Historisch Archief 1877-1940
7 Mei '21. No. 2289
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
11
Onderstaande clichés zijn ontleend aan het boek Napoleon uit de Meulenhoff editie, 306 bl., geïll. prijs gec. f 1.75, in prachtband f 2.40.
De Keizer (Portret van Dr. Schiemann)
NAPOLEON EN DE JODEN
Op het einde der 18e eeuw was als gevolg
xan de Aufklarung bij enkele geestelijke
leiders in West- en Midden-Europa het besef
ontstaan, dat ook joden mcnschen waren.
De revolutiemannen hadden dit nieuwe denk
beeld, ondanks hevige oppositie, in daden
weten om te zetten en 1701 bracht tenminste
den joden in Frankrijk de volledige staats
rechtelijke gelijkstelling met de geboren Fran
schen. Het was een groot moment voor het
jodendom, maar de ontgoocheling liet niet
lang op zich wachten. Ofschoon jood en chris
ten nu in naam gelijkgesteld Waren, bleek
van deze gelijkstelling in de praktijk al heel
weinig. De minachting voor den jood bleef
bestaan. De grootc massa ergerde zich eraan,
<lar deze vreemdelingen, wien men het volle
burgerrecht had gegeven, toch hardnekkig
bleven vasthouden aan hun voorvaderlijke
zeden en gewoonten, en een apart leven leidden
in de maatschappij. Men achtte het onmo
gelijk, dat de jood, die zich zoo sterk af
zonderde van zijn medeburgers, een warm
patriot of een goed burger zou kunnen zijn ;
men voelde in die hardnekkige afscheiding
iets anti-sociaals, een gevaar voor den staat
en in het feit, dat sommige joden zich aan
woeker en andere ongeoorloofde finantieele,
praktijken schuldig maakten en dat zij ook
'.vel poogden den militairen dienst te
ontloopen, zag men het beste bewijs van deze
beschuldigingen.
Toen Napoleon dan ook aan de regeering
kwam, vond hij naast tallooze moeilijkheden,
die op oplossing wachtten, ook een
jodenkwestie, welke zijn volle aandacht trok.
Want hij,de ordebrenger, die in de allereerste
plaats Frankrijk rust en geregelde toestanden
wilde hergeven, kon er geen vrede mee hebben,
dat lieden in zijn rijk woonden, die in naam
burgers, maar inderdaad vreemdelingen wa
ren, die door den haat, welken zij opwekten en
door de grieven, die men tegen hen koesterde,
een element van onrust en wanorde vormden.
Er bood zich een vrij gemakkelijke uitweg
uit deze netelige kwestie. Door het burger
recht voor de joden weer op te heffen zou
ineens een einde zijn gemaakt aan den
lastigen toestand, welken de Fransche revolutie
had geschapen. Deze daad zou de ontevre
denheid van het publiek zeker doen bedaren
en zou alleen den joden schade berokkenen.
Maar toch heeft Napoleon van deze oplossing
niets wiilen weten. Hij, de despoot, voelde
.zich'op maatschappelijk gebied te zeer ge
bonden aan de groote revolutionaire over
levering, clan dat hij die, zelfs waar het Joden
betrof, zou willen of durven loslaten. Het bur
gerrecht ontnam hij hun niet, dat stond bij
hem vast, maar wel wilde hij, dat de joden
zich dit voorrecht zouden waardig toonen door
.niet alleen voor de wet, maar ook in het
dageJijksche leven Franschen te zijn.
Reeds in 1802 heeft Napoleon een stap in
die richting gedaan, die evenwel op niets is
Jiitgeloopen. Toen echter in 1805 de klachten
NAPOLEON
door
A L B. P L A S S C II A E R T
tegen de woekerende Joden steeds toenamen
en velen er op aandrongen, dat men zulken
uitzuigers van Frankrijk toch het burgerrecht
zou ontnemen, besloot Napoleon krachtiger
in te grijpen.
Na langdurige beraadslagingen in zijn staats
raad, vaardigde hij in 1806 een decreet uit,
waarbij hij een aantal aanzienlijke joden te
Parijs ontbood. Toen deze notabelen bij el
kander waren, legde hij hun een lijst met
twaalf vragen ter beantwoording voor. De
eerste vier punten van deze lijst handelden
over verschillende kwesties, het huwelijk en
de echtscheiding betreffende ; Napoleon'wilde
weten, hoe de jood en de joodsche wet tegen
over dergelijke gevallen stonden ; o.a. werd
een uitspraak verlangd over de netelige zaak
van een huwelijk tusschen jood en christen.
In de tweede rubriek werden inlichtingen ver
zocht over de vraag of de leer der joden
vaderlandsliefde en broederlijke genegenheid
voor den niet-joodschen medeburger toeliet.
De laatste reeks ging over het feit of de
joden door hun heilige boeken van nuttige
beroepen werden afgehouden en of de Thora
den woeker veroorloofde.
Van een vrij en onafhankelijk beantwoorden
dezer vragen zou overigens geen sprake zijn.
Reeds in de tweede zitting gaf de keizerlijke
vertegenwoordiger bij de vergadering, de raads
heer Male, den afgevaardigden duidelijk te
kennen in welken geest zij hun antwoorden
hadden te geven. Indien zij er iets in zouden
durven opnemen, waaruit men zou kunnen
opmaken, dat de joden ongeschikt waren
voor het gewone maatschappelijke leven,
dan wee hunner ! De opheffing der burgerlijke
gelijkheid zou de straf zijn, die op een der
gelijk optreden volgen zou. De dreigende toon
van deze toespraak was echter geheel over
bodig, de joodsche afgevaarctigden wenschten
niets liever dan alle beschuldigingen af te wij
zen, die men tegen hen had geuit. De gestelde
vragen werden dus in de meest patriotische
en verzoenende termen beantwoord, aan vlei
erijen aan het adres van den grooten keizer
ontbrak het ook niet en deze toonde zich dan
ook volkomen tevreden. Napoleon's plan
was geslaagd. Hij had nu uit den mond van
aanzienlijke en gezaghebbende joden de ver
zekering ontvangen, dat er niets in hun gods
dienst was, dat hun belette goede burgers te
zijn. Daarmede was aan de vijanden der
joden het zwijgen opgelegd ; zij konden de
anti-sociaie neigingen van dit volk nu niet
meer uitspelen om den keizer te brengen tot
het prijsgeven der revolutionaire traditie, tot
het opheffen der gelijkstelling. Aan den an
deren kant had Napoleon nu ook een wapen
verkregen tegen diegenen onder de joden, die
wilden blijven volhouden in hun afscheiding
en afzondering ; in het vervolg behoefde hij
zich slechts te beroepen op de uitspraken van
bekwame joden, die een dergelijke houding
hadden afgekeurd. Om echter tegenover deze
hardnekkige conservatieven dit wapen nog
doeltreffender te maken besloot Napoleon de
stellingen, door de notabelen-vergadering
verkondigd, te bekleeden niet een gezag, zoo
Schets voor een portret van Napoleon door
den schilder David
groot en zoo heilig, dat niemand onder de
joden het zou durven betwisten. Daarvoor
moest het Synhedrion diensn, het lichaam,
dat in de dagen van Israéls volksbestaan de
hoogste geestelijke macht was geweest. De
keizer, die heel goed wist dat uiterlijke vor
men en schitterende vertooningen hun uit
werking op de groote massa nooit missen,
verwachtte, dat ook de joden verrukt zouden
zijn door deze herleving van die eerbied
waardige instelling. Met veel zorg werd de
samenkomst dan ook voorbereid, zelfs de
gewaden der afgevaardigden werden nauw
keurig voorgeschreven. Men hield zich zooveel
mogelijk aan het oude ceremonieel en aan de
oude titels ; de keizer toonde ook hier hoe
goed hij de kunst verstond een mooie
tooneelvoorstelling in elkaar te zetten. Toen in Fe
bruari 1807 het Synhedrion te Parijs geopend
werd ontbrak aan de regie niets, en liet scheen
alsof van deze indrukwekkende vergadering
groote invloed uit moest gaan. Hoe velen
begrepen, dat hier slechts marionetten zaten,
poppen, die moesten dansen als Napoleon
achter de schermen aan de touwtjes trok.
Veel moeite heeft hij niet met het Synhedrion
gehad ; alles liep glad van stapel en na een
maand kon de vergadering, die op elk punt
de uitspraken der notabelen bevestigd had,
weer naar huis toe gaan.
Hoe men ook over deze vertooning moge
denken, het orthodoxe jodendom b.v. heeft
dit lichaam nooit eenig gezag toegekend.
Toch heeft Napoleon door het Synhedrion te
laten samen komen het jodendom een grooten
dienst bewezen. Voor het .eerst sinds lange
eeuwen werd dit volk iri dégelegenheid ge
steld om officieel en bij monde van gezag
hebbende mannen hun houding tegenover den
staat en de burgerij uiteen te zetten. Zij
mochten nu verklaren, en geheel Europa luis
terde ditmaal naar hun woorden, dat de hun
C rayonportret van Napoleon als
* Eerste Consul
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiHiiiiiiiiii
Doodenmasker van Napoleon
(Gip;afdrnk van Dr. Antomarchi)
Ik moet ronduit bekennen, dat ik eerst
iets anders van plan was neer te schrijven, dan
ik nu ga neerschrijven. Ik had me voorgesteld
een aantal opmerkingen te maken over de
karikaturen van Napoleon maar toen ik ze
nog eens voor alle zekerheid nauwkeurig had
nagegaan, was de lust tot het karakteriseeren
van deze uitingen verdwenen. Te begrijpen
hoe ze ontstonden, was niet moeielijk, vooral
niet van de Engelsche, maar tevens, dat ze
te ver beneden de waarde van den aangevallene
waren, maar al te gemakkelijk. Ik zag van de
poging af. Dan was het veel belangwekkender
arbeid, na te gaan wat de Franschen in eerbu-d
teekenden ; hoe voor hen, met de eigenaardige
teederheid, trots, en naïveteit dezer natie, de
legendes leefden, die niet grooter waren dan de
verrassende waarheid maar deze kenschet
sing zag ik zoo te veel ruimte eisenen, en was
ook niet wat ik op dit oogenblik geven wikte.
Kr was iets anders nu te doen. Ik had te
schrijven over twee dingen : over de buste van
Houdon (1800) en over het doodeiimasker. (ie
vindt in geen van beide het kijken der oogen,
dat de schilders altijd schilderden, en wat ge
het fatale zotidt kunnen noemen (in klassieken
zin): het geconcentreerd staren naar iets, dat
ver is, en voorbestemd, en bepaald, en tragisch.
Oe vindt er niet de kracht, die heerschend
over veel, toch het gevoel behoudt van deel
slechts te zijn van grooter toeleg ; drijvend
dus en gedreven, en wankel altijd op het hoog
ste punt. e vindt er evenmin den luiiselijken,
hartelijken Napoleon, die een dienst, hem in
zijn jonge jaren bewezen, rijk'lijk altijd betaal
de, noch het wikkend genie,dat voor den oorlog
bestemd was, zooals een dichter dat is voor
de verzen ; noch vindt ge er wat voor sommigen
arm lijkt (voor anderen is het rijk): den
menschelijken mensen, wiens zwakheid kleine ijle
schaduw blijkt te zijn, verteederende schaduw,
over de grootheid van de geestelijke gestalte.
De buste van Houdon geeft Napoleon als
een fijnen,zinnendenRomein.vol politieken zin;
Napoleon als luitenant der Artillerie
verleende gelijkstelling geen gevaar voor de
maatschappij in zich sloot, dat de resultaten
der Fransche revolutie ook wat hun volk
betrof, aanvaard konden worden. Inderdaad
heeft men zich in de landen, waarover Na
poleon heerschte, na 1807 bij den bestaanden
toestand neergelegd en niet verder aange
drongen op de opheffing van het burgerrecht
voor de joden. En in het overige Europa,
waar men nog zoo ver niet was, raakte men
sinds dien meer vertrouwd met het denkbeeld,
dat ook een jood staatsburger kan zijn.
Napoleon heeft voor het jodendom dus
groote dingen gedaan, iets wat men hem des
te hooger mag aanrekenen, omdat hij per
soonlijk de joden verfoeide. Aan den anderen
kant moet ook worden vermeld, dat de keizer,
die in theorie nooit aan het joodsc'ne burger
recht heeft willen raken, zich niet ontzag om
in de praktijk de joden te behandelen ais
rechtloozen. Vooral op t'inantiëel gebied heeft
hij Israël door zijn willekeur groote schade
berokkend ; het z.g. infame decreet" van
1808, dat duizende joden aan den bedelstaf
bracht en dat alle rechten, die zij als menschen
en burgers konden laten gelden, met de voeten
trad, is daarvan wel het meest bekende
voorbeeld.
Het is dus met zeer gemengde gevoelens,
dat het jodendom dezen grooten keizer her
denkt.
C A R o L i N A EITJE
ALIE SMEDING. Menschen uit 'n stil stadje.
'n Roman. Rotterdam 1920. W. L.
en J. Brusse's Uitgevers Mij.
Alie Smeding behoort tot de eigenaardige
categorie van auteurs, die gedecideerd niet
kunnen schrijven. Wij raden de schrijfster
daarom dringend aan, de lichtvaardig op
genomen pen onverwijld, en voorgoed, neder
te leggen. Haar stijl kan het best worden geka
rakteriseerd als een uiterst slappe
Queridogroc, die dan nog met de
inferieurst-denkbare bestanddeelen is vermengd. Van hare
acrobatische toeren op het slappe koord
van de woordkunst kan de wildste fantasie
zich geen denkbeeld vurmen. Haar psycho
logisch inzicht is dat van een achterlijken
leerling op de bewaarschool.
Een enkele proeve van onbekwaamheid
moge hier volgen ; het is de eerste volzin
uit een hoofdstuk, d.at den ongetwijfeld
origineelen titel voert van Jasses-nog-toe, ver
dorie".
Jachterig kwam ze uit de smalle donkere
doodkistachtige gang aanstrompelen op d'r
kruk, d'r spinnige toet in'nijdassige
arrejasses-griezel, d'r bol-fletse oogens'even uit
d'r lichte niets-zeggende staring donkerend
in walg, in moeilijk onderdrukte weerzin
de pompige dreun van d'r kruk toch uit
brengend d'r kokende ziedende
woestheidvan-binnen, d'r reuzegroot uitgegroeide nijd."
Zoo voert de gestrenge Muze hare al te
ijverige priesteressen tot razernij.
H. LAMAN TRIP?DE BEAUFORT. Vondel.
Kunst en karakter. Arnhem 1920.
N.V. Uitgevers-maatschappij Van
Loghum Slaterus en Visser. ;
Mevrouw Laman Trip-de Beaufort heeft een
boekje over Vondel geschreven. Het is, in
klein formaat en met tamelijk groote letter
gedrukt, ruim honderd vijftig bladzijden van
omvang, en het is klaar, dat men in zulk een
beperkt bestek over den hélen Vondel niet
veel nieuws kan vertellen. Toch behoeft zoo'n
werk nog niet noodzakelijk oppervlakkig te
zijn, en dat is het werkje van mevrouw
Laman Trip dan ook volstrekt niet. Kenmer
kend voor haar arbeid is, dat zij verscheidene
uitkomsten aangaande het
literair-wetenschappelijke Vondel-onderzoek in korte, goed
gekozen formuleeringen weet samen te vatten.
In het begin was ik bang, dat deze Vondel
studie, waarover ik prijzend had hooren spre
ken, mij erg zou tegenvallen. Want het boekje
begint in dien verraderlijk-aantrekkelijken
verhaaltrant, waar J. A. Alberdingk Thijm
en Jan ten Brink meesters in waren. Dat
anecdotisch opgezette genre, waarin zoo ge
makkelijk de exacte feiten met een luchtige
fantasie omkleed" worden, en dat dan zeker een
leesbaar geheel kan opleveren. Maar de weten
schappelijke beoefening van de geschiedenis
der letterkunde heeft met deze liefhebberij
niets gemeen.
Oelukkig houdt de schrijfster deze
gemoedelijk-dramatiseerende voorstelling niet vol,
en verdiept haar werk zich spoedig tot een,
over het algemeen, zuiver in-schouwen in de
diepte van Vondels kunst.
Van Deyssel schreef tot het boekje een
kleine inleiding.
HERMAN MIDDENDORP
Illlllllllllllllllllllllllllllllllllllli III
NAPOLEON
Een officier te Ede gsf les in de
Krijgsgeschiedenis. De regimentscommandant komt
op bezoek en stelt eenige vragen.
De commandant. Vertel mij eens iets
van Napoleon, wachtmeester.
De wachtmeester. (Staat op, hand op
den naad run de broek) Zou ik den naam van
dezen persoon alsnog eens mogen vernemen?
De commandant. Napoleon.
De wachtmeester. (Als voren) Van
dezen persoon is mij niets bekend.
niiimiiii 11 iHiiiiiiiiiiiiiiiifiMiiiiiiimiiiimiiiiiiiiiii iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiuiiiiiiiiiiniitm
niet jong, niet oud ; niet bezwaard van
leefjijd, maar niet jong van gedachten ; een in
tellect zeker, een gevoel minder; met de wijs
heid der menschen meer voorzien en de wijs
heid dier menschen hanteercnd in koelen harts
tocht, meer dan een geheime uitdrukking
van een (iod zooals anderen hem hebben
gezien. De buste van Houdon geeft een
Napoleon, die school in den werkelijken en
verdoken lag in dien werkelijken Napoleon,
meer dan denge.'n die geieckend werd voor
een doe!, die uitgezonden werd over de waereld
in een zending, hem niet geheel bewust, en
soms hem verschrikkend in d' eigen eenvoud.
! li'udiin gaf een staatsman in een
s;emeenebest.
De dood geeft iets anders. Hij geeft
altijdimverwachtt' sluimering, een teruggetrokkenheid
naar binnen : ecu hooghartiger t'<>riti. I let
hoofd koepelt dan altijd edeler, en u e vindt
(soms h u t onverwacht M in iemand, die u
zeer lief was, dat /.ij de becnige strakheid van
Dank' haar heele 'even burg achter den glim
lach, van een moeder. 7ooerkent gein Napoleons
do,)denmasker diezelfde /ware
teruui;etrokkenheid uit het d;:;:.e!ijksche ; ge krijgt hetzelfde
i'evoe!, dat '_en deur zich s'oot voor goed op
een bepaalden uitkijk, omdat dat alles
afgeBATENBURG i FOLMER
laag -:- Huiigenspark 22.
SPECIALITEIT:
Verhuizingen onder Garant/e
Bergplaatsen voor Inboedels
Handschrift en handteekening van Napoleon
keken was, en een nieuw gezicht noodig is
gezien te worden. Dat is het
algemeen-mensclielijke in het doodenmasker van Napoleon
Bonaparte. Maar er is daarbij iets anders nog,
wanneer ge het profiel beziet. Dan blijkt hoe
groot en toch sierlijk de neus was, hoe gaaf
getrokken kin's ommetrek was, maar ook, hoe
teeder de lippen waren, hoc teeder de mond
hoek een bewegelijkheid bezat,en het is vreemd
voor velen allicht dit te /egg*n, hoe lieflijk
het spe! van lippen en mondhoek, en van het
vleesch van den mondhoek af naar de wang
toe was.
Daarop wilde ik bovenal wijzen. De leugens
der kleinzielige of ijdele caricaturen verbazen
na zoo'n zicht meer dan te voor, of de
verwatenheid der botte misteekeningen
en ge weet opnieuw, dat de dood zuiverder
signalement, zielssignalement gaf dan
menschgewone miskenning.
//; werk steeds ; ik denk veel na. Dat ik altijd
met mijn antwoord klaar ben, dat ik op alles
raad weet, komt doordat ik vooraf lang nagedacht
heb, en voorzien heb wat er zou kunnen gebeuren.
't Is niet mijn genie, dat mij plotseling open
baart wat ik moet zeggen of doen in omstan
digheden, die voor anderen onverwacht zijn ; 't is
mijn nadenken, mijn overwegen. 7-ao werk ik
steeds, gedurende de maaltijden, in den schouw
burg ; en 's nachts, zoodra ik wakker word,
werk ik.
NAPOLEON
KUHSJHANOEL
JACK HIEKEHK v l h Chef Goupil IL Co.
23 & 25a Lange Houtstr. 's-Gravenhage
MEESTERWERKEN VAK DE
77e EEüWSCHE, HAAGSCHE
EN FRANSCHE SCHOOL