Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR N E D ERL A N D
23 April '21. - No. 2287
THEORIE EN PRAKTIJK
Teekening voor de Amsterdammer" van Jordaan
VRAAGT:
SI-FA-KO
S IQ AREN
Het voofn»mm»fo Sorlomorir
Vrouwenkiesrecht en Vrouwen-keuze
t BURGEMEESTER TELLEGEN
Wel is het een tragische gebeurtenis, als
een man, die zijn stad zes jaren als burgemees
ter heeft gediend, herbenoemd en gereed om
zijn functie opnieuw te aanvaarden, plotse
ling van ons wordt weggenomen. Dubbel
tragisch als die man zelf sprak hij er meer
malen over geen andere bron van inkomsten
dan zijn arbeid bezat en zijn gezin ook daar
om hem nog niet konde missen.
Ik zeide, dat hij Amsterdam als burgemees
ter heeft gediend" en niet zeide ik ,,bestuurd"
omdat bij het graf van Tellegen,een man van
eenvoud en waarheid, gezwollen taal niet wordt
begeerd. De tijden, toen een burgemeester de
stad bestuurde", liggen reeds ver in het ver
leden en Tellegen was er de man niet naar om
ad majoram gloriam van zich zelf de groote
beteekenis van zijn medewerkers te miskennen.
Hij heeft zijn stad gediend injden hoogsten zin
van het woord ; hij wist te dienen, zich geheel
te geven aan zijn taak.
Zoo reeds als hoofd-ambtenaar. Naar Am
sterdam geroepen aan het hoofd van den
Bouwe"n Woningdienst, heeft hij zich dadelijk
gezet aan een grooten arbeid, die de grondslag
moest worden voor een radicale verbetering
van onze woningtoestanden, de bouwverorde
ning. Ik had het voorrecht te behooren tot de
kleine sub-commissie, die uit de commissie
voor de strafverordeningen was aangewezen
om de verordening te ontwerpen met de hulp
van Tellegen. Doch wij waren het niet, die
ontwierpen, doch Tellegen was het, die de ont
werpen leverde en telkens weer nieuwe na de
bespreking in de subcommissie. In hoofdzaak
was het zijn werk.
Toen deze grondslag was gelegd en de uit
voering der Woningwet in Amsterdam met
kracht kon worden ter hand genomen, werd
ik als wethouder ook belast met de afdeeling,
wier directeur Tellegen was en zoo hadden wij
dagelijks saam te werken op een terrein, waar
alles nog te doen was. En toen eerst is mij dui
delijk geworden, over welke grcote bekwaam
heden deze man beschikte en hoe hij leefde voor
zijn werk. Het publiek klaagt zoo gaarne over
ambtenarij en denkt dan aan den ambtenaar,
diezijn taakafmeet naar zijn kantooruren en het
gelooft zoo gaarne, dat een dergelijke het type
van den ambtenaar is. Het groote publiek heef l
er geen flauw besef van, hoevelen op het stad
huis leven voor hun werk en het beste wat zij
hebben, geven aan de gemeente. Onder hen
was Tellegen in die dagen een toonbeeld. Toch
werd er destijds over den gang van zaken bij
Bouw- en Woningtoezicht wel geklaagd en niet
geheel ten onrechte. Het groote plichtbesef
ltlllfltMIMHI|.MMIIIIIIIIIIlmlllMIIIIIIIIMMtlMMIMIIIMI|lIM*MtM MMt
en liet verantwoordelijkheidsgevoel van Telle
gen brachten hem er toe, elke zaak zelf na te
gaan met de grootste zorg en met de bekende
hollandsche degelijkheid, die niet steeds sa
mengaat met een vlotte afdoening van zaken.
Sprekend over een man als Tellegen, behoeft
men niet te zwijgen over les défauts de ses
qualités. Hij was nu eenmaal niet spoedig
tevreden over zijn werk en had behoefte om
zijn oordeel steeds opnieuw te toetsen. En zoo
moest men wel eens naar een middel omzien,
om een zaak met spoed tot afdoening te bren
gen.
De lezer houde mij ten goede, als ik daarvan
een staaltje meedeel, in den trant van Tellegen,
die gaarne van zijn ervaringen verhaalde.
Als wethouder legde ik Tellegen eens de
vraag voor, of wij niet krachtiger dan door de
gewone onbewoonbaarverklaringen moesten
ingrijpen op Uilenburg, waar woningtoestan
den voorkwamen, die daarover waren wij
het eens een schande waren voor onze stad.
Hij haalde toen uit zijn bureau een groote kaart
Het was een reeds enkele jaren geleden door
hem ontworpen plan van een nieuwen ver
keersweg tusschen Plantage en Dam, een
plan dat ook Uilenburg omvatte. De studie
van dit plan bracht mij tot de conclusie, dat
er tientallen inillioenen mee gemoeid zouden
zijn destijds een hee! groote som ! doch
dat het deel, Uilenburg betreffend, als een
zelfstandig stuk er uitgelicht en op zich zelf
spoedig afgedaan kon worden. Ik noodigde nu
Tellegen met den Directeur der Publieke wer
ken tot een bespreking van dit kleine nl~n
en spr k daarbij den wensen uit, de grachten,
die (volgens het groote plan) daar ter plaatse
zouden worden gedempt, liever te behouden.
Wij hebben toen een heelcn ochtend dit plan
van alle zijden bezien, de beide deskurdigeu
wisselden hunne denkbeelden mondeling uit
(wat anders in een aantal rapporten placht te
geschieden), de noodige veranderingen wer
den vastgesteld en wij werden het ten slotte
op alle punten eens, ook over het behoud der
grachten. Toen wij uiteen zouden gaan, vroeg
Tellegen : nu krijgen wij dit zeker om rapport?
En ik zie nog de verbazing op zijn gelaat, toen
ik antwoordde : Dat lijkt nu niet meer noodig,
wij zijn het immers op alle punten eens." En
aldus giin; het stuk in zee.
Zoo is de onteigening van Uilenburg ont
staan.
Toch was ook deze daad nog een uitvloeisel
van zijn werk. Hij was zoozeer doordrongen
van de noodzakelijkheid, om de volkshuisves
ting te verbeteren en koesterde zoovee! liefde
voor dit groote volksbelang, dat hij er anderen
voor bezielde. Inderdaad is hij in Nederland
de baanbreker geweest voor de moderne
opvattingen op dit gebied. Alles wat gedaan
moest worden, v;as toen nog nieuw, moest
nog gecreëerd worden, doch hij bracht het
tot stand. En wel in een tijd toen het besef
van Het groote nut van dezen arbeid nog zoo
weinig was doorgedrongen. Elke reeks van
onbewoonbaarverklaringen b.v. werd een
onderwerp van zwaren strijd in den Raad.
Eenmaal is het zelfs gebeurd, dat zulk een
voordracht, door mij als wethouder verdedigd,
werd verworpen tengevolge der sterke op
positie, welke gesteund was door.... den
toenmaligen burgemeester! (1)
En het Was geen gemakkelijk werk, van don
Raad een voorschot voor woningbouw van een
paar ton goedgekeurd te krijgen. Tellegen heeft
echter volhard en overwonnen.
Later tot burgemeester benoemd, heeft hij
zich op gelijke wijze gewijd aan zijn nieuwe
nog gewichtiger taak. Van ieder, die hem in
die functie heeft gadegeslagen, hoort men
slechts n oordeel : voorbeeldige plichtsbe
trachting, een onovertroffen toewijding aan
de belangen van Amsterdam. Dikwijls dacht
ik : ziedaar een man, die een traditie van hooge
plichtsvervulling achter zich heeft en zich die
traditie waardig toont. Nu kon Tellegen ook
het mooie van zijn eigen persoonlijkheid tot
ontplooiing brengen, den goeden inensch.
Toegankelijk voor iedereen, ontvankelijk voor
ieders belangen, overal willende helpen en
steunen, heeft hij gewerkt zooals door wet
houder Wibaut is getuigd van den morgen
tot den avond en van den avond tot den
morgen," zich zelf vergetend, zich opofferend
voor zijn plicht. Inderdaad is er bij
menschenheugenis wel nooit een zwaarder taak gelegd
op het Gemeentebestuur der hoofdstad dan
in de laatste zes jaren. Wie het wisten, hiel
den wel eens een woord van kritiek terug bij
zooveel toewijding en zoo zwaren last. Hij heeft
zijn volle aandeel in dien last gedragen, tot
hij niet meer kon. Hij heeft in den letterlijken
zin betaald met zijn persoon.
Het was voor ingewijden geen geheim, toch
was het treffend uit den mond van zijn zoon
aan zijn graf te vernemen, hoeveel zorg hem
ook de moeilijke finantieele toestand onzer
stad heeft gebaard. Ik moet daar een woord
over spreken om mijn verontwaardiging te
uiten over het minderwaardige
verkiezingsgcdoe van hen, die aan dit Gemeentebestuur een
roekeloos finantieel beheer verwijten en daar
door tevens een smet werpen op de nagedach
tenis van Tellegen. Wil men een bewijs, hoe
zeer aan dit Gemeentebestuur en aan Tellegen
in het bizonder de finantiën ter harte gingen,
men herinnere zich de loon-voordracht van
Januari 1920. De sociaal-democratische fractie
wilde het loon verder verhoogen en de wet
houder voor de finantiën bestreed het en stelde
namens het college de portefeuille-kwestie.
De socialistische fractie handhaafde niettemin
haar amendement en wilde er zelfs haar beide
wethouders aan wagen. Toen nam burge
meester Tellegen het woord om den Raad
het vol'.e gewicht der finantieele verantwoor
delijkheid voor oogen te stellen. Hij weigerde
de verantwoordelijkheid voor een verdere
loonsverhooging te dragen en stelde in uit
zicht, dat hij zoo ze toch aangenomen werd,
de middelen zou aanwenden, die hem als
burgemeester ten dienste stonden. Als
Amsterdam een curator moest krijgen, zoo
zeide hij, dan wilde hij wel de curator zijn, maar
niet een curator naast zich krijgen.
Het zijn dezelfde mannen,die toen bij monde
van den heer Scheltema als een man" zich
schaarden om het college van B. en W., die
zich nu niet te hoog achten, om verkiezings
reclame te maken met de kreet : roekeloos
finantieel beheer. Inderdaad, die smet heeft
Tellegen niet verdiend.
Als dit artikel verschijnt, zal openbaar zijn
geworden, op welke wijze de Raad van Am
sterdam den overleden burgemeester wenscht
te huldigen. Amsterdam zal, zeker met de
instemming van heel de burgerij, de eereschuld
honoreeren, die zij jegens Tellegen heeft en
zal aan zijn weduwe en dochter vergelden wat
hij deed voor Amsterdam.
Voor Mevrouw Tellegen en haar dochter
zeker ten groote onderscheiding, dat zij
dezelfde hulde hebben in ontvangst te nemen,
die indertijd door het Rijk is gebracht aan d;1
dochters van onzen besten burger, Thorbccke.
MR. Z. v A N D i; \ B i: \> i; 11
20 April l'.121.
(1) Opdat geen misverstand ontsta, zij hier
herinnerd dat alles wat de volkshuisvesting
betrof bij den lateren burgemeester. Mr. Roell,
steeds warmen steun heeft gevonden.
Wij schreven ons vorige overzicht onder
den indruk der afwending van het dreigende
evaar voor den grooten strijd tusschen
kapitaal en proletariaat in 't Vereenigd Ko
ninkrijk, maar nauwelijks was het geschreven,
of de hemel betrok opnieuw en de calamiteit
kwam nog nader dan de eerste maal.
Evenw.'l, weer werd ze afgewend en nu 't gevaar
definitief van de lucht schijnt te zijn, vraagt
men zich opnieuw af : waarom blijft de strijd
uit? Het antwoord luidt evenals de vorige
maal : bijna zeker, omdat de arbeiderslei
ders voelen dat zij voor een verloren zaak
zouden vechten : dat de staking een misluk
king zou worden. Dit is de indruk die zich,
door al het gepraat en geschrijf over belang
rijke en détail-quaesties, naar voren dring*.
l.idien er eenige kans bestond, dat door cH'
ontwrichting van heel het economische leven
de onvermijdelijke daling der loonen kon tegen
gehouden worden, dan zou vermoedelijk de
staking wel uitgebroken zijn ; maar de met
zooveel gezond verstand begiftigde Britsche
arbeidersleiders voelen zeer goed de kracht
der economische wet die het loon doet dalen
als de prijs van het product naar beneden
gaat en zij hebben zij 't dan op het nippertje
- den weg van vreedzaam overleg over de
wijze waarop die daling het minst pijnlijk
voltrokken kan worden, verkozen boven den
str'ijd vór 't behoud van den tochonhoudbaren
loonstandaard.
Intusschen is deze vreedzame weg aller
minst, glad en geëffend en nieuwe botsingen
staan met bijna volkomen zekerheid te wach
ten. De kolendelversstaking zelf is nog aller
minst geëindigd en de dclvers hebben blijk
baar volstrekt geen haast met beëindiging
ofschoon hun kassen leeg raken en door de
desertie" der bondgenooten hun 't sterkste
wapen ontnomen is want eerst Vrijdag
heeft de groote conferentie in Londen plaats
die den uitweg uit de moeilijkheden misschien
banen zal. Wie weet of het conflict niet nog
verscherpt wordt en er toch niet weer gevaar
voor uitbreiding ontstaat : met volstrekte
zekerheid zijn hier zeker geen voorspellingen
te wagen. De quaestie is namelijk, dat de
eigenlijke moeilijkheid nog in 't geheel niet
nader tot de oplossing gekomen is. Want al
wat er gebeurde en wat het gevaar voor de
staking van 't Drievoudig Verbond afwendde,
is niet meer dan dit : in den allcrhoogsten nood
heeft een aantal parlementsleden de koppen
bij elkaar gestoken, vergaderd met de mijn
eigenaars en vervolgens met Hodges, den se
cretaris van den mijnwerkersbond, en deze
ertoe gebracht toe te stemmen in een tijdelijke
loonregeling zonder dat de groote quaestie
of de delvers in de slecht rondeerende mijnen
hoogere loonen zullen ontvangen dank zij een
toeslag geput uit de opbrengst der rijke
daardoor gepreiudicieerd werd. Toen nu Hod
ges met dit denkbeeld bij zijn makkers kwam.
wilden dezen daarvan volstrekt niet weten en
Hodges moest aftreden, maar deze gebeurte
nissen brachten zulk een verwarring te weeg
onder de generaals van het Drievoudig Ver
bond, dat dezen de staking niet meer aandurf
den, de instructies telegrafisch introkken en
een dag later besloten heelemaal niet te staken.
Het mijnwerkersconflict is dus nog in geen
enkel opzicht zijn oplossing genaderd en we
moeten wachten op de vergadering van Vrij
dag : maar de berichten over de stemming
der mijnwerkers zijn tot op heden bijzonder
ongunstig.
Ken deel der Britsche pers is er op uit de
verdiensten van Lloyd George bij de bezwering
van dit conflict als y.eer gering voor te stellen,
ja, hem te verwijten, dat door zijn toedoen
het gevaar zoo ernstig geworden is. Wij krij
gen 'den indruk dat deze houding niet geheel
rechtvaardig is en dat den vanouds vermaar
den stakingsbezweerder wel degelijk voor een
deel de ter toekomt het gevaar bezworen te
hebben, ook al kan dan dat andere juist zijn,
n.l. dat 't gevaar niet zoo hoog had behoeven
te loopeu als Lloyd George niet zoo sterk
antiarbeidersgezind was geworden in den laatsten
tijd. De premier zelf heeft reeds snedig op 't
verwijt der overbodigheid van de geweldige
anti-stakings-maatregelen der regeering ge
antwoord, dnt men deze wellicht niet voor
overbodig had gehouden als ze niet genomen
waren en daarmee trof hij den spijker op de
kop in dien zin, dat toen de leiders van het
Drievoudig Verbond zagen, hoe geducht de
regeering zich voorbereidde en hoe de vrij
willigers toestroomden, hun animo om den
oorlog te verklaren waarschijnlijk belangrijk
gezakt is. Maar bovendien lijkt 't ons dat de
verklaring, die Lloyd George Donderdagmor
gen afgelegd heeft tegenover de bondgenooten
der mijnwerkers; de atmosfeer belangrijk
gunstiger gemaakt heeft voor den vrede.
Deze verklaring was, als alles wat over Lloyd
George's tong komt of wat uit zijn pen vloeit,
voortreffelijk van vorm en zoo goed geargu
menteerd, zoo gematigd en toch zoo stellig,
dat zij wel grooten indruk maken moest.
Hij bestrijdt daar in het denkbeeld van de
pool" d.i. van .betaling der werkers
in arme mijnen uit de opbrengst van de rijke
omdat dit geen nationalisatie is en ook geen
vrije concurrentie en het de nadeden van
beide stelsels vereenigt, maar daarnaast
verklaart hij dat het land bereid is, de
mijndelvers met staatsgeld te steunen om den val
der loonen van thans tot op de hoogte ..welke
naar ik vrees onvermijdelijk is, van welk
gezichtspunt ook" gemakkelijker te maken.
De mijnwerkers /.uilen natuurlijk bezwaar
hebben tegen zulk een tijdelijke regeling en
vragen, hoe het daarna gaan moet, maar
alles wel beschouwd is dit toch de eenige ma
nier waarop het conflict opgelost kan worden,
want de medeburgers der mijnwerkers kun
nen niet voortgaan met dezen uil hun zak een
toeslag te betalen en loonen te verschaffen
die door het product niet worden goedgemaakt.
evenmin als de mijneigenaars er lust in zul
len voelen om ten eeuwigen dage met groot
risico en veel kopzorg mijnen te exploiteeren
die geen winst afwerpen, iets waartoe zij
tijdelijk bereid zijn. Derhalve, door die
mededeelingen van L. (i. moet de toestand al wat
verhelderd zijn en zoo gelooven wij dat ook
hem een deel van de eer toekomst, die de pers
zijner politieke tegenstanders hem niet gunt.
De vrees voor den industrieelen ooilo^
in Groot-Brittanje zal vermoedelijk spoedig
uit onze belangstelling verdrongen worden
door het opnieuw dreigende groote
WestEnropeesche politieke conflict tusschen
Duitschland en de Entente, in 't bijzonder
Frankrijk, dat tegen den eersten Mei be
looft uit te breken. Trouwens, e Britsehe
kolen-quaestie houdt verband, en wel zeer
nauw verband, niet de verhouding van
Duitschland tot de Entente. Ziehier waarom.
De Londensche conferentie is mislukt en de
schadcloosstellingsvraag wordt derhalve
beheerscht door het verdrag van Versailles ;
dit eis-du tegen l Mei betalingen van Duitsch
land waaraan dit land naar de meening der
Entente nog niet voldaan heeft, terwijl het
niet bereid is om alsnog te betalen ; Frankrijk
wil daarom gebruik maken van zijn macht
en de rechten die 't verdrag naar zijn nieening
aan de Entente geeft en is vermoedelijk voor
nemens om het Roer-gebied te bezetten.
Nu zal, indien niet alle teekenen bedriegen,
vandaag of morgen Duitschland met nieuwe
tegenvoorstellen aankomen 't was dus
tóch waar wat von Simons aan de Matin"
vertelde welke de Duitsche regeering eerst
door een bemiddelaar (Amerika of België of
den Paus) heeft willen indienen, maar die
na weigering door verschillende
tusschenpersoneu, nu direct gedaan zullen worden.
Die tegenvoorstellen worden echter naar alle
waarschijnlijkheid verworpen, althans de wijze
waarop de bij geruchte bekend geworden voor
stellen waarvan de belangrijkste zijn :
overneming der schulden van de Entente aan
Amerika door Dnitschland en hulp in natura
bij 't herstel van het verwoeste gebied
ontvangen worden in de Fransche pers. be
looft niets goeds. Zaterdag a.s. zullen nu,
volgens de berichten van heden. Lloyd George
en Briand, misschien met Belgische,
Amerikaansche en Italhatische staatslieden, in
Lintphe bij Fulkestone over de zaak praten, maar
wie de Fransche pers in ziet, voelt dat men
in Parijs voornemens is zeer vast op zijn stti.-.
te staan, niet eens meer tevreden te zijn met
de bedragen die in de Parijsche conferentie
vastgesteld zijn. maar meer te eischen en
anders het Roer-gebied te bezetten en zich
te voldoen uit de opbrengst der mijnen daar.
Die bezetting van het Roer-gebied wordt
nu niet alleen in Duitschland en de neutrale
landen als een hoogst noodlottig middel be
schouwd omdat ze arbeidersmoeilijkheden
en aiidvve ellende zal meebrengen en 't her
stel der goede verhouding lang zal tegenhouden
maar ook in Engeland voelt men de aller
grootste bezwaren daartegen, ten eerste om
de genoemde redenen, maar bovendien nog
om een zeer persoonlijke. Want waarom is
de prijs der Britsche steenkolen zoo laag
geworden, dat de arbeiders een hongerloon
moeten krijgen? Omdat ze moeten
concurreeren tegen de buitenlandsche en ziedaar nu
dat als de Fransche kolen gaan dalen uit
het rijke Roer-district, waarvoor 't om zoo
te /.eggen niets betaalt, maar die het moet
verknopen om zijn schadeloosstelling betaald
te krijgen, de kolenprijzen nog verder zullen
zakken. Frankrijk heeft op 't oQgenblik reeds
meer kolen dan liet verwerken kan, Duitsch
land heeft er te weinig en nu zouden de
Franschen die kolen, die Duitschland noodig heeft,
naar hun eigen land voeren - want natuurlijk
kunnen ze de Roer-kolen niet verkoopeti aan
de bankroete Duitschers --- en omdat zij ze
zelf niet noodig hebben, zouden zij de kolen
natuurlijk op de internationale markt werpen
en een verdere daling veroorzaken. Gevolg :
bestendiging der industrieele misère.
Men ziet hoe nauw de industrieele crisis
DE ZONDENBOK
Vijf en dertig lange jaren
Zat hij zoo al op kantoor ;
Altijd tobben, altijd bezig,
Bracht hij er zijn leven door.
Altijd zocht hij trouw en eerlijk
Het belang van zijn patroon,
Jaren lang had hij geploeterd
Voor een karig armoe-loon.
Hij g'«g m met kapitalen,
Nooit mankeerde er 'n cent;
Om zijn eerlijkheid en ijver,
Stond hij in de zaak bekend.
Op kantoor ging 't bij tonnen,
Duizenden had hij in kas,
Bij hem thuis ging 't bij stuivers,
Als er eten noodig was.
Toen hij eens door nood en ziekte,
Radeloos een voorschot nam;
Geld dat hij terug zou geven,
Als hij uit de zorgen kwam:.
Werd hij bij 't kas-opmaken
Op oneerlijkheid betrapt,
En hij moest 'n jaar gaan brommen
Als een dief die heeft gegapt.
En terwijl hij diep rampzalig
In zijn cel te tobben zat,
Om het dorre armoe-leven.
Dat hij steeds geleden had;
Spookte door zijn doffe hersens;
Dat, toen hij recht moest staan,
Zijn patroon met speculaties
Nog veel erger had gedaan.
Jaren lang had hij gezwegen,
Voor den naam van zijn patroon;
Om het broodje van zijn kinderen
Om zijn karig honger-loon.
Nu begon hij te begrijpen,
Dat hij met zijn trouw en vlijt,
Anderen had rijk gestolen
Door zijn stomme eerlijkheid.
J. H. S P E E N H O F F
lillllllllillliill
UNIE BANK
voor NEDERLAND en KOLONIËN
AMSTERDAM
en ROTTERDAM
Agentschappen in Nederland:
's-GRAYENH\GE, TILBURG,
LEEUWARDEN, OISTERWLJK.
UDENHOUT, LOCHEM en BORGULO.
Agentschappen in Indië:
BATAVIA, SOER4BAYA,
SEMARANG, BANDOENG, MEDAN er
WELTEVREDEN.
in Engeland en de verhouding van de Entente
tot Duitschland saamhangen en voor welk
een moeilijk probleem Lloyd George zich
geplaatst zal zien als hij Zaterdag met Briand
saamkomt met Briand, die helaas niet
vrij is, maar zucht onder de zweep van
Poincaré. Zal de Britsche premier, door zijn eigen
binnenlandsche zwarigheden gedwongen, dan
ten laatste ophouden den Franschen bond
genoot te volgen op den weg die Frankrijk
schijnbaar tot herstel voert, maar die in waar
heid in 't moeras rondloopt? Wij hopen, maar
vleien ons met geenerlei illusie. Helaas spelen
weer de Duitsche nationalisten, die van de
begrafenis der Keizerin een monarchistische
demonstratie pogen te maken, den Franschen
staatslieden in de kaart !
Hoezeer de vrees voor Duitschland de alpha
en de omega blijft der Fransche staatkunde.
blijkt opnieuw uit de houding tegenover
Oostenrijk aangenomen. Een dreigement met
onthouding van den volstrekt noodzakelijker
Entente-steun aan het noodlijdende Oostenrijk
heeft dienst moeten doen om dit af te brengen
van zijn pogingen om overeenkomstig de
verdragsbepalingen en via den Volkenbond
aansluiting te verkrijgen bij Duitschlanu.
De Oostenrijksche kamer heeft zich zeer
waardig gedragen in deze zaak, maar het slot
zal toch wel zijn, dat de onontbeerlijke steun
wordt aanvaard liever dan de poging tot
aansluiting bij het Duitsche rijk voortgezet.
De Grieken laten zich door hun voorloopige
tegenslagen in Klein-Azië niet afschrikken
maar versterken zich achter hun verdedigings
linie!! en gaan weer zoo nu en dan tot den
aanval over, hetgeen afgewisseld wordt met
aanvallen van Turkschen kant. 't Is, zooals
wij de vorige maal reeds schreven, zeer dui
delijk, dat zij zich eerst in de alleruiterste
noodzakelijkheid van hun veldtochtsplannen
zullen laten afbrengen. Of deze nationalis
tische politiek gevoerd wordt met goedvinden
van de breede lagen des volks, is natuurlijk
een zeer moeilijk te beantwoorden vraag :
de afkondiging van den staat van beleg in
Griekenland wijst op 't tegendeel, maar daar
staat tegenover, dat sinds jaren reeds van de
Grieksche bevolking zelf zulk een doelbewust
jtreven is uitgegaan naar uitbreiding in
KleinAzië en natuurlijk ook op den Balkan, dat
men hier toch bezwaarlijk aan een het volk
van bovenaf opgedrongen oorlog gelooven
kan.
I. C. VA N O v L \.