De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1921 5 maart pagina 8

5 maart 1921 – pagina 8

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 5 Maart '21. - No. 2280 STUDENTENTOONEEL Tooneelvereeniging T.U.S.A. Helden, satyriek blijspel van G. B. Shaw (Mei teekeningen voor de Amsterdammer" van B. van Vlijmen). fi. v-V Scène uit het Eerste Bedrijf. Bruntschli en Raïna Scène uit het Tweede Bedrijf. Scène uit het Derde Bedrijf. Raïna en Sergius Saranoff. , ,?| Illllllll Illlllllltllllll Illlimmilllmiimmimmilimmillll IIMMMMimilllllllllllllllllHIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIimilllllllMillllllllllll ii STUDENTEN TOONEEL TOONEEL VEREENIGING T. U. S. A. Helden satyriek Blijspel van O. Bernard Shaw. T. U. S. A. De tponeelvereeniging van de Usa, dat is van de niet bij het corps aangeslo ten grootste vereeniging van studenten. Het publiek in den Stadsschouwburg bood een vreemden aanblik : vroolijke en ook wel gewichtige jongensgezichten onder zwarte fluweelen baretten, trotsche ma's en blijmoe dige pa's en het zusje met 't wit lintje in 't haar. Dan 't vrije meisjestudentje, dat ostentatief toont vór co-educatie te zijn, ook met de zwarte baret en zoo waar, n ook met een rood lint om de hals, dus lid van den senaat der Unitas Studiosorum Amstelodamensium, welke met het Bestuur van de T. U. S. A. de gastheer was. Een eigen orkestje van de studenten zette in met lo vivat", dan het Usa-lied en later het Gaudeamus igitur", dat met enthousi asme werd ontvangen en meegezongen door de heeren en dames studenten. Het doek splijt vaneen en wij zien Catherine Petkoff en hare dochter Raïna, vrouw en dochter van Majoor Petkoff, den Bulgaar. En binnen komt, angstig en achtervolgd, een vijand", de Zwitsersche kapitein Bruntschli, die voor geld vecht voor de Serviërs. En, bedreigd met een ongeladen revolver verbergt het meisje Raïna hem in haar slaapvertrek en hij kan niet meer op z'n beenen staan : z !n slaap heeft hij en hij valt neer op 't bed en slaapt. En nou mag Raïna nog zoo veel liefde, die eigenlijk heldenvereering is, hebben voor haar verloofde Sergius Saranoff, zij wordt smoorlijk. verliefd op den nuchteren Zwitser, die eigenlijk een romanticus is bij Shaw is het wezen nu eenmaal anders dan de schijn en wat je zus denkt te zijn, blijkt zóte wezen. Bruntschli is een zoetekauw en zeer verteederd door de chocolaadjes, die Raïna hem biedt. De oorlog is geëindigd. Majoor Petkoff komt terug en met heni Sergius Saranoff, die in laffen moed of moedige lafheid een zonder lingen uitval had gedaan op de Serviërs, tegen alle regelen der krijgskunst in. Maar slim zijn zij niet en uit 'n administratieve moeilijkheid redt hen Brunschli, die nu immers geen vijand meer is. En, daar Sergius Saranoff een oogje heeft op de dienstmeid Louka, die de eerzucht bezit met een meneer" te willen trouwen en niet met den huisknecht Nicola, die een knechtenziel" heeft, dwingt zij Sergius tot een huwelijk met haar, terwijl Raïna haar chocolade-soldaat" krijgt, die de zoon en erfgenaam is van een rijk Zwitsersch hotelier. En wat nu van het spel te zeggen? Het kon niet reiken aan dat in Maria Boodschap" en zelfs niet aan dat in de Kribbebijter", maar wij zouden zelf een kribbebijter moeten zijn als wij de pogingen van deze jonge, levens lustige menschen niet konden waardeeren. Ondanks wat Bühnenfieber" in het begin was mej. Dogi Caroli, eene lieve, aanvallige Raïna met hier en daar juiste en gevoelige accenten. Klara Schönfeld was eene heel coquette Louka, die goed haar eerzucht beeldde en wel twee karbonkels van bruine oogen moet hebben (althans zij suggereerde ons die). Paul Miche was een bulderbasserige majoor, die maar wat onder de plak van zijne heerschzuchtige vrouw stond. De heer J. Peters deed als Sergius erg verleidelijk en dat eene dienst meid graag met dezen Sergius trouwen wilde, was begrijpelijk. Ten Harmsen van de Beek gaf wel typig den huisknecht met de knechten ziel. Maar het allerbeste was wel Arie L. Orendel, de chocoladesoldaat, die van zijne moei lijke rol werkelijk iets bijna levenswaars wist te maken. Den regisseur Coenr. Hissink komt veel lof toe en dat de studenten hem letterlijk op de handen hebben gedragen, is zeer begrij pelijk. Ook kreeg hij eenige kransen. De voor zitter van T. U. S. A., de heer H. Schönfeld hield een speechje, waarin hij alle aanwezigen bedankte en de praeses van den Senaat der U. S. A. hield een speechje en eveneens de president van de Zustervereeniging uit Utrecht Zoodat het mooi was. E D M o N D VISSER. Op den Economischen Uitkijk Het werkloosheidsvraagstuk II. Nu iets over enkele andere dan de vorige maal besproken zijden van het ingewikkeld vraagstuk. Men zegt: er is geen ,,overproductie", maar onderconsumtie". En dit is juist. Er wordt niet meer voortgebracht dan onder normale omstandigheden door de markt zou kunnen worden opgenomen, maar het ab normale van de omstandigheden leidt hiertoe : dat de markt minder opneemt dan in gewone tijden en zelfs nog kort geleden het geval was. Waarin is dan buiten de buitenlandsche factoren, die ik reeds (vluchtig) besprak dit abnormale der omstandigheden gelegen? Hoe te verklaren, die weigerachtigheid der verbruikers om voor de thans (nog) geldende prijzen de aangeboden goederen tot zich te nemen? Ik wees daarbij op de voortbren gingskosten vooral in verband met den factor : arbeidsloon, op welk punt ik aan het slot nog terug kom. Laat mij vooraf zeggen, dat de daling in de kooplust of de koopkracht der afnemers op zichzelf een ingewikkeld vraagstuk is; de oorzaken ook van dit verschijnsel zijn niet gemakkelijk na te gaan en ook hier ontmoet men, als men het samenstel van oorzaken en gevolgen tracht te ontleden, allerlei elkaar kruisende wisselwerkingen. Het is nu eenMEDI LEPRA Huize l. ZOMERDIJK BOSSINK PaïilioenVondelparüel.Züiii419öenI595 Restaurant a ia carte Lunch, Afternoon-tea, Diners en Soupers Dagelijks muziek door het Huls-orkest DE CHAULMOOGRA OLIE, EEN NIEUW GENEES MIDDEL ER TEGEN Toen de Snark "op haar weg naar Honolulu langs de kust van Molokai zeilde schrijft Jack London in zijn the cruise of the snark" keek ik op de kaart, wees op een laag schiereiland, waarachter zich een geweldig hooge cliff verhief en zei : The pit of the heil, the most cursed place in earth." Maar l should have been shocked", zoo vervolgt hij, als ik mijzelf daar een maand later had kunnen zien op datzelfde eiland midden tusschen de lepralijders having a disgracefully good time along with eight hundred of the lepers who were likewise having a good time." De lepra is een afgrijselijke ziekte, dat weet ieder en op een eiland te vertoeven waar een kleine duizend lepralijders bijeen zijn, lijkt een vreeselijk ding. Aan te toonen, dat die vreeselijkheid minder erg is dan men denkt en zeker minder erg dan in de Amerikaansche yeliow press" toentertijd was voorgesteld, is het voornaamste doel van het hoofdstuk the lepers of Molokai" uit jack London's böelc. De lepra is sinds een halve eeuw endemisch op Hawaii en omliggende eilanden, het is een ramp voor de bevolking, maar wanneer ze dan toch eenmaal zijn aangetast door deze ziekte is het verblijf op Molokai voor deze lijders ver te verkiezen boven het ver toeven tusschen de overige bevolking, waar ze hun kwaal moeten verbergen, zich dan niet kunnen laten behandelen en voortdurend in angst moeten zijn om ontdekt" te worden, omdat de Amerikaansche wet aan de U.S. Public Health Service het recht geeft ver dachte personen in onderzoek te nemen en lijders aan de ziekte op Molokai te interneeren. Veel beter natuurlijk dan uit medische boe ken krijgt men uit Jack London's levendige journalistieke beschrijvingen een indruk van de sociale beteekenis van deze ziekte en aan de vele mogelijkheden" die nog voor een lepralijder bestaan. Natuurlijk, de ontdekking dat men aan lepra lijdt, moet ontzettend zijn. Vooral in een land waar de ziekte heerscht, waar men dage lijks voor oogen heeft de afzichtelijke ver anderingen die er door kunnen worden te weeg gebracht, waar men het verraderlijke van deze ziekte kent, waar men weet, dat elke genezing een schijnbare kan zijn, dat n, vijf, ja tien jaar nadat men zich genezen waant weer een nieuwe aanva! kan komen, enfin, waar men alle ellende ervan weet en ziet, daar moet de ontdekking dat men tot deze ongelukkigen behoort een ontzaglijke psychische schok te weeg brengen. Het doet weldadig aan uit Jack London's boek te lezen, hoe gelukkig deze rnenschen kunnen zijn. Het feit dat zoovele lijders op een eiland bijeen zijn, doet een massa van het verschrikkelijke verdwijnen. De schande, de vrees voor besmetting van en door anderen, de schaamte, dat alles valt weg. Bovendien lang niet alle lepralijders zijn verminkt, vele hebben slechts op een enkele plaats, b.v. aan een arm of een been, een haard die na behoor lijke behandeling jaren rustig kan blijven, zoodat ze er geheel als normale menschen uit zien. En dan daar, juist in die kolonie, geeft het eigenaardige verloop der ziekte rust. Daar ziet men hoe bij velen het proces tot stilstand komt, hoe genezingen optreden, hoe menschen tientallen van jaren soms goed blijven. En datzelfde raadselachtige, verraderlijke van de ziekte, dat aan den eenling die zich tusschen de overige verborgen houdt, zooveel angst en leed bezorgt, geeft daar in de settlement" hoop en rust. Deze lepralijders leven op hun eiland als gewone menschen, ze kunnen werken op het land, visschen op zee, handel drijven, geld verdienen, ze kunnen trouwen en krijgen kin deren. Communicatie met de buitenwereld is zeer gemakkelijk. Herhaaldelijk kan hun wor den toegestaan, om wegens bijzondere redenen naar Honolulu te gaan, en daar eenigen tijd te blijven. Is hun ziekte tot stilstand gekomen dan kunnen ze op parool in de maatschappij worden teruggestuurd. De lepralijders op Molokai kunnen bezoeken ontvangen van ken nissen en familie, alleen, dezen mogen niet in hun huizen vertoeven, maar logeeren in aparte verblijven. Dat lepra een infectieziekte is, is zeker, de verwekker ervan, de bacillus leprae die met den tuberkelbacil overeenkomt is bekend. Dat lepra ontstaat en alleen ontstaan kan door innig contact met lepralijders staat even eens vast. Hoe en langs welken weg zulk een besmetting tot stand komt, is niet bekend, wel weet men dat de kans op infectie gering is en dat ook zij, die dagelijks met lepralijders in aanraking komen, slechts een uiterst ge ringe kans hebben de ziekte te krijgen, als ze maar de gewone maatregelen van reinheid en zindelijkheid in acht nemen. Intusschen, volkomen ongevaarlijk is een verblijf tusschen de lepralijders niet. Jack Londen verhaalt van een priester Damien, who went to Molokai a clean man and died a leper." Daar tegenover staat het merk waardige geval van een vrouw, (die toen Jack London de Kolonie bezocht, daar aanwezig was) die vijfmaal getrouwd was met een lepralijder, kinderen bij hem had gehad en geen spoor van de ziekte vertoonde. Levendig beschrijft Jack London hoe ge lukkig lepralijders op Molokai kunnen zijn. Velen willen er niet weer vandaan, zelf als zij mogen, zelf heeft hij zulken gezien. Curieus is het geval van een schoenpoetser op Hono lulu, een Amerikaanschen neger, die jaren ge leden als lepralijder op Molokai was geïnter neerd. Toen later het stellen van een bacterio logische diagnose van de ziekte mogelijk werd, bleek, dat deze neger evenals anderen ten onrechte op Molokai was gebracht en in het geheel geen lepra had. Hij kreeg dus verlof om het eiland te verlaten, maar hij verzocht om te mogen blijven. Aangezien hij tot de lastigste kolonisten had behoord, voortdurend moeilijkheden had veroorzaakt, enz. werd zijn verzoek natuurlijk geweigerd. Hij had dit zien aankomen en had vlug een oude vrouw ge trouwd die aan lepra leed diende toen een verzoek in orn bij haar te mogen blijven, om dat niemand zijn arme vrouw zoo goed kon verplegen als hij. Ook dit werd geweigerd. Tot tweemaal toe is hij op slinksche wijze weer op het eiland terecht gekomen en twee maal is hij met een boete ervan verwijderd. En als later de directeur van de settlement" te Honolulu kwam en zijn schoenen door dezen neger liet poetsen, smeekte de man altijd nog om teruggenomen te worden op Molokai. Maar diep getroffen is toch Jack London door de ellende die hij gezien heeft diepen indruk heeft het op hem gemaakt, dat men zoo weinig toen wist om tegen de ziekte te doen. Velen hebben zich aan de sttfclie van de lepra gewijd. Massa's werk is gedaan, de verwekker van de ziekte is gevonden. And in all their work, as yet, they have found no clue, no cure." (Slot volgt) STORM VAN LEEUWEN (wordt door 21.OOO artsen erkend ?)? het bette vertterklngsmiddel «oor Zenuwen en Lichaam. mi umi i iiimtiiiiiliilimiiiiiiiiiiiiin i"' <" IIIIIIIM iiiiiiiiiin IIIIIIIIIIMIMIIIMIIIIIII ui mm minimin (, maal niet anders : wij noemen de maatschap pelijke verschijnselen wel met heel eenvoudige namen : werkloosheid, verminderde koop kracht enz., maar als we ons van de begrippen achter die namen rekenschap willen geven, zien we dat we voor buitengewwon ingewik kelde vraagstukken staan. Doch laat ons dit eene verschijnsel althans van buiten be naderen. Natuurlijk hangt de daling van de koop kracht rechtstreeks samen met het aanhouden der duurte. Maar waarom weigert men thans de nog duur blijvende goederen te koopen? Omdat de lieden oordeelen ze niet meer te kunnen of te moeten betalen. Het niet meer kunnen" vloeit voort uit zuinigheidsoverwegingen, die zeker volkomen verklaarbaar zijn. Het niet meer moeten" vloeit voort uit de verwachting, dat prijsdaling aanstaande is. Maar boven alles zijn hier, als ik wel zie, factoren in het spel, die niet bewijsbaar zijn maar toch wel zeer wezenlijk bestaande en die hun wortels vinden in de gemoedsstem ming van het publiek. Men is ongerust ge worden ; men had reeds eerder ontspanning verwacht doch is nu wachtens moede ; men beseft nu eerst recht, door het aanhoudend sleepende, den voortgezetten duur van de politieke en economische crisis, hoe ver wij waarschijnlijk nog van een iets lichtere toe komst zijn verwijderd ; men durft niet meer zijn geld uit te geven voor het niet-bepaaldnoodige. In n woord: men is zuinig en bedachtzaam geworden. Die gemoedsstem ming leidt tot eene bepaalde houding, tot onthouding. En die onthouding werkt door. Worden van een zeker bedrijf A de goederen niet meer of niet zooveel meer gevraagd, dan lijdt daaronder bedrijf A niet alleen en zelfs niet alleen alles wat zich beweegt tusschen de A-fabrikanten en den laatsten verbruiker, maar ook andere bedrijven, welker werk zaamheid met die van het bedrijf A samen hangt : al wat die A fabrikanten betrekken van andere fabrieken als grond- of hulp-stoffen voor haar voortbrenging, betrekken zij in geringer mate wegens de geringere behoefte. Dit is zoo duidelijk, dat ik waarlijk geen voorbeelden daarvan behoef te geven. Het is als wanneer men een steen in het water gooit: om den eersten kring vormt zich een tweede, een derde enz. Zoo grijpt ook de werkloosheid in cfk bedrijf om zich heen in steeds wijder kringen. Maar hier wordt elke verdere kring zelf weer centrum van een kringen-reeks.... Naar mijn stellige overtuiging werkt ook de wettelijke acht-uren dag (of liever de 45urige arbeidsweek) in de richting van bestendiging der duurte, dus der werk loosheid. Opzettelijk zeg ik dat die maat regel werkt" in die richting"; ik meen, dat hij tot dit kwaad het zijne bijdraagt, de genezing vertraagt en tegenhoudt. De Re geering heeft in haar Memorie van Antwoord aan de Eerste Kamer (Hoofdst. I) gewezen op verschijnselen, waaruit niet bleek van eenig verband tusschen de wettelijke arbeidsduurbeperking en de werkloosheid, maar zelfs daarmee natuurlijk niet bewezen (gelijk zij toch, geloof ik, dacht te doen), dat er dus neen verband is. Het zou haar ook m.i. buitenge woon moeilijk vallen (lees : onmogelijk zijn) om aan te toonen, dat het een niets te maken heeft met het ander, want het tegendeel ligt voor de hand, is volkomen logisch aan wijsbaar als het onvermijdelijk gevolg. Oppervlakkig redeneerend zou men zeggen : indien (en voorzoover) men aanneemt, dat arbeidsduurbeperking leidt in verschillende bedrijven tot een (al of niet evenredige) beperking der voortbrenging, moet men uit de onderstelling de gevolgtrekking afleiden, dat daarmee bestrijding van werkloosheid gepaard zal gaan. Immers, wanneer de fa brikant zijn voortbrenging op peil" wil houden, zal hij daartoe meer arbeiders Ie werk stellen, dus ecu beroep doen op de arbeids markt, waardoor de vraag stijgt. Maar dit is inderdaad niets dan een opper vlakkige redeneering. Zóeenvoudig is de zaak niet. Men moet er zich rekenschap van geven, dat de wettelijke arbeidsduurbeperking leidt tot verhooging van voortbrengingskosten. Wanneer men in een continu-bedrijf een derde ploeg aan de twee bestaande moet toevoegen, kost dat extra-geld zonder dat de productie stijgt. Wanneer de arbeiders over den korteren werkdag evenveel loon willen verdienen als voorheen over den langeren en hun voortbrenging is geringer ge worden, dan beduidt een gelijkblijvend week loon duurdere productie. Doch ook al zou het loon op hetzelfde peil blijven als de voort brenging, dan nog zou de beperking van deze laatste een kostenverhooging beteekenen, want vele der vaste lasten" van de onder neming blijven gelijk maar moeten mi over een geringer rendement aan goederen worden omgeslagen, dan waarop was gerekend bij de (voorheen normale) voortbrengingskosten. Ook hier moet ik aan den buitenkant" der zaak blijven. Het is misschien gemakke lijker (of minder moeilijk) over het werkloos heidsvraagstuk een wat men noemt breede" studie te schrijven dan in een korte reeks beknopte artikeltjes het licht te laten vallen op enke'e zijden van het zeer samengesteld probleem. Maar het weinige hierboven aan gevoerde moge voldoende zijn om te doen uitkomen, dat arbeidsduurbeperking, voor zoover zij tot beperking van voortbrenging leidt, ook al wordt zij door te werk stellen van meer arbeiders verholpen, een factor is van duurte of van bestendiging der duurte. En aangezien duurte zeer stellig is een factor van werkloosheid, is het verband tusschen deze en arbeidsduur-beperking wel (m.i.) volkomen duidelijk en onbetwistbaar. Dat werkloosheidsverzekering geen middel tegen werkloosheid is, behoef ik mijn lezers Inch /eker wel niet te betougcn. Zij is dat 7.00 min als levensverzekering een middel is tegen den dood ! Zij is een middel tot verzachting van de individueele gevolgen, doordat zij een uitkeering waarborgt aan'den man, die in de ongelukkige omstandigheid verkeert, dat hij zijn arbeidskracht eenige bron voor zijn inkomen aanbiedt en overal als nietbegeerd ziet afgewezen. Wanneer die man in de dagen, waarin hij daartoe in staat was een premie geregeld heeft terzijde gelegd oni zich te dekken tegen het noodlottig risico dat hem bedreigt, heett hij een daad van wijze voorzorg verricht. Maar in dagen als wij nu beleven verschijnt de werkloosheids verzekering ons niet in het licht van een per soonlijke voorzorg. Want wanneer de kwade kansen van het risico zeer velen treffen blijkt al spoedig de kas daarvoor niet berekend: de termijn van uitkeering duurt niet zoo lang als de behoefte ; de man raakt uitgetrokken". Behoud van een krachtigen arbeidersstand' voorkoming van diens inzinking is zeker eeii groot volksbelang. Met die erkenning is de rechtsgrond" voor overheids-steun aan deze verzekering gevonden. Maar de verJeenine van zoodanigen steun schijnt mij een moeilijk werk, omdat zij bij te milde toepassing tot bestendiging van het kwaad kan leiden. Staat de zaak zó, dat de crisis der werk loosheid slechts overwonnen kan worden, doordat te hoog opgedreven arbeidsloonen' tot lager peil dalen en werkt de overheids steun aldus, dat de aanvaarding van ias>er loon door den werklooze kan worden afge wezen, dan werkt het individueel verzachtend middel als een aJgemeene verdwving en wordt de kwaal bestendigd. De Regeering moet bij haar regeling van steun-verleening rekening houden met de gevolgen. In dit verband verdient alle aandacht het door den Nijverheidsraad vermelde feit, dat uitkeeringen aan werkloozen veelvuldig de plaatselijke loonen te boven gaan"....

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl