Historisch Archief 1877-1940
12 Maart '21. No. 2281
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLADVOOR NEDERLAND
BRIEVEN UIT ITALI
Met teekeningén van de schrijfster
In het aquarium te Napels
NAPELS AQUARIUM.
Eiken morgen, nu wind en regen verre
tochten uit doen stellen, loopcn we even
het aquarium binnen, die wonderwereld,
vreemder dan het ongelooflijkst sprookje ;
eiken morgen weer is er een nieuwe vondst
die ons verrast en verrukt bij iedere nieuwe
ruit.
Hier zijn ten eerste dan de sterren. Ik had
altijd gedacht dat die roerloos zouden liggen
op den bodem van de zee, hoogstens door
golven voortgespoeld. Maar ze bewegen zich
als spinnen over 't gladde zand en hangen,
vuurrood of grijs, geplakt tegen de rotsen.
Een boompje in het midden bloeit vol wonder
lijke gele franjebloemen, ook dat zijn sterren.
Ze bewegen ternauwernood de geveerde
sprieten, maar nu en dan valt er een naar beneden
als een bloem van een tak. Er zijn bleeke
gele komkommers, zee-egels, paars en donker
zwart, vreemde spinnekoppen bewegen moei
lijk de stijve stekelpooten en dat alles ver
andert nauwelijks van plaats. Een groote
slak doet dagen over 't oversteken van het
gladde glas l
Hier schieten kleine, vlugge visschen als
zwaluwen door 't roerlooze water, en
goudvisschen kijken stom verbaasd uit
barnsteenoogen. Een tuin vol vogels lijkt het, wieren
kronkelen rood of groen
Maar hier zijn de kreeften, die wreede
wonderdieren, paars en bruin en griezelig-mooi !
Ze loopen als in- een droom op hooge dunne
pooten met prachtige blauwe geledinkjes en
dijken onaangenaam onverschillig uit harde,
moet ik denken'aan schilderijen van Bosch en
Breughel, aan de verzoeking van den heiligen
Antonius, aan griezelige duivelverbeeldingen !
Hier wandelt op zes schrale roze beentjes
een geweldige, ronde, gevlekte buik, niets
dan een buik die open lijkt te barsten en we
vragen ons angstig af wat voor monster die
zal baren ! Hier kroelen door mekaar scharen
van kreeften, met een klein bol lijfje ;
gedrochtelijke bocheltjes torsen een enormen last,
waaruit zeeanemoontjes hun wuivende kran
sen steken ! Zeepaardjes zwemmen als
coquetteerende zeemeerminnetjes, de borst vooruit,
de staartjes sierlijk in een krul. Krabben
gluren venijnig uit bolle, doffe oogen en het
garnaaltje, als 't zieltje van een eigenwijs en
snuffelgraag juffertje duikt telkens op, nu
hier dan daar en zal, ach arme, weldra ver
slonden zijn ! Over de voelspriet van een
groote kreeft danst een harige dwerg en laat
niet los en de kreeft staat als een vogel met
gespreide staart en opgerichte kop en onop
houdelijk bewaaiert ze zich met de fijne,
teere veertjes. Als verdoemden van de rotsen
valt nu en dan een wezen naar beneden met
hulpeloos gestrekte armen, valt te midden van
dien kroelenden hoop van pooten en knijpende
scharen en eenzaam, waakzaam in een hoekje
zit een groote krab en eet aandachtig, met
venijnige staar-oogen, een onzegbaar iets uit
een vergruizeld schelpje.
HET WOLFJE BIJ HET CAHtTOOL. ROME.
In overoude tijden dat leerden wc op
In het aquarium te Napels
zwarte oogballen. De geweldige scharen zijn
nog versierd met allerlei stekels en mesjes,
maar voortdurend bewegen, als zachte veer
tjes, heel teere voelsprietjes. Wat eten ze?
Een klein, fijn vischje zwemt ongehinderd
voorbij, n strekt de groote scharen dra
matisch als smeekende armen naar de lucht,
de lange sprieten hebben een gebaar of ze
geld tellen tusschen duim en vinger. En grie
zeliger zijn ze dan de roerlooze krabben, die
als versteend hun zware lijven niet bewegen.
Dan is er een veld van anemonen als ver
welkende, bruinig witte chrysanten. Daar
naast bloeien fel oranje mossen en aan rotsen
puntig en smal als stengels roode
cactusbloemen, diep karmozijn. Alleen als we ze
lang bekijken zien we de fijne randjes golven.
Dan zijn er groote visschen, zooals wij er
allen kennen en kleine gevlekte haaien.
Schildpadden liggen roerloos op den bodem.
En dan komt er een ruit waarachter het
wonderderlijkste sprookje bloeit!
Het zijn anemonen, als kransen van
allerteerste fasantenveertjes aan lange buizen
gestoken en als groote chrysanten, lichtpaars,
donker'paars en sulfer geel ! Als van bloemen
in wind wuiven zachtjes de kleurige sprieten
om een diep goud-bruin hart. Koralen strekken
hun roode en roze en witte twijgjes, paarsig
overwaasd, n boompje is er geel als korst
mos en een stijve veer pluimt daartusschen !
En overal liggen de vreemdste wezens
planten dieren? Ik zag ze nooit verroeren,
ze zijn als edelsteenen doorzichtig roze-paars
als amethyst en hebben nauwlijks vorm.
En dan voor we van 't wonder scheiden
is er een ruit als een kijkglas naar de hel !
't Zijn kluizeiraarskreeften, krabben,
zeepaardjes en een allereigenwijst garnaaltje
steekt zijn neus in de lucht ! En telkens weer
IN DE WILGEN
Er wordt nu weer vlijtig gevent met wil
genkatjes en menigeen heeft de mooie dingetjes
in huis, die weinig bloemenschikkunst
vereischen, om er altijd nog aardig uit te zien. Dat
ligt aan de groeiwijze van de wilgenstruiken
zelf: ze zijn in hoofdzaak bolvormig en alles
wat je uit zoo'n bol knipt, krijgt in een vaasje
een stand, die niet veel van den natuurlijken
verschilt. Ook zijn de katjes zelf zoo vriende
lijk om, als ze eens al te ver uit hun stand zijn
gedraaid, zich altijd weer op te richten in de
verticale positie. Als dan de gele helmknoppen
uitstralen op hun sneeuwwitte helmdraden
en de zwartgepunte katjesscliubben met de
lange zijdeachtige haren liet heele ding
onderhoudenden gevuld maken, dan is een zoo'n
enkel wilgentakje al een voorwerp van groote
schoonheid. En daar kan men tevreden mee
zijn.
Een enkele keer heeft de koopman in plaats
van meeldraadkatjes de minder kleurige
stamperkatjcp, maar die zijn toch ook mooi
genoeg, ofschoon ze het sneeuwwit en goudgeel
van de meeldraden moeten ontberen. Ze
vullen even goed hun twijgen en door hun
groot aantal maken ze buiten hun struik even
goed zichtbaar als de gouden bol van de
meeldraadstruiken. Je moei tneh doenlijk die
dingen buiten zien bloeien. t)e weinige
voorjaarswügen in de buurt van Amsterdam zijn
al .nauw tot op het laatste twijgje :>!'gesnoekl
of kaal gerukt, maar langs landwegen ver
derop komt men er nog wel eens een paar
tegen en langs de Vecht zijn groote grienden,
school en hoe zouden wij het ooit vergeten
waren er twee bloote, hulpelooze jongskens,
zuigelingen, die schreiden van honger en ver
latenheid, maar er was geen vrouw die ze
hoorde. Toen kwam de wolvin, het Moeder
dier met de felle instincten ; ze stond over
de twee en voedde ze met haar eigen melk.
En Remus en Romulus werden groot en sterk
en stichtten Rome Hoe zouden wij
dat ooit vergeten?
De oude Romeinen, uit dankbaarheid,
plaatsten het bronzen beeld van de wolvin
in de tempel van het capitool. En nog zien
we dat in het museum, een prachtig .dier,
strak straand op de geklauwde pooten, de
felle tanden bloot tot afweer van elk nade
rend gevaar, tot verdediging van het kroost,
dat haar kroost niet was
De Renaissance, belust op versiering,
voegde er de zuigende jongskens aan toe, die,
een beetje te klein, moeilijk reiken naar den
te hoogen tepel, en verplaatste zoodoende al
lichtelijk den nadruk van de Voedster naar
de gevoede twee.
Maar wij wat deden wij ? O, ons geslacht
besloot de oude Moeder-van-Rome te eeren
op een wijze moderne menschen waardig!
Het verstak het bronzen beeld in een saai
en donker museum, waar het nu triestig
vergeten staat; het maakte, aan de trappen
naar het capitool een net en stevig hok 3 M.
lang en l M. breed en met flinke tralies
en plaatste daarin een afstammelinge van die
oude wolvin ! En o, wie ooit die eindelooze
nostalgie gezien heeft van dat gevangen dier
en dat loopen heen en weer, heen en weer,
twee pas heen, twee pas terug, in het on
barmhartige licht van het plein, in het kla
terend lawaai van auto's, trams en menschen
menschen, menschen
11 Hl JiiiitiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiillliiiiiilliiiiiil
waar ieder jaar de teenen bloeien in volle
pracht, dat zijn dan meestal bindwilgen. Het
allermooist zijn wel de wilgen in het bosch.
Rondom staan stugge eiken, bladerlooze
berken of donker naaldhout en daartusschen
bloeit in den zonneschijn een enkele groote
struik van het werfhout, dat ook wel water
wilg genoemd wordt of de bittere wilg met
zijn slanke twijgen en met helmknoppen, die
aanvankelijk rood zijn. Maar het werfhout
of waterwilg (salix capraea) is toch wel de
mooiste en aantrekkelijkste van alle. Je ziet
hem honderden meters ver en op gunstige
dagen kan men hem hooren ook.
Deze vroege wilgen toch markeeren een
belangrijk tijdstip in het jaar : het ontwaken
van druk insektenleven. Den heelen winter
door kunnen wij insecten ontmoeten. F.r
dansen altijd muggen in de zon en aan iedere
zuidmuur komen op heldere middagen ver
schillende buitengewoon interessante soorten
Die vindt het misschien'meer nog dan een
groote eer, een droeve, schoon gerechte straf!
Want de zonde der moeders zullen gewroken
worden tot in het verste geslacht en wat
kan grooter zonde zijn vooreen wolvin, dan den
mensch dien aartsvijand van alle leven
te willen redden van een wissen dood?
R i E C R A M E R
iiiiiiiiiiiiiltlliimiiiiiiiiiiiiiiiiiimiilliiiiiiiiiiiiiliiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii
De Eenzame Wandeling
Ik zit hoog en droog in Limburg bij Heerlen,
midden in de mijnstreek. Hoog, omdat het huis
van mijn gastheer op een heuvel ligt, vanwaar
men een schitterend uitzicht heeft over het
omliggende dal en de verdere heuvelreeksen ;
droog, omdat sedert mijn komst hier de
regendagen voorbij zijn. Het raam van mijn kamer
ziet over het dal heen naar hooge bosschen,
bekend om menig moordverhaal en aanran
ding van jonge vrouwen. Toch ligt er voor mij
een geheimzinnige aantrekkelijkeid in het verre
woud dat langs de bergen glooit, dat zoo don
ker lijkt van dicht naast elkaar geplante
pijnboomen en waar breed getakte eiken en
beuken iets grootsch geven aan het toch niet
zoo uitgestrekte bosch.
Den eersten den besten Zondag ga ik op weg,
loop langs de vlakke landweg tusschen de
velden, waarvan het koren reeds tot schouder
hoogte reikt. Ik stap het dorpje Benzerade
door, typisch Limburgsch met de
breedgepoorte boerenhofsteden, de leemen hutten en
schuren, de open mestvaalten de altijd vies
uitziende kinderen, die worden verboden door
de uit de ramen hangende moeders met hooge,
zangerige stemmen. Dan klimt de weg, en
't bosch ligt vór me, een smal, steil pad voert
de donkerte tegemoet.
Op den Zondag dwalen hier veel mijnwer
kers, stoere, meest donker uitziende kerels
met pootige handen. Ze hebben groote petten
op met breede kleppen, en je kunt 't aan hun
loop zien, dat ze gewend zijn hun voeten stevig
neer te zetten. Er zijn harde, eerlijke, brave
werkers onder, maar ook veel volk van zeer
bedenkelijk allooi, Russen, Belgen, Duitschers,
Italianen, die slecht onze landstaal spreken en
die men nooit kan vertrouwen.
Als de mijnwerkers zondags buiten wande
len voor zoover ze niet in de herberg zitten
zijn ze uitgelaten vroolijk : zingen-, of roepen
elkaar wat toe, dollen in een wei, en spreken
'T
WOON
PRINSENGRACHT
7O9 -711-713
LEIDSCHESTR.73
SPECIALE
AANBIEDING:
[AMEUBLEMENT VOOR]
SLAAPKAMER
MODEL 1921
UITVOERING
IVOIRE OF GROEN LAQUE
COMPLEET
MET DRIEDEELIGE KAST
f.95O
De Vrouw als Burgemeester
Het eerste lid van art, 5 onzer Grondwet
luidt:
Ieder Nederlander is tot elke
landsbediening benoembaar". Maar al zijn er tal van
vrouwen die aan de gestelde eisenen voor
dit ambt voldoen, in de Gemeentewet leest
men onder art. 61 Niemand is tot Burge
meester benoembaar, dan die Nederlander,
in het volle genot der burgerlijke en bur
gerschapsrechten is, den ouderdom van vijf
en twintig jaren heeft vervuld en ingezetene
is der gemeente."
Nu de vrouwen volledige staatsburgeressen
zijn geworden, wordt het toch tijd, dat de
gewone wet in overeenstemming wordt ge
bracht met onze democratische grondwet, te
meer, daar er reeds vrouwen als Raadslid n
Wethouder zijn gekozen en een dezer, als
oudste wethouder (Valkenburg L.) bij afwe
zigheid van den Burgemeester dezen vervangt.
In Engeland heeft men reeds lang met die
traditie gebroken. Op het Congres van den
Wereldbond voor Vrouwenkiesrecht in 1913
te Budapest, was er een van de distingushed
guests", die, op het podium gezeten, ons
aller aandacht trok als zij bij feestelijkheden
in groot ornaat verscheen. Het was mrs.
Sarah Anne Lees, wier portret hiernevens staat.
In 1842 geboren; studeerde; behaalde den
graad van dr. in de Letteren. In 1874 ge
huwd, moeder van twee dochters, wijdde zij
zich in de plaats harer inwoning, Oldham,
aan socialen arbeid. Zij is sinds 1891 secre
taresse van den geneeskundigen verplegings
dienst in O:dham, sinds 1903 lid van de
commissie van onderwijs en werd in 1907,
als de eerste vrouw, tot lid van den Gemeen
teraad aldaar gekozen. Van 1910?1911 ver
vulde zij het ambt van burgemeester en
werd, aan het einde van die periode, tot
eereburgeres van haar stad benoemd.
Zij was de eerste die een dergelijke eer
werd waardig gekeurd. In 1913 werd zij tot
wethouder gekozen. Zij is vice-president van
de Koninklijke academie voor muziek te
Manchester en curator van de Universiteit
in die zelfde stad. In 1914 werd zij door den
senaat dier Universiteit tot mr. in de rechten
J R'
Mrs SARAH ANNE LEES
Oldham varos polgarmestere
In ambtsgewaad
honoris causa benoemd. In 1915
-werd.zijopgenomen in de orde van St. John of
Jerusalem.
Behalve eenige vrouwelijke burgemeesters
die reeds overleden zijn en waarvan er eene
dokter in de medicijnen n burgemeester was,
zijn er op het oogenblik in Engeland nog als'
burgemeester in functie: mrs. A. J. Summers
te Stalybridge; mrs, Ellen Chapman fe
Worthing en mrs. J. M. Philips te Honiton.
N. M A N' S F E L D T-?<?? '??'?"
DE WIT T HUBERTS
II IIIIMlMlllllllllllllMIIIIIIIIMIMIIMIimiMIIMIIIIlMIIMMIIIIIMMIIIinilMUI
iederenjvoorbijganger aan. Ze loopen meestal in
groepjes van 4 of 5. Even vór 't bosch kwam
ik zoo'n groepje tegen. Ze hadden twee her
dershonden bij zich en een van hen vroeg me,
welke ik de mooiste vond. Het leek me maar
't beste vriendelijk te antwoorden. De
grijze", zei ik. Zoo, maar. je krijgt 'm toch
niet, hoor ; goeie middag," plaagde hij en al
de anderen lachten luid om de grap van hun
makker. Goeie middag" antwoordde ik on
verstoord en vervolgde mijn weg. En dacht er
bij, dat 't toch geen zaak was ruzie te krijgen
met deze luidjes. In 't bosch zelf was geen
mensch te zien. Het pad liep tusschen zware
pijnboomen omhoog langs een diep ravijn
waarin beuken en peppels stonden. Heel diep
beneden murmelde een beekje. Dan boog de
weg weer dalend om tusschen loofboomen en
plotseling stond ik op een open plek hei vol
gouden brem, waarvan ik een arm vol plukte.
Ik vermoedde, dat als ik links omsloeg,
ik weldra de landweg naar Heerlen weer be
reiken zou.
Daar hoorde ik voetstappen achter me. Ik
keek om. Vijf groote donkere kerels liepen
achter me, maar vorderden sneller dan ik. In
die ne seconde van mijn omkijken had ik ze
opgenomen, donkere typen, met bruine ge
zichten, schunnig in hun plunje, de handen in
de zakken, slungelig in hun loop, de petten
diep in de oogen, die als zwarte gaten leken
onder de breede kleppen.
Ik weet niet hoe 't kwam, maar plots sloeg
een ontzettende angst over me heen. Er waren
huizen noch menschen in den omtrek. Wat te
doen? Er was n lichtpunt. Ik had slechts
weinig geld bij me. Ze zouden me dus niet
kunnen berooven. Als door instinkt gedreven
sloeg ik 't eerste de beste zijpaadje in, en om
de bocht van den weg stonden.... twee zeer
armzalige zigeunerwagens. De vrouwen waren
bezig te koken en twee mannen kwamen mijn
kant op, de n een korte schel flikkerende
sikkel in de hand. M'n hart scheen stil te staan,
mijn keel schroefde bijna toe en mijn bcenen
schenen te knikken bij iedere stap. Wat moest
ik beginnen tegen 7 kerels, indien ze kwaad
wilden, en wat moest die man met den sikkel?
Ik zag dat een der mannen vór mij de man
nen achter mij toewuifde, moest dat een
teeken beduiden? Ik durfde geen mond open
doen, durfde niet gillen, ik zou geen geluid
hebben kunnen geven, mijn keel zat dicht, ik
kon bijna niet ademen; maar ik voelde, dat 't
nige wat me redden kon was : me groot
houden, doen of ik heelemaal niet bang was.
Achter me naderden de 5, vór me naderden de
2, nu stonden ze vór me. Met een bijna
bovenmenschelijke vreesoverwinning sloeg ik mijn
oogen op en keek de twee mannen recht in de
oogen, eerst den n, die zeer bruin was en
zwarte oogen had, toen den andere, een blond
type. Nou ben ik in hun macht," dacht ik..
en.. ,.Gu mièdaag" hoorde ik een ruwe, maar
niet onvriendelijke stem zeggen. Ik keek weer
op. Het was de donkere, die even op zij ging,
om me door te laten, de blonde met de sikkel
was in de struiken verdwenen. Waarom moest
hij zich daar verbergen? Goeie middag"
hoorde ik mezelf zeggen op mijn vriendelijksten
toon, en automatisch liep ik verder, want ik
was mezelf niet meer. Daar schoten kleine, brui
ne dreumesjes op bloote voetjes naar me toe,
3, 4, zwart oogige, zwart gelokte zigeuner
kinderen. Blümen, blümen," riepen ze, geef
mi, geef mi," fleemden ze.
Ze brachten me de verlossing uit mijn ont
zettende angstspanning en in mijn vreugde
deelde ik hun al mijn bloemen uit. Dan sprong
opeens de blonde zigeuner uit de struiken,
zijn flikkerende sikkel zwaaiend. Een nieuwe
angstgolf brak over me heen, maar toen zag
ik zijn andere groote hand vol gesneden gras dat
hij aan de paardjes bracht. De kinderen.ligpen
naar hun moeders toe om de bloemen te laten
zien, en een der vrouwen riep me toe. God
seekne, God seekne" En ze wuifden allen ten
groet, ook de man met de blinkende sikkel.
O, hoe klein, hoe belachelijk klein kwam ik
mezelf voor om die groote vrees voor
medemenschen, die zelfs geen gedachte aan kwaad
in zich hadden, en die me een zegebede, mee
gaven op mijn weg naar huis. En toen ik
bij den hoek weer op den landweg stond tus
schen de korenvelden kon ik niet nalaten even
een blik te werpen op 't kapelletje, waarin een
Mariabeeldje stond, versierd met bloemen en
kransen, omdat het Meimaand is. Het kapel
letje stond er zoo vredig onder de eiken, onder
welks schaduw de zigcunerskolonie gelegerd
was, en even scheen 't me toe dat er in den
glimlach van Maria een beetje medelijdende
geringschatting lag voor mijn kleinzielige,
klein menschelijke angst.
Toen ik, thuisgekomen, mijn wedervaren
vertelde kreeg ik een griezelig moordverhaal
van een aanranding, die geen twee maanden
geleden had plaats gehad.
E. C. v. D. M.
iiiiiiiimiiiiiiiii
van vliegen zich koesteren. In Februari
vliegt ook al vaak een enkel citroentje of een
kleine vos en de honingbijen nemen ieder
guntig oogenblik waar, om wat gezonde beweging
te genieten. Doch dit alles lijkt maar dunnetjes
en sporadisch bij wat erin de tweede week van
Maart kan gebeuren, als het werfhout in
vollen bloei komt te staan. A! die voorjaars
insecten kennen het geheim van den wilgen
bloesem ; ze weten de glimmende groene
honigklieren te vinden aan den voet van elk
stel meeldraden, van eiken stamper. Tegen
den middag kan zoo'n struik omzwermd zijn
door een wolk van vlinders, vliegen en bijen.
Al de kleumers van den zuidmuur van Februari
zijn present: vosjes en citroentjes, een stuk
of wat soorten van zwecfvliegen, de blauwe
Pollenia, de violette en de groene bromvlieg
en dan nog de geel met groene vlieg, die in den
volksmond en in de wetenschap zoo'n
ellendigen naam heeft, maar die toch tot de meest
Bloeiend Werfhout
aangename voor j aars-verschijningen behoort en
geen haar minder is, dan al die andere vliegen.
Doch de bijen spannen de kroon. Daar zijn
vooreerst natuurlijk de honigbijen, maar
daarnaast de groote dikke hommels, die zel
den den tienden Maart verzuimen. Het eerste
hommelgegons is mij even welkom als de
eerste roep van de tjiftjaf, het eerste slaan van
den vink. Wat is het goed, die ruige, kleurige
brommers weer aan het werk te zien. Ze zijn
haast zoo groot als de wilgenkatjes zelf. Ze
komen aansuizen door de blauwe lucht, eerst
een donker vlekje, dan een stralende massa van
glanzige vleugels en eindelijk een ruig zwart
met wit en geel of bruin en rood beest, dat
haastig niet zijn glanzigen tong bloem voor
bloem afzoekt 'naar nektar. Het aardigst zijn
ze wel, als ze met veel vleugelgeroei heel
langzaam zweven van den eenen tak naar den
anderen.
Het allermooist zijn de kleine graafbijtjes,
maar om daarvan te genieten, moet ge heusch
wat langer bij den bloeienden wilg stil staan
en de opmerkzaamheid wat sterker aanzetten
dan gewoonlijk. Dan ziet ge ze rondvliegen
en in de bloemen woelen bij dozijnen en in
groote verscheidenheid. Daar zijn er met
staalblauwe lijven en andere zijn gitzwart of
bruin fluweelig. Sommige hebben de rugzij
van hun horststuk geel, andere roodbruin of
hun onderzijde is wit satijn en nog weer een
andere heeft een gouden staartje. Zijn ze er
vandaag niet, dan komen ze wellicht morgen
en als ge maar dikwijls genoeg en oplettend
rondwandelt, dan kunt ge ze nog uit den grond
zien komen ook.
Daar loop ik in dezen tijd altijd op en ik
mis het zelden. De grond barst open en een
paar voelspriet jes wapperen in de lucht en
wolden gevolgd door hel kleine hijtji', ge
kleurd al u.iar /ijii aard. Ilii gaal dadelijk
rondvliegen vlak langs den grond, l 'ir vlieten
er nog een paar eu nu zien wij allerwegen de
luikjes omhoog gaan en bij dozijnen komen
de dieren te voorschijn. Dit is nu eens met
recht een ontwaken. Soms zijn het enkel
mannetjes, die te voorschijn komen, soms
enkel wijfjes, soms allebei tegelijk en dan is
het zeer onderhoudend, om te zien, hoe die
mannetjes aandachtig rondvliegen vlak langs
den grond. Zien ze beweeg van een nieuw luik
je, dan snellen ze daarheen soms drie of vier
tegelijk in de hoop, dat daar een wijfje te
voorschijn zal komen. Het valt nog al eens
tegen en dan versterkt de nieuwe man de rijen
der zoekenden. En is het een wijfje, dan wordt
ze gegrepen door den eersten, die naar wij
hopen dan ook meteen de beste is.
Ten slofte verzeilt de heele partij dan toch
naar de wilgen, waar de wijfjes behalve de
nektar nu ook het stuifmeel halen voor de
voeding van de larven in het nieuwe nest, dat
zij graaft. Een paar weken lang zijn ze daar
mee bezig en als hun wilg is uitgebloeid, dan
is voor die dieren de tijdkring alweer gesloten.
Ze sterven, de larfjes in den grond eten hun
voorraad op, verpoppen en zijn dan klaar
om in 't volgend voorjaar uit den grond te
kruipen. Het kan ook zijn, dat ze het in Sep
tember probeeren en de mogelijkheid be
staat, dat ze ook dan hun wilgen in bloei vin
den. Dat gebeurt dikwijls genoeg.
J A c. P. T n i t s s E
IMIEIIIIIIIIII
IHIIIIIIIIIIIIIllttf l
! r*.v. Kon. Kweekerij I
[?MOERHEIIVTJ
| v.h. B.RUYS-Dedemsvaart j
i levert boven tien gulden i
! FRANCO I
l station van bestemming i
?m
'*; **"
iiiiiiiiiiiiitiiiiuiiiiiiiiiimiuiiuiii
iiHiiiiiiiiiiiiiiiiniiii it