN F o R E s r
'iniiiiii i IIIIIIIMI immuun iiitiiiitiiiiiiiiiiiiiiiMiiiin
Huishoudelijke Conflicten
Met teekeningen van Netty Hcyligers,
III
!>t: WASCII
Mary telde zelf de wasch,
De wasch ging" om de drie weken.
Br was geen werk, waaraan Mar-.' zoo hart
grondig het land had, als aan het uitzoeken
van het waschgoed en het voor het vertrek
gereed maken van de waschmand, en toch
was dit nagenoeg de eenige huishoudelijke
arbeid dien zein hoogst eigen persoonlverrichtte
Ze «uehtte en beklaagde zich er drie dagen
te voren reeds over, was den dag zelve soms
geheel overstuur, maar volhardde koppig
om dit werk zelf te verrichten.
Karel trachtte herhaaldelijk eert verklaring
uit te lokken, over het feit," dat ze, waar ze
zooveel overliet, deze, de naarste van alle
huishoudelijke bezigheden ook niet aart de
voortreffelijke Bet kon Overlaten, maar het
schijnt een axioma in de huishoudkunde,
dat de huisvrouw zelf de wasch telt, en de
noodzakelijkheid ervan schijnt evenmin te
bewijzen, als de verschillende axioma's in
de wiskunde.
Nu behoort een wasch op zolder te worden
geteld. Maar in Mary's huis waren technische
bezwaren. De waschmand was te groot om vol
gepakt van den zolder gesleept te worden.
Daarom werd het waschgoed langs de twee
trappen naar de benedengang geschopt, om
daar te worden behandeld. Daar werd het
uitgespreid, in soorten bijeen gelegd, opgeteld,
zorgvuldig genoteerd op de waschlijst en in
de mand gepakt. Met deze arbeid ging haast
den heelen middag heen.
De groote moeilijkheid was nu, dat behalve
de huisgenooten, niemand mocht weten waar
deze arbeid plaats vond, terwijl dit geschied
de op de meest openlijke plaats van het
geheele huis.
Terwijl Mary nu weer eens druk bezig was
met de wasch, kwam Karel met een studie
vriend zonder eenigen schroom het huis en
de gang binnen.
Mary zag er, zooals dat noodig schijnt bij
een huisvrouw in het vuur van
denhuishoudelijken arbeid, zeer ongesoigneerd uit. Haar
coiffure piekte langs haar slapen, ze droe
een vuil en zeer ruim huishoiidschort van
de omvangrijke Bet, en liep op Spotte
pantoffels met afgetrapte achterstukken.
Bij het zien van Karel en zijn vriend vlucht
te ze naar het vertrekje, dat het dichtst in
de nabijheid was.
Karel en zijn vriend negeerden zoowel de
waschuitzoekerij als Mary's overhaaste vlucht,
en gingen de voorkamer binnen.
Mary zocht daarna geindigneerd verder
en negeerde het bezoek,
'nttissc'hen gingen de twee rustig zitten
wachten' tot de' huisvrouw verschijnen zou om
zich van de plichten als gastvrouw te komen
kwijtert. Ze wachtten f.oo lang, dat Karel
7ieh verplicht meende te voelen op te merken
dat hij 'niet begreep Waar zijn Vrouw toch
bleef. Daarna ging hij op verkenning uit. Hij
vond zijn vrouw in een abominabel':! stemming,
de lippen op elkaar gedrukt, en oogen die
vuur schenen te schieten. Vriendelijk vroeg
hij toen.
Ze antwoordde hierop ntet hardop zak
doeken te gaan teilen
Kom ie niet bii ons thee drinken?
Ze antwoordde hierop met hardop zakdoe
ken te gaan tellen.
Herman zon je zoo graag spreken, pro
beerde Karel nu.
Toen viel Mary heel bits uit.
--- Ik kom niet binnen, ik kan toch zou niet
komen, zooals ik er uit zie, je ziet dat ik de
wasch tel, zeg maar dat ik uit ben.
Hij heeft je al gezien.
Zeg dan dat ik ziek ben.
Pas op hij kan alles hooren.
Dat kan me niets schelen.
Vol ijver pakte ze nu een stapel handdoeken
op. Kare! begon nu ook uit zijn humeur te
raken en zei eenigszins gebiedend.
Ik zal zeggen, dat je dadelijk k.omt.
Ik kom toch niet, zei Mary nu heel boos.
Des ondanks ging Karel zijn vriend, die
inderdaad alles gehoord had, mededeelen,
dat zijn vrouw onmiddellijk zou komen.
De vriend nu begon aanstalten te maken
onl weg te gaan, maar Karel hield hem met
alle mogelijke energie er van af. Hij maakte
excuses, dat hij geen thee had en bood
port, sherry, vermotith en oude klare aan.
Daarna ging hij ijverig in de twee muurkasten
van de voorkamer, waarbij een kleerenkast
was zoeken, vond niets en opende ten slotte
de kamerdeur, orn Mary toe te roepen.
Zeg, weet jij ook ergens de port of de
vermouth te staan ?
Mary riep daarop terug.
Ik ben er niet.
Dit antwoord was werkelijk heel ontactisch
en onlogisch, maar moet geweten worden aan
het feit. dat ze een hemd miste. Dit hemd werd
later teruggevonden door Bet in de bocht
van de zoldertrap.
Het hoogtepunt bereikte Mary's ont
stemming echter, toen de punt van haar pot
lood was opgeschreven. Mary maakte aan
miiiiiiiiiiiiimimmiiiiiiiim
IIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIin
LAUSANNE-PALACE
FAMILIE-HOTEL VAN DEN ALLEREERSTEN
RANGProsp. en inl. Reisbureau LINDEMAN, Den Haag, Arnhem, Groningen, Utrecht.
Prof. Dr. Kristine Bonnevie
Professor Dr. Kristine Bonnevie
Het zij mij vergund een tweede vrouwelijke
afgevaardigde, die de zittingen van den
Volkenbond heeft medegemaakt, aan de
lezers voor te stellen.
Zij, die in 1911 het Congres van den Wereld
bond voor vrouwenkiesrecht te Stockholm
bezocht hebben, zullen zich dr. Bonnevie
zeker nog herinneren. Zij toch was de eerste
Regeerings afgevaardigde bij zulk een Congres.
Ik herinner mij nog zeer goed twee punten
uit het referaat^toen daar door haar gehouden.
Ten eerste weersprak zij de beschuldiging
dat de vrouwen, eenmaal in het bezit van het
stembiljet, geen belangstelling in de openbare
zaken meer zonden hebben en zij staafde
dit door statistieken en cijfers, terwijl op
dat tijdstip in Noorwegen nog slechts beperkt
V.K- bestond ; in 1913 werd dit eerst algemeen.
En verder noemde zij als de beste hulp in
den V.K.-strijd, de medewerking der Pers.
Aan dezen raad heeft ondergeteekende zich
zooveel mogelijk gehouden.
Dat de Regeering in Noorwegen nu een
gerechtvaardigde keuze deed, toen zij pro
fessor Bonnevie zij het dan ook maar
als plaatsvervangend lid afvaardigde naar
den Volkenbond, moge uit het volgende
blijken.
Geboren in 1872, behaalde zij in 1893 twee
graden in de natuurwetenschappen aan de
Universiteit te Kristiania en wijdde zich
sindsdien aan zoölogische studiën, o.a. aan
een diepzee-onderzoek langs de geheele
Noorweegsche kust. Op kosten van genoemde
hoogeschool vertoefde zij vervolgens geruimen
tijd te Zurich, Wurzburg en Napels en ook aan
verschillende Universiteiten in Amerika. Daar
na werd zij conservatrice aan de hoogesehool te
Kristiania en als zoodanig tevens belast met
de hulp aan studenten bij het zoölogisch
onderzoek. Inttisschen vond zij nog tijd tot
het schrijven van vele verhandelingen in
Noorsche, Dtiitsche en Amerikaansche bladen.
In 1906 werd zij doctor in de philosophie
en lid der Maatschappij van Wetenschappen,
terwijl in 1912 hare benoeming tot
hoogleeraar volgde.
Ondanks deze veelomvattende weten
schappelijke loopbaan, wijdt zij nog een
groot deel van haar leven aan politieken
arbeid. Zoo koos men haar in 1907 tot plaats
vervangend Gemeenteraadslid en in 1909
tot Vice-Presidente van het Hoofdbestuur
der Liberale Partij.
Bij het laatste Congres van den Inter
nationalen Vrouwenraad, in September 1020
te Kristiania gehouden, was zij eveneens
als afgevaardigde harer regeering tegen
woordig.
N. MANS F E L D r
DE W ITT H U B E R T S
IIIIIIIIMIIIIillllltllllllMIIIIIIIIIIIIIIIM
miiiMiiiimiiim
potloden altijd zeer korte en zeer stompe punt
jes, die heel spoedig opgeschreven waren.
Om een nieuwe punt te kunnen slijpen, moest
ze een mes hebben uit de kamer, waar de twee
vrienden zaten. Ze wurmde nu maar door met
IHIMIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIII
....en wierp zich daar te bed met het
hoofd op de kussens
het afgeslepen potloodje dat ze herhaaldelijk
bevochtigde, om met moeite een getal neer
te kunnen krabbelen.
Inttisschen zei Karel nogmaals tot zijn
vriend, dat Mary nu wel gauw zou komen.
Nadat de wasch was ingepakt ging Mary
naar de slaapkamer en wierp zich daar te
bed, met het hoofd in de kussens. Dit was
een teeken van zeer groote verstoordheid.
Bet ging onmiddellijk daarop even de deur
uit om een boodschap te doen. in de buurt.
Door het geheele huis was het sluiten van de
voordeur waarneembaar. Mary hield dit
geluid voor een teeken, dat de vriend ver
trokken was. Schoorvoetend verliet ze de
slaapkamer, doch daar ze zich niet geheel
zeker voelde, klopte ze eerst aan de deur en
vroeg :
Is ie weg?
Nog niet, antwoordde nu de vriend, die op
Karels verzoek nog even was blijven zitten
om te wachten tot Mary zou komen, en een
beetje zijn geduld verloor.
Deze vluchtte nu op nieuw weer naar
de slaapkamer. Karel raakte min of meer zijn
contenance kwijt, de vriend vertrok heel
spoedig.
Na "ijn vertrek ontstond er een kleine
woordenwisseling tusschen het ji:ugd:.!;c echt
paar. A u i i: T T i;
Nedorl. Munt
Hollands beste W cent
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiniii
iiiiiiiniiiiiiiiitii
VOGELS IN HET VERLEDEN
J. H. GURNEY, F. Z. S., Early Annals of
Ornithology. (London, Witherby. 1921.
12 sh. 6 d.)
Telkens als wij het een of ander
ornithologisch probleem behandelen komen wij tot de
vraag : hoe is dat zoo gekomen, hoe was dat
vroeger? Al te dikwijls blijkt het dan, dat wij
van den staat der vogelbevolking in vroeger
tijden slechts weinig of niets weten. Eerst in
de zeventiende eeuw is men begonnen met de
vogelkundige beschrijving van West-Europa
en als eerste ernstige poging in deze richting
hebben wij te beschouwen het werk van Ray
en Wyllorghby: Ornthologia Libri Tres
(1676). In een buitengewoon interessant boek
vertelt nu Gurney van wat er voor dien tijd
in Europa aan vogelkunde is gedaan en hij
haalt dat op van de allervroegste tijden. In
ons land is Gurney al bekend als de auteur
van het zeer mooie boek : The Gannet, a
Bird with a History", waarin de geschiedenis
en het leven van de Jan van Gent zeer uit
voerig, onderhoudend en goed gedocumenteerd
is beschreven. Ik geloof- niet dat er van eenig
andere vogelsoort een zoo goede en volledige
monografie bestaat. Reeds in dat boek gaf
Gurney blijk van groote belezenheid en
historischen zin, een paar eigenschappen, die in
zijn nieuwste werk nog meer op den voorgrond
treden.
Hij begint met een hoofdstuk over voor
historische vogels, d.w.z. vogels, waarvan de
voorhistorische mensch teekeningen of botjes
heeft achtergelaten en geeft dan eenige schet
sen van teekeningen uit de bekende holen in
Spanje met name uit die van Taio Segura in
de provincie Cadiz, wellicht de oudste vogel
prentjes ter wereld. De neolithische vogel
minnaar van die dagen heeft herkenbare tee
keningen achtergelaten van den Grooten Trap,
Kraan,WildenEend, Raaf, Lepelaar,Flamingo,
Purpurkoet, Ibis, Ooievaar, Arenden Bruinen
Kiekendief, allemaal vogels, die daar nu nog
voorkomen. De oudste Egyptische vogelaf
beelding schijnt te zijn die van een zestal
ganzen door Mariette gevonden in een graf te
Meidoum. Gurney beeldt er twee van af,
heerlijk mooi van teekening, tegelijk met een
raar beeldje van een hoen, dat nog ouder moet
zijn en dateeren zou van 4400 v. C. Dan
vertelt hij nog van de Vogels uit den Bijbel en
bij Aristoteles en van de vogelbeenderen, die
in de Britsche venen zijn opgegraven en waar
uit blijkt dat nog niet zoo heel lang geleden,
maar toch nog een heelen tijd vór Caesar de
Pelikanen gebroed hebben nabij Ely.
Canibridge en Glastonbury, misschien we! in
gezelschap met de Ibis. Het feit dat thans
nog de Ibis telkens verschijnt op bepaalde
plaatsen in Holland, zou ons kunnen doen
vermoeden dat deze vogels met de pelikanen
ook vroeger hier gehuisd konden hebben.
Voor zoover ik weet zijn echter de oudsce
vogelbeenderen in ons land gevonden: die van
een zee-arend in den ondergrond van een onzer
terpen en dat is weer van veel jonger datum.
Nu gaat Gurney geleidelijk al de eeuwen door
en vertelt van de vogels uit den Beowulf en
de vogels van Chancei en daarnaast vooral
van de vogels van de valkenjacht. Alleen de
dichter heeft van de kleine zangvogeltjes wat
te vertellen, voor het overige is het allemaal
roofvogel, steltlooper en zwemvogel benevens
nog de Raat'. De Jan van Gent komt telkens
opdagen; die broedde Amdom heel Engeland
heen en zijn jongen werden gaarne gegeten.
Zoo ging het ook niet reigers en roerdompen,
die op het beroemde menu van den feest
maaltijd van Nevillc, aartsbisschop van York
voorkomen in gezelschap van Kraanvogels,
zeehonden en brninvisschen. Men vermoedt
met ;eden, dat de rekening van dit maal een
weinig overdreven is want zelfs in September
lijkt het moeilijk om 2000 ganzen, 2400 kemp
hanen, 4000 eenden en talingen, 1000 reigers,
500 herten enz., enz., bij elkaar te krijgen.
Men doet voorzichtiger met dergelijke gege
vens te wantrouwen, dan er gevolgtrekkingen
uit te maken omtrent den wildrijkdom en den
eetlust in het jaar 1465.
Van meer belang lijkt ons de telkens her
haalde mededeeling dat omstreeks 1500 de
Wouw, de mooie roofvogel, die thans in Enge
land en Nederland haast nooit of nergens
gezien wordt, in Londen een zeer algemeene
straatvogel was, die zich tegelijk met kraaien,
roeken, kaanwtjes nuttig maakte door het
verzwelgen van vuilnis, dus net als de
straatgieren in Paramaribo. De Venetiaansche
gezant Cupello vertelt zelfs dat die wouwen
de boterhammen roofden uit de handjes van
de kleine kinderen. Turner vertelt zestig jaar
later hetxelfde en laat hen nog doeken stelen,.
die op heggen te drogen hangen en zelfs
mutsen van de hoofden der mannen ; dat was
mooi nestmateriaal. Het is wel merkwaardig,
dat een zoo algem.ee.ne vogel, die zich 7.00
goed aan menschelijk bedrijf had aangepast
in eenige eeuwen geheel is uitgeroeid. Hetzelfde
is trouwens gebeurd met den kraanvogel, die
eerst in Engeland gebroed heeft en er later
nog kwam.overwinteren, met den grooten trap,
den roerdomp en den lepelaar. Uit de keuken
en (achthoeken van de Lestranges van
Huntstanton leidt Gurney allerlei wetenswaardig
heden af omtrent de vogels van Norfolk.
Huntstanton ligt aan den ingang van de
Washbay iets bewesten Cromer. lir waren in Nor
folk niet minder dan een half dozijn broed
plaatsen van lepelaars, thans komen er af en
toe een paar rondzwerven in voor- en najaar.
doollingen van de Hollandsche kolonies. De
roerdomp heeft zich in den laatsten tijd weer
als broedvogel in Norfolk gevestigd.
Met Ray en Willughby begint de eigenlijke
vogelkunde om de vogels zelve, niet alleen
om jacht of keuken. Zij deden wetenschappe
lijke reizen, niet alleen door Engeland maar
ook door West- en Midden-Europa en de
eerste levendige schets van Hollandsen
vogelleven hebben wij aan hen. te danken. Don
Isten Juni 1663 gingen /.ij van Leiden naar
Zevenhuizen en bezochten daar de broedplaats
van lepelaars, kwakken, reigers en aalschol
vers, die sedert door inpoldering te niet is
gegaan. Gelukkig hebben wij de lepelaars,
reigers en aalscholverselders kunnen behouden.
de kwakken zijn bij ons uitgestorven ; alleen
bij geruchte hooren wij nu en dan dat er
misschien nog een enkel paartje broedt in de
binnenlanden van Zuid-Holland.
Eigenlijk had urney met Ray en Willughby
zijn boek kunnen besluiten, maar hij gaat nog
door tot Pennant, wel bekend uit Gilbert
Whi'e's Natural History of Selborne. Ik zou
nog veel meer uit Gurney's boek willen ver
tellen : hoe hij het waarschijnlijk acht dat de
gewone witte ooievaar nooit in Engeland
gebroed heeft, hoe de jonge
zwartkop-meeuwen bij massa gevangen werden om gegeten
U: worden, het eerste bericht van een kruis
bekken-invasie en nog veel andere bijzonder
heden, die dit boek van belang maken zoowel
voor den vogelvriend als voor den historicus.
Wat voor ons het boek bovendien belangrijk
maakt, is dat de schrijver vooral veel aandacht
wijdt aan de streek waar hij woont, aan
Norfolk, onze overbuur aan de Noordzee, een
land, dat veel op het onze lijkt. Daarom zou
het wel aardig zijn, als ook bij ons iemand
eens het historisch-vogelkundig onderzoek ter
innd nam. Onze middeleeuwsche dichters
hebben ook menig vogeltje hooren fluiten en
Tesselschade's nachtegaal beats Shelley's
Skylark hollow. Ook hebben wij wel rekenin
gen en keukenhoeken, reisverhalen, familie
brieven en vinkebaanregistcrs en als we met
dat al eens een beeld konden ontwerpen van
onze Nederlandsche vogelwereld tot op
!\ozeman dan zonden onze vrienden van Norfolk
daar stellig evenveel pleizier aan hebben als
wij nu aan het mooie boek van Gurney.
J A c. P. T n ij n s i;.
MIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII IIIIIIIIIIIIIIIIIII1II1IIIIIIIIIIIIIHII
MOERHEIM"geeft adviezen j
ijlvlUEKHEIIVI maakt begrootingen |
j)IVIUh.KnLIIVl ontwerpt plannen E
MOERHEIM"legt tuinen aan l
MOERHEIM" I
DEDEMSVAART:
lllllllMMimillllllIIIIMHmilllllllllllIlilMIIIIIMIIimilIItlllllllltllllllttlll