Historisch Archief 1877-1940
30 April '21. No. 2288
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
C. P. BuROEn JR. De Poolzeereizen
van 1595?1596. Met 13 facsimiles.
'sGravenhage,MartinusNijhoff,1921.
Terecht heeft Dr. Burger zijn studiën over
de Poolreizender Nederlanders in 1595en 1596
afzonderlijk uitgegeven en ze zoo ter beschik
king gesteld van degenen, die Het Boek, het tijd
schrift voor bibliographie en bibliotheken,
minder geregeld onder de oogen krijgen.
Want het onderwerp is meer dan
boekbeschrijving alleen, al is de bibliographie het
uitgangspunt geweest. Het is bovendien een
stuk van ons nationaal leven in de periode
van onzen opgang als volk; de poolreizen
geven de maat aan van ons willen en kunnen
op het einde der zestiende eeuw ; zij spreken
van energie en van durf, ook van technische
bekwaamheid, zelfs van wetenschappelijken
zin. Daarom dan ook is deze geschiedenis
zoo bekend geworden ver buiten onze grenzen;
wie hoorde nooit van de overwintering van
Heemskerck en Barentsz op Nova Zembla?
Intusschen zit er veel meer vast aan deze
tochten dan de beroemde overwintering, die
zelfs niet eens, in het algemeene kader der
dingen gezien, overmatig belangrijk was.
Dat wordt terecht door Dr. Burger opge
merkt: met de overwintering, die trouwens
goed bekend is, houdt hij zich niet bezig.
Maar van de reizen van 1595 en 1596 heeft
hij allerlei nieuwe gegevens ontdekt en die
door scherpzinnige combinatie waardevol
gemaakt.
Van de eerste reis, die van 1595, die de
tweede poolreis was, heeft Dr. Burger een
tot dusverre onbekende bron ontdekt in het
zoogenaamde Seehanen-buch, een Duitsch
verhaal van allerlei zeereizen van alle natiën,
dat in 1598 te Keulen verscheen. Daarin
komt een verhaal voor van den tocht van
1595 naar het noorden en een van Houtmans
eerste expeditie naar Indië.
Reeds vroeger was opgemerkt, dat Hulsius
voor zijn bekende Duitsche uitgave van de
journalen van de drie pooltochten, die in
1598 te Neurenberg het licht zag, voor den
tocht van 1595 nog een andere bron moet
hebben gehad dan het bekende, ook ten
onzent gedrukte journaal van Gerrit de Veer.
Nu komen die afwijkende gegevens in inhoud
volkomen overeen met die van het
Seehanenbuch; alleen de vorm is een andere, zoodat
van ontleening geen sprake kan zijn. De
conclusie ligt voor de hand: er moet een
Nederlandsch verhaal van dezen tocht hebben
bestaan, zeer afwijkend van dat van Gerrit
de Veer, dat zoowel door Hulsius als door
Conrad Löw, den bewerker van het
Seehanenbuch, is vertaald. Dat verhaal is noch in druk
noch in handschrift teruggevonden; mogelijk
schuilt het nog hier of daar in een vergeten
hoekje. Wie dat verhaal heeft opgesteld,
weten wij niet; dat de schrijver op het
Amsterdamsche schip De Gulden Windhond
diende onder Barentsz, staat vast. Dr. Burger
oppert de onderstelling, dat het Gerrit de
Veer kan zijn geweest, maar ziet de be
zwaren tegen zulk een suppositie te goed in
om ze voor onaanvechtbaar te houden. Het
voornaamste bezwaar is dit, dat dan Gerrit
de Veer twee beschrijvingen van dezelfde
reis zou hebben gegeven, die zeer veel van
elkander verschillen, eigenlijk niets gemeen
hebben. Psychologisch lijkt dat niet zeer
aannemelijk, voorloopig althans onverklaard.
De studie van Dr. Burger over de ppoireis
van 1596 gaat veel verder. Zij gaat uit van
de drie wereldkaarten, die Plancius in 1590,
1594 en 1596 bewerkte; in die jaren althans
HET BEZOEK IN
GEVANGENIS
DE
NED. HERV. KERK EN TOREN DE RIJP
Hierboven geven wij een afbeelding der
Ned. Herv. Kerk en Toren en een kiekje
van binnen genomen, waarop duidelijk de
fraaie preekstoel, koperen kronen en het
raam met het wapen van Amsterdam te
zien zijn.
Dit fraaie monumentale gebouw, dat na
den grooten brand van De Rijp in 1654 met
steun van bijna alle steden en corporaties
in zijn tegenwoordigen vorm is herbouwd,
iimiiiiiiiilill
zijn zij verschenen. Bij vergelijking daarvan
blijkt, dat de resultaten van de poolreizen
daarop althans voor een deel worden aan
gegeven. Naar aanleiding daarvan onder
zoekt dr. Burger dan de leemten In onze
kennis van den tocht van 1596, die hij nu
tracht aan te vullen. Uit de genomen
resolutiën van dat jaar reconstrueert hij de
plannen voor de expeditie en de instructie
die aan Barentsz is meegegeven. Barentsz
moest ten noorden van Nova Zembla om
den weg naar het oosten en zoo naar
China en Indië trachten te vinden;
Plancius nam een verbinding aan tusschen
Nova Zembla en de Russische kust en k
Barentsz achtte den weg door straat Nassau
ongeschikt. Maar zoo strikt was de instructie
niet of Rijp kon ervan afwijken. Zoo lang
mogelijk zijn Barentsz en Rijp bij elkander
gebleven; samen hebben zij de westkust van
Spitsbergen ontdekt. Daarna gingen hun
wegen uiteen: Barentsz ging volgens zijn
instructie en zijn overtuiging om NovaZembla
heen den doortocht zoeken; Rijp hield meer
westelijk of liever noordelijk aan en kwam
zoo zelfs tot 81 graden N.B. in de Poolzee;
hij moet aan de oostzijde van Spitsbergen
zijn geweest, zoodat dat eiland zelfs geheel
werd ontdekt. Rijp was een koen en onder
nemend zeevaarder, maar geen wetenschap
pelijk man als Barentsz; hij heeft de resul
taten van zijn reis dan ook niet als Barentsz
in kaart gebracht, zoodat zij lang niet zoo
bekend zijn geworden als de andere. Toch
laat zich Rijps koene reis wel reconstrueeren
en dr. Burger heeft dat dan ook met groote
scherpzinnigheid gedaan.
Zoo geeft het boek van Dr. Burger weer
alierlei nieuws en merkwaardigs. Het is
daarom, dat wij er de aandacht op vestigen.
Eén opmerking. De schepen van de ex
peditie van 1595 ontmoeten aan de
Noordkaap vijf Fransche visscherschepen, die bij
de nieuwgevonden landen" gevischt hadden
en vandaar waren afgedwaald. Dr. Burger
vraagt: waar lagen die nieuwgevonden lan
den? Ligt de verklaring niet voor de hand?
Zou het niet New Fonndland of Terre Neuve
zijn, dat reeds in 1497 door Cabo*- was ont
dekt en waar de Fransche visscherij nog
steeds zeer belangrijk is?
H. B R u OM A N s.
loopt groot gevaar door verzakking der
fundamenten teloor te gaan. Gelukkig
worden krachtige pogingen aangewend om
gelden bijeen te brengen voor de restauratie,
waartoe reeds, onder voorzitterschap van den
heer P. A. Rornijn, Burgemeester te De Rijp,
eene commissie werkzaam is.
Vanwege het Rijk is voor dit doel / 20.000
toegestaan, waaruit wel blijkt dat door kenners
het gebouw op hooge waarde wordt geschat.
ClichéHet Leven"
Zeer te wenschen is het, dat dit monu
ment met zijn 22 prachtig gebrandverfde
ramen, keurige eikenhouten betimmering,
koorhek en preekstoel spoedig wordt hersteld,
opdat een der schoonste kerken uit deze
omgeving, welke getuigt van den hoogen
kunstzin en groote offervaardigheid van ons
voorgeslacht, behouden kan blijven.
W.
BACHIGALOUPI TOURNIAIREf
Een enkel woord ter gedachtenis aan den
goeden mensch en den bekwamen
tooneelspeler. Hij behoorde tot het artiesten-geslacht
van de voorige eeuw dat in ons Calvinistisch
Vaderland niet al te zeer in eere werd gehouden.
Het is nu ongeveer 36 jaar geleeden dat
Totirniaire optradt in een stuk van mij. Ik voelde
mij daardoor vereerd, en ik was verbaasd
toen ik met hem kennis maakte en bemerkte
dat hij zich vereerd gevoelde, in vollen ernst,
dat hij in een stuk van mij speciën mocht.
Op 't tooneel speelde hij meestal voor het
fijne heertje, den windbuil, den zwierigen
causeur en dergelijke rollen.
Maar als men hem in 't gewoone leeven
sprak dan toonde hij een waar'ijk roerende
bescheidenheid en zelfs onderdanigheid.
Hij was. eeven als zijn ouders, opgegroeid
in den eerbied voor 't publiek, de waereld die
zij moesten vermaken en die hen als
comediaiitcn buiten sloot. Het is nu wel iets beetcr ge
worden, de tooneelspeelers, waartoe nu zulke
groote talenten behooren, zijn niet meer
tiitgeslooten uit de deftige kringen, maar
het vooroordeel is nog niet uitgeroeid, en
het angstvallig naar de oogen zien van het
publiek, strekt nog steeds tot schade voor de
dramatische kunst.
Ik herinner mij nog hoe ik mij verwonderde
oover de neederige beede van Tourniare
toen hij mij zeide : In het kleinste rolletje
in een van uw stukken te moogen speciën zou
mij al gelukkig maken."
Dit was geen affectatie of vleierij, het was
die verbazende bescheidenheid, die iedereen in
Tourniaire moest opmerken. Zij was ook zoo
wonderlijk in contrast met de arrogante en
blufferige persoonen die hij op de planken voor
stelde.
Later veranderde onze verhouding.
Tour-niaire speelde niet meer in mijn stukken om de
gegronde reeden dat mijn stukken niet ge
speeld werden. Maar de omnachting van zijn
geest, door een aanval van acute manie, des
avonds op 't tooneel begonnen, maakte hem
voor zijn verdere leeven tot een zeenuwlijder,
en bijna al den tijd dat ik mijn kliniek in
Amsterdam had, was hij mijn gehoorzame,
dankbare, altijd eeven bescheiden patiënt.
Zijn leeven was zwaar en moeyelijk.
Hij moest spelen om te kunnen bestaan.
Maar de gedachte aan de moogclijkheid van
herhaling zijner geestes-krankheid deed hem
in een voortduurende spanning leeven. De
eerste aanval week, zooals gewoonlijk bij die
ziekte, na eenige maanden. Maar de kans op
weeder instorting bleef dreigen. Het recidief
is dan ook gekoomen, maar jaren lang bleef
hij doorwerken, en gaf zijn voortreffelijke
creaties. Daarbij kwam een ander onheil :
zijn doofheid. Hij was zoo hardhoorend dat
hij op 't tooneel zijn meede-spelcrs niet ver
staan kon. En toch speelde hij en niemand in
't publiek, die het niet wist, bemerkte zijn
gebrek. Het was ongcloofelijk. Daartoe was
noodig een uiterst zorgvuldig instudeeren
van zijn rollen, en een groote attentie tot het
opvangen van de wacht", de laatste woorden
van den meedespeeler, waarop hij moest in
vallen.
Hoe moeyelijk zijn taak ook was, hij bracht
ze meestal goed ten einde. Hij las de wacht"
van de lippen en speelde verder zijn rol als
in een doodelijke stilte. Het is te begrijpen
dat dit een buitcngewoone inspanning kostte
en het gevaar voor herhaling van zijn geestes
ziekte zeer vergrootte. Dapper heeft hij ge
streeden, neederig en geduldig, tot het einde.
God hebbe zijn ziel.
F. v. E.
Wat je bezoek was?
Violen in den winter;
Zon in duisternis;
Balserr op de wonde ;
en zang in het hart.
Wat je me zeide?
De gevangenis muren vallei] ;
Vlakten ontvouwen hun aarde, hun groen;
Vogelen orgelen
de zonne schingt;
de wind zingt
en de mensch bidt.
Wat ik je zeide?
Ik,
bruin brood in honing gedoopt
driftig hart in aarzelstemme
slechts levend
in heftige beweging.
Wat ik je zeide ?
Wat jij me zeide?
Klanken door cataracten georakeld;
Kleuren vaneen veelvoudig brekend spectrum
Geuren slaande uit kristallen cassolette
euphonisch bedwelmend
Wat ik je zeide?
Wat jij me gaf?
Zuster en broeder ontmoetten elkander.
Gedicht van I. van Beugem, Politiek
gevangene te Gent. Hij maakte dit enkele
oogenblikken na een 20 minuten lang bezoek.
Niet wetend dat het verboden was, had de
bezoeker een tuiltje violen voor hem mee
gebracht. Hij mocht het dan toch behouden.
F. v. E.
KOREAANSCHE FABELS
Uit den volksmond opgeteekend door
N. GARIN
Uit het Russisch vertaald door A. SAALBORN
l
DE DRIE BROEDERS
Er waren eens drie broeders, wier hoogste
wensch het was, rijk te worden. Het geluk
lachte hen toe. Want zij vonden een wortel,
die heel veel waard was.
Toen zeiden twee der broeders tegen elkaar :
Laten wij den jongsten dooden en zijn deel
nemen.
En zoo deden zij.
Maar sedert dacht elk der overlevenden er
over, hoe hij den ander uit den weg kon rui
men.
Eens kwamen zij aan een dorp en de oudste
Ga en koop soeli (sterke drank) in het dorp,
ik zal hier op je wachten.
En toen de broeder soeli gekocht had in
het dorp en terug kwam, sloeg de wachtende
broeder den ander dood, verheugde zich
over het bezit van den geheelen wortel en
dronk de soeli op. Maar de soeli was vergif
tigd en de broeder stierf.
Toen had niemand meer den kostbaren
wortel Jen-sjen, die trouwens geheel verrot
was.
Sedert zoeken de Koreanen geen kostbare
wortels meer, en geen geld, maar broeders
zoeken zij, meer broeders.
i IMMUUN m uiMiimiiMin IIIMIIIIIIII nul
EEN1ÜE INZENDINGEN OP DE NEDERLANDSCHE ^CHILDER IJENTENTOONSTELLING TE PARIJS
SCHILDERKUNST-KRONIEK
DE TENTOONSTELLING VAN NEDERLANDSCHE
SCHILDERKUNST TE PARIJS
We voelen, als Hollanders, een soort van
trots bijna, m.i. zeer gerechtvaardigd, over
de schatten van nationale kunst, hier bijeen
gebracht, en onze Fransche vrienden zullen
ongetwijfeld gevoelen dat deze tentoonstelling
is: een daad van oprechte en warme sympathie.
We bemerkten trouwens met vreugde, uit
verschillende gesprekken reeds, dat ze ook
als zoodanig wordt gewaardeerd. Als men de
Place de la Concorde oversteekt,doet het
warmprettig aan, om aan den ingang van den
Jardin des Tuileries, de Fransche driekleur en
de Nederlandschc met haar oranje-wimpel
vroülijk naast elkaar te zien wapperen, in
fleuiige, vriendelijke harmonie. Langs de
Champs-Elyseés en overal langs de groote
verkeerswegen wordt de aandacht gevestigd
op de Nederlandsche tentoonstelling, waar
van de opbrengst is bestemd voor den op
bouw van het verwoeste gebied.
Op zich zelve ligt reeds hieraan een gevoel
van sympathie ten grondslag maar zeker
niet minder is dit het geval van artistiek
standpunt beschouwd. Bij de onthulling te
Verdun (l Aug. 1920) van het door Neder
landers aangeboden monument Rodin is
door Minister Houvrat zójuist gezegd :
Het is vooral op het gebied van kunst en
wetenschap dat onze beide landen, rijk aan
oude cultuur, steeds nader moeten tot elkaar
komen."
Ook onze Nederlandsche Re^eenng neett
dit begrepen en we kunnen Jhr. Loudon,
onzen zoo bijzonder sympathieken gezant te
Parus, die tot deze tentoonstelling het initi
atief nam, niet genoeg .waardeeren om den
ijver en de volharding, waardoor hij het plan
wist te doen verwezenlijken.
Keurig en keurig zien de zalen er uit ;
het Comitéheeft trouwens geen kosten daar
voor ontzien en zelfs de geheele
bovcnverchting is vernieuwd geworden.
't Geheel maakt 'n werkelijk grootschen
indruk. In de eerste en grootste zaal hangen de
oude meesters en wanneer men de geschiedenis
en de ontwikkeling dezer tentoonstelling na
gaat mogen zeker deze als de clou" er van
beschouwd worden !
Van de groote zaal komen we in eene
tusschcn-zaal waar aquarellen, teekeningen en
eene fraaie collectie etsen van Rcmbrandt
zijn ondergebracht.
Vandaar in de zaal der Haagsche school die
'n overging vormt naar de jongeren.
We genieten van de oude bekenden die
hier weer al onze liefde en bewondering op
wekken Joseph Ssraès, Netihuys, de
Marissen, \Veissenbruch.
En ten slotte de zaal der jongeren met 'n
mooie bijdrage van van (ioch en Jongkind,
die beiden zoo grooten invloed hebben uitge
oefend op de jongere fransche school.
We vinden er o.m. Breitner, Bauer,
Dysselhof, Voerman, Slnyters, Toorop vooral
Toorop, naar wiens boeiende stukken we tel
kens weer ons voelen heengetrokken.
A L O LI ! S E V A N B E V E K V C) O R 1) E
V A N R A P l' A R D
AMSTERDAM. ARTI ION SINT LI:CAS (NOTI
TIES)
Liz.v Ansin«li heeft op Arti en Sint Lucas
te samen vijf schilderijen. De gunsteling"
is daarvan het oudste werk ; de dokierscènes
dateeren van na de nog niet langgeleden ope
ratie der schilderes ; Half-om-half is de uiting
van een studie in den drankwinkel van
Wijnand Fockink ; de uitvaart van het palet (voor
de dokterscènes) is een In Memoriam Therese
Schwartze. In dit In Mem(iri:l1»treffen de
roode" partijen, de maskers, de muziekin
strumenten als stofuitdrukking en als kundig
werk ; in de dokterscènes de ironie ; m den
drankwinkel" psychologie n sprookjesach
tig wezen.
'Sum run lleck is op Arti te veel a la
Dysselhof ; in Sint Lucas minder dan ik hem kort
geleden zag.
De dégénerévan ter Braake doet sterk aan
Hart Nibbrig denken ; het zelfportret van
Bneiio de Mesqnita is eenvoudig-levendig;
zuiver is, als kleur, van Doornik's
1-redenksplein ; Eekmans is 't meest typisch zichzelf
in zijn houtsneden en in zijn rustenden man ;
Filarski is, als kleur, te vernielden om twee
stillevens ; Bobeldijk's Mevrouw Mengelberg
is een geschilderd'maar moeilijk gegeven;
Garm's Voorjaar noteer ik ; vlot is het portret
van Verster' door Gerdes;. nauwkeurig en
huiselijk : het portret van den man met het
kalotje door Mej. B. van Hasselt;
werkehjkaardig Hess (uit het kladschrift van Jantje);
curieus-vicieus Het meisje met den rooden
mantel" van Mevr. l leybert>-Ledeboer
De driekoningen" van Jan Heysczyn ten
eeneninale herinnering aan de primitieven ;
maar zij zijn van de fatsoenlijkheid van een , die
het bloed^ de kracht, der primitieven mist;
ze hebben een bloedelon/.e fatsoenlijkheid ;
de kleur is niet zuiver.
A O Hiiisliujj l'ol vertoont /icl\ het zui
verst naar den'aard in de Oude Kerk (Sint
Lucas) en in Kasteelgraclit; beide werken
vertooncn een roniantisclien /.wier.
Isatic Isrucls is lenig-zuiver in zijn stadsge
zicht, en grooter daarbij in Op de rivier , met
de waaiende roode vlag. Genu. de Jongs
stilleven (98) is beter dan zijn Parijs" ;
Jonker de Jonge op haar bekende hoogte in
drie stillevens, Jnrres eenvoudiger dan ge
woonlijk in de Brug te Sospel ;, Karsen
stijfjes, maar echt, in l lerfst en Boercnplaats.
()p Lucas zijn dan te vernielden Klijn's Duin
landschap, Kort's Anturiam (121), Jo Koster's
Sneeuwbergen, de batiks (125, 126) van
Kruseman. Lohr is een fijn, zeer bedeesd talent
(83, 137 Sint Lucas) Willetn Maris meent licht
uit te drukken door krijtachtig te zijn ; het
stilleven van Mevrouw Markus is in deze
lijst op te nemen evenzeer als het Park van
Mauve (Arti), dat veel beter is dan zijn
Bretagne. Monnickendam's portretten geven meer
zijn fouten dan zijn deugden deez' keer
(f agore etc.) ; eigenaardig is de schouwburg
(niet als compositie 1) met al de achter over
gegeven figuren. Pijzeis vriend" is levendig
geschilderd (de roode stoel is er wat uit");
niet enkel vlot zooals zijn gevaar is. Beschaafd
is Mej. van Regieren Altena, als altijd, in de
stillevens l K) (Arti) en 184 (Lucas);
eenvoudigkrachtig Reus in zijn Naakt.
Cuba Kitsema handhaaft haar rijke wezen
in twee stillevens ; Le Roy is het best op Lu
cas in 196, Rueter geheel zich zelf (d.i.
huiselijk-innig) in een portret op Arti (118) en een
op Sint Lucas (197).
Drie keer belangrijk is Sluytcrs op Lucas :
door een Negerin" (geschilderd uil puren
hartstocht,) door een barok" Naakt ; door
een bloemenstilleven.
Strumphler's 221 (portret) is beter dan het
andere ; van Mej. Surie verkoos ik haar
stilleven (223) en Ziek-geweest (132); van
Mej. Wandscheer is het Rustend Meisje
bijna een goed werk. Wuitcr is het krachtigst
in" zijn Cornwall-kust (157 Arti).
Als geheel gezien waren er op deze twee
tentoonstellingen meer goede werken dan
meestal.
P L A S S C H A E R T
SCHELTEMA EN HüLKEMA's
BOEKHANDEL.
Tentoonstelling van graphischen arbeid door
prof. EMIL O KLIK
Van de kleine tentoonstellingen op
graphisch gebied, die wij in den laatsten tijd
aan de heeren Scheltema en Holkema dan
ken, is deze de belangrijkste. Het is hun
schuld niet dat de uitverkorenen schaarsch
zijn. Maar deze geroepene is een man van
naam en van smaak, in de techniek van het
etsen doorkneed. Geen ef'ecten die me* de
roulette of aquatintisch te verkrijgen zijn gaat
hij voorbij. Portretten zijn z'n beste aanbe
veling. Groot is hij ook daarin niet, maar
serieus, nauwgezet, gelukkig in het vast
houden van een voor zijn sujet typische allure
(Mahler, Landowska); gemoedelijk met de
gemoedelijker! (Krans); pittoresk tegenover
de pittoresken (Hodler en Künger aan den
arbeid); zorgzaam tegenover de geposeerden
(Ansorge); een enkele maal, in een litho,
bepaald welsprekend als hij Wedekind in
weinige, soepele, uitgezochte lijnen typeert.
De professorale titel bepaalt zijn vermogen
op dit gebied zeer juist; nooit heftig, zelden
bewogen, altijd rustig, secuur en m de ge
lijkenis buiten twijfel betrouwbaar. Een aan
genaam en sympathiek portrettist.
Zijn overige werk valt hierbij af en er
moeten in vele landen en zeker in ons
land velen zijn die hem daarin evenaren.
H.