De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1921 12 maart pagina 5

12 maart 1921 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

12 Maart '21. No. 2281 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLADVOOR NEDERLAND BRIEVEN UIT ITALI Met teekeningén van de schrijfster In het aquarium te Napels NAPELS AQUARIUM. Eiken morgen, nu wind en regen verre tochten uit doen stellen, loopcn we even het aquarium binnen, die wonderwereld, vreemder dan het ongelooflijkst sprookje ; eiken morgen weer is er een nieuwe vondst die ons verrast en verrukt bij iedere nieuwe ruit. Hier zijn ten eerste dan de sterren. Ik had altijd gedacht dat die roerloos zouden liggen op den bodem van de zee, hoogstens door golven voortgespoeld. Maar ze bewegen zich als spinnen over 't gladde zand en hangen, vuurrood of grijs, geplakt tegen de rotsen. Een boompje in het midden bloeit vol wonder lijke gele franjebloemen, ook dat zijn sterren. Ze bewegen ternauwernood de geveerde sprieten, maar nu en dan valt er een naar beneden als een bloem van een tak. Er zijn bleeke gele komkommers, zee-egels, paars en donker zwart, vreemde spinnekoppen bewegen moei lijk de stijve stekelpooten en dat alles ver andert nauwelijks van plaats. Een groote slak doet dagen over 't oversteken van het gladde glas l Hier schieten kleine, vlugge visschen als zwaluwen door 't roerlooze water, en goudvisschen kijken stom verbaasd uit barnsteenoogen. Een tuin vol vogels lijkt het, wieren kronkelen rood of groen Maar hier zijn de kreeften, die wreede wonderdieren, paars en bruin en griezelig-mooi ! Ze loopen als in- een droom op hooge dunne pooten met prachtige blauwe geledinkjes en dijken onaangenaam onverschillig uit harde, moet ik denken'aan schilderijen van Bosch en Breughel, aan de verzoeking van den heiligen Antonius, aan griezelige duivelverbeeldingen ! Hier wandelt op zes schrale roze beentjes een geweldige, ronde, gevlekte buik, niets dan een buik die open lijkt te barsten en we vragen ons angstig af wat voor monster die zal baren ! Hier kroelen door mekaar scharen van kreeften, met een klein bol lijfje ; gedrochtelijke bocheltjes torsen een enormen last, waaruit zeeanemoontjes hun wuivende kran sen steken ! Zeepaardjes zwemmen als coquetteerende zeemeerminnetjes, de borst vooruit, de staartjes sierlijk in een krul. Krabben gluren venijnig uit bolle, doffe oogen en het garnaaltje, als 't zieltje van een eigenwijs en snuffelgraag juffertje duikt telkens op, nu hier dan daar en zal, ach arme, weldra ver slonden zijn ! Over de voelspriet van een groote kreeft danst een harige dwerg en laat niet los en de kreeft staat als een vogel met gespreide staart en opgerichte kop en onop houdelijk bewaaiert ze zich met de fijne, teere veertjes. Als verdoemden van de rotsen valt nu en dan een wezen naar beneden met hulpeloos gestrekte armen, valt te midden van dien kroelenden hoop van pooten en knijpende scharen en eenzaam, waakzaam in een hoekje zit een groote krab en eet aandachtig, met venijnige staar-oogen, een onzegbaar iets uit een vergruizeld schelpje. HET WOLFJE BIJ HET CAHtTOOL. ROME. In overoude tijden dat leerden wc op In het aquarium te Napels zwarte oogballen. De geweldige scharen zijn nog versierd met allerlei stekels en mesjes, maar voortdurend bewegen, als zachte veer tjes, heel teere voelsprietjes. Wat eten ze? Een klein, fijn vischje zwemt ongehinderd voorbij, n strekt de groote scharen dra matisch als smeekende armen naar de lucht, de lange sprieten hebben een gebaar of ze geld tellen tusschen duim en vinger. En grie zeliger zijn ze dan de roerlooze krabben, die als versteend hun zware lijven niet bewegen. Dan is er een veld van anemonen als ver welkende, bruinig witte chrysanten. Daar naast bloeien fel oranje mossen en aan rotsen puntig en smal als stengels roode cactusbloemen, diep karmozijn. Alleen als we ze lang bekijken zien we de fijne randjes golven. Dan zijn er groote visschen, zooals wij er allen kennen en kleine gevlekte haaien. Schildpadden liggen roerloos op den bodem. En dan komt er een ruit waarachter het wonderderlijkste sprookje bloeit! Het zijn anemonen, als kransen van allerteerste fasantenveertjes aan lange buizen gestoken en als groote chrysanten, lichtpaars, donker'paars en sulfer geel ! Als van bloemen in wind wuiven zachtjes de kleurige sprieten om een diep goud-bruin hart. Koralen strekken hun roode en roze en witte twijgjes, paarsig overwaasd, n boompje is er geel als korst mos en een stijve veer pluimt daartusschen ! En overal liggen de vreemdste wezens planten dieren? Ik zag ze nooit verroeren, ze zijn als edelsteenen doorzichtig roze-paars als amethyst en hebben nauwlijks vorm. En dan voor we van 't wonder scheiden is er een ruit als een kijkglas naar de hel ! 't Zijn kluizeiraarskreeften, krabben, zeepaardjes en een allereigenwijst garnaaltje steekt zijn neus in de lucht ! En telkens weer IN DE WILGEN Er wordt nu weer vlijtig gevent met wil genkatjes en menigeen heeft de mooie dingetjes in huis, die weinig bloemenschikkunst vereischen, om er altijd nog aardig uit te zien. Dat ligt aan de groeiwijze van de wilgenstruiken zelf: ze zijn in hoofdzaak bolvormig en alles wat je uit zoo'n bol knipt, krijgt in een vaasje een stand, die niet veel van den natuurlijken verschilt. Ook zijn de katjes zelf zoo vriende lijk om, als ze eens al te ver uit hun stand zijn gedraaid, zich altijd weer op te richten in de verticale positie. Als dan de gele helmknoppen uitstralen op hun sneeuwwitte helmdraden en de zwartgepunte katjesscliubben met de lange zijdeachtige haren liet heele ding onderhoudenden gevuld maken, dan is een zoo'n enkel wilgentakje al een voorwerp van groote schoonheid. En daar kan men tevreden mee zijn. Een enkele keer heeft de koopman in plaats van meeldraadkatjes de minder kleurige stamperkatjcp, maar die zijn toch ook mooi genoeg, ofschoon ze het sneeuwwit en goudgeel van de meeldraden moeten ontberen. Ze vullen even goed hun twijgen en door hun groot aantal maken ze buiten hun struik even goed zichtbaar als de gouden bol van de meeldraadstruiken. Je moei tneh doenlijk die dingen buiten zien bloeien. t)e weinige voorjaarswügen in de buurt van Amsterdam zijn al .nauw tot op het laatste twijgje :>!'gesnoekl of kaal gerukt, maar langs landwegen ver derop komt men er nog wel eens een paar tegen en langs de Vecht zijn groote grienden, school en hoe zouden wij het ooit vergeten waren er twee bloote, hulpelooze jongskens, zuigelingen, die schreiden van honger en ver latenheid, maar er was geen vrouw die ze hoorde. Toen kwam de wolvin, het Moeder dier met de felle instincten ; ze stond over de twee en voedde ze met haar eigen melk. En Remus en Romulus werden groot en sterk en stichtten Rome Hoe zouden wij dat ooit vergeten? De oude Romeinen, uit dankbaarheid, plaatsten het bronzen beeld van de wolvin in de tempel van het capitool. En nog zien we dat in het museum, een prachtig .dier, strak straand op de geklauwde pooten, de felle tanden bloot tot afweer van elk nade rend gevaar, tot verdediging van het kroost, dat haar kroost niet was De Renaissance, belust op versiering, voegde er de zuigende jongskens aan toe, die, een beetje te klein, moeilijk reiken naar den te hoogen tepel, en verplaatste zoodoende al lichtelijk den nadruk van de Voedster naar de gevoede twee. Maar wij wat deden wij ? O, ons geslacht besloot de oude Moeder-van-Rome te eeren op een wijze moderne menschen waardig! Het verstak het bronzen beeld in een saai en donker museum, waar het nu triestig vergeten staat; het maakte, aan de trappen naar het capitool een net en stevig hok 3 M. lang en l M. breed en met flinke tralies en plaatste daarin een afstammelinge van die oude wolvin ! En o, wie ooit die eindelooze nostalgie gezien heeft van dat gevangen dier en dat loopen heen en weer, heen en weer, twee pas heen, twee pas terug, in het on barmhartige licht van het plein, in het kla terend lawaai van auto's, trams en menschen menschen, menschen 11 Hl JiiiitiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiillliiiiiilliiiiiil waar ieder jaar de teenen bloeien in volle pracht, dat zijn dan meestal bindwilgen. Het allermooist zijn wel de wilgen in het bosch. Rondom staan stugge eiken, bladerlooze berken of donker naaldhout en daartusschen bloeit in den zonneschijn een enkele groote struik van het werfhout, dat ook wel water wilg genoemd wordt of de bittere wilg met zijn slanke twijgen en met helmknoppen, die aanvankelijk rood zijn. Maar het werfhout of waterwilg (salix capraea) is toch wel de mooiste en aantrekkelijkste van alle. Je ziet hem honderden meters ver en op gunstige dagen kan men hem hooren ook. Deze vroege wilgen toch markeeren een belangrijk tijdstip in het jaar : het ontwaken van druk insektenleven. Den heelen winter door kunnen wij insecten ontmoeten. F.r dansen altijd muggen in de zon en aan iedere zuidmuur komen op heldere middagen ver schillende buitengewoon interessante soorten Die vindt het misschien'meer nog dan een groote eer, een droeve, schoon gerechte straf! Want de zonde der moeders zullen gewroken worden tot in het verste geslacht en wat kan grooter zonde zijn vooreen wolvin, dan den mensch dien aartsvijand van alle leven te willen redden van een wissen dood? R i E C R A M E R iiiiiiiiiiiiiltlliimiiiiiiiiiiiiiiiiiimiilliiiiiiiiiiiiiliiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii De Eenzame Wandeling Ik zit hoog en droog in Limburg bij Heerlen, midden in de mijnstreek. Hoog, omdat het huis van mijn gastheer op een heuvel ligt, vanwaar men een schitterend uitzicht heeft over het omliggende dal en de verdere heuvelreeksen ; droog, omdat sedert mijn komst hier de regendagen voorbij zijn. Het raam van mijn kamer ziet over het dal heen naar hooge bosschen, bekend om menig moordverhaal en aanran ding van jonge vrouwen. Toch ligt er voor mij een geheimzinnige aantrekkelijkeid in het verre woud dat langs de bergen glooit, dat zoo don ker lijkt van dicht naast elkaar geplante pijnboomen en waar breed getakte eiken en beuken iets grootsch geven aan het toch niet zoo uitgestrekte bosch. Den eersten den besten Zondag ga ik op weg, loop langs de vlakke landweg tusschen de velden, waarvan het koren reeds tot schouder hoogte reikt. Ik stap het dorpje Benzerade door, typisch Limburgsch met de breedgepoorte boerenhofsteden, de leemen hutten en schuren, de open mestvaalten de altijd vies uitziende kinderen, die worden verboden door de uit de ramen hangende moeders met hooge, zangerige stemmen. Dan klimt de weg, en 't bosch ligt vór me, een smal, steil pad voert de donkerte tegemoet. Op den Zondag dwalen hier veel mijnwer kers, stoere, meest donker uitziende kerels met pootige handen. Ze hebben groote petten op met breede kleppen, en je kunt 't aan hun loop zien, dat ze gewend zijn hun voeten stevig neer te zetten. Er zijn harde, eerlijke, brave werkers onder, maar ook veel volk van zeer bedenkelijk allooi, Russen, Belgen, Duitschers, Italianen, die slecht onze landstaal spreken en die men nooit kan vertrouwen. Als de mijnwerkers zondags buiten wande len voor zoover ze niet in de herberg zitten zijn ze uitgelaten vroolijk : zingen-, of roepen elkaar wat toe, dollen in een wei, en spreken 'T WOON PRINSENGRACHT 7O9 -711-713 LEIDSCHESTR.73 SPECIALE AANBIEDING: [AMEUBLEMENT VOOR] SLAAPKAMER MODEL 1921 UITVOERING IVOIRE OF GROEN LAQUE COMPLEET MET DRIEDEELIGE KAST f.95O De Vrouw als Burgemeester Het eerste lid van art, 5 onzer Grondwet luidt: Ieder Nederlander is tot elke landsbediening benoembaar". Maar al zijn er tal van vrouwen die aan de gestelde eisenen voor dit ambt voldoen, in de Gemeentewet leest men onder art. 61 Niemand is tot Burge meester benoembaar, dan die Nederlander, in het volle genot der burgerlijke en bur gerschapsrechten is, den ouderdom van vijf en twintig jaren heeft vervuld en ingezetene is der gemeente." Nu de vrouwen volledige staatsburgeressen zijn geworden, wordt het toch tijd, dat de gewone wet in overeenstemming wordt ge bracht met onze democratische grondwet, te meer, daar er reeds vrouwen als Raadslid n Wethouder zijn gekozen en een dezer, als oudste wethouder (Valkenburg L.) bij afwe zigheid van den Burgemeester dezen vervangt. In Engeland heeft men reeds lang met die traditie gebroken. Op het Congres van den Wereldbond voor Vrouwenkiesrecht in 1913 te Budapest, was er een van de distingushed guests", die, op het podium gezeten, ons aller aandacht trok als zij bij feestelijkheden in groot ornaat verscheen. Het was mrs. Sarah Anne Lees, wier portret hiernevens staat. In 1842 geboren; studeerde; behaalde den graad van dr. in de Letteren. In 1874 ge huwd, moeder van twee dochters, wijdde zij zich in de plaats harer inwoning, Oldham, aan socialen arbeid. Zij is sinds 1891 secre taresse van den geneeskundigen verplegings dienst in O:dham, sinds 1903 lid van de commissie van onderwijs en werd in 1907, als de eerste vrouw, tot lid van den Gemeen teraad aldaar gekozen. Van 1910?1911 ver vulde zij het ambt van burgemeester en werd, aan het einde van die periode, tot eereburgeres van haar stad benoemd. Zij was de eerste die een dergelijke eer werd waardig gekeurd. In 1913 werd zij tot wethouder gekozen. Zij is vice-president van de Koninklijke academie voor muziek te Manchester en curator van de Universiteit in die zelfde stad. In 1914 werd zij door den senaat dier Universiteit tot mr. in de rechten J R' Mrs SARAH ANNE LEES Oldham varos polgarmestere In ambtsgewaad honoris causa benoemd. In 1915 -werd.zijopgenomen in de orde van St. John of Jerusalem. Behalve eenige vrouwelijke burgemeesters die reeds overleden zijn en waarvan er eene dokter in de medicijnen n burgemeester was, zijn er op het oogenblik in Engeland nog als' burgemeester in functie: mrs. A. J. Summers te Stalybridge; mrs, Ellen Chapman fe Worthing en mrs. J. M. Philips te Honiton. N. M A N' S F E L D T-?<?? '??'?" DE WIT T HUBERTS II IIIIMlMlllllllllllllMIIIIIIIIMIMIIMIimiMIIMIIIIlMIIMMIIIIIMMIIIinilMUI iederenjvoorbijganger aan. Ze loopen meestal in groepjes van 4 of 5. Even vór 't bosch kwam ik zoo'n groepje tegen. Ze hadden twee her dershonden bij zich en een van hen vroeg me, welke ik de mooiste vond. Het leek me maar 't beste vriendelijk te antwoorden. De grijze", zei ik. Zoo, maar. je krijgt 'm toch niet, hoor ; goeie middag," plaagde hij en al de anderen lachten luid om de grap van hun makker. Goeie middag" antwoordde ik on verstoord en vervolgde mijn weg. En dacht er bij, dat 't toch geen zaak was ruzie te krijgen met deze luidjes. In 't bosch zelf was geen mensch te zien. Het pad liep tusschen zware pijnboomen omhoog langs een diep ravijn waarin beuken en peppels stonden. Heel diep beneden murmelde een beekje. Dan boog de weg weer dalend om tusschen loofboomen en plotseling stond ik op een open plek hei vol gouden brem, waarvan ik een arm vol plukte. Ik vermoedde, dat als ik links omsloeg, ik weldra de landweg naar Heerlen weer be reiken zou. Daar hoorde ik voetstappen achter me. Ik keek om. Vijf groote donkere kerels liepen achter me, maar vorderden sneller dan ik. In die ne seconde van mijn omkijken had ik ze opgenomen, donkere typen, met bruine ge zichten, schunnig in hun plunje, de handen in de zakken, slungelig in hun loop, de petten diep in de oogen, die als zwarte gaten leken onder de breede kleppen. Ik weet niet hoe 't kwam, maar plots sloeg een ontzettende angst over me heen. Er waren huizen noch menschen in den omtrek. Wat te doen? Er was n lichtpunt. Ik had slechts weinig geld bij me. Ze zouden me dus niet kunnen berooven. Als door instinkt gedreven sloeg ik 't eerste de beste zijpaadje in, en om de bocht van den weg stonden.... twee zeer armzalige zigeunerwagens. De vrouwen waren bezig te koken en twee mannen kwamen mijn kant op, de n een korte schel flikkerende sikkel in de hand. M'n hart scheen stil te staan, mijn keel schroefde bijna toe en mijn bcenen schenen te knikken bij iedere stap. Wat moest ik beginnen tegen 7 kerels, indien ze kwaad wilden, en wat moest die man met den sikkel? Ik zag dat een der mannen vór mij de man nen achter mij toewuifde, moest dat een teeken beduiden? Ik durfde geen mond open doen, durfde niet gillen, ik zou geen geluid hebben kunnen geven, mijn keel zat dicht, ik kon bijna niet ademen; maar ik voelde, dat 't nige wat me redden kon was : me groot houden, doen of ik heelemaal niet bang was. Achter me naderden de 5, vór me naderden de 2, nu stonden ze vór me. Met een bijna bovenmenschelijke vreesoverwinning sloeg ik mijn oogen op en keek de twee mannen recht in de oogen, eerst den n, die zeer bruin was en zwarte oogen had, toen den andere, een blond type. Nou ben ik in hun macht," dacht ik.. en.. ,.Gu mièdaag" hoorde ik een ruwe, maar niet onvriendelijke stem zeggen. Ik keek weer op. Het was de donkere, die even op zij ging, om me door te laten, de blonde met de sikkel was in de struiken verdwenen. Waarom moest hij zich daar verbergen? Goeie middag" hoorde ik mezelf zeggen op mijn vriendelijksten toon, en automatisch liep ik verder, want ik was mezelf niet meer. Daar schoten kleine, brui ne dreumesjes op bloote voetjes naar me toe, 3, 4, zwart oogige, zwart gelokte zigeuner kinderen. Blümen, blümen," riepen ze, geef mi, geef mi," fleemden ze. Ze brachten me de verlossing uit mijn ont zettende angstspanning en in mijn vreugde deelde ik hun al mijn bloemen uit. Dan sprong opeens de blonde zigeuner uit de struiken, zijn flikkerende sikkel zwaaiend. Een nieuwe angstgolf brak over me heen, maar toen zag ik zijn andere groote hand vol gesneden gras dat hij aan de paardjes bracht. De kinderen.ligpen naar hun moeders toe om de bloemen te laten zien, en een der vrouwen riep me toe. God seekne, God seekne" En ze wuifden allen ten groet, ook de man met de blinkende sikkel. O, hoe klein, hoe belachelijk klein kwam ik mezelf voor om die groote vrees voor medemenschen, die zelfs geen gedachte aan kwaad in zich hadden, en die me een zegebede, mee gaven op mijn weg naar huis. En toen ik bij den hoek weer op den landweg stond tus schen de korenvelden kon ik niet nalaten even een blik te werpen op 't kapelletje, waarin een Mariabeeldje stond, versierd met bloemen en kransen, omdat het Meimaand is. Het kapel letje stond er zoo vredig onder de eiken, onder welks schaduw de zigcunerskolonie gelegerd was, en even scheen 't me toe dat er in den glimlach van Maria een beetje medelijdende geringschatting lag voor mijn kleinzielige, klein menschelijke angst. Toen ik, thuisgekomen, mijn wedervaren vertelde kreeg ik een griezelig moordverhaal van een aanranding, die geen twee maanden geleden had plaats gehad. E. C. v. D. M. iiiiiiiimiiiiiiiii van vliegen zich koesteren. In Februari vliegt ook al vaak een enkel citroentje of een kleine vos en de honingbijen nemen ieder guntig oogenblik waar, om wat gezonde beweging te genieten. Doch dit alles lijkt maar dunnetjes en sporadisch bij wat erin de tweede week van Maart kan gebeuren, als het werfhout in vollen bloei komt te staan. A! die voorjaars insecten kennen het geheim van den wilgen bloesem ; ze weten de glimmende groene honigklieren te vinden aan den voet van elk stel meeldraden, van eiken stamper. Tegen den middag kan zoo'n struik omzwermd zijn door een wolk van vlinders, vliegen en bijen. Al de kleumers van den zuidmuur van Februari zijn present: vosjes en citroentjes, een stuk of wat soorten van zwecfvliegen, de blauwe Pollenia, de violette en de groene bromvlieg en dan nog de geel met groene vlieg, die in den volksmond en in de wetenschap zoo'n ellendigen naam heeft, maar die toch tot de meest Bloeiend Werfhout aangename voor j aars-verschijningen behoort en geen haar minder is, dan al die andere vliegen. Doch de bijen spannen de kroon. Daar zijn vooreerst natuurlijk de honigbijen, maar daarnaast de groote dikke hommels, die zel den den tienden Maart verzuimen. Het eerste hommelgegons is mij even welkom als de eerste roep van de tjiftjaf, het eerste slaan van den vink. Wat is het goed, die ruige, kleurige brommers weer aan het werk te zien. Ze zijn haast zoo groot als de wilgenkatjes zelf. Ze komen aansuizen door de blauwe lucht, eerst een donker vlekje, dan een stralende massa van glanzige vleugels en eindelijk een ruig zwart met wit en geel of bruin en rood beest, dat haastig niet zijn glanzigen tong bloem voor bloem afzoekt 'naar nektar. Het aardigst zijn ze wel, als ze met veel vleugelgeroei heel langzaam zweven van den eenen tak naar den anderen. Het allermooist zijn de kleine graafbijtjes, maar om daarvan te genieten, moet ge heusch wat langer bij den bloeienden wilg stil staan en de opmerkzaamheid wat sterker aanzetten dan gewoonlijk. Dan ziet ge ze rondvliegen en in de bloemen woelen bij dozijnen en in groote verscheidenheid. Daar zijn er met staalblauwe lijven en andere zijn gitzwart of bruin fluweelig. Sommige hebben de rugzij van hun horststuk geel, andere roodbruin of hun onderzijde is wit satijn en nog weer een andere heeft een gouden staartje. Zijn ze er vandaag niet, dan komen ze wellicht morgen en als ge maar dikwijls genoeg en oplettend rondwandelt, dan kunt ge ze nog uit den grond zien komen ook. Daar loop ik in dezen tijd altijd op en ik mis het zelden. De grond barst open en een paar voelspriet jes wapperen in de lucht en wolden gevolgd door hel kleine hijtji', ge kleurd al u.iar /ijii aard. Ilii gaal dadelijk rondvliegen vlak langs den grond, l 'ir vlieten er nog een paar eu nu zien wij allerwegen de luikjes omhoog gaan en bij dozijnen komen de dieren te voorschijn. Dit is nu eens met recht een ontwaken. Soms zijn het enkel mannetjes, die te voorschijn komen, soms enkel wijfjes, soms allebei tegelijk en dan is het zeer onderhoudend, om te zien, hoe die mannetjes aandachtig rondvliegen vlak langs den grond. Zien ze beweeg van een nieuw luik je, dan snellen ze daarheen soms drie of vier tegelijk in de hoop, dat daar een wijfje te voorschijn zal komen. Het valt nog al eens tegen en dan versterkt de nieuwe man de rijen der zoekenden. En is het een wijfje, dan wordt ze gegrepen door den eersten, die naar wij hopen dan ook meteen de beste is. Ten slofte verzeilt de heele partij dan toch naar de wilgen, waar de wijfjes behalve de nektar nu ook het stuifmeel halen voor de voeding van de larven in het nieuwe nest, dat zij graaft. Een paar weken lang zijn ze daar mee bezig en als hun wilg is uitgebloeid, dan is voor die dieren de tijdkring alweer gesloten. Ze sterven, de larfjes in den grond eten hun voorraad op, verpoppen en zijn dan klaar om in 't volgend voorjaar uit den grond te kruipen. Het kan ook zijn, dat ze het in Sep tember probeeren en de mogelijkheid be staat, dat ze ook dan hun wilgen in bloei vin den. Dat gebeurt dikwijls genoeg. J A c. P. T n i t s s E IMIEIIIIIIIIII IHIIIIIIIIIIIIIllttf l ! r*.v. Kon. Kweekerij I [?MOERHEIIVTJ | v.h. B.RUYS-Dedemsvaart j i levert boven tien gulden i ! FRANCO I l station van bestemming i ?m '*; **" iiiiiiiiiiiiitiiiiuiiiiiiiiiimiuiiuiii iiHiiiiiiiiiiiiiiiiniiii it

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl