De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1921 16 april pagina 7

16 april 1921 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

16 April '21. No. 2286 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND (1821?1867)-* :--"?> Les Fleurs du Mal; les Petits Poèmes en prose Bij het Eeuwfeest (Slot) In 1857 verscheen de verzenbundel van Baudelaire Les Fleurs du, Mal". Hij was toen 36 jaar ; de verzen waren, gedeeltelijk, reeds lang bekend. Uit ongeveer 1842 schijnt de Albatros te zijn ; in '43 geeft Prarond, een vriend, reeds een aantal op, als deze kennend ; in 1850 beweert een andre vriend (Asselineau) het manuscript in zijn geheel te hebben gezien. Zeker genoten een aantal der gedichten reeds een roem in een kleinen kring. Het boek was dus een verwacht boek deze reeks gedichten zouden, waarom toch? een berucht boek wor den, vórdat zij die werking zouden uitoefenen, die nog niet ten einde is evenmin als de invloed van Baudelaire's kritiek tot op dezen dag kan worden ontkend Het boek werd een berucht boek. De justitie greep het aan, misschien alleen om d' aandacht van haar gestrengheid af te leiden tegen de politieke pers. Baudelaire werd veroordeeld tot een boete, en tot het weglaten van zes ge dichten.... Het protest der schrijvers was eenstemmig. Met recht. De tijd heeft het be wezen ; de verdedigende dichters bewezen het reeds toen. Dichters verdedigen nooit tever geefs den Dichter; Baudelaire was een dichter. Zijn ontroering, zijn conceptie werden tot beelden, die uitgedrukt werden in muziek. Zijn psychologie werd tot muziek; en al betoonde hij soms tegenstelling fel om het Ware te doen voelen, zijne letterkundige eer baarheid is altijd onaangetast. Zijn godsdienst, sterk in hem hij vermomde hem ; maar de fout van wie dat niet zien, ligt niet bij den vermommenden dichter de schrijver heeft alle recht op de zuivere en strak-gespannen aandacht van den lezer. De lezer is daar voor hem ; de dichter heeft de Eeuwigheid te dui den ; de lezer heeft die geduide eeuwigheid te vinden. Die eeuwigheid is hier. Soms achter het poeder van een eigenaardigen geest maar waarom daar-achter niet ? Wie geeft u het recht de waarheid te ontkennen, al doet zij zich aan u voor als een deerne? En meent ge dat haar zóte moeten voorstellen, geen wan hoop kan wezen? En wilt gij, die rustigjes rondloopt, den wanhopige veroordeelen, n, die weet waarom zijn waarheid zich z poederen moest? En wist Baudelaire dat niet? Maar wat is er dan erkend en bekend in la Fanfarlo (1847), in dat ironisch-menschelijke verhaal : Het is uit wanhoop niet edel en schoon te kunnen zijn volgens de natuurlijke wijze, dat wij ons gezicht op zoo bizarre wijze hebben moeten poederen." En wat bekent de dichter, in wanhoop, .zonder terughouding, in een zijner brieven, als de wanhoop eindelijk den grooten trots heeft gebroken? Hij schrijft aan Ancelle : Moet ik het u zeggen, aan u, die evenmin als de anderen het ried, dat ik, in dit bitter-schrij nend boek, mijn heele hart gaf, mijn heele teederheid, mijn vermomd geloof, mijn menschelijken haat!" Ge kondt nog meenen : dat is de waan < van een Verwarde; van een, die zich in 't 'eigen zelf verwart! Maar waan heef t geen duur in zich, en ik zeide: dit boek duurt voort. Als ge dit boek aanvat, en ge leest, en de muziek der sensaties dringt niet door tot waar uw muziek is, dan zijt ge aesthetisch verworpen, en niet alleen aesthetisch. Qe zijt dan gespeend van lieflijks en eenzaams ; ,van vurigs en van treurigs. Mijn schoon, betoogt Baudelaire, is vurigs en treurigs, en iets, dat geen te scherpen omtrek heeft, wat vrijheid laat aan wie dat leest. (Fusées)" En deze schoonheid zonder scherpte, deze muzikale schoonheid, plastisch is zooveel mogelijk, is niet n ÏÜk-raak, iets ngeveefs. De dichter haat dat, wat ongeveer is (Rilke); Baudelaire haatte dat. Hij liet niet af van een vers, tot dat alles opklonk, niet versleten, niet ver teerd meer aan rand en van innerlijk. Hij was een ciseleur, maar anders dan die van den Parnassus. Hij wou het koel-volmaakte sieraad niet dat niet alleen ; hij wou die koele, plastische volledigheid, niet; hij wou meer; hij was grooter. Hij wou de muziek, die eindelijk de tegenstanders in hem hebben erkend; en waarom? de muziek geeft het gevoel der ruimte" (Mon coeur mis a nu). Hij moest de ruimte hebben in de idee die van zelve het eeuwige leven in zich heeft, zooals een mensen dat heeft." Hij moest ruimte geven; dat doen de groote dichters altijd ; de kunstrijken minder algemeen, maar dat doet Baudelaire. Dalrom bemint-hij, de vreemde, de wolken, die voorbij gaan (de illusies) de prachtige Wolken ; de bewegende architecturen, de wonderlijke bouwsels van het niet-tastbare! (P.P. en Prose) J. S. MEUWSEN.Hofl., A'DAM-R'DAM-DEN HAAG DE BESTE HOEDEN IN HOLLAND RUSSISCHE BOEKEN VcRTAALD Daarom verdroeg hij alles. Soms weerstond hij de moeiten haast niet, die hem teis terden ; de moeiten, die in hunne gedurigheid tegen zijn mateloozen Trots, ik herhaal, het karakter krijgen van een mystieke gebeurtenis ; soms moest hij uitroepen, want de romantici van zijn generatie riepen van Pijn: Is er dan eeuwig pijn of moet anders eeuwig het schoon ontvloden worden? Hoe zijn de einden van de dagen der herfsten door-dringend, dringend tot aan de Smart!.." En zijn er nog, die, na dit, de waarheid van dezen dichter zouden durven aantasten met hun twijfel, en trachten te verkleinen met hun schouderophalen ! Met welk recht durven zij zich stellen tegenover den meest eenzame, die zich gelukkig noemt in den nacht als einde lijk de tyrannie van de gezichten rond hem is verdwenen ! En is daarmee in tegenspraak, dat Baudelaire de stad zocht, en niet het latid? Eenzaamheid ontstaat door de vijandschad van wat omringt; de stad is eenzamer, dan de mee-levende natuur. Maar in de stad is de mogelijkheid ook ter centralisatie van het Ik, en van de tegenstelling daarvan, daar is de mogelijkheid van het subtiel tot droom worden van dat Ik. Daar is meer (er is daar meer reden'!) tot wat Baudelaire citeert in zijn zelfbekentenis, (Fusées) tot selfpurification and anti-humanity ?'' Daar was het voor hem mogelijk een held te worden, en een heilige te willen zijn : daar werd zijn roep tot litanie: geef mij de kracht dadelijk mijn plichten te vol voeren allen dag." Daar was de mogelijkheid alleen te zijn inzijnparadijs."Daarishetmeer overtuigend dat elke geschapen vorm, zelfs die geschapen door den mensch, onsterfelijk is; onafhankelijk van de stof." Daar zijn de gevaren, Eroos, Ploutos en de Roem ; daar ziet ge de oogen der armen wijd open voor de glorie van het glinstrend café; daar haat de Dichter, die met zijn geliefde zit in dat café, haar plotseling en eindeloos, om haar vrouwelijke ondoordringbaarheid voor het Leed" Daar wordt het geduldige Dier gehoond door den grappenmaker; daar erkent de Dichter de hoogheid der roerende Verduldigheid Daar vindt hij de geestelijke" kamer, de kamer van het Uur van den Geest, waar ,,de stoffen een stomme taal spreken, als de bloe men, als de zonnen, als d« neergaande zon nen" ; daar vindt hij het beest, dat het zorg vuldig gekozen Vuil verkiest boven den edelen Reuk ; daar leert hij de kunst te genieten van een Menigte ; daar is het, dat het hem is, of hij Herinneringen eet, als hij haar in de haren bijt, die zijn verradende geliefde is ; daar herinnert hij zich het ander land en pok de slaven, wier eenige zorg het was, het geheim te raden, het smartelijk geheim, dat hem deed kwijnen.... ; daar wordt alles den zinnenden dichter tot allegorie.... daar-denkt hij aan allen, die verloren, wat nooit te hervinden is.. Wanneer ge Baudelaire benadert langs deze bekentenissen, dan vindt ge hem. Dan begrijpt ge waarom zijn muziek tot de ooren komt, soms als een edele dreun, soms als een groote openbaring, waarin het hero sche verteederd is door den Weemoed. Dan ziet ge in, dat alle techniek steun was voor het geslagen gemoed, voor den geslagen geest, en steun voor een waarheid, die, zonder omwegen, werd tot oorspronkelijkheid. Dan is 't u duidelijk, waarom hij sommigen nog onverstaanbaar blijft; zij zijn niet gewend in hunne luiheid de menschelijkheid wijd en toch bizar te zien voordragen, en zij erkennen de muziek niet, die hier de Ideeën, de gevoelens trekt in de sfeer van 't eeuwige. Zij zullen zijn angst niet begrijpen, zijn wanhoop, die zich verstak ineenhoon aan God, noch zijn verlangen, dat verdoken ligt achter een las tering. Zij zullen vragen : waarom op deze wijs? en zij zelve zijn niet, op geen enkele wijs. Zij begrijpen het Apostolaat van liet Juiste Woord niet, omdat hun heele leven is zonder n ware bepaling. Zij weten niet voor zij hem /u/s< lezen.dathet woord het sym bool is van het ding, het oorspronkelijk, zin gende symbool. Zij zien niet in, dat wat de dichter zijn Liefde ten Leugen noemt, de Liefde is om het ander wezen, om de flonkerende glorie der Illusie. Zij begrijpen de eindelooze verlangende treurigheid niet van dezen Trotsche, wiens eenzaamheid zijn kroon is. Zij zien zijn ellende niet als heilige del ging van schuld; zij. begrijpen niet, wat hij meent als hij voor alles bekent, voor ons allen, als zuiverende zekerheid : L'étude du beau est un duel oh l'artiste crie de Irayeur avant d' eire vaincu (de moeite om het schoon is die strijd van twee, waar de kunstenaar schreeuwt in brekenden schrik, vór dat hij wordt verwonnen !) PLASSCHAERT KORTE BIOGRAPHIE VAN BAUDELAIRE. CHARLES PIERRE BAUDELAIRE is 7 of 9 April 1821 te Parijs geboren ; en daar gestorven 31 Augustus 1867. Hij bezoekt eerst het college te Lyon, dan het college Louis Ie Grand te Parijs (1836), schrijft daar verzen (Invloed van Sainte Beuve. Hij werkt mee aan een tijdschrift, 1839 haalt hij zijn baccalauréat. Van 38?42 is een tijd vol moeiten met de familie; Baude laire wil schrijven. Om hem daaraf te brengen laten ze hem een reis doen (41-42) wat na tuurlijk niet helpt. In 1842 is hij meerderjarig. Hij begint zijn loopbaan. 45 is het dan een gelukkige tijd. Hij is in een kleinen kring gewaardeerd om gedichten, die hij in den de finitieven bundel zal opnemen. In 1845 schrijft hij zijn eersten Salon, die onmiddellijk wordt opgemerkt. In 1846 leest hij voor 't eerst Poe, zijn levenslange bewondering; in 1848 verschijnt daarvan een eerste vertaling. Hij schrijft kritieken, en andere dingen, kent de leidende schrijvers. In 1857 verschijnen le$£leurs du Mal (eerst les Lesbiennes; dan les Lfhtbes, ten slotte door Babou les Fleurs du .Mal.} Een proces, rnaar waardeering der dicMcnL_Hii,vertaalt Poe verder, de Qufncey. TWw^weecPI druk van les Fleurs (faillissement vap zijn uitgever); hij verdedigtWagner. Inl862 is zijn gezondheid aangetast. Hij schrijft PaëmeS en-prose van af 55. In 1864 vertrek naar België, naar Brussel, waar bij de Hugo's altijd gedekt voor hem was, waar hij de Rops' kent en de Stevens. Hij werkt aan een boek over België?dat hij haat. In '66 naar Parijs. In dit jaar verschij nen les pavcs,de veroordeelde verzen. Terug naar Brussel (66). Meer en meer ziek. Terug naar Parijs; hij sterft 31 Augustus 1867. Toergenjef, Onbetreden Land Toergenjefs beide laatste romans Rook" en Onbetreden Land" behooren niet tot zijn beste werk. De kritiek op Vaders en Zonen had hem ontstemd en jaren doen zwijgen. Toen hij eindelijk de pen weer opnam, was hij min of meer vervreemd van Rusland en zag de Russen uit de verte, of zooals ze studeerden in Heidelberg, aangetast door de westersche cultuur, zooals hij zelf ook. Die laatste twee boeken hebben ongetwijfeld groote waarde voor de kennis omtrent wat er omging in de studenten en revolutionairen ^de intelligenten !) tusschen 1870?'80. Ook zijn er wel enkele figuren levendig geteekend", maar werken van breeden adem, diep sentiment, synthetische schoonheid of gelouterde wijsheid vind ik ze niet. Dan moet ge den jongen, den nog-Russischen Toergenjef leeren kennen, den droo menden, weemoedig-ontroerden dichter van Asja, de jagersverhalen, zijn Eerste Liefde of het dagboek van een overbodige. Of ook wel die subtiele juweeltjes van zijn ouderdom: Kak charasjie, kak swjezje bili rozie (Zoo goed, zoo frisch waren de rozen....) Die laatste werken zijn te literair", te koel gezien en geschetst, men mist er de ziel, laat staan de Russische ziel, die op elke blad zijde van Dostojefski's boeken trilt. Toch wel in n opzicht is ook Onbetreden Land" een Russisch boek: Nezjdanof (waar om toch die malle spelling Neschzdanow", juffrouw Drowson?) is een Rus, omdat hij veel redeneert, veel fantazeert, veel droomt en niets doet, omdat hij voor de daad terugschrikt, er niet tegen opgewassen is, en evenals Oblomof, Onegien en zooveel andere Russische helden" geen held, maar een zwakkeling is. De eenige consequent en sterk doorgewerkte revolutionair is de nihilist Bazarof uit Vaders en Zonen, met wien de schrijver echter op het laatst ook geen weg weet, want hij laat hem vrij onwaarschijnlijk en geheel overbodig door infectie sterven. Nezjdanof is zoo'n arm Peterburgsch intel lectueel, student, revolutionair van het woord, die als gouverneur op het landgoed van den edelen, vrijzinnigen Sipjagin komt wonen en daar de liefde wekt van het arme nichtje Marianne, die het genadebrood harer familie eet. Zij is bereid hem te volgen, pod naroda te gaan tot het volk en het op te heffen uit zijn ellende. Marianne is de vrouw, zooals de Russische literatuur en dus het Russische Volk er zoovele kent : dat meisje, dat hem (Nesjdanof) lief gekregen had, hem, den armzalige zonder thuis, dat zich hem toevertrouwde en bereid was hem te volgen en te streven naar zijn doel, dat meisje was de verpersoonlijking van al het goede en eerlijke op aarde, van zusterlijke, vrouwelijke liefde, van het Vaderland, zij was het geluk, de strijd, de vrijheid !" In haar leeft het vertrouwen, het geloof en het niet-weten van het Russische volk. Al de anderen, Markelof, de propagandist, Salomin, de nuchtere fabriekseigenaar met idealen, Kallomezef, de verstokte reactionair, en aristocraat, maar niet het minst de zielige held zelf, het zijn karikaturen, ontstaan in een tijd, toen men nog niet geloofde in de roeping der jongeren en niet meer geloofde in de ver stokte dwaasheden der ouderen. Het krachtelooze gezwets dezer v rspelsocialisten, het cynisch-hooghartig afwijzen van al wat nieuw klinkt der aristocraten, het is tot op zekere hoogte cultuur-historisch juist, maar Toergenjef was te oud en te feudaal" zelf, om dezen begin-strijd tot een beeld van blijvende beteekenis te scheppen, zooals Dostojefski in zijn Demonen deed. Veel meer dan doodenden spot heeft hij niet over voor dit alles. En dan nog iets, wat de compositie betreft : In Vaders en Zonen al treft die naïeve opvol ging van tooneelen, waarin menschen in een of ander milieu geplaatst, gesprekken voeren, zonder dat er veel gebeurt. En personen^die voor het eerst optreden, worden, dikwijls heel scherp (zooals bijv. Goloetjkin in Onbetreden Land) maar altijd volgens een vast procéd beschreven, hun uiterlijk, hun omgeving, hoe ze leven en hoe ze denken. Deze methode wordt in Onbetreden Land" zoo doorloopend toegepast, dat het den indruk maakt van literair maakwerk en een groote achteruitgang beteekent tegenover het edel-geciseleerde en gevoelige jonger werk van dezen half-europeeschen Russischen edelman. In het 18de hoofdstuk peinst Nezjdanof, twijfelziek en aarzelend : geloof ik in mijn liefde? Geloof ik in de groote zaak van de revolutie? O, waarom die lusteloosheid? Wat wil die innerlijke stem, die mij beveelt te zwijgen? Maar Marianne houdt van mij ! Is het geen geluk, dat ik haar heb ontmoet? En Markelof en Salomin, zijn dat geen echte vertegenwoordigers van de Russische ziel en het Russische volk? Waarom dan dat onbe stemde gevoel van onzekerheid? Waarom die weemoed? Wat heb je er aan, revolutionair te zijn? Maak liever gedichtjes. Begraaf je in je eigen dierbare sentimentjes en peinzerijtjes. En blaas je ziekelijke verbeelding op tot den groot-sterke»toorn en overtuiging van een strijdend man ! O Hamlet! Hamlet!" Russische Hamlet ! Toch krijgen wij mede lijden, als we hooren, hos dwaas ge u gedragen zult!.... Hij gaat tot de boeren en s.chreeuwt hun wartaal toe over vrij ieid, opstand. De boeren voeren hem dronken en lachen om den krankzinnige. En de arme, ach de arme Rus sische Hamlet pleegt zelfmoord, omdat hij niet geloofde in de zaak van zijn leven, niet geloofde in de liefde van Marianne. Ja, die Nezjdanof is toch wel een Rus De stroom van uit het Russisch vertaalde boeken houdt nog niet op te vloeien. Blijkbaar zien de uitgevers een voordeelige zaak in de zeer zeker lofwaardige belangstelling van het lezend publiek in Russische lectuur". Maar waarom men bijna systematisch de vertaling dezer boeken aan lieden opdraagt, die zich in het Nedeslandsch ternauwernood schrif telijk kunnen uitdrukken, is mij een raadsel. Nu is het weer een juffrouw Drowson, die ook een Nederlandsche vertaling van een Russisch werk heeft volbracht. En de uitgever Querido liet dit Nederlandsch in twee deelen drukken en zette er zijn naam als uitgever onder! Het zou belachelijk zijn, indien het niet zoo ergerlijk ware. Waarom zou een fransch uit gever ook niet een of anderen H.B.Ser ver zoeken, Couperus of van Oordt of Querido te vertalen in het Fransch? Wat te zeggen van Nederlandsch als dit: Een aart vaderlijke tuin, waar zwarte aarde in was gebracht," en toen Sipjagin zijn toilet voltooid hebbende op hoffelijke wijze om haar handje vroeg". Des te meer ging hij er onder gebukt, daar hij de vrouwen zoo hartstochtelijk beminde", ....nu eens het slanke lichaam over de bloemen boog en ' glimlachend den geur opsnoof...." De nach telijke hemel kleurde zich mat rood.... en bereidde de komst der maan voor", een zekere bitterheid was in het diepst van zijn ziel binnen gedrongen" enz., enz. Toergenjef zoo te vertalen beteekent een goed vriend in een vreemd gezelschap binnen te leiden na hem te hebben geranseld, uitge hongerd, met de ellebogen door geflikte mou wen en de teenen door bemodderde schoenen. ?*. En dan een vriend als Toergenjef, wiens Russisch kristalhelder, harmonisch vloeit, die zijn volzinne.n bouwt met den verfijnden goe den smaak van een man van geest en eruditie. Toergenjef, die in een gedicht aan de Rus sische taal schreef : In dagen van twijfel .. zijt gij alleen mijn troost en mijn 'steun, groote, sterke, eerlijke, vrije Russische taal ! Als gij er niet waart, ik zou wanhopig worden bij het zien van alles wat er gebeurt." A. SAALBORN iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiimiiiiii Zuid-Amerika. De Plaza de Mayo met de Casa Rosaaa te Buenos-Aires. ZUID-AMERIKA [ Zuid-Amerika, door]MR. W. J. VAN BALEN. 's Gravenhagc. Martinus Nijhoff 1920, ? Een boek, dat, waar men het ook openslaat, den lezer boeit en dwingt tot verder lezen. Van de vier deelen geeft het eerste een be knopt aardrijkskundig en geschiedkundig overzicht van dit werelddeel. En toch kan men van samendringen niet spreken, aangezien de schrijver alleen geeft wat hem als het meest belangrijke heeft getroffen. Geen breedvoe rige uitweidingen, geen storende statistieken, maar een pittige karakteristiek. Het spreekt van zelf dat die groote grepen veel onbespro ken laten,... evenals ook,.overigens belangrijke bergformaties als de kustketen van Rio, of de bergen van Córdoba molshoopen lijken naast den geweldigen Andesmuur." De schrijver zegt dan ook we! wat al te gemakkelijk : Beoosten de Andes strekt zich grof gesproken de groote vlakte uit van de Cordillera tot enhdAtlantischen Oceaan" ! In het mid den de hoogvlakten van Goyaz en Bolivia, 's werelds onbegrootbare reserve aan delf stoffen bevattend, waar over honderden jaren de fabrieksschoorsteencn zullen rooken als thans te Sheffield, Essen en Pittslnirg".. Wat het klimaat aangaat, komt schrijver tot de slotsom : Leef zooals het u in Europa goed bekwam, en laat na, wat in het nieuwe klimaat ongunstig blijkt te werken." De verkeerswegen bekijkt schrij ver vooral van zijn'standpunt als reiziger, als toerist. Dan volgen een geschiedkundig overzicht van Zuid-Amerika en een karakteristiek van de bevolking, welke men weer met genoegen doorleest. Het eerste deel wordt besloten met een geestig pennekrabbeltje van een Bereden kippenkoopman in Brazilië." Een even grappige caricatuur besluit het gedeelte over Brazilië ! Het stadsleven in Rio de Janeiro, waar n tropische gietregen het stadsverkeer voor uren stillegt, vindt evengoed zijn beschrijving als de suikerstreek van Campos in het Parahybaclal, als de koffie in Santos, en als liet rubbercentrum Manaos. Mogen een paar grepen een indruk geven van den prettigen schrijftrant. Rio de Janeiro en omgeving.... De gedemoraliseerde bevolking van negers en kleurlingen mist alle energie en lust om haar eigen lot te verbeteren ; minderwaardige voe ding en misbruik van paraty' (gemeene rhum) verstappende krachten, en afschuwelijke ziekten woeden er vrijelijk. Degenen, die er werken zijn de Portugeezen, die kleine, doch vaak weivoorziene toko's houden en zonder busiiiess-inzicliteii, i'och met een soort Oostersche sluwheid spaarduitjes verdienen. Waar in pasgeopende streken van Noord-Amerika Zuid-Amerika. Het Congresgebouw te Buenos-Aires. Zuid-Amerika. Het smoken van rubbersap. een. wedloop gehouden wordt in den vooruit gang, daar vindt men op het Braziliaansche platteland slechts slaperigheid'en onwil"; de welmeenende pogingen van enkele verlichte Braziliaansche farmers, stadsbestuurders of philantropen loopen meestal op deze traagheid dood. Zoo is het federale district al van een uitgebreid en duur net van prachtige verharde wegen voorzien, doch ook dit kostbare ge schenk helpt du trage kleurlingen niet uit uien dommel." En bij Manaos : .... Tien dagen lang zijn we nu op onze gaiola de rivier opgestoomd, en hebben aag in dag uit slechts een groene haag langs troebelgeel riviersop ons zien ver gezellen. Nu liggen we langs de vernuftige kade van Manaos, we zien weer groote huizen en menschendrukte, we hooren de electrische trams weer gonzen, we eten weer een table d'höte-menu onder de klanken van een strijkje .... maar van uit een ballon bekeken zouden we Manaos slechts met moeite kunnen terug vinden als een kaal stipje in het wereldwoud.". . ....?Tien dagen opvaiens van at de zee en nóg is het vaarwater voor Manaos tientallen meters diep. Nog een dergelijken afstand, en nog verder zetten de rivierschepen hun reis voort. Zeeschepen van eenTpaar duizend ton brengen het zelfs tot Iquitcs, in Peru, ruim tweemaal zoover als Manaos ; en dan is men nog altijd op dezelfde rivier en in hetzelfde broeierige woud." Eirdan verhaalt de schrijver, hoe dit mon daine wereldstadje in het klein, dat zich in weelde baadde, thans ,,geen droog brood meer verdient," doordat na de gouden periode de rubberprijzen daalden door de groot-productie der Aziatische plantages.... De redding kan onmogelijk gezocht worden in het aan leggen van plantages aan de Amazone, want hierbij stuit men op veel te zware exploitatie kosten door de hooge loonen en goederenprijzen.". .. . e kaden van Manaos zijn pontonkaden, aan gezien de hooge rivierstand in Juni-Juli wel 15M. verschilt met den lagen van October-Novtmber. En over Santos:.... Kantoren in Santos zijn natuurlijk koffiekantoren ; de geheele stad van de haven tot aan het spoor wegstation is n illustratie op een koffiestatistiek: alle bekende exportfirma's kan men op een rij van naamborden aflezen. Meestal zijn de kantoren boven, terwijl de benedenverdieping door pakhuisruimte wordt .ngenomen ; de groene koffieboonen liggen 'vcral tusselien de straatsteenen, en door de ueele stad hangt de zoetige geur der (inge brande koffie." En in de eigenlijke koffiestreek (Ribeiro Preto):.... Het is hier dan ook de koffiegrond bij uitnemendheid : roode klei, van een kleur zooals het siijpsel van baksteen. De geheele bodem vertoont overal dit warme rood, en bij droog weer dringt het roode stof door alles heen, boord, kleeding, tot zelfs ondergoed er mee doortrekkende of het een verfstof was. Het lichaam zelf wordt op den duur met een laagje van dit poederoverdekt: neus, ooren, oogen, ailes zit er vol van." En zoo beschrijft het boek verder op onderhoudende wijze Zuid-Brazilië ; BuenosAires en den modernen aanleg der stad, haar beteekenis voor de graan- en de vleeschexport ; de verdere rivierhavens, waar ook quebracho, de bekende looistof, verladen wordt; dan het zuidelijker gelegen Bahia Blanca temidden der zoutsteppen niet haar beide aan de spoorwegmaatschappijen behoorende graanhavens. Ook de beide andere Platalanden krijgen een beurt; dan Chili.... en tenslotte nog vluchtig even Bolivia en Peru. Jammer, dat deze laatste twee landen niet bewaard zijn gebleven voor een volgend boek. Nu zijn ze er wel wat al te beknopt afgekomen. Over het geheel genomen echter meenen we het boek van Mr. van Balen te mogen aan bevelen, juist om de prettige behandeling in de voorafgaande hoofdstukken van datgene wat hij /.elf zag en ondervond. W. E. B o E R M A

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl