De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1921 5 maart pagina 7

5 maart 1921 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

5 Maart '21. - No. 2280 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VO OR NEDERLAND :: VERHUIZEN ,,::: MEUBELS BEWAREN E. J. VAN 5CHAICK BOOTHSTRflflT UTRECHT |IN HET RIJKSMUSEUM r ? P_ Reeds sedert enkele maanden bevindt zich, als bruikleen, in het Rijksmuseum (op de boven-verdieping van den rechter-vleugel) eenlmerkwaardige verzameling oude schilder kunst, afkomstig uit een bekende Nederlandsche collectie te Parijs en omvattend meer of minder belangrijke Werken van meesters uit zeer verschillende tijdvakken en scholen over een tijdruimte van ongeveer drie eeuwen : van Jan van Scorel (1495-1568) tot James Northcote (1746-1831). pt Portret^ en figuurkunst zijn in deze ver zameling zeer overwegend vertegenwoordigd. Behalve Scorel vindt men er Marinus van Romerswael (?), Lucas Cranach, Antonio Moro, Sanchez Coëlio,Pau!us Moreelse, Thomas de Keijser, Terborgh, Govert Flinck, Jan Miense Molenaer, Perronneau, A. R. Mengs, John Hoppner en Northcote.Op naam van Scorel staat een portret van Agatha van Schoonhoven, waarvan het blankfrisch gezicht, met de wat scherpe rechterwang contour, en het zacht-roomig wit kapje wel mooi van kleur zijn, maar de uitdrukking van innerlijk leven toch niet persoonlijk en sterk genoeg spreekt, om een onbegrensd geloof n de toeschrijving aan den meester, van wiens grootheid het Rijksmuseum een veel meer overtuigend bewijs herbergt, bij den beschou wer in te boezemen. Van Terborgh is er een vrij groot heeren portret ten voeten uit van goede kwaliteiten, vooral in het gelaat; de gestalte doet wat klein aan als in meer werken van dezen schilder. Het kopje van Coëllo's damesportret is inter essant zoowel van kleur en schildering als van expressie. Het aan Moro toegeschreven mansportret, ofschoon het ons geen evenknie toeschijnt van de beide meesterwerken* in het Mauritshuis, boeit toch door de vaardige, breede schilde ring van gezicht, baard en hoofdhaar, den bouw van den kop, de fraaie kleur van het brons-grijs gewaad met de zwart-fluweelen kraag, fijn afstekend tegen een smal, wit hals boord. Een zókrachtige levensvertolking als de beide bedoelde werken in Den Haag geeft dit stuk, van hoe respectabele peinture het ook zij, evenwel niet. Tot de beste hier aan wezige beeltenissen behoort een klein mans portretje van De Keijser met een uiterst sub tiele en niettemin,bij alledétails,harmonieus en rustig gebleven weergave der wezenstrekken. In de nabijheid hangt een goed, klein portret van Moreelse. Waarlijk bizonder fraai is een vrij groot, k om de kompositie ongewoon, stuk van Jan Miense Molenaer: een boerengezelschap, drinkend bij een ton in de open lucht. De blauwe hemel met zware witte wolken, de roode jas op den voorgrond zijn gedaan in warme, bloeiende verven, het landschapverschiet rechts met groote gevoeligheid. Een zeldzame attractie vormen de konter4feitsels van de genoemde ten onzent weinig bekende buitenlandsche meesters der 18e eeuw : vooral het prachtige, blanke pasteiwerk van Perronneau (tijdgenoot van La TJour) met de superieure stof- en kleuruitdrukking in den blauwen rok van den zachtblozenden, wit-gepruikten heer legen een teer-zeegroenen achtergrond, verrukt ons. Hoppner wordt hier geïntroduceerd door een tijd en stijl representeerend portret van ty pische distinctie, aantrekkelijk door een, wel niet zeer diep-gaande, maar toch volkomen natuurlijke, gevoeligheid, spontanen zwier en smaakvolle kleurcombinatie ; in den achter grond een romantische doorkijk onder boomen naar eenblauwig-schemerend heuvellandschap, voorgedragen in een opvatting, die het mid den houdt.tusschen natuurweergave en dekoratieve opluistering. Het effekt van de beide Mengs-stukken (van JOZEF MULS. Het Rijk der Stilte (De Kunst en de Oorlog) Vlaamsche bibli otheek. Mij. voor Goede en Goedkoope Lectuur. Amterdam Vele Belgische geleerden, letterkundigen, schilders waren door den oorlog ballingen geworden; de meesten hunner, de ouderen vooral, hebben, toen zij zich in het land waar zij gastvrijheid vonden, wat thuis begonnen te voelen, hun werk voortgezet. Voortgezet, alsof er niets gebeurd was, dat misschien niet geheel, maar toch in denzelfden geest, en slechts bij hooge uitzondering heeft een kunstenaar een motief ontnomen aan de veranderde en ontwrichte wereld om hem. Jozef Muis, ofschoon zelf door den oorlog tot reizen en zwerven gebracht, en diep belang stellend in de maatschappelijke en geestelijke verhoudingen die hij ontmoet, pleit met harts tocht en overredingskracht voor dit isolement der intellectueele werkers. Voor het Rijk der Stilte dat naast het gewoel van den oorlog is blijven voortbestaan. In het hoofdstuk dat van zijn bezoek bij Victor Rousseau, den beeldhouwer vertelt, laat hij dezen in deze kwestie aan het woord : De oorlog, hoe geweldig deze ook zij, blijft toch maar een incident, voor iemand, die het menschelijk gebeuren van uit de hoogte wil beschouwen. Zie, ik wandelde gisteren nog in het Britsch Museum en bewonderde de mirakuleuse schoonheid der marmers van Elgin. Ik zag die Grieksche kaneforen, zoo edel gelijnd door de lichte, subtiele plooien, en ik dacht, dit stuk werd misschien gemaakt tijdens een oorlog, die voor de Grieken van even zoo groot belang was als de tegenwoordige nu is voor ons, maar niets heeft den peinzenden geest en de rustig werkende hand van den kunstenaar komen ontroeren." Dit zijn woorden van Rousseau, maar Jozef Muis , beaamt ze in een verder hoofdstuk. Is het geen heerlijk gedacht te weten dat in de zielen van een Vinci, een Michel Angelo enfRubens, en Rembrandt, de gemeenschaps ziel der schoonste tijden heeft geleefd, dat zij de JJioopbewaarders waren der komende welke de dame het best geslaagd is) berust z*er zeker minder in de persoonsuitbeelding gezichten en houding der figuren zijn op het houterige af dan wel in de dekoratieve werking der kostuums, vooral van dat der jeugdige, ondanks haar staatsie nog zeer kin derlijk schijnende dame door een blijkbaar bedoelde harmonie van crème, zalmkleurige en groene tinten tegen den achtergrond met boomen en kleiner gewas. Ook het portret van Northcote, hoewel zeker niet zonder picturale verdiensten, rekenen we niet tot de meest frappante werken van deze rubriek. Van belang zijn een groot stilleven met ovefheerschend goudachtige tonen in brons, geel en geelbruin van een onbekend auteur, een omvangrijk, superieur stilleven, rijk van kleur, van Pieter Claesz en een nauwelijks minder important vruchten-stuk van Van Streek. Ludolph Bakhuizen biedt gewoonlijk niet meer dan hij hier geeft met zijn schepen op kalm water. Bizonder opmerkelijk is een van gulden licht doorvloeid landschap van M. F. Hulst, in koloriet en kompositie sterk herinnerend aan de soms treffende overeenkomst tusschen Cuyp en van Goyen. De uitdrukking van den wind in de hevig bewogen boomen en de fladderende kleeren van het vrouw-figuurtje is zeer levendig. ??Men verzuime niet, deze tijdelijke geëxposeerde verzameling te gaan zien. H. F. W. J E L T E s een drogenaald, van Van der Stok's sterrebeel den de Weegschaal en den Waterman. Van der Valk zond 48 werken, waarvan 10 litho's en de overige etsen zijn. Van de etsen zijn die de beste, waar de teekenwiize het meest frank en open bleef (104, 107," 109, 110, 113 117, en om het hartstochtelijke 119, de Paar den) : de meer volledig gewilde verloren door deze gezindheid te veel het inderdaad gevoelde, sprankelende. Van de litho's bleven mij bij als het zuiverst in hun wat weeke vormen, en met iets van het sprookje tevens: de Schelp met netzkéen de Schelp met het zeepaardje. Jan Wittenberg, de teedere, die aan indrin gend vermogen wint, is het beste in zijn strakke Babies, en voldoet het meest als vlakversiering in de Pelikanen. De overige tentopnstelienden geven mij deze keer geen aanleiding tot opmerkingen ; ik vermeld alleen de naakten van Luns als exempels van tech nische luchtige vaardigheid. P L A S S C II A E R T. . HET NIEUWS UIT RUSLAND Teekening vór de Amsterdammer" van George van Raemdonck iiiiiiiimiiiimiiiiiii SCHILDERKUNST-KRONIEK VEREENIGING TOT BEVORDERING DER GRAPH1SCHE KUNST IN HET STEDELIJK MUSEUM TE AMSTERDAM. Vroeger zag ik het werk van Derkzen van Angeren geregeld: ik volgde het met nauw keurigheid, en met belangstelling. Ik wist, dat deze etser een bekorende manier van teekenen had, en dat, daarnaast, een tragisch gevoel te erkennen was in zijn portretten van vrouwen, van stervenden, en van oude arbei ders. Daarna heb ik het werk minder gezien. Ik was dus niet meer zoo zuiver erover, zoo volledig ingelicht als eens. Ik wist, dat de hand echter aan griffelende teekenkracht niet ver loor. Veel krabbels" van de rivieren bij Rotterdam bewezen me dat. De krabbels" op de graphische vereeniging bewijzen me dat weer. Misschien is de kracht wat donkerder geworden, misschien drukt hij zijn etsen eer te zwaar, maar de lenige hand bleef. Het tragische heb ik gedurende jaren gemist, hoewel ik weet, dat hij in een bepaald portret dat (te?) overvloedig gaf. Ik vind het nu, verfijnd, in zijn Moeder en kind uit 1920. De houtsneden van ten Klooster zijn in hun voorstellingen uit Indië en in hun aangename verdeeling van wit en zwart (met het ongerepte papier tusschen de vlekken zwart) een bekend geworden graphische uiting van de laatste jaren. Een bezwaar heb ik er tegen, en tegen deze houtsneden niet alleen; de wijze van werken doet weinig, mij te weinig, het mate riaal zien : ik voel de snede in het hout niet, ik voel het hout niet. Het zijn eer teekeningen. Die van den innigen Mankes zijn daaraan ook bijna toe, maar een détail, een stijgend plantje of iets anders doen opeens toch het materiaal erkennen. Van de 32 werken (het heele oeuvre?) van Jan Markes, nu tentoongesteld, leken mij de volgende de beste : No. 29, Kamperfoelie (ets), No. 34, De geit (ets), No. 39 Douwe (litho), No. 41 en 42 Spin en Geitje (hout sneden) ; No. 44 Tuintje te Eerbeek (ets): de houtsnede No. 47 Zilver wyandotte, de Muis jes ; het Paard (No. 52) een kopergravure, en de houtsneden 't Ziek kuiken en de Kleine Kraai met het insect (54 en 56). Er is in al dit wit-en-zwart praecisiteit en innigheid, en dit is tegenwoordig geen gewone combinatie ! Van Dirk Nijland's houtsneden is de Rivier (68) een bewijs van zijn kennis in 't samen vatten der waterbewegingen in onze stroomen; vol van een boersche humor (ik bedoel dit niet kleineerend!) zijn de Visscherbegrafenis (70) en zijn Dominé(71) uit den preekstoel geba rend.. De Weeskinderen" missen in de groepeering iets van de noodzakelijke aesthetische terughouding.... Van Schelfhout vermeld ik Golgotha (1914) tijden. De hoogste beschavingsmomenten zijn altijd die, waarop de heele massa's bewe gen zooals de Egyptenaars, de Grieken, de Cathedraal-bouwers. Maar in de eeuwenlange tusschenruimten bleven de groote enkelingen de bewaarders en de voortzetters van het heilige vuur. Daarom bleven zij zoo eenzaam." Als de schrijver den Servischen beeldhouwer Iwan Mestrowitch komt te bespreken wiens kunst de uitdrukking is geworden van de ge weldig opkomende macht der Joego-Slaven, voelt men dat hij als Vlaming, het volk benijdt dat zulk een beeldhouwer bezit. ,,De muziek van Peter Benoit laat ons somtijds dat ruwe en grootsche van den Vlaamschen held ge voelen." Vlaamsche beeldhouwkunst, die dat zou kunnen, zou demokratische en nationalis tische kunst zijn, waar het-geweten van de opkomende macht van het Vlaamsche volk hoogmoedig zou in leven. De massa is echter bij ons nog niet genoeg in beroering gekomen ... .enz. In zijn hoofdstuk aan Nietiw-Vlaanderen gewijd,spreekt de schrijver van dit f rissche en wijze boek zijn volk toe, waarvan hij hoopt dat het door den oorlog meer tot elkaar gebracht, en dat het door het leed gelouterd moge zijn. Hij schijnt daarin vol moed voor de toekomst van zijn Vlaamsche volk, vol verachting voor hun onderdrukkers, de Hybridische FranschBelgen, en vooral de bastaard-Vlamingen die hun taal verloochenen. Eén schilder van den oorlog, de eenige, zegt hij, is Henry de Groux door wiens werk reeds vroeger de profetie van den oorlog is gegeven en die hem in zijn later werk, een reeks van 500 teekeningen die hij zijn cycle guerrier" noemt, zoo geweldig heeft uitgebeeld. Ik heb aan dat deel van Muis' boek, dat Vlaanderen in het bijzonder aangaat, het begin dezer bespreking gewijd, maar deze schrijver die Londen, Oxford, Parijs, Barcelona, Rus land, Polen heeft bezocht en wat hij zag, ter dege bekeken, behandelt een veel uitge breider materie. Hij geeft schetsen van het leven van België en Engeland, van Londen en het prachtige Oxford (waar in de mooiste straat misschien op aarde de begrafenis van een Belgisch soldaat plaats had) van Rusland, waarvan hij de steden en landschappen be schrijft, en waar hij tot den Kaukasus door dringt, maar hij begeeft zich overal naar de musea en bestudeert er, gewapend met een respectabele mate van kennis en oordeel, de kunst der verschillende landen. Hij geeft een overzicht van de Fransche, de Engelsche tn PREBKZ OVER HET PÈAN VAN Dr. RUDOLF STEINER Dr. Rudolf Steiner verwacht zegt hij door zijn anthroposophisch georiënteerde geesteswetenschap" een algemeen geestelijk vernieuwd leven te brengen. Of hij daarmede, behalve bij enkele naturen, die daarvoor een bijzonderen aanleg hebben, iets zal bereiken, zal men zeker betwijfelen. De poging om wetenschap, kunst en godsdienst weer tot elkaar te brengen is sympathiek, maar dr. Steiner al te fanatiek, wanneer hij uitroept: alleen van Dornach kan het nieuwe leven komen!" Waarom spreekt hij toch van een nieuwe toekomstkunst ? Is er dan vór het optreden van dr. Steiner nooit aan het boven zinnelijke in allerlei schoone vormen uiting gegeven en is juist in de laatste jaren dit streven niet sterker dan ooit? Alle waar achtige meesterwerken zijn min of meer visioenair. De composities van Beethoven bijv. geven die niet aanhoudend openbaringen uit het bovenzinnelijke ? Ik hoop voor dr. Steiner, dat hij ooit iets van zoo hoog ge halte zal kunnen scheppen; voorloopig lijkt me dit echter nog niet waarschijnlijk. ' Het is niet genoeg om verband te willen brengen tusschen wetenschap, godsdienst en kunst en de verschillende kunsten weer onderling, men moet dit ook kunnen en wat men nu van Dornach te zien krijgt, geeft geen vertrouwen in dat kunnen. Dr. Steiner praat bij zijn voordrachten over het Goetheanum veel over beeldende kunst, alsof hij nu eindelijk eens komt zeggen hoe 't zijn moet. Ik verloor daardoor heel veel van mijn oorspronkelijk heel groote belangstelling voor hem. Alweer een pausje, dacht ik. Waarom maakt hij er zoo'n drukte van, dat alleen door het tegen elkaar zetten van de kleuren, de vormen geteekend zijn: zonder omtrek? Het publiek denkt iets heel gewichtigs te hooren, maar werken niet bijna alle schilders zoo? Ook zijn de voorstellingen zoo onbeholpen uitgevoerd, dat men betwijfelt of dr. St. en zijn helpers een figuur in lijn zouden kunnen teekenen. Ja, ja, ik weet 't wel, ik heb 't weer niet begrepen, 't is alles heel diepzinnig, echt, spontaan, doorvoeld, nergens mystificatie om onkunde te bedekken, neen, alles echt zooals bijv. de schilderijen van de eerste Christenen in de catacomben, wel wat onhandig, maar gaaf uit 't gemoed. Wat is een dilettant? Kan niet iedereen schilderen, schrijven, beeldhouwen, zingen, dansen, bouwen, wanneer hij zich daartoe geroepen gevoelt? Enfin, dr. St. leert ons dan hoe de toe komstkunst wezen moet; vór hem is niemand op het idee gekomen om een aanvoelen van het bovenzinnelijke te interpreteeren. Wat beteekent 'n Odilon Redon, 'n Prikker, 'n Men zegt ! iiiiiiiiiiiiiiiiiltiiniiiiiiiiiiiiiiiiilliiiiiiiiliimiiiiiiiiiiiiiu Toorop, om er maar 'n paar te noemen, wat hebben zulke menschen voor de moderne kunst gedaan? Niets immers, alleen dr. St., die komt het nu eens vertellen hoe 't moet. Ook de architektuur wordt door hem geheel hervormd, organisch gemaakt. Zoo gebruikt hij boven de zuilen in liet oetheannm in plaats van kapiteelen een soort bladvorm, die van den eersten tot den vierden pilaar zich in zoogenaamd organisch verband tot steeds meer gecompliceerde figuren ont wikkelt en dan van den vierden tot den zevenden pilaar weer in organisch verband vereenvoudigen als concaven van de figuren boven de drie eerste pilaren. Dit lijkt wel een origineele vondst, maar niet erg constructief. Ook de verbinding van den koepelbouw is eigenaardig, maar het Goetheanum maakt als geheel een loggen indruk. Het is mij hier niet om de critiek te doen or. Steiner erkent trouwens zelf dat zijn werk vrij onvolmaakt is maar iemand die op verschillend kunstgebied toch slechts dilettant blijft, behoort voor alles zijn Messias-allures af te schaffen. Het Hollandsch publiek laat zich gewoonlijk met welgevallen door vreemdelingen overdonderen, zelfs wan neer deze lieden zich geringschattend over het bestaande in ons eigen land uit laten; de kunstenaars moeten zoo iets echter maar niet altijd goedsmocds dulden. Polen, Serviërs, Hongaren en allerlei lieden uit landen waar sinds menschenheugenis geen beeldende kunst meer bestond, komen ons nu hun nieuwe scheppingen opdringen. Wc hebben daar langzamerhand toch wel genoeg van. De Christus-kop van de beeldengroep die dr. St. in zijn koepelnis wil plaatsen, trekt de linker wenkbrauw hoog op, knipoogt aan den rechterkant, laat de dikke breede onder lip willoos hangen, heeft nu eens geen baard, iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii. iiiiiiin minimi u iiiiiiimiiiiiiiiiniii omdat andere Christussen die wel hebben, en verwringt zijn gezicht zeker zoo vervaar lijk van de kiespijn zijn linker wang is ten minste erg gezwollen. Genoeg. Ik zal het heil voor de toekomst niet in Dornach gaan zoeken. De propaganda die van daar uitgaat ter wille van een zaak die voor zoovelen de levensquestie is, moet verloopen, helaas, door het onvoldoende kunnen. P. Co K N KLIS DE M OOK HET WEERZINWEKKEND GEBEDEL Schrijver dezes, die het twijfelachtig voor recht geniet steeds in commissies te worden geplant voor jubileerende kunstenaars en in stellingen, heeft in de laatste maanden de volgende bedelpartijen geleiti. Zeventigjarig bestaan der Maatschappij Apollo. Resultaat: een 10.000 guldan. Bouwmeester-fonds: nog niet gereed. Jan C. de Vos-fonds: pas begonnen. Zou men nu niet eindelijk eens aan de roepstem gevolg willen geven tot de instel ling van n groot pensioenfonds voor tooneelspelers ? Wat een fusie zou beteekenen van : de Maatschappij Apollo ; het pensioenfonds van het Nederlandsch Tooneelverbond; de ondersteuningskas van het Nederlandsch Tooneel en het Pensioenfonds der Nederlandsche Tooneelkunstenaarsvereeniging. Is het eigenlijk wor mannen als Bouw meester en Jan C. niet verschrikkelijk, dat zij uit dank voor hetgeen zij ons jaren achter-een schonken, geworpen worden in den schoot der publieke weldadigheid ? VAN R i E M s D ij K Aerdenhout/Haarlem. l llllllllMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIlllllllllliiiiiiiiiiiiiiMillMliliiiiiliiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii de Duitsche kunst het laatste misschien niet geheel vrij van vooroordeel. Voortreffelijk is het hoofdstuk over de etsen van Rembrandt en dat over Turner, dien Muis beter begrijpt dan het meestal aan niet-Engelschen gegeven is. Of Turner inder daad de vader der Fransche impressionisten is, mag misschien betwijfeld worden, maar de bewondering van dit werk is uitgesproken in die eenvoudige direct tot het hart sprekende taal, die dezen prettigen schrijver eigen is. Dit veelzijdige geschrift eindigt met een hoofdstuk over tuin-architectnur.Kort daaraan vooraf gaat een ontroerende schets van de kunst en de persoonlijkheid van den aan den IJser gesneuvelden begaafden schilder, die zooveel verwantschap toonde met de Eufielsche Prae-Raphaelieten, Joe English. De gemoedelijke, beschaafd-Vlaamsche taal van het boek laat zich gaarne lezen. Er is bekoring in, voor ons Hollanders, de dingen zoo anders, voor ons zoo onconventioneel uitgedrukt te zien als de kinderen werden slapen gedaan". Maar de verdienste van dit boek gaat toch hoog boven die charme uit. Het is een zeldzaam veelzijdige uiting van een warm-voelend en kunstzinnig man die in de gelegenheid was zeer veel te zien en mee te leven. C O K N E L ! S V E T 11 In den Réveilkring, door EVERARO GEWIN. Met een portret naar een schilderij van Pieneman den oudere. Baarn, Hollandia-drukkerij 1020. (214 blz.) Het is in dezen tijd, die zich kenmerkt door onbeschaamden Mammondienst en plat rea lisme, een genot te worden binnengeleid in een kring van idealistisch gestemde mannen en vrouwen, in wier fijn besnaarde ziel het woord had weerklonken van den Christus, die van hoogere dingen heeft gesproken dan van werken voor de spijze, die vergaat." Reeds daarom alleen deed de heer Gewin goed zijn boekje in het licht te geven. Maar bo vendien, waar hij de beschikking had over een groot aantal onuitgegeven brieven en bescheiden, deed hij geen overbodig werk door, na al wat reeds door Wagenaar, Allard Pierson, Byvanck, Rullmann en vele anderen, over ons Nederlandsch Réveil is geschreven, een viertal schetsen aan deze merkwaardige beweging te wijden. Vooral in de hoofdstuk ken _over mevrouw j Oroen van Prinsterer MINIMI IIIIIIIIIIIIIIIIHII en dr. Capadose kon hij nieuwe of weinig bekende bijzonderheden geven. In het eerste hoofdstuk handelt de schrijver in het algemeen over den réveilkring. Hij schetst deOntwaking als een reactie tegen het deïstisch rationalisme, met zijn zich zelf verheffend humanisme. Tegenover emancipatie : ge bondenheid ; tegenover mcnschclijke majes teit en deugd : de majesteit van God, de zon digheid der menscheiijke natuur en de nood zaak der persoonlijke wedergeboorte, waarin de vrije genade van God is te roemen." Zoo teekent Gewin zeer juist het beginsel der Réveilmannen. En dan verhaalt hij verder hoe de Réveil-beweging te Genève onder Hemihntsche euEngelsche invloeden ontstaan, hier bekend werd door de vertaling van Genève religieuze van den student Bost, in 1821 verschenen met eene voorrede van den reeds bejaarden Leidschen dominéSchotsman, denzelfden die twee jaar vroeger het tweede eetiwgetijüc tier Durdlsdie synode had dur ven herdenken. Deze vertaling was van de hand van Cornelis van Znyle van Nyevelt, die in 1826 een scherpe kritiek opliet liberalisme /.on publiceeren. lin naast de/.e beide mannen staat de groote figuur van Willem Bilderdijk, den geestelijken vader van Ue Costa en Capa dose, van Dirk van Hogendorp en in menig opzicht ook van Groen van Prinsterer. Uit Bilderdijks briefwisseling deelt de schrijver menige treffende bijzonderheid mede. Het tweede hoofdstuk over Mevrouw Groen van Prinsterer lijkt nog het meest belangwek kendst. Groen had in Elisabeth Maria Magdalena van den Hoop in waarheid een godsge schenk ontvangen. Zooals Gewin de rijk be gaafde, echt godsdienstige en kinderlijk een voudige vrouw teekent, moeten wij haar liefhebben. Innig geloof, vaste hoop, vurige liefde - dat kenmerkte haar." Zij leefde voor haren echtgenoot en hielp hem bij zijn werk maar daarnaast gaf zij zich aan velerlei maatschappelijken arbeid : persoonlijk bezocht zij de huizen der armen. Reeds in 1833 hoort het, feministe! richtte zij een dames leesgezelschap op, dat nog bestaat. Het neer schrijven van dit jaartal brengt mij op een bezwaar, dat ik tegen het stuk van den heer Gewin heb : hij heeft zich teveel bepaald tot de eerste jaren van Groen's huwelijksleven. Misschien ontbraken hem echter tiit lateren tijd de bronnen. Uit een paar brieven van Wormsei uit 1850 had kunnen blijken hoe zeer mevrouw Groen zich interesseerde voor de verspreiding der. geschriftcn^van haren echtgenoot. Men verhaalt dat, toen er in 1856 sprake was van het optreden van Groen als minister van bui tenlandsche zaken, zijne vrouw ernstige bezwaren had met het oog op de dan door haar te vervullen plichten. Heeft de schrijver daarover niets naders gevonden? En was er over de drie jaren van haar weduwschap, na Groen's overlijden in 1876, niets te vertellen? Hetzelfde bezwaar geldt, ofschoon in min dere mate, ook het derde hoofdstuk over dr. Abraham Capadose. Ook hier veel belangrijks uit de eerste jaren over C's bekeering, zijn arbeid te Scherpenzeel, zijn strijd tegen de Vaccine, enz. maar minder uit lateren tijd. Niettemin is wat hier wordt geboden eene zeer te waardeereu bijdrage voor de biographie van dezen Israëliet, in welken geen bedrog was, zooals Gewin hem terecht noemt. Het laatste hoofdstuk, dat tevens het uit voerigste is, heeft tot opschrift Da Costa en De Clerci] en teekent beide persoonlijkheden in hun kring. Het hier medegedeelde is over het algemeen niet nieuw ; toch geeft de schrij ver over de verhouding Uisschen Da Costa en Capadose en over de mindere sympathie van mevrouw Da Costa voor dezen vriend tot dusverre onbekende bijzonderheden. En in elk geval bevat ook dit hoofdstuk goed geteekende beelden. Het zou mij een voldoening zijn, niet enkel wanneer het mij gelukt mocht zijn hen voor mijn lezers te doen leven, maar ook wanneer ik hun godsdienstige overtuiging, die ik niet deel, met juistheid en onpartijdigheid had geschetst." Aldus de heer Gewin in de voor rede. Welnu, mijns inziens, kon de schrijver in beide opzichten voldaan zijn.. Ten slotte nog ne opmerking. Gewin be groot het getal onuitgegeven brieven, die hij heeft doorgezien, op vijfduizend. " Ik zou willen vragen : bestaat er geen moge lijkheid dat een Oorkondenboek van liet Réveil verschijne? De Commissie van Rijks Ge schiedkundige publicatiën is, zoo ik mij niet vergis, bezig met de bewerking van Groen's epistolaire nalatenschap ; zou dit werk niet in deze richting kunnen worden uitgebreid? Na Colenbranders politieke Gedenkstukken, een dergelijke reeks betreffende het geestelijk levenjuit die dagen? Het ware te overwegen. Ligt hier niet een taak als leider of als medeweïkei voor den man, die met zooveel pieleil de/e schetsen samenstelde? D K. Ju n. C. B K E E N

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl